Het arbeidsloon


De prijs van de arbeidskracht. Het wezen van het arbeidsloon. Zoals iedere andere waar heeft ook de arbeidskracht in de kapitalistische productiewijze een waarde. De in geld uitgedrukte waarde van de arbeidskracht is de prijs van de arbeidskracht.

De prijs van de arbeidskracht onderscheidt zich van de prijs van de overige waren.

Verkoopt een warenproducent bijvoorbeeld linnen op de markt, dan stelt de hem daarvoor betaalde som geld niets anders voor dan de prijs van de verkochte waar. Als echter de proletariër zijn arbeidskracht aan de kapitalist verkoopt en daarvoor een bepaalde som geld in de vorm van arbeidsloon verkrijgt, dan ontstaat de schijn als zou deze som geld niet de prijs van de waar arbeidskracht, maar de prijs van de arbeid voorstellen.

Dit heeft de volgende oorzaken. In de eerste plaats betaalt de kapitalist de arbeider pas dan een arbeidsloon, wanneer de arbeider al arbeid heeft verricht. In de tweede plaats wordt het arbeidsloon vastgesteld hetzij in overeenstemming met de hoeveelheid tijd waarin werk verricht is (uren, dagen, weken) of in overeenstemming met de hoeveelheid gefabriceerde producten. Laten we het bovenstaande voorbeeld gebruiken. We nemen aan dat de arbeider 12 uur per dag werkt. In de loop van 6 uur schept hij een waarde van 6 dollar, die overeenkomt met de waarde van zijn arbeidskracht. Gedurende de overblijvende 6 uur schept hij een waarde van 6 dollar, die de kapitalist zich toe-eigent. Daar de ondernemer de proletariër voor de hele arbeidsdag heeft gehuurd, betaalt hij hem voor die 12 uur werk 6 dollar. Op deze wijze ontstaat de valse voorstelling als zou het arbeidsloon de prijs van de arbeid zijn, als zou met de 6 dollar de hele 12-urige werkdag betaald worden. In werkelijkheid echter stelt de 6 dollar alleen maar de dagwaarde van de arbeidskracht voor, terwijl de arbeid van de proletariër een waarde van 12 dollar heeft geschapen. Wanneer daarentegen de betaling in het bedrijf afgestemd is op de hoeveelheid gefabriceerde producten, ontstaat de schijn, als zou de arbeider de arbeid betaald krijgen die door hem voor de fabricage van iedere eenheid product verricht wordt, dat wil zeggen ook hier ontstaat de voorstelling als zou de arbeider de verrichte arbeid volledig betaald krijgen.

Deze valse voorstelling is niet een toevallige vergissing van de mensen. Zij komt voort uit de specifieke voorwaarden van de kapitalistische productie, waarbij de uitbuiting verborgen, gemaskeerd is en de verhouding van de ondernemer tot de loonarbeider zich in een verwrongen vorm, als verhouding tussen aan elkaar gelijke warenbezitters, voordoet.

In werkelijkheid stelt het arbeidsloon van de loonarbeider niet de waarde of de prijs van zijn arbeid voor. Als de arbeid een waar is en waarde bezit, dan moet de grootte van deze waarde door het een of ander gemeten worden. Kennelijk moet de grootte van de ‘waarde van de arbeid’ zoals bij iedere andere waar gemeten worden door de hoeveelheid in haar opgeslagen arbeid. Onder deze veronderstelling ontstaat een vicieuze cirkel: arbeid wordt door arbeid gemeten.

Verder, als de kapitalist de arbeider de ‘waarde van de arbeid’ betaalde, dat wil zeggen als hij de arbeid volledig betaalde, dan zou er geen bron zijn ter verrijking van de kapitalist, met andere woorden zou de kapitalistische productiewijze niet kunnen bestaan.

De arbeid schept de waarde van de waren, is echter zelf geen waar en bezit zelf geen waarde. Dat wat in het dagelijks leven ‘waarde van de arbeid’ genoemd wordt, is in werkelijkheid de waarde van de arbeidskracht.

De kapitalist koopt op de markt niet de arbeid, maar een bijzondere waar de arbeidskracht. Het gebruik van de arbeidskracht, dat wil zeggen de belasting van spieren, zenuwen en hersenen van de arbeider, is het arbeidsproces. Met het arbeidsloon wordt slechts een deel van de arbeidsdag betaald. De waarde van de arbeidskracht is altijd minder dan de nieuwe waarde, die door de arbeid van de arbeider geschapen is. Daar echter het arbeidsloon naar de vorm de betaling van de arbeid schijnt te zijn, ontstaat de voorstelling als zou de gehele arbeidsdag volledig betaald worden. Daarom noemt Marx het arbeidsloon in de burgerlijke maatschappij de veranderde vorm van de waarde of prijs van de arbeidskracht. Marx stelt vast dat het arbeidsloon “niet dat is, wat het schijnt, te zijn, namelijk de waarde, respectievelijk prijs van de arbeid maar slechts een gemaskeerde vorm van de waarde, respectievelijk prijs van de arbeidskracht.”[34]

Het arbeidsloon is de uitdrukking in geld van de waarde van de arbeidskracht, de prijs ervan die verschijnt als prijs van de arbeid.

In de slavenhoudersmaatschappij vindt tussen de slavenhouder en de slaaf geen koop en verkoop van de arbeidskracht plaats. De slaaf is eigendom van de slavenhouder. Daardoor ontstaat de schijn als zou de slaaf zijn gehele arbeid voor niets verrichten, als zou zelfs het deel van de arbeid dat in de kosten voor het onderhoud van de slaaf voorziet, onbetaalde arbeid, arbeid voor de slavenhouder zijn. In de feodale maatschappij zijn de noodzakelijke arbeid van de boer op het eigen bedrijf en de meerarbeid op de landerij van de landeigenaar in tijd en ruimte duidelijk van elkaar gescheiden. In de kapitalistische orde schijnt zelfs de onbetaalde arbeid van de loonarbeider betaalde arbeid.


Het arbeidsloon wist ieder spoor uit van de verdeling van de arbeidsdag in noodzakelijke en meerarbeidstijd, in betaalde en onbetaalde arbeid, en maskeert daarmee de verhouding van de kapitalistische uitbuiting.


De grondvormen van het arbeidsloon. De grondvormen van het arbeidsloon zijn: 1. het tijdloon en 2. het stukloon (taakloon).

