De accumulatie van het kapitaal en de verarming van het proletariaat


Productie en reproductie. Om te leven en zich te ontwikkelen moet de maatschappij materiële goederen produceren. Ze kan niet ophouden te produceren, net zoals ze niet kan ophouden te consumeren.

Dag in dag uit, jaar in jaar uit, verbruiken de mensen brood, vlees en andere voedingsmiddelen, verslijten ze kleding en schoeisel, maar tegelijkertijd worden er nieuwe hoeveelheden brood, vlees, kleding, schoeisel enzovoort door menselijke arbeid geschapen. Kolen verbranden in kachels en andere verbrandingsplaatsen, tegelijk worden er echter steeds nieuwe hoeveelheden kolen gedolven. Werktuigmachines verslijten langzamerhand, locomotieven worden vroeg of laat onbruikbaar, maar in de bedrijven worden nieuwe werktuigmachines gebouwd, nieuwe locomotieven gefabriceerd. In ieder maatschappelijk bestel moet het productieproces voortdurend vernieuwd worden.

Deze voortdurende vernieuwing of permanente herhaling van het productieproces is reproductie. “Ieder maatschappelijk productieproces is, wanneer we de voortdurende samenhang en de bestendige beweging van de vernieuwing ervan beschouwen, daarom tegelijk reproductieproces.”[40] De voorwaarden voor de productie zijn tegelijk de voorwaarden voor de reproductie. Heeft de productie een kapitalistische vorm, dan heeft de reproductie dat ook.

Het reproductieproces bestaat er niet alleen uit dat de mensen steeds nieuwe hoeveelheden producten voortbrengen ter vervanging van de verbruikte goederen en bovendien nog meer, maar ook daaruit dat de maatschappij voortdurend de overeenkomstige productieverhoudingen opnieuw produceert.

Men moet twee soorten reproductie onderscheiden: eenvoudige reproductie en uitgebreide reproductie. Eenvoudige reproductie is de herhaling van het productieproces op hetzelfde niveau; de nieuw geproduceerde producten vervangen alleen maar de verbruikte productiemiddelen en gebruiksgoederen.

Uitgebreide reproductie is de herhaling van het productieproces op een grotere schaal; de maatschappij vervangt niet alleen de verbruikte materiële goederen, maar produceert daarenboven extra productiemiddelen en gebruiksgoederen.

Tot het ontstaan van het kapitalisme ontwikkelden de productiekrachten zich erg langzaam. De omvang van de maatschappelijke productie veranderde van jaar tot jaar, van decennium tot decennium maar weinig. In het kapitalisme maakte deze langzame ontwikkeling, dit stagneren van de maatschappelijke productie plaats voor een veel snellere ontwikkeling van de productiekrachten. Voor de kapitalistische productiewijze is de uitgebreide reproductie, die onderbroken wordt door perioden van crises waarin de productie daalt, karakteristiek.


De eenvoudige kapitalistische reproductie. Bij de eenvoudige kapitalistische reproductie herhaalt het productieproces zich op een onveranderde schaal; de meerwaarde gebruikt de kapitalist geheel voor zijn persoonlijke verbruik.

De analyse van de eenvoudige reproductie maakt het al mogelijk om enkele wezenlijke karakteristieke kenmerken van het kapitalisme bloot te leggen. In het proces van de kapitalistische reproductie worden niet alleen voortdurend de arbeidsproducten vernieuwd, maar worden ook de verhoudingen van de kapitalistische uitbuiting opnieuw geschapen. Enerzijds wordt in het verloop van de reproductie voortdurend rijkdom geschapen die toebehoort aan de kapitalist en door hem wordt gebruikt voor de toe-eigening van meerwaarde. Na het einde van ieder productieproces is de ondernemer steeds weer bezitter van kapitaal, dat hem de mogelijkheid verschaft om zich door de uitbuiting van arbeiders te verrijken. Anderzijds komt de arbeider voortdurend als bezitloze proletariër uit het productieproces te voorschijn en moet dientengevolge, om niet van de honger om te komen, steeds weer zijn arbeidskracht verkopen aan de kapitalist. De reproductie van de loonarbeider blijft steeds de onmisbare voorwaarde voor de reproductie van het kapitaal.

“Het kapitalistische productieproces reproduceert dus door zijn eigen loop de scheiding tussen arbeidskracht en arbeidsvoorwaarden. Het reproduceert en vereeuwigt daarmee de voorwaarden voor de uitbuiting van de arbeider. Het dwingt de arbeider voortdurend tot de verkoop van zijn arbeidskracht om te leven, stelt de kapitalist voortdurend in staat om haar te kopen en zich te verrijken.”[41]

Dus wordt in het productieproces voortdurend de fundamentele kapitalistische verhouding opnieuw geproduceerd: de kapitalist aan de ene kant, de loonarbeider aan de andere. Nog voordat de arbeider zijn arbeidskracht aan de een of andere ondernemer verkoopt, behoort hij reeds aan de totaalkapitalist, dat wil zeggen aan de klasse van kapitalisten in zijn geheel. Verandert de proletariër van arbeidsplaats, dan ruilt hij slechts de ene uitbuiter in tegen de andere. De arbeider is voor zijn hele leven geketend aan de kar van het kapitaal.

