Jenny Walry

Kansen en limieten van multiculturalisme: een korte verkenning[1]


Geschreven: 2001
Bron: Vlaams Marxistisch Tijdschrift, nr. 4, 35ste jrg. december 2001
HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, december 2008

Laatste bewerking: 25 december 2008


Dit artikel wil een kleine bijdrage leveren tot het debat over de multiculturele samenleving en specifiek over de rechten van minderheden. Ik gebruik vooral het werk van Kymlicka (1995), maar leg eigen accenten en verdedig persoonlijke standpunten. Gezien de complexiteit van het thema, beperk ik me tot West-Europa.

Vroeger leefden we in relatief homogene natiestaten waarin gemarginaliseerde groepen (die we nu minderheden noemen) hun ondergeschikte status aanvaardden of zich aan de rand van de maatschappij ophielden. Nu zijn deze groepen niet meer bereid op zo’n manier te leven. Gelukkig maar! Minderheden verlangen steeds meer publieke erkenning en respect voor hun karakteristieke levensvorm. De natiestaten brokkelen steeds verder af. Daarenboven stijgt de internationale migratie[2], de secularisatie en het moreel individualisme. Door deze evoluties wordt de maatschappelijke diversiteit groter dan ooit.

Iedere politieke theorie van de hedendaagse maatschappij moet rekening houden met de logica en de spanningen van deze diversiteit.

Ik geef zeker geen pasklare antwoorden op de problemen van de multiculturele samenleving, wél een paar verhelderingen en onderwerpen voor gedachtewisselingen.

Wat is een multiculturele maatschappij?

In deze tekst wordt een samenleving multicultureel genoemd als er geen homogeniteit van levensvormen bestaat en er dus groepen in voorkomen met uiteenlopende manieren van leven en verschillende visies op wat het “goede leven” voor hen betekent.

Iedere multiculturele samenleving kent een dominante meerderheid en verschillende minderheden.

De meerderheid deelt een taal en vaak eenzelfde religie. Maar taal, meer nog dan religie, is onverbrekelijk verbonden met de meerderheidscultuur, aangezien iedere maatschappij die een zekere graad van complexiteit kent, dient te beschikken over een officiële taal wil ze de publieke sfeer kunnen organiseren. De groep waarvan de taal als publieke taal aanvaard wordt, ontleent daar reeds een zeker gezag aan. Iedere staat heeft een officiële taal nodig (of zoals in België 3 talen). De meerderheid beschikt niet enkel over de officiële taal maar legt ook de openbare vakantiedagen, staatssymbolen en zo meer op. Het is mogelijk dat een staat geen gevestigde kerk(en) of religie(s) erkent, maar het is onmogelijk dat er geen officiële symbolen zouden bestaan. Iedere cultuur is hecht verbonden met symbolen. De groep die daarover zeggenschap heeft, is bevoordeeld en dit is onontkoombaar.

Dat iedere min of meer complexe maatschappijvorm een meerderheidscultuur kent, wil niet zeggen dat die één homogene groep vormt, maar de verschillen binnen deze groep zijn nooit zo diepgaand als de verschillen met de “andere culturen”.

Wanneer wordt een groep een minderheid?

Minderheden onderscheiden zich van de meerderheid doordat hun levenswijzen in belangrijke aspecten niet dezelfde zijn als die van de meerderheid en ze juist daarom worden onderdrukt. Als groepsverschillen niet leiden tot een of andere vorm van onderdrukking, dan spreek ik niet van minderheden: Groepen voor wie voetballen, muziek maken, kaarten of postzegels verzamelen een essentieel deel is van hun levenswijze en zelfs identiteit, worden zelden of niet om die reden onderdrukt. Onderdrukking is schadelijk voor het individu in zijn/haar identiteitsvorming.