Het tijdloon is de vorm van arbeidsloon waarbij de hoogte van de verdienste van de arbeider direct afhankelijk is van de tijd waarin arbeid verricht is, uren, dagen, weken, maanden. Dienovereenkomstig onderscheidt men: uurloon, dagloon, weekloon, maandloon.

Bij een en dezelfde hoogte van het tijdloon kan de werkelijke betaling van de arbeider verschillend zijn, afhankelijk van de duur van de arbeidsdag.

Als maat voor de betaling van de arbeider voor de door hem in een bepaalde tijdseenheid verrichte arbeid dient de prijs van het afzonderlijke arbeidsuur. Hoewel de arbeid zelf, zoals we vastgesteld hebben, geen waarde en dus ook geen prijs heeft, wordt, om de hoogte van de beloning van de arbeider te bepalen, de voorwaardelijk gebruikte uitdrukking ‘prijs van de arbeid’ gebruikt. Als maatstaf voor de ‘prijs van de arbeid’ dient de betaling voor een arbeidsuur, respectievelijk de prijs van een arbeidsuur. Wanneer de gemiddelde arbeidsdag dus 12 uur duurt en de gemiddelde dagwaarde van de arbeidskracht 6 dollar bedraagt, bedraagt de gemiddelde prijs van een arbeidsuur (600 cent/12) 50 cent).

Het tijdloon geeft de kapitalist de mogelijkheid om de uitbuiting van de arbeider door de verlenging van de arbeidsdag te versterken en de prijs van het arbeidsuur naar beneden te drukken, terwijl hij het arbeidsloon voor een dag, een week, of een maand onveranderd laat. Laten we aannemen dat het dagloon hetzelfde blijft als voorheen, 6 dollar, terwijl de arbeidsdag van 12 tot 13 uur verlengd wordt; in dit geval daalt de prijs van een arbeidsdag van 50 tot (600 cent/13) 46 cent). Onder druk van de eisen van de arbeiders is de kapitalist soms genoodzaakt het dagloon (en overeenkomstig het weekloon of het maandloon) te verhogen; hierbij kan echter de prijs van een arbeidsuur onveranderd blijven of zelfs dalen. Wanneer dus het dagloon van 6 dollar tot 6 dollar 20 cents verhoogd wordt en de arbeidsdag van 12 tot 14 uur verlengd, dan daalt de prijs van het arbeidsuur in dit geval tot (620 cent/14) 44 cent).

Een toename van de intensivering van de arbeid betekent praktisch eveneens een daling van de prijs van het arbeidsuur, omdat bij een hoger energieverbruik, waar de verlenging van de arbeidsdag op neer komt, het loon hetzelfde blijft als voorheen. Is de prijs van het arbeidsuur van de proletariër gedaald, dan moet deze, om te kunnen voortbestaan, hetzij met een grotere inspanning werken hetzij een verdere verlenging van de arbeidsdag op de koop toe nemen. Een ongebreidelde intensivering van de arbeid leidt net als de verlenging van de arbeidsdag tot een verhoogde besteding van arbeidskracht en daarmee tot ondermijning van de arbeidskracht. Hoe slechter het afzonderlijke arbeidsuur betaald wordt, hoe groter de hoeveelheid arbeid die de arbeider moet verrichten, of hoe langer voor hem de arbeidsdag duurt, om alleen nog maar aan zijn loon, hoe schamel ook, te komen. Aan de andere kant echter veroorzaakt een verlenging van de arbeidsdag op zijn beurt een vermindering van de betaling van het arbeidsuur. Het feit dat met de verlenging van de arbeidsdag, respectievelijk met de stijging van de arbeidsintensiteit de betaling voor het afzonderlijke arbeidsuur vermindert, wordt door de kapitalist in zijn voordeel gebruikt. Bij gunstige voorwaarden voor de afzet van waren verlengt hij de arbeidsdag door overwerk in te voeren, dat wil zeggen werk boven de vastgestelde werkdag. Als echter de marktvoorwaarden ongunstig zijn en de kapitalist de productie tijdelijk moet inkrimpen, dan verkort hij de werkdag en voert het uurloon in. Door het uurloon wordt het arbeidsloon bij een niet volledige werkdag of een niet volledige werkweek aanzienlijk verminderd. Als in ons voorbeeld de werkdag van 12 tot 6 uur verkort wordt en het vroegere arbeidsloon van 50 cent per uur blijft bestaan, dan bedraagt het dagloon van de arbeider in totaal 3 dollar, dat wil zeggen de helft van de dagwaarde van de arbeidskracht. Daaruit volgt dat de arbeider niet alleen loon verliest bij een overmatige uitbreiding van de arbeidsdag, maar ook wanneer hij tot arbeidsverkorting is gedwongen.

“De kapitalist kan nu een zekere hoeveelheid meerarbeid uit de arbeider halen zonder hem de voor zijn eigen onderhoud noodzakelijke arbeidstijd te verlenen. Hij kan iedere regelmaat in het dienstverband teniet doen en geheel naar eigen gemak, willekeur en in het belang van het moment het meest monsterlijke overwerk laten afwisselen met gedeeltelijke of gehele werkloosheid.”[35]

Bij het tijdloon is de hoogte van de verdienste van de arbeider niet direct afhankelijk van de graad van intensiteit van zijn arbeid: met de stijging van de arbeidsintensiteit wordt het tijdloon niet verhoogd; de prijs van het arbeidsuur daalt feitelijk. Om de uitbuiting te versterken neemt de kapitalist bijzondere personen in dienst als opzichter, die er zorg voor dragen dat de arbeiders zich houden aan de kapitalistische arbeidsdiscipline en nog intensiever werken.

Het tijdloon was algemeen verbreid in het eerste ontwikkelingsstadium van het kapitalisme, toen de ondernemer een verhoging van de meerwaarde kon bereiken door verlenging van de werkdag zonder daarbij al op enige georganiseerde tegenstand van arbeiders te stoten. Het tijdloon wordt evenwel ook in het hoogste stadium van het kapitalisme gehandhaafd. In een reeks van gevallen biedt dit de kapitalist niet geringe voordelen: door het vergroten van het toerental van de machines dwingt de kapitalist de arbeiders steeds intensiever te werken, zonder dat hij het arbeidsloon verhoogt.