Als we het afzonderlijke productieproces beschouwen, dan lijkt het op het eerste gezicht alsof de kapitalist, wanneer hij de arbeidskracht koopt, de arbeider geld voorschiet uit een eigen fonds, omdat de kapitalist bij de uitbetaling van het loon de producten die door de arbeider in een bepaalde periode (bijvoorbeeld een maand) geproduceerd zijn, nog niet verkocht kan hebben. Maar als we de koop en verkoop van de arbeidskracht niet geïsoleerd beschouwen, maar als factor van de reproductie, als een steeds terugkerende verhouding, dan blijkt het ware karakter van dit proces.

Ten eerste: terwijl de arbeid van de arbeider in een gegeven periode nieuwe waarde, die meerwaarde bevat, voortbrengt, worden producten die de arbeider in een vorige periode gefabriceerd heeft, op de markt gerealiseerd, in geld omgezet. Daaruit wordt duidelijk dat de kapitalist de proletariër niet uit een eigen fonds betaalt, maar uit de waarde die de arbeid van de arbeiders in de voorafgaande productieperiode (bijvoorbeeld in verloop van de voorafgaande maand) voortgebracht heeft. Volgens een uitspraak van Marx treedt de kapitalistenklasse op volgens het oude recept van de veroveraar: ze koopt van de overwonnenen waar voor geld dat van hen zelf geroofd is.

Ten tweede: anders dan de andere waren wordt de arbeidskracht door de kapitalist pas betaald nadat de arbeider een bepaalde hoeveelheid arbeid verricht heeft. Daaruit volgt dus dat niet de kapitalist de proletariër voorschiet, maar omgekeerd dat de proletariër de kapitalist voorschiet. Daarom streven de ondernemers ernaar om zo mogelijk het loon niet vaak uit te betalen (bijvoorbeeld een keer per maand), om op deze wijze de tijd te verlengen waarin ze van de arbeider voor niets krediet krijgen.

De kapitalistenklasse overhandigt de arbeiders in de vorm van het arbeidsloon steeds geld voor het kopen van bestaansmiddelen, dat wil zeggen voor het kopen van een bepaald deel van de producten die door de arbeid van de arbeiders voortgebracht zijn en door de uitbuiters toegeëigend zijn. Dit geld geven de arbeiders even regelmatig terug aan de kapitalisten door daarvoor bestaansmiddelen te kopen die de arbeidersklasse zelf geproduceerd heeft.

De analyse van de kapitalistische verhoudingen in het verloop van de reproductie legt niet alleen de werkelijke bron van het arbeidsloon, maar ook de werkelijke bron van ieder kapitaal bloot. Laten we veronderstellen dat het door de ondernemer voorgeschoten kapitaal ter hoogte van 100.000 pond sterling per jaar een meerwaarde van 10.000 pond sterling oplevert en dat de kapitalist dit bedrag geheel en al voor zijn persoonlijke verbruik besteedt. Als de ondernemer zich niet de onbetaalde arbeid van de arbeider zou toe-eigenen, dan zou zijn kapitaal na tien jaar totaal verbruikt zijn. Dit gebeurt echter daarom niet, omdat het bedrag van 100.000 pond sterling dat door de kapitalist voor zijn persoonlijk gebruik besteed wordt, in de gegeven periode volledig vernieuwd wordt uit de meerwaarde die door de onbetaalde arbeid van de arbeiders voortgebracht wordt.

Dus wordt ieder kapitaal, wat haar oorspronkelijke bron ook mag zijn, al in de loop van de eenvoudige reproductie na een bepaalde periode tot waarde die door de arbeid van de arbeider voortgebracht en voor niets door de kapitalist is toegeëigend. Dit bewijst hoe onzinnig de beweringen van de burgerlijke economen zijn dat het kapitaal door de arbeid van de ondernemer zelf verworven rijkdom zou zijn.

De eenvoudige reproductie is een onderdeel of factor van de uitgebreide reproductie. De voor de eenvoudige productie karakteristieke uitbuitingsverhoudingen worden onder de voorwaarden van de uitgebreide kapitalistische reproductie nog scherper.


De uitgebreide kapitalistische reproductie. De accumulatie van het kapitaal. Bij de uitgebreide reproductie gebruikt de kapitalist een deel van de meerwaarde om de omvang van de productie te vergroten: voor de aankoop van extra productiemiddelen en voor het huren van extra arbeiders. Dus wordt een deel van de meerwaarde bij het oude kapitaal gevoegd, dat wil zeggen geaccumuleerd.

Accumulatie van het kapitaal is toevoeging van een deel van de meerwaarde bij het kapitaal ofwel de verandering van een deel van de meerwaarde in kapitaal. De meerwaarde is dus de bron van de accumulatie. Door de arbeidersklasse uit te buiten neemt het kapitaal toe en worden tegelijk de kapitalistische productieverhoudingen op grotere schaal gereproduceerd.

Een dwingende drijfveer voor de accumulatie is voor de kapitalistische ondernemers vooral de jacht op vergroting van de meerwaarde. In de kapitalistische productiewijze kent de honger naar verrijking geen grenzen. Juist in de jacht op meerwaarde breidt de kapitalist de productie uit, waardoor het hem mogelijk wordt een groter aantal arbeiders uit te buiten. Met de uitbreiding van de productie groeit de door de kapitalist toegeëigende hoeveelheid meerwaarde en dus ook het deel van de meerwaarde dat dient om de persoonlijke behoeften en grillen van de kapitalist te bevredigen, dat wil zeggen onproductief verbruikt wordt.

