Robert Went

Zijn er nog grenzen?


Bron: De Internationale, Nederlandstalig theoretisch orgaan van de IVe Internationale, 1996, winter, (nr. 56), jg. 40
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !

Qr-MIA

       


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:


Verwant
Mondialisering
Mondialisering, de nefaste sociale gevolgen en de aangeboden remedies ertegen
Arbeid, klasse, staat en globalisatie

Deze tekst komt uit Robert Went: Grenzen aan de globalisering? (Amsterdam Het Spinhuis 1996) dat in januari 1996 is verschenen.

“Zal het optimisme over het kapitalisme van de 21ste eeuw uiteindelijk onterecht blijken te zijn? Honderden miljoenen mensen zullen niet van deze nieuwe economische orde profiteren. Onder de slachtoffers bevindt zich een oudere generatie Russen waar geen werk meer voor is, de ontwortelden van India en de nieuwe mensen zonder werk in Europa en de VS. In zijn meest ongebreidelde vorm levert het kapitalisme zonder meer welvaart, maar het hapert als het erop aankomt die voldoende billijk te verdelen. Verbolgenheid over het kapitalisme zou een terugslag tegen vrije handel en haar promotors tot gevolg kunnen hebben. En er bestaan nu maar weinig instituties om de uitwassen van de mondiale financiële sector en de geopolitiek in het post-koude-oorlog-tijdperk te reguleren.”
(Business Week 1994a:17)

“De Amerikanen zijn bereid Japan te redden, net zoals ze begin dit jaar met Europese hulp Mexico voor een financiële ramp hebben behoed. Een dergelijke garantie moet het vertrouwen in de markt herstellen en als dat lukt behoeft er geen beroep op te worden gedaan. De vergelijking is al gemaakt met de afschrikkende werking van kernwapens – die moet als mislukt worden beschouwd zodra deze wapens moeten worden ingezet. De vergelijking toont ten overvloede de ernst van de situatie in het Japanse bankwezen.”
(Redactioneel commentaar onder de titel ‘Financiële afschrikking’, NRC Handelsblad 23 oktober 1995).

Nadat de naoorlogse economische expansie ten einde was gekomen, begon een proces van herstructurering van het kapitalisme. De ineenstorting van de bureaucratische regimes in Oost-Europa en de Sovjet-Unie heeft daar na 1989 nog eens een extra impuls aan gegeven, enerzijds als gevolg van de processen van omvorming van de bureaucratische planeconomieën in deze staten tot in de wereldmarkt geïntegreerde en voor kapitaal en investeringen opengestelde markteconomieën – een ongelijkmatige ontwikkeling die zeker nog niet is afgerond – anderzijds omdat het verdwijnen van dit volgens een andere logica functionerend blok de mogelijkheden voor landen in met name de Derde Wereld om een ander model van economische ontwikkeling te kiezen verkleinde, en een van de barrières hielp wegnemen voor een aanval op de verworvenheden van de naoorlogse verzorgings- of welvaartsstaten in West-Europa.

Globalisering heeft een belangrijke rol gespeeld in de internationale herstructurering van het kapitalisme sinds begin jaren tachtig. Wie zich vandaag de dag verzet tegen globalisering, plaatst zich dan ook niet alleen buiten de discussie, maar in feite zo’n beetje buiten de realiteit. Je kunt je er, aldus organisaties als de OESO, slechts aan aanpassen, of je het leuk vindt of niet. We hebben gezien dat de tendens naar toenemende internationalisering van de wereldeconomie reëel en ingrijpend is, maar dat het globaliseringsproces ongelijkmatig en contradictoir verloopt en zeker geen lineair proces is. We zagen bovendien dat ondanks de sterke ontwikkelingen globalisering [er] geen volledig geïntegreerde wereldeconomie is ontstaan. De wereld is aanzienlijk meer geglobaliseerd dan vijftig jaar geleden, maar aanzienlijk minder dan theoretisch mogelijk is en zal ook de komende tijd conflicten en tegenstellingen te zien blijven geven tussen landen onderling, binnen landen, binnen en tussen handelsblokken en van regeringen, bewegingen en massaorganisaties met instellingen als het IMF, de EU, de NAFTA, de Wereldbank, de G7, de WTO of de BIS. De uitkomst van al deze ontwikkelingen is open en afhankelijk van vele ontwikkelingen en factoren. We bekijken in dit hoofdstuk hoe een en ander zich de komende tijd zou kunnen ontwikkelen.

Terug naar de toekomst?

Vooralsnog is het waarschijnlijk dat de tendens naar verdergaande globalisering zich doorzet. Er zijn veel tegenstellingen en problemen en in verschillende landen – bijvoorbeeld in Chiapas (Mexico), maar ook in Europese landen – is er verzet tegen de gevolgen van de huidige internationale economische logica, maar dat heeft tot nu toe weinig of geen gevolgen voor de globale richting waarin de wereldeconomie zich ontwikkeld. Sinds begin jaren tachtig zijn op alle fronten grote veranderingen opgetreden in de structuur, de organisatie en het functioneren van het kapitalisme. We leven in een nieuw tijdperk, met een internationale economie die zich omgevormd heeft tot een waarachtige wereldeconomie. De op het bereiken van economies of scale gerichte fordistische organisatie van de productie wordt in een toenemend aantal bedrijven en sectoren vervangen door de flexibeler just-in-time-productie, waarin economies of scope veel belangrijker zijn.[1] Het duidelijkst blijkt misschien nog wel dat er een nieuwe aan is aangebroken, als we kijken naar de drastische veranderingen in de opvattingen over de rol van de staat in het economisch proces. Keynes werd begraven en ingeruild voor neoliberale neoklassieken (monetaristen, aanbodeconomen, rationele-verwachtingsadepten) die ervan uitgaan dat het het beste is zo veel mogelijk aan de markt over te laten (Klein 1994:197). En hoewel op gezette tijden hier of daar het zoveelste pleidooi verschijnt voor een nieuwe Bretton Woods-achtige internationale monetaire ordening, zijn er maar heel weinig mensen die serieus denken dat daar op afzienbare termijn iets van zal komen.[2] Deskundigen verschillen van mening over de vraag of de VS wel of niet weer meer gewicht beginnen te krijgen binnen het internationale krachtenveld, maar niemand voorziet dat de VS of enig ander land op afzienbare termijn opnieuw zo’n rol zal kunnen spelen als in de naoorlogse periode tot begin jaren zeventig (Achcar 1993; Glyn and Suttcliffe 1992).

Is een terugkeer naar de gouden jaren mogelijk? Wie die vraag stelt vraagt eigenlijk of de specifieke economische, sociale, politieke en institutionele constellatie die leidde tot de naoorlogse bloeiperiode, de naoorlogse productieve orde, opnieuw kan ontstaan. Maar die vraag stellen is hem beantwoorden, want de naoorlogse expansieve fase was, zoals we in hoofdstuk 3 zagen, het resultaat van specifieke factoren die niet in die combinatie terugkomen.[3] Het is daarom uiterst onwaarschijnlijk dat we opnieuw op weg zijn naar de gouden dagen van de naoorlogse expansie. Dat tijdperk was uitzonderlijk in de geschiedenis van het kapitalisme[4] en zelfs als de winstvoet zich verder zou herstellen betekent dat niet dat we daar weer naar terugkeren. Daarvoor is er te veel veranderd in het functioneren van de wereldeconomie. Of, zoals Schumpeter eens opgemerkt schijnt te hebben: net zomin als je de gezondheid van iemand die door een truck is overreden, herstelt door de truck achteruit over hem heen te laten rijden, herstel je de gezondheid van een economie door slecht economisch beleid terug te draaien (Marglin & Bhaduri 1991:184).