Het stukloon (taakloon) is de vorm van het arbeidsloon waarbij de hoogte van de verdienste van de arbeider direct afhankelijk is van de hoeveelheid producten of onderdelen die in een bepaalde tijdseenheid door hem gefabriceerd zijn, ofwel van de hoeveelheid uitgevoerde handelingen. Bij het tijdloon wordt de door de arbeider verrichte arbeid gemeten door de tijdsduur van de arbeid, bij het stukloon echter door de hoeveelheid gefabriceerde producten of uitgevoerde handelingen, die alle volgens een bepaalde stukprijs betaald worden.

Bij de bepaling van de stukprijzen gaat de kapitalist in de eerste plaats uit van het dagloon van de arbeider en in de tweede plaats van de hoeveelheid producten of onderdelen die de arbeider in het verloop van de werkdag fabriceert, waarbij gewoonlijk de beste prestatie van de arbeider als norm wordt aangelegd. Wanneer het gemiddelde dagloon in de betreffende bedrijfstak bij betaling in tijdloon 6 dollar bedraagt en de arbeider een hoeveelheid van 60 producten van een bepaalde soort fabriceert, dan bedraagt de stukprijs voor het product of het onderdeel 10 cent. De stukprijs wordt door de kapitalist zo berekend dat er geen hoger uurloon (en overeenkomstig dagloon of weekloon) voor de arbeider uitkomt dan bij het tijdloon. Dus is het stukloon in de grond van de zaak een aangepaste vorm van het tijdloon.

Het taakloon wekt in nog hogere mate dan het tijdloon de schijn als zou de arbeider de kapitalist niet de arbeidskracht maar de arbeid verkopen en als zou hij daarvoor het volledige arbeidsloon in overeenstemming met de hoeveelheid gefabriceerde producten krijgen.

Het kapitalistische taakloon heeft een voortdurende stijging van de arbeidsintensiteit tot gevolg. Tegelijkertijd verlicht het voor de ondernemer het toezicht op de arbeiders. De graad van de arbeidsintensiteit wordt hier beheerst door middel van de kwantiteit en kwaliteit van de producten die de arbeider moet fabriceren om de noodzakelijke bestaansmiddelen te verkrijgen. De arbeider is gedwongen meer producten te fabriceren, steeds intensiever te werken. Zodra echter een min of meer groot deel van de arbeiders het nieuwe, verhoogde niveau van de arbeidsintensiteit bereikt, verlaagt de kapitalist de stukprijzen. Als in ons voorbeeld de stukprijs laten we zeggen tot de helft verlaagd wordt, moet de arbeider om het vroegere inkomen te bereiken, voor twee man werken, dat wil zeggen hij moet hetzij langer werken of de arbeidsintensiteit nog meer verhogen om in het verloop van de arbeidsdag niet 60 maar 120 producten te fabriceren. “De arbeider probeert de hoogte van zijn arbeidsloon te handhaven door meer te werken, hetzij door meer uren te werken of door meer in hetzelfde uur te presteren. (...) Het resultaat is: hoe meer hij werkt, des te minder loon hij krijgt.”[36] Daaruit bestaat de belangrijkste bijzonderheid van het taakloon in het kapitalisme.

Het tijdloon en het stukloon worden niet zelden in een en hetzelfde bedrijf tegelijkertijd toegepast. In het kapitalisme zijn deze beide vormen van het arbeidsloon slechts verschillende middelen om de uitbuiting van de arbeidersklasse te verscherpen.

Het kapitalistische taakloon ligt ten grondslag aan de opjagende loonsystemen, die in de burgerlijke landen toegepast worden.


Opjagende loonsystemen. De voornaamste karaktertrek van het kapitalistische stukloon is de mateloze intensivering van de arbeid, die alle krachten uit de arbeider zuigt. Daarbij vervangt het loon op generlei wijze het verhoogde verbruik van de arbeidskracht. Als een bepaalde grens met betrekking tot de lengte van de arbeidsdag of de arbeidsintensiteit overschreden is, kan ook een aanvullende schadeloosstelling de directe vernietiging van de arbeidskracht niet afwenden.

Door de toepassing van alle krachten uitmergelende methoden van arbeidsorganisatie in de kapitalistische bedrijven, manifesteert zich gewoonlijk aan het einde van de werkdag een overinspanning van de spierkracht en zenuwen van de arbeider, waardoor de arbeidsproductiviteit daalt. In zijn streven naar vergroting van de meerwaarde grijpt de kapitalist naar verschillende opjagende loonsystemen om gedurende de hele arbeidsdag een hoge arbeidsintensiteit te bereiken. Ook de zogenaamde ‘wetenschappelijke arbeidsorganisatie’ dient in het kapitalisme hetzelfde doel. De meest verbreide vormen van deze arbeidsorganisatie waarbij loonsystemen worden toegepast die de arbeider tot het uiterste uitputten, zijn het taylorsysteem en het fordisme, waaraan het principe van de maximale stijging van de arbeidsintensiteit ten grondslag ligt.