Een tweede dwingende drijfveer voor de accumulatie van het kapitaal is de verbitterde concurrentiestrijd waarin de grote kapitalisten het voordeel aan hun kant hebben en de kleine kapitalisten vernietigen. De concurrentie dwingt iedere kapitalist op straffe van zijn ondergang de techniek te vervolmaken en de productie uit te breiden. Met de vervolmaking van de techniek en de uitbreiding van de productie ophouden betekent achterblijven; en de achterblijvers worden door de concurrentie verslagen. Dus dwingt de concurrentiestrijd iedere kapitalist zijn kapitaal te vergroten en dit kan hij slechts door een voortdurende accumulatie van een deel van de meerwaarde.

De accumulatie van het kapitaal is de bron van de uitgebreide reproductie.


De organische samenstelling van het kapitaal. Concentratie en centralisatie van het kapitaal. In het verloop van de kapitalistische accumulatie neemt de totale hoeveelheid van het kapitaal toe; de verschillende delen ervan veranderen in ongelijke mate.

Wanneer de kapitalist meerwaarde accumuleert en zijn bedrijf uitbreidt, voert hij gewoonlijk technische verbeteringen in, want dat belooft hem de mogelijkheid de arbeiders versterkt uit te buiten en dus de winst te verhogen. De ontwikkeling van de techniek betekent een steeds snellere groei van dat deel van het kapitaal dat bestaat in de vorm van machines, gebouwen en grondstoffen, dat wil zeggen het constante kapitaal. Daarentegen neemt het deel van het kapitaal dat voor de koop van arbeidskracht gebruikt wordt, dat wil zeggen het variabele kapitaal, veel langzamer toe. De verhouding tussen het constante kapitaal en het variabele kapitaal, voor zover deze bepaald wordt door de verhouding tussen de hoeveelheid van de productiemiddelen en de levende arbeid, heet de organische samenstelling van het kapitaal. Laten we bijvoorbeeld een kapitaal van 100.000 pond sterling nemen. 80.000 pond sterling van dit bedrag moeten gebruikt worden voor gebouwen, machines, grondstoffen enzovoort en 20.000 pond sterling voor lonen. Dan is de organische samenstelling van het kapitaal 80c : 20v of 4 : 1.

In de verschillende industrietakken en in de verschillende bedrijven van een en dezelfde tak is de organische samenstelling van het kapitaal niet dezelfde: ze is hoger waar er per arbeider meer gecompliceerde en dure machines, meer verwerkte grondstoffen zijn; ze is lager waar hoofdzakelijk levende arbeid is, waar er minder machines en grondstoffen per arbeider komen en waar ze relatief goedkoop zijn.

Met de accumulatie van het kapitaal groeit de organische samenstelling van het kapitaal: het aandeel van het variabele kapitaal vermindert en het aandeel van het constante kapitaal neemt toe. Zo was de organische samenstelling van het kapitaal in de industrie van de Verenigde Staten van Amerika in 1889 4,4 : 1, in 1904 5,7 : 1.

In het verloop van de kapitalistische reproductie neemt de omvang van afzonderlijke kapitalen toe. Dit voltrekt zich langs de weg van de concentratie en centralisatie van het kapitaal.

Concentratie van het kapitaal is de toename van de omvang van het kapitaal door accumulatie van meerwaarde die binnen het bedrijf geschapen werd. De kapitalist, die een deel van de door hem toegeëigende meerwaarde in het bedrijf investeert, wordt de eigenaar van een steeds groter kapitaal.

Centralisatie van het kapitaal is de toename van de omvang van het kapitaal door de vereniging van meerdere kapitalen tot een groter kapitaal. In de concurrentiestrijd ruïneert en verzwelgt het grootkapitaal de kleine en middelgrote kapitalistische bedrijven die niet opgewassen zijn tegen de concurrentie. Door het opkopen van bedrijven van de geruïneerde concurrent voor een spotprijs of door het opnemen van deze bedrijven in het eigen bedrijf met behulp van andere methoden (bijvoorbeeld wegens schulden) vergroot de grootfabrikant de omvang van het kapitaal dat hij in zijn handen heeft. Vereniging van vele kapitalen tot een kapitaal vindt ook plaats bij het tot stand brengen van deelnemingen, naamloze vennootschappen enzovoort.

Concentratie en centralisatie van het kapitaal betekenen de samenballing van reusachtige rijkdommen in de handen van weinig personen. De vergroting van de kapitalen biedt uitgebreide mogelijkheden voor de concentratie van de productie, dat wil zeggen voor de samenbundeling van de productie in grootbedrijven.