De onderdrukking waar minderheidsgroepen mee te maken krijgen, kan van verschillende aard zijn, maar heeft steeds te maken met een gebrek aan erkenning, meestal van formele rechten en/of van menselijke gelijkwaardigheid. Vluchtelingen bijvoorbeeld worden formele rechten ontzegd (bijvoorbeeld stemrecht); migranten, mensen van het niet-blanke ras, zieken en gehandicapten, en zelfs af en toe vrouwen, zijn ook minderheden omdat ze niet gelijkwaardig met de blanke, gezonde, werkende man worden behandeld. Meestal gaat een tekort aan rechten samen met een tekort aan erkenning van gelijkwaardigheid. Bijvoorbeeld hebben holebi’s niet het recht om te trouwen (Nederland en België zijn sinds kort uitzonderingen) en daarenboven worden ze dikwijls met minachting behandeld; tot voor kort kregen getrouwde vrouwen wettelijk geen financiële onafhankelijkheid en tot nu toe zijn de lonen voor vrouwen in het algemeen lager dan voor mannen. In deze tekst noem ik iedere groep die met een tekort aan erkenning te maken heeft, een minderheid.

In onze huidige dynamische wereld lopen meerderheid en minderheden in elkaar over en hebben dus nooit vaste grenzen. Maar toch hebben de leden van eenzelfde cultuur voldoende gelijkaardige maatschappelijke, geestelijke en zedelijke ontwikkeling waardoor men ze als één groep kan beschouwen. Westerse democratieën bijvoorbeeld hebben een gemeenschappelijke cultuur omdat ze moderne, geürbaniseerde, geseculariseerde beschavingen zijn in tegenstelling tot de feodale, agrarische, theocratische culturen van onze voorouders en van vele ontwikkelingslanden nu.

Soorten minderheden en de minderheden waarover het hier gaat

Minderheden vormen geen homogene groep. Ik onderscheid grosso modo drie categorieën: (a) de nationale minderheden (Catalanen en tot voor kort Vlamingen zijn voorbeelden)[3]; (b) de cultureel-etnische minderheden ten gevolge van immigratie (Kymlicka, 1995 gebruikt de term “poli-etnisch”); en (c) de “gewone” minderheden die overal voorkomen zoals armen, holebi’s, verdedigers van nudisme, zieken, atheïsten in de VS, ouderen en soms vrouwen.

Dit artikel heeft als onderwerp de door immigratie gevormde minderheden[4]. Hoewel het meestal individuen (of heel kleine groepjes) zijn die immigreren, en dit om zeer uiteenlopende redenen (van politieke, religieuze of economische aard) vormen ze in het land van aankomst wel particuliere groepen van min of meer gelijkgezinden. Nieuwkomers voegen zich dan bij de reeds gevormde minderheidscultuur die het best bij hun overtuigingen en manieren van leven aansluit.

We zegden dat in multiculturele maatschappijen culturen nooit “zuiver” zijn, maar “mengsels” van verschillende culturen. De classificatie van minderheden mag ook niet leiden tot de idee dat er duidelijk onderscheiden minderheidsculturen zouden bestaan. Culturele minderheden variëren langs een continuüm (a) in graad en manier waarin ze willen integreren in de bredere maatschappij en (b) de graad waarin ze zich willen afzonderen en (c) de graad waarin de brede maatschappij hun deelneming verwelkomt (Seyla Benhabib, 1999 en Bernard Williams, 1985).

Groepsgedifferentieerde minderheidsrechten

Het is duidelijk dat verschillende soorten minderheden, ook verschillende soorten onderdrukking ervaren. De maatregelen die ze opeisen om zich te kunnen emanciperen, variëren dan ook van minderheid tot minderheid. Het zijn groepsgedifferentieerde maatregelen. Kymlicka noemt ze groepsgedifferentieerde rechten. Ik gebruik de termen door elkaar[5].

Cultureel-etnische groepen hebben verdeelde meningen over wat ze willen bereiken. Ik expliciteer er drie die het meest voorkomen[6]: segregatie, assimilatie, integratie.

Sommige groepen willen hun culturele praktijken beschermen op een manier die aanzienlijke verwijdering van de meerderheidscultuur en andere minderheidsgroepen vereist. Dit is segregatie of gescheiden ontwikkeling, ook wel “radicaal multiculturalisme” genoemd.

Een andere mogelijkheid is assimilatie. Dit wil zeggen dat op een dwingende manier aan de minderheden “wordt aangeraden” de taal, gewoonten en soms de godsdienst van de meerderheid aan te nemen. Uiteraard kan een persoon ook op vrijwillige basis kiezen voor assimilatie, maar deze mogelijkheid valt buiten dit betoog.

Segregatie en assimilatie zijn opties waar soms een dominante meerderheid voor kiest (apartheid bijvoorbeeld), maar die weinig of geen minderheden, waar we hier en nu mee te maken hebben, eisen of verdedigen. Daarom concentreer ik me op integratie.