Het wezen van het taylorsysteem (een systeem dat naar de naam van zijn uitvinder, de Amerikaanse ingenieur F. Taylor genoemd is) bestaat uit het volgende.
In een gegeven bedrijf worden de sterkste en vaardigste arbeiders uitgezocht. Deze worden gedwongen met maximale inspanning te werken. De tijdsduur van iedere afzonderlijke arbeidsbeweging wordt in seconden en onderdelen van seconden vastgelegd. Op basis van de vastgelegde tijden worden het productieregime en de tijdsnormen voor alle arbeiders vastgelegd. Bij het overschrijden van de norm, de taaknorm, ontvangt de arbeider een geringe toeslag op zijn dagloon, een premie; als een arbeider de norm niet haalt, wordt hij volgens een sterk verlaagd tarief betaald. De kapitalistische arbeidsorganisatie volgens het taylorsysteem haalt alle krachten uit de arbeider, verandert hem in een automaat, die mechanisch een en dezelfde beweging uitvoert.
Lenin geeft een concreet voorbeeld (het laden van gietstukken op karren) hoe een kapitalist bij de invoering van het taylorsysteem alleen al bij een afzonderlijke verrichting het aantal arbeiders van 500 tot 140 man, dat wil zeggen met 72 % kon verminderen; door de monsterachtige stijging van de arbeidsintensiteit werd de dagnorm van de arbeider voor het laden verhoogd van 16 ton tot 59 ton, dat wil zeggen 3,7 maal; terwijl de arbeider in het verloop van een dag dezelfde arbeid verricht waarvoor hij voordien 3 of 4 dagen nodig had, werd zijn dagloon nominaal met totaal 63 % verhoogd (en dat alleen in de eerste tijd). Met andere woorden, met de invoering van dit loonsysteem daalde het dagloon van de arbeider vergeleken met de verbruikte arbeid daadwerkelijk met 56,5 %. “Het resultaat”, schreef Lenin, “is dat gedurende dezelfde 9 tot 10 uur werk uit de arbeider 3 keer meer arbeid wordt geperst, dat al zijn krachten meedogenloos geëxploiteerd worden, dat met een drievoudige snelheid ieder spoortje zenuwen spierenergie uit de loonslaaf wordt gezogen. Zal hij vroeger sterven? Vele anderen wachten aan de poort!”[37]
Deze organisatie van de arbeid en de beloning van de arbeider noemde Lenin een ‘wetenschappelijk’ systeem van zweetuitpersing.
Het door de Amerikaanse ‘automobielkoning’ H. Ford en vele andere kapitalisten ingevoerde systeem van de arbeidsorganisatie en de beloning (fordisme) heeft hetzelfde ten doel, uit de arbeider de grootste hoeveelheid meerwaarde persen door maximale stijging van de arbeidsintensiteit. Dit wordt bereikt door een steeds grotere versnelling van het tempo van de lopende banden en de invoering van opjagende loonsystemen. De eenvormigheid van de arbeidershandelingen van de arbeider aan de lopende banden van Ford maakt het mogelijk op grote schaal ongekwalificeerde arbeiders in dienst te nemen en deze lage lonen te betalen. Met de kolossale intensivering van de arbeid gaat geen verhoging van het arbeidsloon of verkorting van de arbeidsdag gepaard.
Als resultaat wordt de arbeider snel verbruikt, invalide gemaakt, wegens ongeschiktheid ontslagen en in het leger van de werklozen geworpen.
Een stijging van de uitbuiting van de arbeiders wordt ook bereikt door andere systemen van arbeidsorganisatie en beloning, die van het taylorsysteem zijn afgeleid. Daartoe behoort bijvoorbeeld het systeem van Gantt (VSA). Anders dan het taakloonsysteem van Taylor is het systeem van Gantt een premieloonstelsel. Aan de arbeider wordt enerzijds een bepaalde taaknorm opgelegd, terwijl hem anderzijds voor de onafhankelijk van het behalen van de norm gepresteerde arbeid per tijdseenheid slechts een uiterst laag loon wordt gegarandeerd. Bij vervulling van de taaknorm wordt hem een geringe toeslag, een premie, op het gegarandeerde minimum betaald. Aan het systeem van Halsey (VSA) ligt het principe van de uitbetaling van premies voor de ‘bespaarde’ tijd ten grondslag. Als aanvulling op het ‘gemiddelde loon’ wordt bijvoorbeeld bij de verdubbeling van de arbeidsintensiteit voor ieder bespaard uur een ‘premie’ ter hoogte van ongeveer een derde van het uurloon betaald. Hoe intensiever de arbeid, des te meer daalt hierbij het loon van de arbeider in verhouding met de door hem geleverde arbeid. Op dezelfde grondslagen berust het systeem van Rowan (Engeland).
Een methode ter vergroting van de meerwaarde die berust op bedrog van de arbeiders is de zogenaamde ‘winstdeling’ van de arbeiders. Onder voorwendsel dat de arbeider belang heeft bij winstverhoging van het bedrijf, vermindert de kapitalist het basisloon van de arbeider en vormt met de ingehouden gelden een fonds ter ‘verdeling van de winst over de arbeiders’. Op het einde van het jaar krijgt de arbeider dan in de vorm van ‘winst’ feitelijk het voordien ingehouden deel van het arbeidsloon uitbetaald. In werkelijkheid ontvangt de ‘in de winst delende arbeider’ tenslotte minder dan het normale arbeidsloon. De verdeling van aandelen van een bepaald bedrijf onder de arbeiders heeft hetzelfde doel.


Met al deze verfijnde loonsystemen streven de kapitalisten na zo veel mogelijk meerwaarde uit de arbeider te persen. De ondernemers gebruiken alle middelen om het bewustzijn van de arbeiders te vergiftigen, om te bereiken dat de arbeiders zich inbeelden zelf belang te hebben bij de stijging van de arbeidsintensiteit, de verlaging van de loonkosten per eenheid product en de stijging van de winst van het bedrijf. De kapitalisten proberen op deze wijze de tegenstand van het proletariaat tegen de aanval van het kapitaal te verzwakken en de arbeiders ervan af te houden lid te worden van de vakbonden en deel te nemen aan stakingen; ze willen zo de arbeidersbeweging splitsen.

Bij alle veelvuldige vormen van het kapitalistische stukloon blijft het wezen ervan steeds hetzelfde: met een stijging van de arbeidsintensiteit of de arbeidsproductiviteit vermindert feitelijk het loon van de arbeiders, terwijl de ontvangsten van de kapitalisten toenemen.


Nominaal loon en reëel loon. In de eerste ontwikkelingsstadia van het kapitalisme was de betaling van de loonarbeiders in natura wijd verbreid: de arbeider ontving huisvesting, schaarse voeding en een kleine som geld.

Het arbeidsloon in natura wordt ook in de machineperiode van het kapitalisme op een bepaalde schaal gehandhaafd. Zo werd het arbeidsloon in natura bijvoorbeeld in de mijnbouw en in de textielindustrie in het tsaristische Rusland toegepast. Het arbeidsloon in natura is verder in de kapitalistische landbouw bij het in dienst nemen van landarbeiders, in enkele industrietakken van de kapitalistische landen, evenals in de koloniën en de afhankelijke landen algemeen verbreid. Er zijn verschillende vormen van arbeidsloon in natura. De kapitalisten brengen bijvoorbeeld de arbeiders in een dergelijke toestand, dat zij genoodzaakt zijn om in fabriekswinkels op krediet te kopen en onder ongunstige voorwaarden die de ondernemer oplegt, fabriekswoningen of woonruimte op de plantages te aanvaarden enzovoort. Bij het arbeidsloon in natura buit de kapitalist de loonarbeider niet alleen uit als verkoper van de arbeidskracht, maar ook als consument.