De grootproductie bezit tegenover de kleinproductie beslissende voordelen. De grote bedrijven kunnen nieuwe machines en technische verbeteringen invoeren evenals een omvattende verdeling en specialisering van de arbeid doorvoeren, waartoe de kleine bedrijven niet in staat zijn. Ten gevolge daarvan worden in de grote bedrijven de producten goedkoper gefabriceerd dan in de kleine bedrijven. De concurrentiestrijd veroorzaakt grote kosten en verliezen. De grote bedrijven kunnen deze verliezen dragen en later volop terugverdienen, terwijl de kleine bedrijven en vaak ook de middelgrote bedrijven ten gronde gaan. De grootkapitalisten verkrijgen onvergelijkelijk veel gemakkelijker krediet en op gunstige voorwaarde; en het krediet is een van de belangrijkste wapens in de concurrentiestrijd. Ten gevolge van al deze voordelen rukken in de kapitalistische landen de grote bedrijven, die zijn toegerust met een techniek van hoog niveau, steeds meer op naar de eerste plaats, terwijl een zeer groot aantal kleine en middelgrote bedrijven geruïneerd wordt en ten gronde gaat. Ten gevolge van de concentratie en centralisatie van het kapitaal worden enkele kapitalisten, als eigenaars van reusachtige vermogens, tot heersers over het lot van tienduizenden en honderdduizenden arbeiders. In de landbouw leidt de kapitalistische concentratie ertoe dat de grond en de overige productiemiddelen steeds meer geconcentreerd worden in de handen van de grooteigenaars en dat de brede lagen van de kleine en middelgrote boeren, die beroofd zijn van de grond, van het trekvee en van de inventaris, in een knellende afhankelijkheid van het kapitaal geraken. Massa’s van boeren en handwerkers worden geruïneerd en worden veranderd in proletariërs.

De concentratie en de centralisatie van het kapitaal leidt dus tot een verscherping van de klassentegenstellingen, tot een verdieping van de kloof tussen de burgerlijke minderheid, de minderheid van de uitbuiters, en de bezitsloze, uitgebuite meerderheid van de maatschappij. Tegelijk leidt de concentratie van de productie ertoe dat steeds grotere massa’s van het proletariaat geconcentreerd worden in de kapitalistische grootbedrijven en de industriecentra. Dit vergemakkelijkt de aaneensluiting en organisatie van de arbeiders voor de strijd tegen het kapitaal.


Het industriële reserveleger. Zoals reeds is uiteengezet, gaat met de groei van de productie in het kapitalisme een verhoging van de organische samenstelling van het kapitaal gepaard. De vraag naar arbeidskrachten wordt niet bepaald door de hoogte van het totale kapitaal, maar door de hoogte van het variabele deel van het kapitaal. Naarmate de techniek zich ontwikkelt, vermindert het variabele deel van het kapitaal relatief, in verhouding tot het constante kapitaal. In samenhang met de accumulatie van het kapitaal en de verhoging van de organische samenstelling ervan resulteert dat in een relatieve daling van de vraag naar arbeidskrachten, hoewel de totale massa van het proletariaat met de ontwikkeling van het kapitalisme toeneemt.

Ten gevolge hiervan wordt de arbeid van een grote massa arbeiders niet gebruikt. Een deel van de arbeidersbevolking blijkt ‘overtollig’, vormt de zogenaamde relatieve overbevolking. Hierbij gaat het om een relatieve overbevolking, omdat dit deel van de arbeidskrachten slechts overbodig wordt in vergelijking met de behoeften van de accumulatie van het kapitaal. Overeenkomstig de groei van de maatschappelijke rijkdom wordt dus in de burgerlijke maatschappij het ene deel van de arbeidersklasse veroordeeld tot steeds zwaardere, tot buitensporig ingespannen arbeid en het andere deel tot gedwongen werkloosheid.

Er zijn de volgende grondvormen van relatieve overbevolking te onderscheiden: De vlottende overbevolking wordt gevormd door de arbeiders die bij inkrimping van de productie, invoering van nieuwe machines en sluiting van het bedrijf voor een bepaalde tijd hun werkverliezen. Bij uitbreiding van de productie vindt een deel van deze werklozen weer werk, evenals een deel van de nieuwe arbeiders uit de opgroeiende generatie. In totaal groeit het aantal werkzame arbeiders echter in een steeds afnemende omvang vergeleken met de productie.
De latente overbevolking wordt gevormd door de met de ondergang bedreigde kleine producenten, vooral de arme boeren en landarbeider, die maar een klein deel van het jaar in de landbouw werkzaam zijn, in de industrie niet gebruikt kunnen worden en een ellendig bestaan leiden, terwijl ze zich er ergens op het land doorheen slaan. Anders dan in de industrie vermindert met de groei van de techniek de vraag naar arbeidskrachten in de landbouw absoluut.
De stagnerende overbevolking wordt gevormd door de grote groepen mensen die hun vaste werk verloren hebben, volstrekt onregelmatig werk hebben en aanzienlijk minder dan het gemiddelde loon ontvangen. Deze brede lagen van werkenden zoeken hun toevlucht in de sector van de kapitalistische huisarbeid of leven ook wel van los werk.
De onderste laag van de relatieve overbevolking tenslotte wordt gevormd door de mensen die al lange tijd uit de productie gestoten zijn, geen uitzicht hebben om weer in dienst genomen te worden en van los werk leven. Een deel van deze mensen wordt bedelaar.


De arbeiders die uit de productie zijn verdrongen, vormen het industriële reserveleger, het leger van werklozen. Dit leger is een noodzakelijk onderdeel van de kapitalistische economie, zonder welke deze niet kan bestaan en zich niet kan ontwikkelen. In periodes van industriële opbloei, als een snelle uitbreiding van de productie noodzakelijk is, staat er een toereikend aantal werklozen ter beschikking van de ondernemers. Door de uitbreiding van de productie vermindert de werkloosheid tijdelijk. Dan echter breekt een crisis van overproductie uit, worden opnieuw aanzienlijke massa’s arbeiders op straat gezet, die het reserveleger van werklozen versterken.