Bij integratie streven minderheden naar aanvaarding van hun culturele praktijken door de meerderheidscultuur zonder discriminatie ten opzichte van de meerderheid of andere minderheidsgroepen. Ze verwachten opgenomen te worden in de brede maatschappij met behoud en erkenning van (sommige) verschillen. Wie integratie betracht, verdedigt “inclusief multiculturalisme”.

Inclusief multiculturalisme is een aspect van cultureel pluralisme dat de maatschappelijke diversiteit als een positieve waarde erkent. Diversiteit, niet alleen van wat men eet en hoe men gekleed gaat, maar vooral hoe men omgaat binnen de groep met ongelijkheid en macht, of men individualistisch of eerder collectivistisch leeft en denkt, hoe de man-vrouwverhoudingen verlopen (Hofstede, 1991). De eerste noem ik “oppervlakkige” diversiteit, de tweede “diepgaande” diversiteit.

De keuze voor integratie, hoe eenvoudig en redelijk ze op het eerste gezicht ook lijkt, heeft al voor veel stof tot discussie gezorgd, niet enkel tussen voor- en tegenstanders, maar ook tussen democratische voorstanders onderling.

Om op de zeer pertinente vraag “wat zijn de rechten en plichten van de minderheden in een democratische maatschappij die integratie voorstaat?” ook maar een begin van een dienstig antwoord te kunnen geven, zijn enkele verduidelijkingen essentieel.

Zoals we zegden zijn minderheden altijd onderdrukt (impliciet of expliciet) door een tekort aan erkenning, wat hen kwetsbaar maakt. Om dit te overwinnen moeten cultureel-etnische minderheden zich eerst en vooral indekken tegen de impact van onderdrukkende beslissingen of discriminerende uitlatingen. Dit is een vraag naar wettelijke controle die de meerderheidsgroep moet uitoefenen ter protectie van de minderheid (bijvoorbeeld de antiracismewet die racistisch optreden verbiedt). Ik noem die controle, in navolging van Kymlicka (1995), externe bescherming. Deze beschermingsmaatregelen bevatten specifieke overeenkomsten. Zo kunnen onder andere culturele praktijken worden ondersteund bijvoorbeeld door etnische associaties, tijdschriften, festivals toe te laten en eventueel te financieren. Externe bescherming zal ook voorzien in allerlei andere hulp, zoals het aanleren van de taal van het land, het wegwerken van discriminatie in onderwijsvoorziening en arbeidsmogelijkheden en zo meer[7].

Deze externe bescherming volgt uit het consequent toepassen van de liberale democratische principes van gelijkheid, pluralisme en individuele vrijheid.

Maar vaak/soms willen minderheidsgroepen deze terechte externe bescherming combineren met het recht op interne ongelijkheid of op inkrimping van de individuele vrijheid van hun leden of van sommige van hen. Soms wordt bijvoorbeeld gelijkheid voor mannen en vrouwen afgewezen, worden gedwongen huwelijken, mannen- en vrouwenbesnijdenis opgelegd, wordt het drinken van alcohol verboden[8]. Deze interne beperkingen (term van Kymlicka)[9] worden aangewend om bepaalde collectieve gewoonten te bewaren en de gemeenschapszin te behouden of te versterken. Interne beperkingen willen de groep behoeden tegen destabilisatie door interne meningsverschillen te voorkomen en aldus de interne organisatie van de minderheidsgemeenschap te vrijwaren (bijvoorbeeld een patriarchale organisatie). De collectiviteit krijgt voorrang op de persoonlijke democratische rechten. Interne beperkingen houden sterk het gevaar van individuele onderdrukking in.

Recht op individuele vrijheid[10] die de democratie theoretisch aan ieder persoon toekent, wordt door sommige interne beperkingen beknot. Een democratische meerderheid kan dit soort interne beperkingen niet inwilligen omdat dan van haar wordt verlangd dat ze één van de basissen van de democratische verworvenheden beperkt voor de leden van sommige cultureel-etnische minderheden. Of dit binnen een democratische ordening aanvaardbaar is, behandel ik later.