Voor de ontwikkelde kapitalistische productiewijze is het geldloon karakteristiek.
Er is een onderscheid tussen nominaal loon en reëel loon.

Het nominale loon is het in geld uitgedrukte arbeidsloon; dit is de som geld die de arbeider voor de aan de kapitalist verkochte arbeidskracht krijgt.

Het nominale loon als zodanig verschaft geen voorstelling van het werkelijke loonpeil van de arbeider. Blijft bijvoorbeeld het nominale loon onveranderd terwijl tegelijkertijd de prijzen voor de bestaansmiddelen en de belastingen stijgen, dan vermindert in werkelijkheid het loon van de arbeider. Het arbeidsloon kan zelfs bij een stijgend nominaal loon verminderen, wanneer namelijk de kosten voor levensonderhoud in dezelfde tijd sneller stijgen dan het nominale loon.

Het reële loon is het loon, uitgedrukt in bestaansmiddelen van de arbeider; het geeft aan hoeveel en welke gebruiksgoederen en diensten de arbeider voor zijn geldloon kan kopen. Bij de vaststelling van het reële loon van de arbeider moet met de volgende factoren rekening worden gehouden: de hoogte van het nominale loon, het prijspeil van de gebruiksgoederen, de hoogte van de huur, de last van de door de arbeider op te brengen belastingen, de lengte van de werkdag, het loonverlies bij arbeidstijdverkorting, de graad van arbeidsintensiteit en ten slotte ook het aantal werklozen en arbeiders die korter werken, die op kosten van de arbeidersklasse onderhouden worden. Het lage niveau van het arbeidsloon, de systematische verhoging van de kosten van levensonderhoud en de toename van de werkloosheid in aanmerking genomen, verzekert het arbeidsloon in het kapitalisme de meerderheid van de arbeiders niet eens het bestaansminimum.

De verhoging van de kosten van levensonderhoud en de daarmee verbonden daling van het reële loon worden vooral veroorzaakt door de voortdurende prijsstijging van goederen die de massa nodig heeft. In Frankrijk bijvoorbeeld had de inflatie tot gevolg dat de winkelprijzen voor levensmiddelen in 1938 meer dan het zevenvoud van de prijzen van 1914 bedroegen.

Een aanzienlijk deel van het loon van de arbeider wordt opgeslokt door de huur. In Duitsland steeg de huur van 1900 tot 1930 gemiddeld met 69 %. Volgens de opgave van het Internationale Bureau voor Arbeidsstatistiek moesten de arbeiders in de jaren dertig van de 20e eeuw voor huur, verwarming en verlichting betalen: in de Verenigde Staten 25 procent, in Engeland 20 procent en in Canada 27 procent van het gezinsbudget. In het tsaristische Rusland bedroegen de uitgaven van de arbeider aan wonen een derde van het arbeidsloon.

Een aanzienlijke hap uit het loon vormen de belastingen die de werkers moeten opbrengen. In de kapitalistische landen slokken de directe en indirecte belastingen in de naoorlogse jaren tenminste een derde van het inkomen van het arbeidersgezin op. In de kapitalistische maatschappij vormt het arbeidsloon geen bestendige en zekere bestaansbron voor de arbeider en zijn gezin. De prijs van de arbeidskracht is als iedere andere waar onder invloed van het elementaire geweld van de markt onderhevig aan voortdurende schommelingen. Periodes waarin de arbeider werk in de productie vindt, worden afgewisseld met periodes waarin hij langdurig of tijdelijk werkloos is en tengevolge daarvan geen of een heel laag loon krijgt.

Bij de weergave van het gemiddelde loonniveau vervalsen de burgerlijke statistici de werkelijkheid zeer bewust. Zij rekenen de inkomsten van de leidende bovenlaag van de industriële en financiersbureaucratie (bedrijfsleiders, bankdirecteuren enzovoort) bij het arbeidsloon, betrekken alleen de lonen van de gekwalificeerde arbeiders in de berekeningen, sluiten de lonen van de brede laag van laag betaalde ongekwalificeerde arbeiders en van het landbouwproletariaat uit en negeren de aanwezigheid van een reusachtig leger van werklozen en arbeiders die korter werken, negeren ook het stijgen van de prijzen voor goederen die de massa nodig heeft, en het stijgen van de belastingen. Met deze en andere vervalsingsmethoden willen zij de werkelijke toestand van de arbeidersklasse in het kapitalisme vergoelijken.
In 1938 berekenden Amerikaanse burgerlijke economen op basis van uiterst karige rantsoenen een bedrag van 2.177 dollar per jaar als bestaansminimum van een arbeidersgezin van vier personen in de Verenigde Staten. Onderwijl bedroeg het gemiddelde jaarinkomen van een industriearbeider in de Verenigde Staten in 1938 1.176 dollar, dat wil zeggen iets meer dan de helft van het te laag vastgestelde bestaansminimum; rekening houdend met de werklozen bedroeg het gemiddelde jaarinkomen slechts 740 dollar, dat wil zeggen slechts een derde van dit bestaansminimum. In 1937 berekenden burgerlijke economen voor het gemiddelde arbeidersgezin in Engeland een uiterst gering bestaansminimum van 55 shilling per week. Volgens officiële gegevens verdienden in Engeland 80 % van de arbeiders in de kolenmijnen, van de arbeiders in de mijnbouw (zonder kolenmijnen) en 57 % van de arbeiders in de gemeentebedrijven minder dan dit bestaansminimum.


Het dalen van het reële loon in het kapitalisme. Op basis van de analyse van de kapitalistische productiewijze stelde Marx de volgende fundamentele wetmatigheid met betrekking tot het arbeidsloon vast: “De algemene tendens van de kapitalistische productie bestaat erin dat de gemiddelde loonstandaard niet verhoogd, maar verlaagd wordt.”[38] Zoals al is vermeld, vermindert het reële loon van het arbeidersgezin en dientengevolge van de gehele massa van de arbeiders door het steeds duurder worden van de gebruiksgoederen, de toename van de belastingdruk en de verhoging van de huur. Tegelijkertijd daalt het algemene niveau van het reële loon van de arbeidersklasse als geheel onder invloed van de kapitalistische arbeidsmarkt.