Als er al sprake is van een terugkeer naar een voorafgaande periode is dat voor een groot deel van de wereldbevolking eerder naar de sociale verhoudingen van het kapitalisme van vóór de Tweede Wereldoorlog, of nog verder terug. De in hoofdstuk 1 geschetste gevolgen van globalisering maken dat vooruitgang tegenwoordig voor een toenemend deel van de wereldbevolking in feite achteruitgang is. In de landen van de OESO bestaan naoorlogse zekerheden als recht op een baan, een gestaag stijgend inkomen, een goed sociaal stelsel en behoorlijke collectieve voorzieningen voor een groeiende groep mensen al lang niet meer. En in tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht en beweerd, was ook voor grote delen van de Derde Wereld de naoorlogse periode tot begin jaren tachtig meer een tijd van (meestal minimale, maar toch) vooruitgang dan de huidige. Zo bevonden de reële lonen in Mexico zich begin 1995 – dat wil zeggen vóór uitvoering van het plan ter redding van de peso dat president Zedillo begin januari bekendmaakte en dat opnieuw tot loondalingen zou leiden – gemiddeld tien procent onder het niveau van 1980. En Mexico werd tot voor kort door het IMF en de Wereldbank ten voorbeeld gesteld aan de rest van de Derde Wereld. Voortgaande globalisering zal de beschreven consequenties van dit proces scherper en harder maken, dat wil zeggen leiden tot een steeds dominantere dictatuur van de markt, bijvoorbeeld voor landen die kapitaal willen aantrekken; tot grotere sociale verschillen, als gevolg van een proces van dubbele polarisatie – binnen landen en op wereldschaal, tussen landen; tot voortschrijdende levelling down van lonen, arbeidsomstandigheden en sociale zekerheid; tot omvangrijkere migratiestromen; tot levensgevaarlijke ecologische vernieling en verwaarlozing; tot een grotere rol voor oncontroleerbare internationale instellingen en samenwerkingsverbanden en tot een verdere aantasting van de democratie.

Waar loopt dat op uit? Niet automatisch op een nieuwe expansieve fase, zo hebben we gezien, want daarvoor zijn ten minste een drastische uitbreiding van de markt en een aanzienlijke verhoging van de meerwaardevoet nodig. De daarvoor noodzakelijke nederlagen van de arbeidersbeweging en nationale bevrijdingsbewegingen kunnen leiden tot een verregaande achteruitgang van de menselijke beschaving. Wallerstein, die vooral oog heeft voor de heel grote lijnen, signaleert een fundamentele verandering:
De tegenaanval is nu twintig jaar met volle kracht aan de gang, zowel ten opzichte van de Derde Wereld als ten opzichte van de westerse arbeidersklasse. En tot nu toe is ze behoorlijk succesvol [...]. Het is van belang te realiseren dat deze ‘tegenaanval’ een belangrijke verandering betekent in de strategie van de geprivilegieerde klassen, en zelfs een terugkeer is naar de strategie van voor 1848, toen onvrede van arbeid(st)ers met onverschilligheid en repressie werd beantwoord (Wallerstein 1995:26).

De ‘tegenaanval’ leidt onder andere tot afbraak van de welvaartsstaat. Maar dat gaat langzamer en moeizamer dan veel economen en politici zouden willen. Het afbreken van rechten en verworvenheden gaat tot nu toe alleen maar stukje bij beetje en meestal slechts met kleine stapjes tegelijk.[5]

De verdergaande tendens naar globalisering, het groter gewicht van supranationale instituties en het dereguleringsbeleid van politici en economen vergroten de macht van het kapitaal en ondermijnen de mogelijkheden voor nationale staten om controle uit te oefenen over kapitaal-, technologie- en goederenstromen en -voorraden. Daarmee verminderen dus de mogelijkheden en effectiviteit van macro-economisch, monetair, sociaal en fiscaal beleid. Daarom vormt de tendens naar globalisering een bedreiging voor rechten en verworvenheden (Tilly 1995:5). De economische orthodoxie van internationale organisaties als het IMF en de Wereldbank leidt in de Derde Wereld al vele jaren tot een vorm van ‘sociaal darwinisme’ (Breman 1995). De barbarij is daar voor velen al dagelijkse realiteit en zelfs in het onwaarschijnlijke geval dat alle marktgerichte recepten van het IMF en de Wereldbank volledig zouden worden uitgevoerd zal daar weinig aan veranderen. Economen van de Wereldbank hebben berekend dat in het gunstigste geval in het jaar jaar 2010 het verschil tussen arm en rijk in de wereld zal zijn gedaald van 60:1 tot 50:1. Maar als er ook maar iets mis gaat, zo schrijven zij, kan het verschil verder toenemen, tot 70:1 (Diwan & Revenga 1995:11).

Mexico: eerste crisis van de 21e eeuw?

Niets lijkt op dit moment de trend naar verdergaande globalisering te kunnen stoppen. Maar aan het proces van globalisering zitten grote risico’s en een grote internationale crisis is absoluut niet denkbeeldig. In eerdere hoofdstukken is herhaaldelijk gewezen op risico’s van de huidige ontwikkelingen. Kortweg is het probleem dat er nauwelijks of geen internationale regulering en controle tot stand is gebracht, als vervanging voor de door deregulering, privatisering en (vooral financiële) innovaties weggevallen nationale controle- en reguleringsmechanismen.[6] Er is internationaal van alles aan de hand en er wordt druk geschoven in verantwoordelijkheden en takenpakketten van organisaties als de OESO, de Wereldbank, het IMF, de WTO, de G7, de EU en de VN. Maar geen van deze organisaties heeft of krijgt op afzienbare termijn de middelen, faciliteiten, ruimte, bevoegdheden en het gezag om internationaal regulerend en controlerend op te treden.[7] Bovendien is de officiële orthodoxie nog steeds dat de markt alle problemen moet oplossen en dat het met al die risico’s best meevalt. Inmiddels zijn er echter heel wat feiten en incidenten die op het tegendeel wijzen:[8] de schuldencrisis van 1982; de ineenstorting van de Continental Illinois Bank in 1984; de Beurskrach van oktober 1987; de crises in het EMS, de dollarcrises van 1977-79 en 1986-87; de schandalen rond Barings (Singapore, Engeland) en rond verschillende Japanse banken.[9] De instabiliteit is vooral enorm toegenomen in de financiële sector. Vergeleken met de jaren zestig, toen het stelsel van Bretton Woods de wisselkoersen binnen vaste nauwe bandbreedtes hield, is de volatiliteit op de valutamarkten en van de opbrengsten van obligaties sterk toegenomen (The Economist 7 oktober 1995:28). En eigenlijk weet niemand meer wat er allemaal op de financiële markten omgaat, welke risico’s er gelopen worden en hoe groot de kans is dat een lokale crisis of beurskrach zich als een olievlek over de hele wereld uitbreidt. De crisis die eind 1994 in Mexico uitbrak, is symptomatisch voor de situatie waarin we ons bevinden en geeft een idee over de potentiële omvang [en] gevolgen van zo’n crisis.

Mexico werd algemeen gezien als de Rolls Royce onder de ‘emerging markets’. In 1994 mocht het als eerste land uit de Derde Wereld lid worden van de OESO. En met de Verenigde Staten en Canada vormt het vanaf 1994 de vrijhandelszone NAFTA. Mexico was hét voorbeeld van het succesvolle neoliberale structurele aanpassingsbeleid dat het IMF en de Wereldbank voor zuid en oost propageren. Maar op 20 december 1994 was het sprookje plotseling uit. De peso verloor ruim veertig procent van zijn waarde, de beurs zakte in elkaar en de regering slaagde er ondanks een fors bezuinigingspakket op geen enkele manier in de kapitaalvlucht te stoppen. Het was crisis, en daar zou voorlopig geen einde aan komen.

Politiek en economie zijn altijd nauw met elkaar verbonden, maar het verwijt van de Mexicaanse machthebbers aan de Zapatistas in Chiapas, dat hun opstand tegen NAFTA en tegen de Mexicaanse eenpartijstaat de oorzaak was van de peso-crisis, was wel wat erg veel eer. De bezetting door de Zapatistas van een aantal dorpen wees de wereld nog weer eens op het feit dat de sociale verschillen in Mexico immens zijn en dat er mensen zijn die zich daar niet bij neerleggen.[10] Dat kan voor sommige beleggers en speculanten schokkend nieuws geweest zijn, maar de fundamentele oorzaak voor de crisis is een andere: vanuit strikt economisch oogpunt bezien kan het neoliberale project gewoon niet werken.

Met verregaande deregulering, privatiseringen en liberalisering van markten heeft Mexico zich wijd opengesteld voor het buitenlands kapitaal. Alles is gericht op de export. Maar er zijn veel meer landen die hun exportaandeel willen uitbreiden. En binnen NAFTA is het derdewereldland Mexico in de verste verte niet gelijkwaardig aan het belangrijkste kapitalistische land in de wereld, de VS. Zodoende nam de Mexicaanse export wel toe, maar steeg de import nog veel meer. Het tekort op de lopende rekening dat daardoor ontstond, liep op tot 28 miljard dollar, ruim zeven procent van het nationaal product. Dat tekort werd gefinancierd met de instroom van kapitaal. Maar het overgrote deel van het kapitaal dat Latijns-Amerika binnenstroomt, is speculatief of wordt uitsluitend gebruikt om bedrijven op te kopen die in privatiseringsprojecten in de aanbieding gaan. Het is dus een uiterst vluchtige, onzekere en instabiele instroom. En er hoeft weinig of niets te gebeuren en de kapitaalinstroom verandert in een uitstroom.