Er bestaat een fundamenteel verschil tussen externe bescherming en interne beperkingen: externe bescherming heeft de bedoeling dat minderheden hun levenswijze kunnen behouden, “if they so choose” (Kymlicka, 1995, 42), en niet verhinderd worden dit te doen door beslissingen van mensen van buiten de groep; interne beperkingen hebben de bedoeling mensen binnen de minderheid te dwingen hun traditionele manier van leven te behouden, zelfs als ze daar niet vrijwillig voor kiezen. In beide gevallen zouden we kunnen zeggen dat het de bedoeling is de externe invloed te limiteren. Interne beperkingen en externe bescherming staan los van elkaar.

In een democratie zal externe bescherming de maatschappelijke diversiteit bewaren en steunen, indien die niet fundamenteel de democratische principes overtreedt. Een minderheid kan echter geen externe bescherming eisen voor niet-democratische maatregelen. Externe bescherming zou ook de individuele vrijheid binnen groepen moeten kunnen garanderen. Maar dit onderscheid wordt vaak genegeerd zowel door voorstanders als door tegenstanders van groepsgedifferentieerde maatregelen.

Democraten nemen inzake externe bescherming een positieve houding aan op voorwaarde dat die bescherming de gelijkheid tussen groepen bevordert. Liberaal-democratische rechtvaardigheid tolereert geen uitbuiting of onderdrukking van de ene groep door de andere. Daarom kan een minderheid die democratisch uitgevaardigde wetten afwijst (bijvoorbeeld geen belastingen wil betalen, geen rekening wil houden met de verkeersregels of stemplicht weigert), niet verlangen op deze terreinen externe bescherming te verkrijgen. Er kan, met andere woorden, in een rechtstaat geen uitzonderingen toegelaten worden die indruisen tegen de fundamenten van de rechtstaat zelf.

Externe bescherming houdt enerzijds het gevaar in zich dat, indien verschillende minderheden andere beschermingen krijgen, de ongelijkheid tussen groepen stijgt. Anderzijds kan ze ook rechtvaardigheid genereren door de kwetsbaarheid van de minderheden ten opzichte van de bredere maatschappij te verminderen en de individuele vrijheid binnen groepen te garanderen.

Interne beperkingen komen in alle groepen van de samenleving voor, omdat iedere groep, wil ze een groep kunnen blijven, zich aan sommige regels moet houden. Echter, vooral bij minderheden die strakke toegangs- of deelnemingsvoorwaarden opleggen aan hun leden, zullen de interne beperkingen het strengst zijn en het meest voorkomen.

Als minderheden (van gelijk welke categorie) specifieke maatregelen vragen die beter aangepast zijn aan hun concrete manier van leven, dan vragen ze feitelijk een afwijking van de democratische adagio “gelijke formele rechten voor iedereen”. Op het eerste gezicht lijkt dit dan ook ondemocratisch. Maar we mogen niet vergeten dat democratie, naast formele rechten (algemeen stemrecht en zo meer), ook inhoudelijke waarden verdedigt zoals onder andere vrijheid, gelijkheid, pluralisme (die bescherming van de minderheden verlangt).

De variaties van interne beperkingen en externe bescherming brengen fundamenteel verschillende soorten eisen met zich mee en geven aanleiding tot groepsgedifferentieerde minderheidsrechten. Dit is noodzakelijk, juist omwille van het pluralisme dat fundamenteel is voor iedere democratie die naam waardig. Iedere externe bescherming zal specifieke justificaties blijven vereisen. We moeten daar rekening mee houden.

Om externe bescherming te kunnen afdwingen zullen cultureel-etnische minderheden (zoals alle minderheden) speciale vertegenwoordigingen vereisen in de officiële instellingen. Zonder recht op vertegenwoordiging kunnen de specifieke verwachtingen van de minderheidsgroepen niet op de politieke agenda worden geplaatst. Een eis op de politieke agenda plaatsen is slechts een eerste, maar wel belangrijke stap in de richting van het verwerven van politieke macht.

Samenvattend: (Kymlicka, 1995, 30-32) De drie groepsgedifferentieerde maatregelen waar cultureel-etnische groepen in een democratie voor pleiten, zijn eerst en vooral het recht om de eigenheid en particulariteit uit te drukken zonder angst voor vooroordelen of discriminatie. Dit verlangt van meerderheid (en minderheden) een open en verdraagzame houding inzake het nieuwe en het onbekende. Ook moeten cultureel-etnische praktijken worden ondersteund zodat de diversiteit van culturele bronnen kan uitstralen op de gehele samenleving. En tenslotte de maatregel die het meest betwistbaar is, namelijk de vraag om uitzonderingen op wetten, gegeven de religieuze praktijken van een bepaalde minderheid: sikhs die vrijstelling vragen van het dragen van helmen zodat ze hun tulband kunnen ophouden, joden die het recht eisen een keppeltje te dragen tijdens hun legerdienst.