Het bestaan van het industriële reserveleger verschaft de kapitalist de mogelijkheid de uitbuiting van de arbeiders te versterken. De werkloze moet genoegen nemen met zeer zware arbeidsvoorwaarden. De werkloosheid schept een onzekere situatie voor de in de productie werkzame arbeiders en doet de levensstandaard van de gehele arbeidersklasse zeer aanzienlijk dalen. Juist daarom hebben de kapitalisten geen belang bij de afschaffing van het industriële reserveleger, dat druk uitoefent op de arbeidsmarkt en de kapitalist verzekert van goedkope arbeidskrachten. Met de ontwikkeling van de kapitalistische productiewijze groeit het leger van werklozen, in zijn geheel beschouwd, onophoudelijk aan, waarbij het in periodes van opbloei van de productie vermindert en in crisisperiodes toeneemt.

In Engeland waren in 1853 1,7 % van de vakbondsleden werkloos, in 1880 5,5 %, in 1908 7,8 % en in 1921 16,6 %. In de Verenigde Staten van Amerika bedroeg het deel werklozen, gemeten naar de totale grootte van de arbeidersklasse, volgens officiële opgaven: 5,1 % in 1890, 10 % in 1900, 15,5 % in 1915, 23,1 % in 1921. In Duitsland bedroeg het aantal werkloze vakbondsleden in 1887 0,2 %, in 1900 2 %, in 1926 18 %. In de koloniën en halfkoloniën van het Oosten heeft de relatieve overbevolking een reusachtige omvang.


Met de ontwikkeling van het kapitalisme neemt de verkorting van de werktijd waarbij de arbeider niet de hele dag of de gehele werkweek in de productie werkt, steeds grotere vormen aan.

De werkloosheid is een ware plaag voor de arbeidersklasse. De arbeider kan van niets anders leven dan van de verkoop van zijn arbeidskracht. De arbeiders die uit de bedrijven gegooid zijn, zijn overgeleverd aan de hongersdood. De gevallen dat werklozen gedwongen zijn de vuilnisbakken door te zoeken op verrotte resten van levensmiddelen zijn geen zeldzaamheid. De werklozen hebben geen dak boven het hoofd, omdat ze niet eens een slaapgelegenheid in de armoewijken van de grote steden kunnen betalen. Bijgevolg toont de bourgeoisie zich niet in staat de loonslaaf van het kapitaal ten minste het bestaansniveau van een slaaf te garanderen.

De burgerlijke economen proberen de werkloosheid in het kapitalisme te rechtvaardigen door te verwijzen naar eeuwige natuurwetten. Ten dienste hiervan staan de pseudowetenschappelijke constructies van Malthus, een reactionaire Engelse econoom, die aan het eind van de 18e eeuw en in het begin van de 19e eeuw leefde.
Volgens de door Malthus uitgevonden ‘bevolkingswet’ ontwikkelt de bevolking sinds het bestaan van de menselijke maatschappij zich zogenaamd volgens een meetkundige reeks (als 1, 2, 4, 8 enzovoort), terwijl de bestaansmiddelen ten gevolge van de zogenaamde beperktheid van de natuurlijke rijkdommen volgens een rekenkundige reeks (1, 2, 3, 4 enzovoort) zouden toenemen. Juist daarin ligt, volgens Malthus, de fundamentele oorzaak van de aanwezigheid van een overbodige bevolking, van de honger en ellende van de volksmassa’s. Malthus meent dat het proletariaat zich niet kan bevrijden van ellende en honger door de omverwerping van de kapitalistische orde, maar alleen door de vermindering van het aantal huwelijken en de beperking van het geboorteaantal. Oorlogen en epidemieën, die de werkende bevolking decimeren, werden door Malthus geprezen als weldadige verschijnselen. De theorie van Malthus is door en door reactionair. Ze dient de bourgeoisie ter rechtvaardiging van de ongeneeslijke gebreken van het kapitalisme. De hersenspinsels van Malthus hebben niets gemeen met de werkelijkheid. De techniek waarover de mensheid beschikt, kan de hoeveelheid bestaansmiddelen doen toenemen in een tempo dat ook door de snelste toename van de bevolking niet bijgehouden wordt. De verwezenlijking van deze mogelijkheid evenwel wordt in de weg gestaan door de kapitalistische productiewijze, die de werkelijke oorzaak is van de ellende van de massa.


Marx legde de kapitalistische bevolkingswet bloot, die eruit bestaat dat in de burgerlijke maatschappij parallel aan de accumulatie van het kapitaal en de groei van de maatschappelijke rijkdom, een deel van de werkende bevolking onvermijdelijk overtollig wordt, uit de productie gegooid en tot ellende en honger veroordeeld wordt. De kapitalistische bevolkingswet komt voort uit de productieverhoudingen van de burgerlijke maatschappij.


De agrarische overbevolking. Het kapitalistische reserveleger van de arbeid wordt niet alleen aangevuld uit de rijen van de arbeiders die uit de industriële productie gestoten worden, maar ook uit de miljoenen massa’s van het landbouwproletariaat en de armste lagen van de boerenstand.