Om te redden wat te redden viel, kondigde president Zedillo een hard bezuinigingspakket af. Dat was vooral wrang voor de mensen die nog maar een paar maanden daarvoor op hem hadden gestemd. Zedillo beloofde in zijn campagne vier procent groei, veel nieuwe banen en ‘welvaart voor uw gezin’. Een van zijn slogans was: ‘Hij weet hoe hij het doen moet’. Nou, dat hebben de Mexicanen gemerkt. Het noodpakket leidde tot een recessie, met een hogere rente, minder investeringen en consumptie, banken en bedrijven die in de problemen raakten, een forse toename van de inflatie en een sterke groei van de werkloosheid. Het Braziliaanse weekblad Veja schreef kort na het uitbreken van de crisis treffend: ‘Het echte Mexico was een arm land dat zich gedroeg alsof het rijk was. Het feest voor de Mexicaanse middenklasse is voorbij. Het feest voor de arbeidersklasse, dat nog niet was begonnen, is voor onbepaalde tijd uitgesteld’.

In het kielzog van de Mexicaanse crisis daalde de beurs in Argentinië, in Brazilië en in Chili en kwam de koers van verschillende munten, waaronder de Braziliaanse real, onder druk te staan. In Latijns-Amerika sprak men van het ‘tequila-effect’, maar ook daarbuiten werkte de Mexicaanse crisis door. De koersen daalden van overheidsleningen van Nigeria, Bulgarije, Marokko en Rusland, terwijl ook de Amerikaanse dollar terugviel. Deze uitstraling van de Mexicaanse crisis wees op een explosief probleem in de huidige wereldeconomie. Voor de verdwenen regulering van financiële stromen op nationaal niveau is internationaal niets in de plaats gekomen. Door dat reguleringsvacuüm kan een crisis in één land zich snel uitbreiden en zelfs leiden tot een wereldwijde financiële crisis, waarin de ene beurs na de andere en de ene wisselkoers na de andere als dominostenen dreigen om te vallen.

Hoewel volgens de heersende economische orthodoxie zo veel mogelijk aan de markt moet worden overgelaten, was het nu tijd om de onzichtbare hand een handje te helpen. Om erger te voorkomen presenteerde president Clinton op 31 januari een internationaal hulpprogramma van ruim vijftig miljard dollar om de Mexicaanse crisis te bezweren. Net op tijd, want de Mexicaanse centrale bank was vrijwel door haar reserves heen en het moment was niet ver meer dat Mexico een moratorium op de afbetaling van zijn schulden had moeten afkondigen. En dan zou volgens IMF-directeur Michel Camdessus ‘een ware wereldcatastrofe’ zijn ontstaan. Alarm dus. En lichte paniek. Want het lukte Clinton niet om in de senaat voldoende steun te krijgen voor zijn onmiddellijk na het uitbreken van de crisis aangekondigde steunpakket.

Op het jaarlijkse World Economic Forum in Davos, waar de belangrijkste managers, centrale bankiers en ministers van financiën uit de wereld bij elkaar komen, werd een discussie georganiseerd over de vraag waar de volgende crisis zal uitbreken: Hongarije, China, Argentinië, Indonesië? Daar liet onder andere goeroe George Soros weten dat het helemaal fout dreigde te gaan. Een nieuwe beurscrisis zoals in 1987 dreigde. En niet alleen in Mexico, maar ook op Wall Street, in Londen, Frankfurt, Tokyo en Hongkong. In grote haast werd daarom ‘plan B’ in werking gesteld. Clinton zette de senaat buiten spel door gebruik te maken van speciale presidentiële bevoegdheden. En het IMF en de Bank voor Internationale Betalingen (BIS) kwamen over de brug met de grootste bedragen uit hun geschiedenis. Alles bij elkaar kon de Mexicaanse regering voorlopig beschikken over ruim vijftig miljard dollar. Dat is overigens geen cadeautje: het geld moet worden terugbetaald en kwam pas ter beschikking toen een door het IMF gedicteerd hard bezuinigingsprogramma ten uitvoer werd gebracht. Bovendien heeft Mexico zijn olie-inkomsten als onderpand ingezet en moet rente worden betaald over het beschikbaar gestelde geld. De buitenlandse schuld van Mexico beloopt eind 1995 ruim 170 miljard dollar. Daarover wordt in 1995 maar liefst 57 miljard dollar aan rente en aflossing aan buitenlandse schuldeisers betaald; volgens het dagblad La Jornada is dat meer dan tweemaal het totaal aan buitenlandse schuldeisers betaalde bedrag in de jaren 1821 tot 1976.

Er zijn een heleboel kwalificaties bedacht voor het door Clinton georganiseerde pakket: een rampenplan, het laatste redmiddel, de noodrem en zelfs, wie herinnert zich niet de Golfoorlog, een ‘financiële operatie Desert Storm’ (Business Week 13 februari 95). Maar waar maakten de rijke landen in de wereld zich eigenlijk druk om? Waarom zetten zij samen met het IMF en de BIS het grootste steunpakket uit de geschiedenis in elkaar voor een land als Mexico? Daarvoor zijn verschillende redenen. Allereerst werd gevreesd voor een oncontroleerbare uitbreiding van de crisis, als Mexico zijn betalingen zou moeten stopzetten. De kans op het door economen en bankiers zo gevreesde systeemrisico was door de sterk toegenomen integratie van financiële markten reëel aanwezig. De directeur van het IMF noemde de crisis in Mexico dan ook ‘de eerste belangrijke crisis in de nieuwe wereld van geglobaliseerde financiële markten.’ Daarnaast mocht de Mexicaanse economie niet volledig in elkaar storten, omdat Mexico het paradepaardje is van de ‘emerging markets.’ Tot de dag waarop de peso-crisis uitbrak, werd Mexico opgevoerd als het land dat liet zien dat de IMF-recepten voorspoed en geluk brengen. ‘Als we nu falen,’ zei IMF-directeur Camdessus, ‘wordt de geloofwaardigheid aangetast van de vrije marktpolitiek, die het IMF en de westerse regeringen overal in de wereld als recept tegen armoede en onderontwikkeling propageren.’ Een derde reden voor het steunprogramma heeft te maken met de positie van de Verenigde Staten in de wereld. Het vrijhandelsverdrag van de VS, Canada en Mexico (NAFTA) mag niet mislukken, omdat het succes en de toekomstige uitbreiding van die samenwerking een belangrijk onderdeel is van de strategie om de positie van de VS in de wereldeconomie te verbeteren. De eventuele ineenstorting van de NAFTA zou zeer nadelig zijn voor het economisch gewicht van de VS in de wereld. Bovendien zou de totale ineenstorting van de Mexicaanse economie zonder twijfel tot een toename van migratie van Mexicanen naar de VS leiden. Er was, tot slot, nog een vierde reden. Er stond veel geld op het spel en als Mexico een moratorium op zijn schuldenbetalingen had moeten afkondigen zouden beleggingsfondsen, banken en speculanten veel geld hebben verloren. De econoom Willem Buiter van de Cambridge University noemde het hulpprogramma ‘een gift van de belastingbetalers aan de rijken’ (International Herald Tribune, 2 februari 95). Een van die rijken is de Amerikaanse minister van financiën, Robert Rubin, die bij de totstandkoming van het hulpprogramma een sleutelrol speelde. Totdat hij Lloyd Bentson opvolgde als minister, was Rubin vicevoorzitter van de raad van bestuur van Goldman, Sachs & Co, een van de grootste beleggingsmakelaars in de VS. Dit bedrijf maakte in 1992, Rubins laatste jaar, 1,4 miljard dollar winst, onder andere op beleggingen in Mexico. Goldman, Sachs & Co. was een van de belangrijkste donateurs van Clintons verkiezingscampagne en minister Rubin zelf heeft een geschat vermogen van meer dan 150 miljoen dollar.

Wie de achtergronden voor het internationale hulpprogramma overziet, verbaast zich er niet over dat bij al die zorgen over de toestand van de wereldeconomie niemand zich druk maakte om de gevolgen voor de gewone Mexicaan. Die gevolgen zijn immens, want als gevolg van de sterk verhoogde rente, van de teruggeschroefde overheidsuitgaven en van de opnieuw fors dalende koopkracht, kwam Mexico in een diepe recessie terecht. Meer dan een miljoen Mexicanen verloren hun baan en meer dan de helft van de Mexicanen leeft nu officieel in armoede. Het gemiddelde inkomen per capita daalde in 1995 van 3800 US dollars naar 2600 US-dollars, het laagste niveau sinds 1989. En het is dan ook geen wonder dat de criminaliteit en het aantal zelfmoorden sterk is toegenomen en dat een steeds groter deel van de Mexicanen in leven moet zien te blijven met werk in de informele sector.