Het arbeidsloon als prijs van de arbeidskracht wordt net als de prijs van elke andere waar bepaald door de waardewet. De warenprijzen in de kapitalistische economie wijken onder invloed van vraag en aanbod naar boven of naar beneden af ten opzichte van de waarde. De prijs van de arbeidskracht echter wijkt anders dan de prijzen van de overige waren in de regel naar beneden af ten opzichte van de waarde. Dit verschijnsel, dat het arbeidsloon ten opzichte van de waarde van de arbeidskracht naar beneden afwijkt en dat in samenhang hiermee het reële loon vermindert, wordt vooral veroorzaakt door de werkloosheid. De kapitalist probeert de arbeidskracht zo goedkoop mogelijk te kopen. Bij werkloosheid is het aanbod van arbeidskrachten hoger dan de vraag. De waar arbeidskracht onderscheidt zich van de overige waren doordat de proletariër de verkoop van deze waar niet kan uitstellen. Om niet van de honger om te komen moet hij zijn arbeidskracht verkopen op de voorwaarden die de kapitalist hem biedt. De werkloosheid versterkt de concurrentie tussen de arbeiders. Hiervan profiterend betaalt de kapitalist de arbeider een loon dat onder de waarde van de arbeidskracht ligt. Op deze wijze beïnvloedt de ellendige toestand van de werklozen, die een deel van de arbeidersklasse vormen, de materiële positie van de arbeiders die in de productie werken en drukt hun loon omlaag.

Verder biedt de toepassing van de machinale techniek de kapitalist uitgebreide mogelijkheden, de arbeid van mannen door vrouwen- en kinderarbeid te vervangen. De waarde van de arbeidskracht wordt bepaald door de waarde van de bestaansmiddelen die de arbeider voor zichzelf en zijn gezin nodig heeft. Daarom vermindert het loon wanneer de vrouw en de kinderen van de arbeider in de productie ingeschakeld worden; nu ontvangt het hele gezin bij benadering evenveel als vroeger het hoofd van het gezin alleen verdiende. Daardoor wordt de uitbuiting van de arbeidersklasse over het geheel nog meer verscherpt. In de kapitalistische landen ontvangen de arbeidsters voor dezelfde arbeid als de mannen een loon dat belangrijk lager is.

Het kapitaal verschaft zich ook meerwaarde door de ongebreidelde uitbuiting van kinderarbeid. Het arbeidsloon van de kinderen en jongeren is in alle kapitalistische landen veel lager dan het loon van de volwassen arbeiders.

Het gemiddelde loon van de vrouwelijke arbeidskrachten is in de Verenigde Staten (in 1949) 41 %, in Engeland (in 1951) 46 % en in West-Duitsland (in 1951) 42 %, in Frankrijk 40 tot 50 % en in Japan, India en Indochina 50 tot 75 % lager dan het gemiddelde loon van de mannelijke arbeidskrachten. In de Verenigde Staten van Amerika zijn van de mensen die in loondienst zijn, volgens te laag vastgestelde gegevens meer dan 3,3 miljoen kinderen en jongeren (1949). Een speciaal onderzoek naar de arbeidsvoorwaarden voor kinderen door het Federale Departement van Arbeid in 28 staten gaf als resultaat dat 36 % van de in het onderzoek opgenomen kinderen en jongeren jonger dan 14 jaar waren en 64 % 14 en 15jaar oud waren. In stijfselfabrieken, vleesconservenfabrieken, wasserijen en schoonmaakbedrijven werken kinderen 12 tot 13 uur per dag.
In Japan is het schering en inslag dat kinderen voor het werk in fabrieken verkocht worden. Kinderarbeid was ook in het tsaristische Rusland wijdverbreid. Een niet onaanzienlijk deel van de arbeiders in de textielfabrieken en enkele andere fabrieken waren kinderen van 8 tot 10 jaar oud. In de Indiase katoenindustrie maken de kinderen 20 tot 25 % uit van alle arbeiders. De uitbuiting van kinderarbeid door het kapitaal neemt bijzonder wrede vormen aan in de koloniale en afhankelijke landen. In de textiel- en tabaksfabrieken in Turkije zijn kinderen van 7 tot 14 jaar oud net als de volwassenen de volle werkdag aan het werk.


Het lage loon van de arbeidsters en de uitbuiting van de kinderarbeid leiden tot een geweldige toename van de ziektegevallen en de kindersterfte en hebben een verderfelijk effect op de opvoeding en opleiding van de opgroeiende generatie.

De daling van het reële loon van de arbeiders wordt verder bepaald door het feit dat met de ontwikkeling van het kapitalisme de toestand van een belangrijk deel van de gekwalificeerde arbeiders verslechtert. Zoals al vermeld maken de uitgaven voor de opleiding van de arbeider deel uit van de waarde van de arbeidskracht. De gekwalificeerde arbeider schept in een bepaalde tijdseenheid meer waarde, waaronder ook meerwaarde, dan de ongeschoolde arbeider. De kapitalist moet de gekwalificeerde arbeid hoger betalen dan de arbeid van ongeschoolden. Met de ontwikkeling van het kapitalisme, met de groei van de industriële techniek evenwel ontstaat enerzijds een vraag naar hooggekwalificeerde arbeiders die in staat zijn gecompliceerde mechanismen te bedienen, terwijl aan de andere kant veel arbeidshandelingen vereenvoudigd worden en dus de arbeid van een aanzienlijk deel van de gekwalificeerde arbeiders overbodig wordt. Veel geschoolde arbeiders verliezen hun kwalificatie, worden op straat gezet en zijn gedwongen ongekwalificeerd werk te verrichten, dat veel lager betaald wordt.

Tegelijkertijd schept de bourgeoisie door de verlaging van het loon van de grote massa van de arbeiders en door de plundering van de koloniën geprivilegieerde omstandigheden voor een naar verhouding kleine laag van de arbeidersaristocratie. Hiertoe behoren de verschillende meesters, opzichters en vertegenwoordigers van de vakbondsbureaucratie en de bureaucratie van coöperatieve verenigingen. De bourgeoisie gebruikt de goed betaalde arbeidersaristocratie om de arbeidersbeweging te splitsen en het bewustzijn van de grote massa van de proletariërs door propaganda voor de klassenvrede en de belangengemeenschap tussen uitbuiters en uitgebuitenen te vergiftigen.