Democraten streven ernaar dat enerzijds de gelijkheid tussen de groepen verhoogt en dat anderzijds de persoonlijke autonomie niet wordt aangetast.

Het centrale punt in deze discussie is dat eenmaal men de idee van groepsgedifferentieerde rechten accepteert, men in beginsel de idee aanvaardt dat officiële regelingen aanpasbaar zijn aan sommige eisen van uiteenlopende gemeenschappen: dat ze met andere woorden, situatiegebonden zijn en uitzonderingen toelaten. Uiteraard voor zover ze de fundamentele democratische verworvenheden niet flagrant schenden.

Groepsgedifferentieerde maatregelen voor minderheden mogen niet tegenstrijdig zijn met democratische principes

We mogen niet denken dat alle Westerse maatschappijen volledig democratisch zijn (trouwens wat zou een “volledige” democratie zijn?)[11] en dat de cultureel-etnische minderheden dit niet zijn. Niet-democratische[12] én democratische maatschappijen zijn kwesties van gradaties[13]. Zo geven staten die we democratisch vinden deels andere invullingen aan het begrip democratie[14]. Zoals het praktisch niet mogelijk is om een vaste grens tussen verschillende culturen aan te geven, zo ook is het onmogelijk democratische en niet-democratische maatschappijen nauwkeurig af te bakenen.

Als minderheden vijandig staan ten opzichte van de bestaande democratie, wil dit niet steeds zeggen dat ze antidemocratisch zouden zijn. Misschien verlangen ze (zoals velen onder ons) juist een beter werkende democratie. Voor cultureel-etnische minderheden kan dit dan de eis zijn voor meer externe bescherming zodat ze als evenwaardige partners, waarvan de verschillen worden gerespecteerd, worden behandeld.

Iedere democratische theorie over rechten/plichten van minderheden en meerderheid heeft steeds te maken met groepen die de ideeën en voorstellen ervan niet aanvaarden. Moeilijkheden zullen steeds opduiken als men wil ingrijpen in groepen op basis van een theorie die de groep zelf afkeurt of weigert.

Iedere discussie over democratie is buitengewoon ingewikkeld. Daarom zijn open debatten, waarin meningsverschillen worden besproken en door een compromis beslecht, constituerend voor het vormen en/of handhaven van een democratie.

Als liberale democraten de verworven democratie willen behoeden, mogen ze dan niet-democratische individuen of gemeenschappen dwingen tot democratische waarden (individuele vrijheid, gelijkheid, pluralisme)? Men kan noch culturele veranderingen, noch ethieken met geweld opleggen. Bij zeer gevaarlijke en ernstige overtredingen van de democratische rechten en plichten kan enkel druk (en soms enig geweld) vanuit de overheid de democratie behoeden voor serieuze overtredingen. Democraten zullen niet-democratische groepen niet trachten te ontbinden of op te heffen, eerst en vooral omdat zo’n strategie, zo meen ik, tot mislukken gedoemd is, maar ook omdat het doel van een democratie erin bestaat de niet-democratische groepen te liberaliseren en te overtuigen van het nut van de democratie voor het welzijn van de mensen. Dat dit een onmogelijke opgave zou zijn (zoals sommigen geloven) is niet correct, aangezien alle huidige democratische culturen de overgang maakten van agrarische, autoritair-religieuze, feodale samenlevingen naar moderne rechtsstaten.

De wezenlijke vraag die altijd opnieuw opduikt is: “wanneer mag worden opgetreden (eventueel door de staat) tegen antidemocratische groepen?” Specifieker uitgedrukt in de context van dit artikel: “wanneer mag worden opgetreden tegen antidemocratische manieren van leven van cultureel-etnische minderheden?”. Met andere woorden: waar houdt de democratische verdraagzaamheid op?[15] Daar kunnen geen vaststaande, strakke antwoorden op worden gegeven, want iedere maatregel zal met de contextgebonden situatie moeten rekening houden.