De Mexicaanse crisis heeft laten zien hoe instabiel en onberekenbaar de geglobaliseerde wereldeconomie is. Inmiddels hebben de G7 zich in juni 1995 intensief gebogen over de afwezigheid van ‘global governance’ en over wat daar aan te doen is. Besloten werd dat het IMF meer moet samenwerken met de Wereldbank en de WTO om sneller te kunnen signaleren waar in de wereld het fout dreigt te gaan. Bovendien werd overeengekomen initiatieven te steunen om het IMF aan nieuwe fondsen te helpen om snel in te kunnen springen als een nieuw Mexico ontstaat. Met het besluit het IMF extra middelen te geven om bij nieuwe rampen snel op te kunnen treden geven de regeringsleiders van de belangrijkste landen in de wereld impliciet aan dat noch het IMF noch enig andere organisatie in staat is het ontstaan van nieuwe crises te voorkomen. Maar nu de crisis in Mexico voorlopig onder controle is en de investeringen daar weer wat toe beginnen te nemen, komen ook de verhalen dat er eigenlijk niets aan de hand was en dat er eigenlijk sprake was van een overreactie. De International Herald Tribune schreef [na ?] de jaarvergadering van het IMF dat de Mexicaanse crisis zich niet zal herhalen: ‘In tegenstelling tot wat meneer Summers claimde, was Mexico niet de eerste crisis van de 21e eeuw, maar eerder de laatste van de 20e eeuw’ (10 oktober 1995). Maar dat lijkt toch vooral een vorm van wensdenken, om de belegger en speculant moed in te praten. De schuldenlast van de Derde Wereld neemt – zie hoofdstuk 1 – niet af maar toe; de instabiliteit op de valutamarkten wordt niet kleiner maar groter; en in verschillende landen staan of stonden belangrijke banken aan de rand van de afgrond. Waar dat op uitloopt zal de toekomst leren, maar de kans op nieuwe omvangrijke crises is zeker aanwezig.

Als een nieuwe internationale financiële crisis zou uitbreken, en de onderlinge tegenstellingen binnen de Triade en tussen de landen binnen de verschillende handelsblokken toenemen, dan kunnen nu al aan invloed winnende nationalistische, chauvinistische en protectionistische neigingen sterker worden en de overhand krijgen. Amin (1994:35) verwacht dat de tegenstellingen inderdaad groter worden en hij voorziet daarom chaos, want de contradictie tussen toenemende globalisering en afnemende functionaliteit van nationale staten is ‘niet te reguleren’. Ook Glynn en Sutcliffe (1992:92-3) gaan er van uit dat de tegenstellingen tussen de belangrijkste economische machten toenemen. En hoewel we daar nu ver vanaf lijken, wijzen zij toch omineus op de mogelijkheid dat toenemend protectionisme en nationalisme in zo’n geval kunnen leiden tot nieuwe militaire conflicten. We moeten niet denken dat omdat samenwerking rationeel is, er ook altijd samenwerking zal zijn:
Slechts een paar maanden voor de wapens in 1914 begonnen te spreken, voorspelde de toentertijd bekende economische geleerde Norman Angell in zijn boek The Age of Illusion, dat door de mate van onderlinge afhankelijkheid van de belangrijkste Europese economieën oorlog niet langer mogelijk was.[11]
Clarke (1992:146-7), die wijst op hetzelfde punt, stelt terecht dat de uitkomst van een eventuele nieuwe crisis niet bij voorbaat vastligt en niet van economische wetmatigheden afhankelijk is, maar van de ontwikkeling van de klassenstrijd, binnen nationale kaders en op wereldschaal.

Naar een andere economische logica

Niet alleen door crises, chaos, de ineenstorting van het internationale financiële systeem en een toename van protectionisme kan een einde komen aan de onstuitbaar lijkende tendens naar globalisering. Er is ook een minder apocalyptische variant denkbaar, waarin de mechanismen die leiden tot globalisering, worden aangepakt. Dat wil zeggen, dat tegenover de logica van het op winstmaximalisatie gerichte kapitalisme een andere economische en sociale logica wordt gezet. Voor de hoofdlijnen van zo’n positief alternatief voor de in de voorafgaande hoofdstukken geschetste -consequenties van de – internationale economische en sociale herstructurering, zijn de afgelopen jaren veel bouwstenen aangedragen in sociale bewegingen in noord en zuid, oost en west.

Maar allereerst is dan de vraag van belang of er überhaupt nog wel wat tegen die overweldigende internationale ontwikkelingen te ondernemen is. Er zijn de afgelopen jaren vele voorstellen gedaan om de wereld wat minder onrechtvaardig te maken en de macht van financiële markten en speculanten enigszins in te tomen, zoals: schuldenvermindering voor de landen van de Derde Wereld; een op elk vliegveld te heffen internationale belasting op vliegreizen, ten behoeve van meer ontwikkelingshulp; een sociale clausule van de EU voor alle Europeanen; de door Nobelprijswinnaar Tobin voorgestelde “tobintax” van bijvoorbeeld 0,5 procent op alle wisseltransacties (Tobin 1978); controles en beperkingen op kapitaalverkeer; het voorstel banken te verplichten een bepaald percentage van aan buitenlanders uitgeleende nationale valuta bij de centrale bank in deposito te geven, zonder dat daar een rentevergoeding tegenover staat; meer regulering van de derivatenhandel; enzovoorts.

Is met dit soort voorstellen in deze geglobaliseerde wereldeconomie nog wel wat te beginnen? Het antwoord is zonder meer ‘ja’. In het voorafgaande hebben we gezien dat de functies van staten veranderen, maar dat het zeker niet zo is dat ze geen rol meer spelen of dat er niets meer te kiezen valt. Ook tegenstanders van meer regulering en van actieve overheidsbemoeienis geven dat toe. The Economist keerde zich in een redactioneel commentaar onder de titel ‘De mythe van de machteloze staat’ tegen het idee dat staten geen macht meer zouden hebben: ‘De wereld is veranderd, de globale economie is inderdaad gearriveerd: desalniettemin is de verzwakte staat een mythe’. Politici gebruiken het feit dat de wereld drastisch veranderd is maar wat graag om te rechtvaardigen dat ze oude politieke doelen en idealen hebben losgelaten. Maar:
De barrières die politici verlaagd hebben, kunnen weer worden opgetrokken. Dit is duidelijk wat de handel betreft (waar het soms al gebeurt). In de financiële sector zijn veranderingen door de technologie moeilijker terug te draaien, maar het is absoluut niet onmogelijk (The Economist, 7 oktober 1995).

Het is dus wel degelijk mogelijk een beetje zand in de wielen van de globalisering en marktorthodoxie te gooien, als de politieke wil maar aanwezig is. Dat is op dit moment helaas slechts bij (kleine) minderheden het geval,[12] maar dat zou kunnen veranderen als de spanningen en tegenstellingen toenemen en sociale bewegingen die voor alternatieven opkomen, sterker worden.

Maar hoe belangrijk kleine veranderingen en verbeteringen ook kunnen zijn – en daarom verdienen ze op zich alle steun – het blijft dweilen met de kraan open zolang de fundamentele karaktertrekken en bewegingswetten van het kapitalistische wereldsysteem onaangetast blijven. De sociale ongelijkheid, ecologische vernieling, onderdrukking en uitbuiting van de Derde Wereld, verdergaande aantasting van de democratie, toenemende migratie en levelling down van lonen, arbeidsomstandigheden en sociale zekerheid blijven toenemen zolang de huidige economische logica niet radicaal op de helling gaat. En de kans op internationale crises, met een mogelijke terugval in nationalisme, protectionisme en chauvinisme als gevolg, blijft dan ook bestaan.