De daling van het reële loon van de arbeiders wordt verder veroorzaakt door de zeer lage betaling van het landbouwproletariaat.

Het grote leger van overtollige arbeidskrachten op het platteland drukt het loonpeil van de arbeiders die werk hebben naar beneden.

Het gemiddelde maandloon van de landarbeider in de Verenigde Staten bijvoorbeeld schommelde in de periode van 1919 tot 1939 tussen de 28 % en 47 % van het arbeidsloon van de industriearbeider. Buitengewoon zwaar was de toestand van de landarbeiders in het tsaristische Rusland. Bij een arbeidsdag van 16 tot 17 uur bedroeg het gemiddelde dagloon van de seizoenarbeider in de landbouw in Rusland in de tijd van 1901 tot 1910 69 kopeken. Daarbij moet in ogenschouw genomen worden dat hij van het in het seizoen verdiende karige loon ook nog in zijn levensonderhoud moest voorzien gedurende de overige maanden waarin hij steeds of tijdelijk werkloos was.


Een wijd verbreide methode om het arbeidsloon naar beneden te drukken is het systeem van de straffen. In het kapitalistische bedrijf wordt de arbeider bij iedere gelegenheid die zich voordoet, gestraft: voor ‘achteloos werken’, ‘verstoring van de orde’, ‘praten tijdens werktijd’, ‘deelname aan demonstraties’ enzovoort. Tot de uitvaardiging van een wet ter regeling van de straffen in bedrijven (1886), die de willekeur van de fabrikanten iets beteugelde, bedroeg in het tsaristische Rusland de loonsvermindering in de vorm van straffen in sommige gevallen de helft van het maandloon. Straffen vormen niet alleen een middel ter versterking van de kapitalistische arbeidsdiscipline, maar ook een bron van verrijking van de kapitalist.

De ontwikkeling van de kapitalistische productiewijze gaat dus gepaard aan een daling van het reële loon van de arbeidersklasse.

In 1924 bedroeg het reële loon van de Duitse arbeiders in vergelijking met het loonpeil van 1900 75 % en in 1935 66 %. In de Verenigde Staten steeg het nominale loon in de periode van 1900 tot 1938 (de werklozen inbegrepen) met 68 %; in dezelfde periode stegen de kosten van levensonderhoud 2,3 keer, hetgeen betekent dat het reële loon in 1938 ten opzichte van het niveau van 1900 gedaald was met 74 %. In Frankrijk, Italië en Japan, om maar niet te spreken van de koloniën en de afhankelijke landen, is het reële loon gedurende de 19e en 20e eeuw veel meer gedaald dan in de Verenigde Staten. In het tsaristische Rusland was het reële loon van de industriearbeiders in 1913 gedaald tot 90 % van het niveau van 1900.


In de verschillende landen heeft de waarde van de arbeidskracht een verschillende grootte. De omstandigheden die de waarde van de arbeidskracht in ieder afzonderlijk land bepalen, veranderen. Daaruit ontstaan de nationale verschillen van de arbeidslonen. Marx leerde dat men bij vergelijking van de arbeidslonen in de verschillende landen beslist alle factoren moet beschouwen die de waardegrootte van de arbeidskracht in deze of gene richting beïnvloeden: de historische voorwaarden van de vorming van de arbeidersklasse en het niveau van haar behoeften dat zich ontwikkeld heeft, de uitgaven voor de opleiding van de arbeider, de rol van de vrouwen- en kinderarbeid, de arbeidsproductiviteit, de prijzen van gebruiksgoederen enzovoort.

Bijzonder laag is het loonpeil in de koloniën en de afhankelijke landen. Bij het doorvoeren van zijn politiek van knechting en systematische plundering van de koloniale en de afhankelijke landen, profiteert het kapitaal van het grote overschot aan arbeidskrachten in deze landen en betaalt de arbeidskracht aanzienlijk onder zijn waarde. Daarbij wordt ook de nationaliteit van de arbeider in aanmerking genomen. Zo worden bijvoorbeeld blanken en zwarten voor dezelfde arbeid verschillend beloond. In Zuid-Afrika bedraagt het gemiddelde loon van de zwarte arbeider een tiende van het loon van de arbeider van Engelse afkomst. In de Verenigde Staten wordt een zwarte die dezelfde arbeid als een blanke verricht, in de stad ongeveer 60 % en op het platteland ongeveer 66 % lager betaald.


De strijd van de arbeidersklasse voor de verhoging van het arbeidsloon. In ieder land komt tengevolge van de hardnekkige klassenstrijd tussen proletariaat en bourgeoisie op basis van de waardewet een bepaald loonniveau tot stand.

De afwijkingen van het arbeidsloon van de waarde van de arbeidskracht zijn aan grenzen gebonden.

De minimumgrens van het arbeidsloon in het kapitalisme wordt bepaald door zuiver fysieke voorwaarden: de arbeider moet een bepaalde hoeveelheid bestaansmiddelen tot zijn beschikking hebben die absoluut noodzakelijk is om te leven en zijn arbeidskracht te reproduceren. “Daalt de prijs van de arbeidskracht tot dit minimum, dan daalt zij onder haar waarde, want de arbeidskracht kan zich zo slechts in een verkommerde vorm in stand houden en ontwikkelen.”[39]

Daalt het loon onder deze grens, dan voltrekt zich een versneld proces van directe fysieke vernietiging van de arbeidskracht en decimering van de arbeidersbevolking. Dit vindt zijn uitdrukking in een verlaging van de gemiddelde levensduur, een vermindering van het geboortecijfer en een verhoging van de sterfte onder de arbeidersbevolking van zowel de ontwikkelde kapitalistische landen als ook zeer in het bijzonder van de koloniën.

De maximumgrens van het arbeidsloon is in het kapitalisme de waarde van de arbeidskracht. In welke mate het gemiddelde loonniveau deze grens benadert, wordt bepaald door de wederzijdse verhouding van de klassenkrachten van proletariaat en bourgeoisie.

In de jacht naar verhoging van de winst probeert de bourgeoisie het arbeidsloon onder de grens van het fysieke minimum te drukken. De arbeidersklasse strijdt tegen loonsverlagingen, voor loonsverhoging, vastlegging van een gegarandeerd minimumloon, invoering van een sociale verzekering en verkorting van de werkdag. In deze strijd staat de arbeidersklasse tegenover de kapitalistenklasse als geheel en ook tegenover de burgerlijke staat.