Dit antwoord is correct, maar zo vaag dat het feitelijk voor de praktijk weinigzeggend is. Wat kunnen mensen die met de cultureel-etnische problematiek bezig zijn, daarmee concreet aanvangen? Zeer weinig, of niets.

Uiteraard ben ik niet in staat een antwoord te geven op iedere feitelijke situatie. Ik doe enkel een poging om vanuit wat ik als democratie beschouw, een antwoord te suggereren op de vraag “Welke houding ten opzichte van interne beperkingen en externe bescherming kan binnen een democratie worden aangenomen?” Ik sluit hier zeer dicht aan bij wat Kymlicka (1995) daarover zegt.

Vanuit een democratisch standpunt geven de interne beperkingen het meeste problemen. Zolang de leden van een minderheidsgroep deze beperkingen vrijwillig en zonder enige druk aanvaarden is er niets aan de hand. Enkel als de individuele vrijheid van sommige leden met dwang wordt ingeperkt of/en er speciale externe bescherming wordt gevraagd om deze beperkingen te beveiligen, kan een democratische samenleving daar niet mee akkoord gaan. Indien minderheidsgroepen vragen om de individuele vrijheid wettelijk in te perken (bijvoorbeeld gedwongen huwelijken wettelijk toe te laten) of de politieke rechten en plichten voor de eigen leden aan te passen en uitzonderingen op wetten en officiële regelingen op te eisen in naam van hun religie (bijvoorbeeld een wettelijke patriarchale organisatie), dan gaan deze aanspraken voor de democratie te ver. Als sommige minderheden democratische waarden weigeren en hun gemeenschap willen organiseren op een niet-democratische manier die niet al hun leden aanvaarden of/en andere groepen zouden schaden, dan is de grens van de verdraagzaamheid overschreden. Liberale democratie wordt juist bepaald door de idee dat individuen het vermogen en de vrijheid hebben om de traditionele praktijken van hun gemeenschap in vraag te stellen en/of te herzien.

Democraten wijzen interne beperkingen af die de individuele rechten van groepsleden schenden.

Als de meerderheid echter de “oppervlakkige” diversiteit (manier van kleden en zo meer) van minderheden, die niet strijdig zijn met de democratische waarden, toch wil veranderen binnen een minderheidsgroep omdat ze die als “storend” ervaren, dan overtreden ze zelf de inhoudelijke democratische principes. Dit loopt uit op conflicten die voor niemand nodig of wenselijk zijn.

Het is bijzonder ingewikkeld om in de praktijk uit te maken welk gedrag effectief de democratische beginselen schendt en welk niet. Ik denk dat wederzijdse openheid, open discussies en persoonlijke inzet meer zoden aan de dijk brengen dan met dwang opgelegde verboden. Het samen-leven van de verschillende gemeenschappen zal er beter bij varen.

Samenvattend: Zowel externe bescherming als interne beperkingen zijn rechtmatig in een democratie indien ze de waarden en regels van de democratie niet op een schadelijke manier overschrijden. Die “schadelijkheid” mag niet beperkt worden ingevuld. Democraten pleiten voor de vrijwaring van de individuele vrijheid binnen de minderheidsgroep en zullen dus enkel welbepaalde interne beperkingen aanvaarden. Ze zullen externe bescherming voorstaan indien daardoor de gelijkheid tussen de verschillende minderheden en de meerderheid toeneemt.

Groepsgedifferentieerde maatregelen zullen altijd noodzakelijk blijven, aangezien het niet de bedoeling is de culturele verscheidenheid te elimineren, maar juist ze te versterken. Dit blijvend karakter betekent niet dat de inhouden van de groepsgedifferentieerde rechten voor minderheden zich niet zullen ontwikkelen door invloeden van buiten hun eigen gemeenschap en evenmin dat het steeds dezelfde groepen zal betreffen. De groepsgedifferentieerde rechten zullen, zoals alle rechten, zich langzaam aanpassen aan de concrete omstandigheden. Ze zijn, met andere woorden, ruimte- en tijdgebonden.

Recht op vertegenwoordiging in de bestuursorganen is eveneens een steeds terugkerende eis waar iedere minderheid (zoals vrouwen, armen, ouderen enz.) gebruik moet kunnen van maken.