Binnen de huidige economische logica, waarin winstmaximalisatie voorop staat, is het niet mogelijk de belangrijke problemen waarvoor de mensheid zich gesteld ziet op te lossen. In het kapitalisme bepaalt het individuele belang van de speculant, ondernemer, investeerder of belegger het handelen en die deelrationaliteit botst op het algemeen maatschappelijk belang van huidige en toekomstige generaties. Een paar voorbeelden:
* Omdat opeenvolgende regeringen in ons land steeds meer willen bezuinigen, onder andere om de belastingen te verlagen, wordt nu al vele jaren fors gekort op het hoger onderwijs. Tegelijkertijd roepen diezelfde regeringen echter dat de BV Nederland het de komende tijd vooral van kwaliteit, technologie en innovatie moet hebben.[13]
* Overal ter wereld proberen ondernemingen meer te exporteren door te concurreren op loonkosten. Maar je hoeft geen rekenwonder te zijn om in te zien dat onmogelijk iedereen kan groeien als tegelijkertijd overal de koopkrachtige vraag stagneert. Een bedrijf of land kan zijn positie versterken ten koste van anderen, maar het is uitgesloten dat alle OESO-landen en landen uit de Derde Wereld er op vooruitgaan in een algemene exportgeleide-groeistrategie gebaseerd op lage lonen.
* Onder het motto ‘Don’t think, but shrink’ bezuinigen ondernemingen aan één stuk door op hun personeel. Maar de keerzijde van deze permanente reorganisaties begint bij verschillende ‘anorexic companies’ duidelijk te worden. Geklaagd wordt onder andere over hoger ziekteverzuim, structureel overwerkt personeel in een gestresste organisatie, geringere flexibiliteit om in te springen op nieuwe kansen, meer fouten, te weinig nadenken over de eigen organisaties en minder mogelijkheden om het personeel met opleidingen en scholing aan te laten sluiten op nieuwe ontwikkelingen.
* Een groot deel van de landen in de Derde Wereld kampt met een buitenlandse schuld die waarschijnlijk nooit meer afgelost zal kunnen worden. Om de rente te kunnen betalen wordt – op instigatie van de Wereldbank – bezuinigd op lonen en uitgaven voor sociale en collectieve voorzieningen, terwijl het streven naar uitbreiding van de export om deviezen binnen te kunnen halen, leidt tot een zeer eenzijdige economische ontwikkeling. Paradoxaal genoeg zou het annuleren van de schulden voor zowel crediteuren als debiteuren voordelig kunnen zijn, omdat zowel handel als productie door het niet meer aan rente en aflossing te besteden geld gestimuleerd zouden worden (Altvater 1993:176).
* De lidstaten van de EU zitten gevangen in een deflatoir bezuinigsbeleid om te kunnen voldoen aan de in het Verdrag van Maastricht vastgelegde convergentiecriteria voor landen die mee willen doen aan de gemeenschappelijke Europese munt. De theorie is dat Europese ondernemingen hun positie op de wereldmarkt zullen versterken door de economische en monetaire unie.[14] Maar de praktijk is dat de afzetmogelijkheden binnen de EU door de hoge werkloosheid,[15] de bezuinigingen en loonmatiging beperkt worden. Een Europees gecoördineerd reflatoir programma, door uitbreiding van de overheidsbestedingen en een verhoging van de koopkracht voor bijvoorbeeld alle inkomens tot tweemaal modaal, zou tot een sterke toename van de afzet en daling van de werkloosheid kunnen leiden. Dat zou rationeel zijn voor het totaal van de Europese ondernemingen, maar gebeurt niet omdat deelbelangen en onderlinge concurrentie een groter gewicht in de schaal leggen.[16]

Het kapitalisme wordt, kortom, steeds irrationeler en nooit eerder was de discrepantie tussen wat economisch en sociaal mogelijk is en wat in werkelijkheid gebeurt groter dan nu. Maar wie tegenwoordig een fundamenteel ander beleid bepleit, krijgt onmiddellijk te horen dat revolutionaire veranderingen in deze tijd van globalisering al lang niet meer mogelijk zijn. Toch zijn die nodig. En objectief mogelijk. De wereld zou er heel anders uit kunnen zien, als prioriteiten werkelijk democratisch en niet volgens het principe van ‘one dollar, one vote’ bepaald zouden worden.

Wie radicale veranderingen bepleit, wordt door links en rechts al snel gewezen op de ervaringen van de linkse regering van de Parti Socialiste (PS) en de Parti Communiste Française (PCF) in Frankrijk in de jaren 1981-83. President Mitterand was gekozen op een programma dat tegenwoordig zeer radicaal zou zijn en de door hem aangestelde regering begon haar karwei met een verhoging van het minimumloon en van de uitkeringen, met de nationalisatie van een aantal bedrijven en met het uitbreiden van overheidsbestedingen in de collectieve sector. Maar in minder dan twee jaar kwamen Mitterand en de meeste van zijn sociaaldemocratische ministers, waaronder de latere EU-president Jaques Delors, daar op terug.[17] De Franse regering veranderde haar beleid radicaal en koos voor een intensivering van de Europese integratie, voor meer ruimte voor de markt en – net als elders in Europa – voor forse bezuinigingen. Maar dat kon ook niet anders, stellen grote delen van Europees links, want was het niet zo dat ondernemers en beleggers hun kapitaal in snel tempo het land uit begonnen te brengen? En was het niet zo dat de Franse franc binnen het Europees Monetair Stelsel onder permanente druk kwam te staan? In uitstekende artikelen weerleggen Halimi er al. (1994) en Lombard (1995) deze onjuiste verwerking van de geschiedenis. Het totale pakket maatregelen had te weinig gewicht om het verwachte effect te hebben. En de politieke wil om te breken met het wisselkoersmechanisme van het EMS, nodig om meer ruimte te scheppen voor andere beleidskeuzen, was niet aanwezig. Bovendien, zo kan daar aan worden toegevoegd, hebben Mitterand noch de regering een beroep gedaan op de creativiteit en actiebereidheid van de massa van de werkenden in de bedrijven en instellingen om sabotage door kapitaalbezitters tegen te gaan en in actie te komen voor het behoud en de uitbreiding van sociale en collectieve rechten en verworvenheden. Zo’n appel zou ongetwijfeld tot strijdbare acties en radicalisaties hebben geleid. En als op basis van zo’n beweging een beroep zou zijn gedaan op werkenden en uitkeringsgerechtigden in de rest van Europa, om voor vergelijkbare eisen in actie te komen en te helpen voorkomen dat Frans links het onderspit zou delven tegen het grote geld, dan hadden in andere landen solidariteitsacties en sympathiebetuigingen kunnen ontstaan. Daarmee zou dan in de praktijk een proces van internationalisering van de arbeidersbeweging in gang zijn gezet – het enige effectieve antwoord op de mondialisering en toegenomen internationale macht en samenwerking van het kapitaal.