De hardnekkige strijd van de arbeidersklasse voor loonsverhoging begon met het ontstaan van het industriële kapitalisme. Dit ontplooide zich in Engeland eerder dan in alle andere kapitalistische en koloniale landen.

Naarmate het proletariaat zich tot klasse formeert, sluiten de arbeiders zich aaneen in vakbonden om de economische strijd met succes te kunnen voeren. Daardoor staat tegenover de ondernemer niet meer een afzonderlijke arbeider maar de gehele organisatie. Met de ontwikkeling van de klassenstrijd ontstaan naast plaatselijke en nationale vakbondsorganisaties, internationale vakbondsverenigingen. De vakbonden zijn voor de brede massa’s van de arbeiders de school van de klassenstrijd.

De kapitalisten van hun kant sluiten zich aaneen in ondernemersorganisaties. Zij geven steekpenningen aan de omkoopbare leiders van de reactionaire vakbonden, organiseren onderkruipers bij stakingen, splitsen de arbeidersorganisaties en maken gebruik van de politie, het leger, het gerecht en gevangenissen om de arbeidersbeweging te onderdrukken.

Een effectief middel in de strijd van de arbeiders voor loonsverhogingen, een verkorting van de arbeidsdag en een verbetering van de arbeidsvoorwaarden in het kapitalisme is de staking. Naarmate de klassentegenstellingen zich verscherpen en de georganiseerdheid van de proletarische beweging in de kapitalistische en koloniale landen toeneemt, worden vele miljoenen arbeiders in de stakingsstrijd betrokken. Wanneer de arbeiders in hun strijd tegen het kapitaal vastbeslotenheid en standvastigheid aan de dag leggen, worden de kapitalisten door de economische stakingen gedwongen de eisen van de stakers in te willigen.

Slechts door een niet aflatende strijd van de arbeidersklasse voor hun levensbelangen kunnen de burgerlijke regeringen gedwongen worden wetten omtrent minimumloon, verkorting van de werkdag of beperking van de kinderarbeid uit te vaardigen.

De economische strijd van het proletariaat is van grote betekenis, want als de vakbonden juist en consequent in het belang van de klasse geleid worden, dan kunnen ze succesvol weerstand bieden aan de ondernemers. De economische strijd van de arbeidersklasse is echter niet in staat de economische wetten van het kapitalisme uit de weg te ruimen en de arbeiders te bevrijden van uitbuiting en ellende. Het marxisme-leninisme, dat de grote betekenis van de economische strijd van de arbeidersklasse tegen de bourgeoisie erkent, leert dat deze strijd zich alleen richt tegen de gevolgen van het kapitalisme en niet tegen de eigenlijke oorzaken van de onderdrukte positie en de ellende van het proletariaat. Deze eigenlijke oorzaak is de kapitalistische productiewijze zelf.

Slechts door de revolutionaire politieke strijd kan de arbeidersklasse het systeem van loonslavernij, de wortel van haar economische en politieke onderdrukking, vernietigen.

Korte samenvatting
1. In de kapitalistische maatschappij is het arbeidsloon de uitdrukking in geld van de waarde van de arbeidskracht, de prijs ervan, die de prijs van de arbeid schijnt te zijn. Het arbeidsloon versluiert de kapitalistische uitbuitingsverhouding en wekt de valse schijn als zou de gehele arbeid van de arbeider betaald warden, terwijl het arbeidsloon in werkelijkheid slechts de prijs van zijn arbeidskracht voorstelt.

2. De grondvormen van het arbeidsloon zijn het tijdloon en het stukloon (taakloon). Bij het tijdloon hangt de hoogte van de verdienste van de arbeider af van de tijd dat hij gewerkt heeft. Bij het stukloon wordt de hoogte van de verdienste van de arbeider bepaald door de hoeveelheid producten die hij gefabriceerd heeft. Om de meerwaarde te vergroten passen de kapitalisten verschillende opjagende loonsystemen toe, die leiden tot een kolossale stijging van de arbeidsintensiteit en tot een versnelde slijtage van de arbeidskracht.

3. Anders dan de prijzen van de overige waren wijkt de prijs van de arbeidskracht in de regel af naar beneden ten opzichte van de waarde ervan. Door vrouwen- en kinderarbeid op grote schaal te gebruiken en door zeer geringe betaling van de arbeiders in de landbouw evenals van de arbeiders in de koloniale en afhankelijke landen versterkt het kapitaal de uitbuiting van de arbeidersklasse.

4. Het nominale loon is de som geld die de arbeider krijgt voor de aan de kapitalist verkochte arbeidskracht. Het reële loon is het in bestaansmiddelen van de arbeider uitgedrukte arbeidsloon; dit geeft aan welke hoeveelheid bestaansmiddelen en diensten de arbeider voor zijn loon in geld kan kopen. Met de ontwikkeling van het kapitalisme daalt het reële loon.

5. De arbeidersklasse, die zich in vakbonden aaneensluit, voert de strijd voor de verkorting van de arbeidsdag en de verhoging van de lonen. Alleen door de economische strijd tegen het kapitalisme kan het proletariaat zich niet van de uitbuiting bevrijden. Alleen door het uit de weg ruimen van de kapitalistische productiewijze langs de weg van de revolutionaire politieke strijd worden de voorwaarden voor de economische en politieke onderdrukking van de arbeidersklasse opgeruimd.

_______________
[34] Karl Marx, Kritik des Gothaer Programm, MEW, bd. 19, p. 25. Karl Marx, Kritiek op het programma van Gotha, Pegasus, p. 30.
[35] Karl Marx, Het Kapitaal, boek 1, deel 2, p. 216. (Editions sociales, Parijs 1951)
[36] Karl Marx, Lohnarbeit und Kapital, MEW, bd. 6, p. 420-21. Karl Marx, Loonarbeid en kapitaal, Pegasus, p. 50.
[37] V.I. Lenin, Een wetenschappelijk systeem van zweetuitpersing, zie V.I. Lenin, Werken, bd. 18, p. 556, Russisch.
[38] Karl Marx, Lohn, Preis und Profit, MEW, bd. 36, p. 152. Karl Marx, Loon, prijs en winst, Pegasus, p. 80.
[39] Karl Marx, Het Kapitaal, De Haan, p. 112.