Soms is de meerderheid het oneens inzake externe bescherming omdat ze ten onrechte meent dat eigen rechten beknot zouden kunnen worden als die van de minderheden toenemen. Inzake interne beperkingen is er soms meer tolerantie, maar dan veeleer ontstaan vanuit een onverschillige houding (“ieder voor zich en God voor allen”) dan vanuit reële tolerantie[16].

Binnen de meerderheid zowel als binnen de minderheden vindt men democraten en niet-democraten. Bovendien bestaan er diepliggende meningsverschillen tussen democraten en niet-democraten maar ook tussen democraten onderling. Bij de laatsten bestaat meestal een vaag akkoord wat de doelen van democratie behoren te zijn. De meest intense meningsverschillen gaan over de manieren waarop men deze doelen kan waarmaken. Dit maakt ieder debat bijzonder complex en moeilijk, soms zelfs frustrerend. Het is dan ook zo dat de standpunten waarover een akkoord bereikt wordt soms, om aan zoveel mogelijk verwachtingen en eisen te voldoen, zo omslachtig en genuanceerd lijken dat besturen steeds complexer wordt. Dit is de prijs die iedere multiculturele samenleving die de democratische vrijheid, gelijkheid, pluralisme wil eerbiedigen, moet betalen. Toch zal een goed bestuur in al zijn ingewikkeldheid helder geformuleerd moeten zijn, wil de zogenaamde kloof tussen burger en overheid niet nog groter worden.

Wie het met deze visie eens is, zal beseffen dat een democratisch begrip van minderheidsrechten niet aan alle eisen van alle minderheidsgroepen kan en mag voldoen. Minderheidsrechten moeten consistent zijn met de basisprincipes van democratie, en dus alleszins ook met individuele autonomie.

Aangezien de eisen van cultureel-etnische minderheden zich vooral richten op integratie (inclusie van burgerschap in de brede maatschappij), vormen de interne beperkingen zelden een echte dreiging voor de stabiliteit van de democratie.

Getuigen democratische begrenzingen van intolerantie?

Als religieus fundamentalisme (die de scheiding van godsdienst en staat verwerpt) en/of patriarchale genderrollen, integraal deel uitmaken van de eigenheid van een minderheid, wat kan een democratische samenleving dan doen? Indien er tegen deze antidemocratische regels verzet rijst, doet dit protest geen afbreuk aan de tolerantie die juist de democratie zo hoog in haar vaandel draagt? Verliest die minderheid dan niet precies dat wat hen cultureel verschillend maakt? Raken ze dan hun bestaansrecht niet kwijt?

Ik denk dat er slechts twee mogelijke reacties zijn: Indien een bepaalde minderheid haar eigen niet-liberale/democratische tradities wil behouden, zal ze die niet mogen opdringen aan haar leden als die de keuze maken de eigen groep te verlaten. De minderheden die niet te overtuigen zijn van de baten én de kosten die een democratie vereist, kiezen feitelijk voor segregatie. Voor deze optie wordt door de cultureel-etnische minderheden van hier, voor zover ik weet, nooit gekozen. Bovendien is ze in de gehele wereld een praktische onmogelijkheid geworden. Gelukkig maar.

Een tweede mogelijkheid is de antidemocratische groepen met goede argumenten te wijzen op de voordelen van individuele vrijheid, gelijkheid en pluralisme. Hoe niet-democraten overtuigen van de rijkdom en voordelen van democratie, zal altijd tot geschillen leiden en altijd voorlopige compromissen vergen. Ook binnen het multicultureel debat.

Een opmerking lijkt me hier pertinent. Terecht wijzen wij, democraten van de rijke landen, op de tekortkomingen van de werkende democratie. We zijn ons echter soms niet meer goed bewust van de voordelen die de democratie biedt. Het is pas als men de toestanden in de landen waar de democratie onbestaande is of slechts in haar kinderschoenen staat, vergelijkt met de maatschappijen waar wel formele democratische wetten gelden, dat de pluspunten ervan (gezondheidszorgen, onderwijs, sociale verzekeringen, algemeen ontwikkelingsniveau, persoonlijke keuzemogelijkheden en zo meer) duidelijk worden. De Nobelprijswinnaar economie, Amartya Sen (1995, 1998) is misschien wel de persoon die ons dit het duidelijkst aantoont.