Hoe kan een alternatief voor de huidige productieve orde er uit zien? Daarover bestaan, zoals gezegd, veel ideeën[18] en er zijn in feite twee kernvragen die in de vormgeving van een andere economische en sociale logica beantwoord moeten worden. Ten eerste: hoe en door welke sociale krachten worden de prioriteiten voor en de richting van de economische ontwikkeling bepaald – dat gebeurt nu achter ieders rug door de ‘onzichtbare hand’ van de markt en in de directiekamers van de multinationale ondernemingen. Ten tweede: wat voor relatie tot en inschakeling in de wereldmarkt is gewenst – dat wil zeggen dat globalisering en vrijhandel ter discussie worden gesteld. Het gaat bij het ontwikkelen van een alternatief in feite om de economische, sociale, politieke en institutionele voorwaarden waaronder de in het voorafgaande geschetste huidige spiraal naar beneden - vooruitgang = achteruitgang – gekeerd kan worden. Uitgangspunt is daarbij dat niet voor zo hoog mogelijke winsten, maar voor de behoeften van de totale wereldbevolking geproduceerd dient te worden. Wat daarvoor nodig is kan eigenlijk in één zin worden samengevat: een drastische herverdeling en democratisering van middelen, bronnen en structuren. Om precies te bepalen wat dat concreet betekent, zijn nog veel meer collectieve debatten, analyses, experimenten en ervaringen nodig, van arbeid(st)ers, jongeren, vrouwen, activisten en wetenschappers in en met sociale bewegingen. Het zal daarbij zonder twijfel onder andere moeten gaan om:
Herverdeling van inkomen
Drastische herverdeling van inkomen en vermogen, van de kleine groep rijken en hoogst betaalden naar de bezitlozen en lager betaalden en de instelling van een maximuminkomen naast een minimumloon. In datzelfde kader passen goede gratis of goedkope collectieve basisvoorzieningen: voeding, onderwijs, gezondheidszorg, openbaar vervoer, huisvesting, cultuur.
Herverdeling van arbeid
Drastische herverdeling van betaalde arbeid door arbeidstijdverkorting met behoud van loon om de productiviteitsstijging aan iedereen in plaats van zoals nu aan een kleine minderheid ten goede te laten komen, en om iedereen die wil en kan werken aan een baan te helpen. Drastische herverdeling ook van onbetaalde arbeid, door socialisering van huishoudelijke taken en door – met arbeidstijdverkorting – iedereen meer tijd te geven voor zorgtaken.
Controle op financiële sector
Het onder controle van de gemeenschap brengen van de financiële sector om een eind te kunnen maken aan speculatie en economische sabotage en om democratisch te kunnen besluiten waarvoor hoeveel middelen worden aangewend.
Controle over arbeidsproces
Een fundamentele verandering van de huidige door het management gedomineerde arbeidsprocessen in door werkenden zelf gecontroleerde en geïnitieerde structuren en processen. Mee een hoge prioriteit voor ieders ontplooiing en arbeidssatisfactie, om de nu grotendeels ongebruikte creativiteit, kennis en inzichten van de mensen die dagelijks het werk doen, optimaal te benutten (Smith 1994).
Duurzame productie
Een overgang van de huidige verspillende en vervuilende productie naar ecologisch verantwoorde duurzame productie en een geplande (want hoe zou het anders moeten?) mondiale herverdeling van milieugebruiksruimte.[19] Anders dan nu zal economische groei binnen zo’n alternatieve logica geen doel op zich meer zijn, maar ten dienste staan van de geplande bevrediging van behoeften van de totale huidige en toekomstige wereldbevolking.
Breken met exportgeleide groei
Een breuk met de door IMF, Wereldbank, WTO en OESO in alle delen van de wereld gepropageerde exportgeleide groei, om prioriteit te kunnen geven aan de eigen ontwikkeling en aan het organiseren van de productie voor lokale en regionale behoeften, volgens op democratische wijze, dat wil zeggen door iedereen gezamenlijk, vastgestelde prioriteiten.
Schuld Derde Wereld annuleren
Een radicale breuk met de uitbuitingsrelaties met de Derde Wereld en in plaats daarvan samenwerking op basis van wederzijds belang. Concreet betekent dat in elk geval dat faire prijzen worden betaald voor producten uit de Derde Wereld en dat de al, vele malen terugbetaalde, schuld van de landen in de Derde Wereld wordt geannuleerd (Toussaint & Drucker 1995).
Democratie en planning
Een breuk met de heersende orthodoxie van meer en meer markt en het opzetten van mechanismen en structuren voor democratische discussie en besluitvorming over en planning van de hoofdlijnen en prioriteiten voor economische ontwikkeling, uiteraard op sociaal en ecologisch verantwoorde wijze.[20]

Hoe komen zulke ingrijpende veranderingen tot stand? Duidelijk is dat de zaken er op dit moment slecht voor staan voor hardnekkige wereldverbeteraars, en dat daar niet van de ene op de andere dag verandering in zal komen. Er zal veel maatschappelijke druk, onrust en machtsvorming nodig zijn om fundamentele veranderingen af te kunnen dwingen van de heersende elites, die belang hebben bij de status quo. Daarvoor is de wederopbouw van links, van de vakbeweging en van andere sociale bewegingen een voorwaarde.

Voor die hernieuwde versterking van veranderingsgezinde organisaties en bewegingen is meer nodig dan het teruggrijpen op en vasthouden van ervaringen uit eerdere periodes. De wereld is fundamenteel veranderd, en dat moet consequenties hebben voor de structuur, thema’s en werkwijze van tegenbewegingen. De belangrijkste verandering waarvoor vrijwel alle linkse organisaties en sociale bewegingen staan, is dat ze niet langer bijna uitsluitend binnen nationale kaders functioneren. Daarbij zullen onder andere de vele nieuwe mogelijkheden van nieuwe technologieën, zoals Internet, gebruikt kunnen worden.

Paradoxaal genoeg zijn rechts en de ondernemers tegenwoordig veel beter internationaal georganiseerd dan links en de vakbeweging. In vele andere sociale bewegingen wordt wel meer grensoverschrijdend samengewerkt. Overal in de wereld zijn dagelijks activisten uit de milieubeweging, internationale solidariteitsbewegingen, jongeren-, migranten- en vrouwenorganisaties in de weer met globalisering van onderop. En er gaat geen topconferentie van het IMF, de Wereldbank, de OESO, de EU of de G7 voorbij zonder dat ngo’s (Non-Governmental Organisations) een parallelle (tegen)conferentie organiseren (Stockton 1994:55). Maar bij de belangrijke organisaties van de arbeidersbeweging zijn internationale samenwerking en solidariteit nog steeds een sluitpost op de financiële en tijdsbegroting.

Als dat niet verandert zal er niets van maatschappelijke veranderingen terechtkomen en zijn zelfs machtige organisaties als de vakbeweging gedoemd verder te marginaliseren. Het is werkelijk te gek voor woorden en eigenlijk volstrekt onverantwoord dat de ene na de andere ondernemer internationaliseert, maar dat behalve wat lobbyisten bij de EU in Brussel en zo nu en dan een conferentie voor topbestuurders, voor vakbonden het werk en de contacten nog steeds bij de grens ophouden.[21] En dat terwijl de mogelijkheden en aanknopingspunten voor internationalisering van vakbondswerk zich op de golven van de toenemende globalisering uitbreiden. Want doordat steeds meer bedrijven hun productie, administratie, assemblage en verkoop internationaal organiseren en door de toename van internationale overnames, fusies en joint-ventures ontstaan relaties en contacten tussen werkne(e)m(t)ers in verschillende landen die allemaal onderdeel zijn van hetzelfde concern of dezelfde productieketen. Bovendien maken de veranderingen in de organisatie van de arbeid (just-in-time-productie, met zo klein mogelijke voorraden) productieprocessen veel kwestbaarder voor acties: als ergens in de keten een staking uitbreekt, komen binnen enkele dagen allerlei andere bedrijven plat te liggen door gebrek aan onderdelen of gebrek aan afname daarvan.

Dat alles schept een band, een gemeenschappelijk belang en de objectieve mogelijkheid voor internationaal vakbondswerk. Een prachtig voorbeeld van waar dat toe kan leiden: toen arbeid(st)ers in de Fordfabriek in Cuatitlan ten noorden van Mexico City in 1994 staakten tegen ontslagen en over arbeidsomstandigheden, stuurden leden van de United Automobile Workers in een Fordfabriek in de VS geld ter ondersteuning van de actie, vanuit het idee: als ze winnen is dat niet alleen goed voor hen maar ook voor ons, want ze zullen dan minder snel productie naar Mexico (dreigen te) verplaatsen (Business Week 1994b:54). Is het niet de hoogste tijd voor intensieve contacten en gezamenlijke acties van de bonden bij Fokker in Nederland en bij Dasa in Duitsland? Is de tijd niet al lang rijp voor afstemming van eisen voor arbeidsvoorwaarden en van acties van bonden die mensen organiseren in verschillende onderdelen van internationale concerns als Philips, Unilever en Shell? En is het niet de hoogste tijd voor een Europees offensief van vakbonden en uitkeringsgerechtigdenorganisaties om drastische arbeidstijdverkorting af te dwingen?

Het is zelfs nodig en mogelijk om verder te gaan dan het internationaliseren van vakbondswerk binnen één concern. Omdat ondernemers overal iedereen tegen elkaar uitspelen en verslechteringen voor werkenden bij hun concurrenten steeds vaker direct aangrijpen om de normen in het eigen bedrijf naar beneden bij te stellen, groeien de objectieve mogelijkheden voor een internationale vakbondsstrategie voor een hele sector op Europees of internationaal niveau. Er zijn nog maar een paar vliegtuigconcerns in de wereld en als de vakbonden in die concerns erin slagen te voorkomen dat arbeid(st)ers in het ene bedrijf tegen de werkenden in het andere worden uitgespeeld, kan de race naar beneden van arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden worden belemmerd of gekeerd. En dan is het dus ook in het belang van de Fokker-werkne(e)m(st)ers dat de vakbonden bij Boeing een staking voor hoger loon, tegen ontslagen en tegen verslechteringen van de arbeidsregels winnen (International Herald Tribune, 10 oktober 1995), Vergelijkbare voorbeelden voor andere bedrijfstakken liggen voor het oprapen, maar vereisen allemaal een radicale koerswijziging van de vakbeweging. Andere sociale bewegingen en linkse partijen staan voor dezelfde taak, maar de vakbeweging heeft op dit punt de grootste achterstand, Dat is ernstig, want zij kan als massaorganisatie van werkenden zonder twijfel het grootste gewicht in de schaal leggen.