Met de ontwikkeling van het kapitalisme wordt de differentiatie van de boerenstand versterkt. Er ontstaat een groot leger van landarbeiders. De kapitalistische grootbedrijven scheppen een vraag naar loonarbeiders. In dezelfde mate echter waarin de kapitalistische productie de ene tak van de landbouw na de andere in zijn macht neemt en in toenemende mate machines toegepast worden, vermindert het aantal loonarbeiders in de landbouw. De geruïneerde lagen van de plattelandsbevolking worden industrieproletariërs en vullen het leger werklozen in de steden aan. Een aanzienlijk deel van de plattelandsbevolking vormt echter de zogenaamde agrarische of latente overbevolking. De agrarische overbevolking is de overtollige bevolking in de landbouw van de kapitalistische landen, die ten gevolge van de ruïnering van brede massa’s van de boerenstand ontstaat; deze overtollige bevolking kan maar voor een deel in de landbouwproductie te werk gesteld worden en wordt in de industrie niet gebruikt.

Het latente karakter van de agrarische overbevolking bestaat eruit dat de overtollige arbeidskrachten op het land steeds op een of andere manier met een klein of zeer klein boerenbedrijf verbonden zijn. De loonarbeider in de landbouw heeft in de regel een klein stukje land, dat hetzij ervoor dient om zijn loon door neveninkomsten aan te vullen, of het hem mogelijk maakt in tijden van werkloosheid zijn leven armzalig te rekken. Dergelijke bedrijfjes heeft het kapitalisme nodig om op goedkope arbeidskrachten terug te kunnen vallen.
De agrarische overbevolking bereikt in het kapitalisme een geweldige omvang. In het tsaristische Rusland bedroeg op het einde van de 19e eeuw de latente werkloosheid op het platteland 13 miljoen mensen. In Duitsland vormden in 1907 3 miljoen kleine bedrijven van de 5 miljoen boerenbedrijven een reserveleger van arbeidskrachten. In de Verenigde Staten werden in de jaren dertig van de 20e eeuw, volgens officiële, te laag gestelde gegevens, 2 miljoen overtollige boeren geteld. Elk jaar trekken in de zomermaanden 1 tot 2 miljoen Amerikaanse landarbeiders met gezin en huisraad langs de wegen van het land rond om werk en loon te zoeken.
In de economisch achtergebleven landen heeft de agrarische overbevolking een bijzonder grote omvang. In India bijvoorbeeld, waar drie vierde van de totale bevolking van het land in de landbouw werkt, betekent de agrarische overbevolking een leger van vele miljoenen mensen. Een aanzienlijk deel van de plattelandsbevolking lijdt voortdurend honger.


De algemene wet van de kapitalistische accumulatie. De relatieve en absolute verarming van het proletariaat. De ontwikkeling van het kapitalisme leidt ertoe dat met de accumulatie van het kapitaal op de ene pool van de burgerlijke maatschappij geweldige rijkdommen geconcentreerd worden, en luxe en parasitisme, verspilling en ledigheid van de uitbuitersklassen toenemen; op de andere pool van de maatschappij wordt de uitbuiting van het proletariaat steeds meer verscherpt, groeien werkloosheid en ellende van hen die door hun arbeid alle rijkdom voortbrengen.

Hoe groter de maatschappelijke rijkdom, het functionerende kapitaal, de omvang en energie van zijn groei, dus ook de absolute grootte van het proletariaat en de productiviteit van zijn arbeid, des te groter het industriële reserveleger... De relatieve grootte van het industriële reserveleger groeit dus met de macht van de rijkdom. Hoe groter echter dit reserveleger is in verhouding tot het actieve arbeidersleger, des te massaler de geconsolideerde overbevolking, waarvan de ellende omgekeerd evenredig is met hun arbeidsleed. Dit is de absolute algemene wet van de kapitalistische accumulatie.”[42]

De algemene wet van de kapitalistische accumulatie is de concrete uitdrukking van het werken van de economische grondwet van het kapitalisme, de meerwaardewet. De jacht op vergroting van de meerwaarde leidt tot de accumulatie van rijkdommen aan de kant van de uitbuitersklassen en tot de groei van de werkloosheid, ellende en onderdrukking aan de kant van de bezitloze klassen. Met de ontwikkeling van het kapitalisme voltrekt zich het proces van de relatieve en absolute verarming van het proletariaat.

De relatieve verarming van het proletariaat bestaat eruit dat in de burgerlijke maatschappij het aandeel van de arbeidersklasse in de totale som van het nationale inkomen voortdurend afneemt, terwijl het aandeel van de uitbuitersklassen voortdurend groeit.

Volgens opgaven van Amerikaanse burgerlijke economen bezat in de jaren twintig van de 20e eeuw, 10 % van de eigenaars in de Verenigde Staten 59 % van de totale rijkdommen, terwijl aan de arme lagen, die 87 % van de bevolking uitmaken, in totaal 8 % van de nationale rijkdom toekwam. Hoewel de maatschappelijke rijkdom absoluut toenam, daalde het procentuele aandeel van de inkomens van de arbeidersklasse zeer aanzienlijk. In vergelijking met de winsten van de kapitalisten bedroeg het loon van de arbeiders: in 1889 70 %, in 1918 61 %, in 1929 47 %, in 1939 45 %.
In Engeland bezaten in 1920 – 21 de rijkste eigenaars, die minder dan 2% van het aantal eigenaars vormen, 64% van de gehele nationale rijkdom, terwijl 76% van de bevolking slechts 7,6 % van de nationale rijkdom bezat. In het tsaristische Rusland werd het fonds van het nominale loon door de vergroting van het aantal industriearbeiders bijna met 80 % verhoogd, terwijl het reële loon daalde; de winsten van de industriëlen stegen echter meer dan drievoudig.