Aan het eind van de twintigste eeuw staan links, de vakbeweging en andere sociale bewegingen voor een fundamentele uitdaging. Tegenover cynisme, fatalisme en de heersende marktorthodoxie moeten de hoop op en geloofwaardigheid van een sociaal, ecologisch, feministisch, internationalistisch alternatief opnieuw worden opgebouwd door realistische utopieën te ontwikkelen om concreet te laten zien dat en hoe het heel anders kan, door nieuwe ervaringen – zoals van de Zapatistas in Mexico – en initiatieven te verwerken, te propageren en te steunen, en door een nieuw praktisch internationalisme gestalte te geven uit solidariteit en uit welbegrepen eigenbelang.


(Hoofdstuk 5 uit Robert Went: Grenzen aan de globalisering Amsterdam: Het Spinhuis 1996) het boek is verschenen januari 1996. ISBN 90-5589-033-2.

_______________
[1] Dat is overigens zeker geen eenduidige ontwikkeling. Er zijn nieuwe sectoren, met name diensten, waar fordistische en tayloristische methoden ook nu nog nieuw geïntroduceerd worden.
[2] De ineenstorting van het naoorlogse monetaire stelsel heeft grote gevolgen voor de rol van de Verenigde Staten: ‘Maar juist omdat de langdurige crisis de kapitalistische concurrentie versterkt, en de inter-imperialistische krachtsverhoudingen in vergelijking met de periode onmiddellijk na de Tweede Wereldoorlog sterk veranderd zijn, heeft de wereldrol van het US-imperialisme nu een averechts effect voor de kapitalistische maatschappij in haar geheel, vergeleken bij die ze in de jaren 1945-1960 speelde. Toen had de verdediging van de onmiddellijke belangen van het US-imperialisme gevolgen, die het kapitalisme internationaal stabiliseerden (Bretton Woods, Marshallplan, Korea-oorlog). Nu heeft de verdediging van de belangen van het US-imperialisme door Washington in groeiende mate destabiliserende gevolgen voor het internationaal kapitalistisch stelsel: de dollarhausse ontreddert het internationaal muntstelsel, het groeiend Amerikaans protectionisme ontreddert de wereldhandel; de pogingen teloorgaande nijverheidstakken in de USA weer op gang te brengen ondermijnen de industrialisatie van de derde wereld, enz.’ (Mandel 1983:239-40).
[3] ‘Heimwee naar het stabiele, naoorlogse compromis van de nationale verzorgingsstaat is [...] misplaatst en onwerkelijk. Het historische compromis was gebaseerd op de stabiele internationale orde van de koude oorlog. De nieuwe internationale orde van 1989 moet vooral worden gekarakteriseerd als onoverzichtelijk. De nationale bouwstenen waarop de verzorgingsstaat van Keynes en Beveridge rustte, waren de homogene samenleving, volledige werkgelegenheid gereguleerd door keynesiaans macro-economisch beleid, een fordistische productiestructuur, centraal georganiseerde en sterk geïnstitutionaliseerde belangengroepen van arbeid en kapitaal, een zelfverzekerde interventiestaat en het traditionele gezin. Aan geen van deze voorwaarden kan in het huidige tijdsgewricht worden voldaan. Los van de enorme veranderingen in de productiestructuur, is het keynesiaanse vraagstimuleringsbeleid niet te handhaven in een wereld van mondiale concurrentie en vrije kapitaalmarkten. Met het verlies van haar economische grenzen heeft de natiestaat haar soevereiniteit over monetair en fiscaal beleid verloren. Hierdoor wordt de marktcorrigerende capaciteit van de nationale verzorgingsstaat in belangrijke mate begrensd. Zelfs binnen een geïntegreerde Europese politieke economie. Onder de deflatoire criteria van de EMU, is een keynesiaans beleidsrecept weinig realistisch’ (Hemerijck en Bakker 1994:50-1).
[4] In een artikel onder de titel ‘A New Golden Age Has Been Delayed’ (International Herald Tribune, 19 september 1995) wordt een OECD-rapport van Maddison aangehaald, waarin wordt gesteld dat de jaren sinds 1973, toen het gouden tijdperk ten einde liep, qua economische prestatie op de derde plaats staan in de geschiedenis van het kapitalisme. Het langegolvenpatroon komt ook hier terug, want op de tweede plaats staan de jaren 1870-1913 en bovenaan bevindt zich volgens Maddison de naoorlogse periode tot midden jaren zeventig.
[5] Zie bijvoorbeeld Paping (1995) voor een analyse van de ontwikkeling van de verzorgingsstaat in Europa.
[6] Zoals zo vaak is ook hier de dynamiek dat de gevolgen van de ene maatregel de volgende uitlokken c.q. ‘onvermijdelijk’ maken. Zo stelde ex-premier Lubbers onlangs dat als gevolg van de globalisering veranderingen in het belastingstelsel nodig zijn: ‘Het wegvallen van grenzen maakt het innen van belastingen op basis van inkomen en winst door landen volgens de Rotterdamse econoom steeds moeilijker. Bedrijven en personen zoeken het land met de meest aantrekkelijke belastingstructuur op om zich daar te laten belasten. ‘Dit dwingt in de richting van indirecte belastingen’, aldus Lubbers. ‘Al met al lijkt én versobering én verschuiving geboden’. ‘Stevige aanpassingen zijn nodig’, voorspelt hij. ‘Die bewustwording is er nu; het gaat er om door te zetten’ (NRC Handelsblad 15 december 1994).
[7] Op hun conferentie in Halifax, Canada, hebben de regeringsleiders van de zeven machtigste industrielanden (G7) juni 1995 besloten dat het IMF, de Wereldbank en de begin dit jaar van start gegane Wereldhandelsorganisatie (WTO) meer moeten samenwerken, vaker gezamenlijk moeten vergaderen, elkaars besluitvormende organen moeten bezoeken, informatie uitwisselen, beleid coördineren en samen goed in de gaten houden of na Mexico geen nieuwe landen het functioneren van de wereldeconomie gaan bedreigen. Het economische beleid van alle landen in de wereld, ook de rijke, zal sterker door het IMF in de gaten worden gehouden. De financiële markten zullen eerder worden gewaarschuwd als in Argentinië, Indonesië, Zweden, Italië, Pakistan, Brazilië, Lesotho of elders een beleid wordt gevoerd dat niet past binnen de heersende neoliberale consensus. Beleggers en speculanten kunnen dan op tijd hun machtsmiddelen inzetten om deze onwillige landen met renteverhogingen, het intrekken van oude of niet verstrekken van nieuwe leningen en het laten kelderen van wisselkoersen alsnog tot een ander beleid te dwingen. De wereld van de G7 wordt geregeerd volgens het aloude ‘One dollar, one vote’.
[8] In Solomon (1995) wordt een hele serie van deze (bijna-)crises beschreven.
[9] Bij elke nieuwe crisis roepen centrale bankiers en ministers van financiën om het hardst dat er niets aan de hand is, om de markten niet te verontrusten. Maar hun daden zeggen meer over hun werkelijke analyse. En het feit dat de centrale bank van de VS (FED) achter de schermen een overeenkomst heeft gesloten met de Japanse centrale bank, die erop neerkomt dat de FED bij een eventuele grote financiële crisis in Japan onbeperkt dollars ter beschikking zal stellen om een internationale systeemcrisis te voorkomen, spreekt wat dat betreft boekdelen (Financial Times 20 oktober 1995).
[10] Zie bijvoorbeeld Ross (1995) voor een beschrijving van de opstand in Chiapas en een analyse van de achtergronden.
[11] Henk Overbeek wees me erop dat hetzelfde verhaal geldt voor Kautsky, in zijn artikel over ultra-imperialisme dat in augustus 1914 verscheen in Die Neue Zeit.
[12] Wat niet wil zeggen dat (grote) meerderheden altijd tevreden zijn met hoe de wereld zich omwikkelt. Het feit dat prominente PvdA’ers als Lammers, Pronk, Vreeman en Wöltgens regelmatig laten weten weinig gelukkig te zijn met de omarming door hun partij van de markt is daarvan een uitdrukking. Overigens blijft het bij dit soort kritiek helaas meestal bij stoere praat in interviews, waar in de dagelijkse politieke prakrijk weinig of niets mee gebeurt.
[13] Reden waarom ook veel ondernemers, meestal nooit te beroerd om op te roepen tot een maffer bezuinigingsbeleid, tegen snijden in het hoger onderwijs zijn. Zo stelde de bestuursvoorzitter van Unilever, Tabaksblatt, dat research en ontwikkeling nog steeds in Nederland kunnen plaatsvinden, maar dat hij zich zorgen maakt over bezuinigingen op het hoger onderwijs en een te eenzijdige oriëntatie op technologie en innovatie: ‘Unilever heeft wetenschappers nodig met kennis van ethiek, gevoel voor cultuur en historisch perspectief; geen robots maar verantwoordelijke mensen die gemotiveerd zijn en goed kunnen werken in lerende organisaties’ (Het Financiële Dagblad 21 oktober 1995).
[14] Zie Went 1992 en 1995b voor een analyse van het Verdrag van Maastricht en een kritiek op de geplande monetaire unie.
[15] De werkloosheid in de EU is meer dan tien procent en zelfs ruim twintig procent onder personen beneden de 25 jaar (The Economist 30 september 1995).
[16] Het is in feite het oude verhaal: een individuele ondernemer heeft er belang bij dat de lonen in zijn eigen bedrijf laag en in alle andere bedrijven zo hoog mogelijk zijn.
[17] Hetzelfde – ironie van de geschiedenis? – was overigens met linkse regeringen in datzelfde Frankrijk in 1924-26, 1932-34 en 1936-38 gebeurd.
[18] Zie voor elementen bijvoorbeeld Altvater (1993), Amin (1994), Cassen (1994b), Cavanagh et al. (1994), Duchrow (1995), Engelen (1995), Halimi et al. (1994), Husson (1994c), Kassa (1994), Lang & Hines (1993), Mandel (1980), Mandel (1992b), Norman (1987), Peet (1991), Smith (1994), Toussaint & Drucker (1995), Vierde Internationale (1985) en Went (1992).
[19] Zie bijvoorbeeld Duchrow (1995:92-5) en Altvater (1993:181-235) voor een uiteenzetting over de onverenigbaarheid van economie en ecologie in het kapitalisme.
[20] Zie Altvater (1993:237-262), Mandel (1992b) en Samary (1988) over de relaties tussen plan, markt en democratie als alternatief voor het kapitalisme en voor de voormalige bureaucratische planeconomieën in Oost-Europa en de ex-Sovjet-Unie.
[21] In een artikel onder de titel ‘Vakbonden behoedzaam over sociale gevolgen van invoering EMU’ meldt Het Financiële Dagblad: ‘De animo voor een actiever Europees vakbondsinstituut, waarbij het bestaande EVV (Europees Verbond van Vakverenigingen) een voortrekkersrol zou kunnen vervullen, is gering’ (21 oktober 1995). En ik heb me zelfs door bestuurders van enkele FNV-bonden laten vertellen dat in sommige van hun organisaties het leggen van internationale contacten door het hoofdbestuur ernstig wordt afgeraden of zelfs is verboden (!), omdat dat toch niks zou opleveren en alleen maar tijd kost.