De absolute verarming van het proletariaat betekent een directe daling van de levensstandaard.

“De arbeider verarmt absoluut, dat wil zeggen hij wordt gewoonweg armer dan vroeger, hij is gedwongen slechter te leven, zich kariger te voeden, met steeds minder eten genoegen te nemen, in kelders en zolderkamertjes te wonen. De rijkdom groeit in de kapitalistische maatschappij met een onwaarschijnlijke snelheid, hand in hand met de verarming van de arbeidersmassa’s.”[43]

Om de kapitalistische werkelijkheid mooi te praten, probeert de burgerlijke politieke economie de absolute verarming van het proletariaat te ontkennen. De feiten getuigen evenwel dat in het kapitalisme de levensstandaard van de arbeidersklasse meer en meer daalt. Dit komt tot uiting op verschillende manieren.

De absolute verarming van het proletariaat komt naar voren in het feit dat het reële loon daalt. Zoals boven is aangegeven, vermindert het reële loon voortdurend door de systematische stijging van de prijzen van de goederen, nodig voor de behoeften van de massa, door huurverhogingen en door het toenemen van de belastingdruk. In de 20e eeuw staat het reële loon van de arbeiders in Engeland, de Verenigde Staten, Frankrijk, Italië en andere kapitalistische landen op een lager niveau dan in het midden van de 19e eeuw.

De absolute verarming van het proletariaat komt verder naar voren in het feit dat de omvang en duur van de werkloosheid toenemen.

De absolute verarming komt ook tot uitdrukking in de grenzeloze toename van de arbeidsintensiteit en de verslechtering van de arbeidsomstandigheden, wat ertoe leidt dat de arbeider snel oud wordt, het vermogen om te werken verliest, invalide wordt. De stijging van de arbeidsintensiteit en het ontbreken van absoluut noodzakelijke veiligheidsmaatregelen hebben een kolossale vermeerdering van de bedrijfsongevallen tot gevolg.

In de kolenmijnen van de Verenigde Staten bijvoorbeeld is het aantal bedrijfsongevallen met dodelijke afloop per 1.000 werknemers in de periode van 1878 tot 1914 met 71,5% toegenomen. Alleen al in 1939 werden in de Verenigde Staten meer dan 1,5 miljoen mensen gedood of verminkt bij bedrijfsongevallen. Ook het aantal bedrijfsongevallen in de Engelse kolenmijnbouw neemt toe: in de jaren voor de oorlog werd jaarlijks een op de zes mijnwerkers het slachtoffer van een bedrijfsongeval. In de periode van 1949 tot 1952 kreeg reeds een op de drie mijnwerkers een ongeluk.


Ook de absolute verslechtering van de voedselvoorzieningen en de woonomstandigheden van de werkende mensen is een uitdrukking van de absolute verarming van het proletariaat, waardoor de gezondheid van vele arbeiders wordt ondermijnd, het sterftecijfer toeneemt en de levensduur van de arbeidersbevolking wordt verkort. Volgens officiële gegevens voldoen in de Verenigde Staten 40 % van alle woonhuizen op geen enkele wijze aan de minimumeisen met betrekking tot hygiëne en veiligheid. Het sterftecijfer van de arbeidersbevolking is veel hoger dan dat van de heersende klassen. De kindersterfte is in de krottenwijken van Detroit zesmaal hoger dan het gemiddelde in de hele Verenigde Staten. Samenhangend met de versterkte verarming van de werkende mensen is in de periode van de jaren 70 van de 19e eeuw tot de jaren 30 van de 20e eeuw het aantal geboorten per duizend inwoners verminderd: in Engeland van 36 tot 15, in Duitsland van 39 tot 19 en in Frankrijk van 26 tot 15.

De absolute verarming van het proletariaat neemt bijzonder scherpe vormen aan in de koloniale landen, waar de arbeidersbevolking in de grootste ellende leeft en de sterfte onder de arbeiders massale vormen aanneemt ten gevolge van de buitensporig zware arbeid en de chronische honger.

De levensstandaard van de arme lagen van de boerenstand is in het kapitalisme niet hoger, maar vaak zelfs lager dan die van de loonarbeiders. In de kapitalistische maatschappij vindt er niet alleen een absolute en relatieve verarming van het proletariaat plaats, maar gaan ook brede lagen van de boerenstand hun ruïnering tegemoet en verarmen. In het tsaristische Rusland leiden enige tientallen miljoenen arme dorpelingen een hongerbestaan. Volgens Amerikaanse statistieken is ongeveer tweederde van de boeren in de Verenigde Staten de laatste decennia niet verzekerd van een bestaansminimum, zodat deze in de grootste ellende wegkwijnen. Daarom drijft het levensbelang de boerenstand tot een bondgenootschap met de arbeidersklasse, die geroepen is de kapitalistische orde omver te werpen. De ontwikkelingsweg van het kapitalisme is de weg van de verarming en van een hongerbestaan voor het overgrote deel van de werkende mensen. In de burgerlijke maatschappij brengt de ontwikkeling van de productiekrachten geen verlichting voor de werkende massa’s, maar vergroot de ellende en de armoede ervan.