Literatuur bij hoofdstuk 5
Achcar, G.
1993 L’Empire et l’argent, essai sur le fondements de la strategie imperiale des états-Unis d’Amérique (doctoraalthese). Paris: Université de Paris VIII – Saint-Denis.
Altvater, E.
1993 The Future of the Market, An Essay on the Regulation of money and Nature after the Collapse of ‘Actually Existing Socialism’ Londen: Verso
Amin, S.
1994 ‘De nieuwe wereldoverheersing van het kapitalisme. Problemen en vooruitzichten’ Vlaams Marxistisch Tijdschrift, jrg. 28, n° 3:23-47.
Breman, J.
1995 ‘Een laatkapitalistisch manifest’, de Volkskrant 7 oktober 1995:14.
Business Week
1994a ‘21st Century capitalism. How nations and industries will compete in the emerging global economy- part I.’ 12 december 1994.
1994b ‘21st Century capitalism. How nations and industries will compete in the emerging global economy – part 2.’ 19 december 1994.
Cassen, B.
1994b ‘Impérative transition vers une société du temps libéré’, Le Monde Diplomatique, novembre 1994:24-25.
Cavanagh, J., D. Wysham & M. Arruda
1994 Beyond Bretton Woods. Alternatives to the Global Economic Order. London: Pluto Press.
Clarke, S.
1992 ‘The global accumulation of capital and the periodisation of the capitalist state form.’ In: W. Bonefeld, R. Gunn & K. Psychopedis, Open Marxism, Vol. 1: Dialectics and History, 133-151. London: Pluto.
Diwan, I. & Revenga, A.
1995 ‘The outlook for workers in the 21st century.’ Finance & Deuelopment, a quarterly publication of the International Monetary Fund and the World Bank, September 1995:3-6. Duchrow, U.
1995 Alternatives to global capitalism. Drawn from biblical history, designed for political action. Utrecht: International Books.
The Economist
1995 ‘Who’s in the driving seat, a survey of the world economy.’ 7 oktober 1995.
Engelen, E.
1995 De mythe van de markt. Waarheid en leugen in de economie. Amsterdam: Het Spinhuis.
Glyn, A. & B. Sutcliffe
1992 ‘Global but leaderless? The new capitalist order.’ In: R. Miliband & L. Panitch (eds.), Socialist Register 1992: New world order?, 76-96. London: Merlin Press.
Halimi, S., J. Michie & S. Milne
1994 ‘The Mitterand experience.’ In: J. Michie & J. Grieve Smith (eds.), Unemployment in Europe, 97-116. London: Academic Press.
1994 ‘De pendule van perspectief Convergentie en divergentie in het denken over de verzorgingsstaat.’ In: G. Engbersen, A. Hemerijck & W. Bakker, Zorgen in het Europese huis. Verkenningen over de grenzen van nationale verzorgingsstaten, 21-59. Amsterdam: Boom.
Husson, M.
1994c ‘Face à la contrainte extérieure.’ In: Agir ensemble contre le chômage. Données & arguments, 96-103. Paris: éditions Syllepse.
Kassa, economisch onderzoeksbureau van de Socialistische Arbeiderspartij (SAP)
1994 Nederland in spagaat, pleidooi voor een andere economische logica. Amsterdam: ISP.
Klein, P.
1994 ‘A reassessment of institutionalist-mainstream relations.’ Journal of Economic Issues, Vol. 28, n° 1:197-208.
Lang, T. & C. Hines
1993 The new protectionism. Protecting the future against free trade. London: Earthscan Publications.
Lombard, M.
1995 ‘A re-examination of the reasons for the failure of Keynesian expansionary policies in France, 1981 – 1983.’ Cambridge Journal of Economics, 19:359-372.
Mandel, E.
1980 Long waves of capitalist development. Cambridge: Cambridge University Press.
1983 De Krisis 1974-1983. De feiten hun marxistische interpretatie. Antwerpen: Toestanden.
1992a ‘The international debate on long waves of capitalist development: an intermediary balance sheet.’ In: A. Kleinknecht, E. Mandel & I. Wallerstein (eds.), New Findings in Long-Wave Research, 316-339. New York: St. Martin’s Press.
1992b Power and Money, London: Verso.
Norman, R.
1987 Free and equal. A philosophical examination of political values. Oxford: Oxford University Press.
Paping, R.
1995 ‘De verzorgingsstaat in Europees perspectief.’ In W. Bot, M. van der Linden & R. Went, Kritiek, jaarboek voor socialistische discussie en analyse 1995, Utrecht, 215-235. Utrecht: Toestanden.
Peet, R.
1991 Global capitalism. Theories of societal development. London: Routledge.
Ross, J.,
1995 Rebellion from the roots. Indian uprising in Chiapas. Monroe: Common Courage Press.
Samary, C.
1988 ‘Plan, market and democracy, The experience of the so-called socialist countries.’ Notebooks for Study and Research (NSR), n° 7/8.
Smith, T.
1994 ‘Lean production: A capitalist utopia?’ Notebooks for Study and Research (NSR), n° 23.
Stockton, J.
1994 ‘Book Review: Global Ecology.’ AMPO, Japan-Asia Quarterly Review, Vol. 25, n° 3:54-56.
Tilly, C.
1995 ‘Globalization threatens labor’s rights.’ International Labor and Working-Class History, N° 47:1-23.
Toussaint, E. & P. Drucker (eds.)
1995 ‘IMF, World Bank, WTO: The free-market fiasco.’ Notebooks for Study and research (NSR), n° 24/25.
Vierde Internationale
1985 Socialisme Democratie en Zelfbeheer. Amsterdam: ISP.
Wallerstein, I.
1995 ‘Declining states, declining rights?’ International Labor and Working-Class History, N° 47:24-27.
Went, R.
1992 ‘Nee tegen Maastricht, voor een ander Europa.’ Confrontatie, september 1992:9-13.
1995b ‘De Euro is een onding.’ Intermediair, 3 november 1995: 27-9.