De fundamentele tegenstelling van de kapitalistische productiewijze. Naarmate het kapitalisme zich ontwikkelt, concentreert het op een steeds grotere schaal grote massa’s mensen om samen te werken. De maatschappelijke arbeidsdeling neemt toe. Afzonderlijke, voorheen min of meer zelfstandige industrietakken veranderen in een hele reeks met elkaar samenhangende en van elkaar afhankelijke industrieën. De economische samenhang tussen de afzonderlijke bedrijven en provincies, evenals tussen gehele landen groeit op een reusachtige manier.

Het kapitalisme schept de grootproductie in de industrie en in de landbouw. De ontwikkeling van de productiekrachten brengt productie-instrumenten en productiemethoden voort die de concentratie vereisen van de arbeid van vele honderden en duizenden arbeiders. De concentratie van de productie neemt toe. Op deze wijze voltrekt zich de kapitalistische vermaatschappelijking van de arbeid, de kapitalistische vermaatschappelijking van de productie.

De toenemende vermaatschappelijking van de productie vindt echter plaats in het belang van een klein aantal particuliere ondernemers die gericht zijn op de verhoging van hun winsten. Het product van de maatschappelijke arbeid van miljoenen mensen vormt het particuliere eigendom van de kapitalisten.

Een diepe tegenstelling kenmerkt dus de kapitalistische orde: de productie heeft een maatschappelijk karakter, terwijl het bezit van de productiemiddelen van particulier kapitalistische aard blijft, die onverenigbaar is met het maatschappelijk karakter van het productieproces. De tegenstelling tussen het maatschappelijk karakter van het productieproces en de particulier kapitalistische toe-eigening vormt de fundamentele tegenstelling van de kapitalistische productiewijze, die met de ontwikkeling van het kapitalisme steeds scherper wordt. Deze tegenstelling vindt zijn uitdrukking in de toenemende anarchie van de kapitalistische productie en in de verscherping van de antagonistische klassentegenstelling tussen het proletariaat en de gehele werkende massa’s aan de ene kant en de bourgeoisie aan de andere kant.

Korte samenvatting
1. Reproductie is de voortdurende vernieuwing, permanente herhaling van het productieproces. De eenvoudige reproductie betekent vernieuwing van de productie op dezelfde schaal. De uitgebreide reproductie betekent vernieuwing van de productie op grotere schaal. Voor het kapitalisme is de uitgebreide reproductie, die onderbroken wordt door crisisperioden waarin de productie daalt, kenmerkend. De uitgebreide kapitalistische reproductie is een voortdurende vernieuwing en verdieping van de uitbuitingsverhoudingen.

2. De uitgebreide reproductie in het kapitalisme veronderstelt accumulatie van het kapitaal. Accumulatie van het kapitaal is de toevoeging van een deel van de meerwaarde aan het kapitaal of wel verandering van meerwaarde in kapitaal. De kapitalistische accumulatie leidt tot een verhoging van de organische samenstelling van het kapitaal, dat wil zeggen tot een snellere groei van het constante kapitaal in verhouding tot het variabele kapitaal. In het verloop van de kapitalistische reproductie voltrekt zich de concentratie en centralisatie van het kapitaal. De grootproductie heeft beslissende voordelen ten opzichte van de kleinschalige productie, waardoor de grote en de grootste bedrijven niet alleen de kleine producenten, met andere woorden ook de middelgrote kapitalistische bedrijven verdringen en aan zich onderwerpen.

3. Met de accumulatie van het kapitaal en de verhoging van de organische samenstelling ervan vermindert de vraag naar arbeidskrachten relatief. Het industriële reserveleger van werklozen wordt gevormd. Het overschot aan arbeidskrachten in de kapitalistische landbouw, dat zijn oorzaak vindt in de ruïnering van de brede massa’s van de boerenstand, leidt tot het ontstaan van de agrarische overbevolking. De algemene wet van de kapitalistische accumulatie betekent concentratie van de rijkdom in de handen van de minderheid der uitbuiters en toename van de ellende van de werkende mensen, dat wil zeggen de overgrote meerderheid van de maatschappij. De uitgebreide reproductie in het kapitalisme brengt onvermijdelijk de relatieve en absolute verarming van de arbeidersklasse met zich mee. Relatieve verarming is de vermindering van het aandeel van de arbeidersklasse in het nationale inkomen van de kapitalistische landen. Absolute verarming is de directe daling van de levensstandaard van de arbeidersklasse.

4. De fundamentele tegenstelling van het kapitalisme is de tegenstelling tussen het maatschappelijk karakter van het productieproces en de particulier kapitalistische vorm van de toe-eigening. Met de ontwikkeling van het kapitalisme wordt deze tegenstelling steeds scherper en verdiept de onverzoenlijke klassentegenstelling tussen bourgeoisie en proletariaat.

_______________
[40] Karl Marx, Het Kapitaal, De Haan, p. 434.
[41] Karl Marx, Het Kapitaal, De Haan, p. 44.
[42] Karl Marx, Het Kapitaal, De Haan, p. 500.
[43] V.I. Lenin, Die Verelendung in der kapitalistischer Gesellschaft, Werke, bd. 18, p. 428-29.