Ik denk niet dat de houding zoals hier aangegeven als een teken van intolerantie kan worden geduid. Het gevaar voor intolerantie schuilt vooral, zowel vanuit de meerderheid als vanuit de cultureel-etnische groepen, in twee zaken. Ten eerste zijn de eigenlijke oorzaken van onverdraagzaamheid vaak te wijten aan onwetendheid ten opzichte van alles wat op het eerste gezicht “vreemd” lijkt en zal men het best zo eerlijk mogelijk uitmaken of men wel degelijk te doen heeft met echte overtredingen van de democratische principes. De meerderheid overschat soms de bedreiging vanuit cultureel-etnische groepen voor bescherming van de eigenheid en verzeilen dan in een doemdenkerscenario. Ten tweede is het productiever om op een open manier de situatie te bespreken met alle betrokken partijen en slechts officiële instanties erbij te betrekken indien het echt niet anders kan.

Integratie bevordert democratische diversiteit; assimilatie beperkt democratische diversiteit

Ieder mens, wil hij/zij een enigszins evenwichtige identiteit kunnen opbouwen, moet deel uitmaken van een bepaalde cultuur die hem/haar ondersteunt in zijn/haar ontwikkeling. Daarom moeten minderheden in staat zijn vanuit de eigen cultuur hun leven de nodige vastheid en geborgenheid aan te reiken en de leden toch de mogelijkheid geven individuele keuzes te maken. Integratie maakt dit mogelijk. Volledig uit de eigen cultuur stappen (van minderheid naar meerderheid of van meerderheid naar een minderheid), is daar kwalitatief verschillend van. Dikwijls is het ook een minder gunstig alternatief, want psychologisch lastig en ontredderend voor het individu.

Iedere democratische multiculturele samenleving moet pluralisme toelaten of zelfs aanmoedigen en daardoor een proces van verandering ondergaan. Verschillende culturen leren van elkaar, nemen woorden en ideeën van elkaar over en veranderen soms diepgewortelde overtuigingen en gewoontes.

De eigen cultuur “zuiver” willen bewaren is onmogelijk en zeker onwenselijk. Na de holocaust, de “etnische zuiveringen” in oud Joegoslavië en Afrika weten we stilaan goed wat “zuiverheid” kan inhouden: genocide, verplichte repatriëring of totale segregatie.

Contact tussen minderheden onderling en tussen minderheden en meerderheid verhoogt de diversiteit en het pluralisme binnen de maatschappij. Dit brengt verrijking op verschillende domeinen met zich mee. In esthetisch opzicht zullen alle kunstvormen verrijken door onderlinge invloeden van allerlei aard (Cubaanse ritmen in jazz is een voorbeeld). In educatief opzicht kunnen verscheiden culturen elkaar alternatieve modellen van sociale organisatie aanreiken, wat nuttig kan zijn om adaptatie aan nieuwe omstandigheden te vergemakkelijken. Toenemende diversiteit binnen een maatschappij brengt alleszins meer keuzes voor individuen met zich mee. Waar we bijvoorbeeld dertig jaar geleden enkel “exotisch” konden eten “bij de Chinees”, hebben we nu een veel groter assortiment. Ook in de Vlaamse keukens kookt men Libanees, Chinees en Noord-Afrikaans en Turken koken ook Vlaams.

Dit alles wil niet zeggen dat we niet tot verschillende culturen blijven behoren.

Wij moeten evenwel weten dat als een maatschappij multiculturalisme aanmoedigt of duldt, dit, naast voordelen, ook steeds samenlevingsproblemen met zich meebrengt, ook voor de meerderheid. “Kosten” van aanpassing, verdraagzaamheid ten opzichte van andere manieren van leven die men misschien kent uit televisieprogramma’s, maar die men nog nooit van dicht heeft meegemaakt zijn soms hinderlijk (cultureel-etnische minderheden uit warme landen zijn vaak heel wat luidruchtiger dan wat wij in onze koudere streken gewoon zijn; opvoeding van kinderen is soms zo verschillend dat in arme buurten, waar mensen dicht bij elkaar wonen, er conflicten over ontstaan). Open gedachtewisselingen met alle betrokkenen lijkt me de meest aangewezen remedie, maar Vlaanderen beschikt (nog?) niet over een goed uitgebouwde debatcultuur[17].

De voordelen van multiculturalisme zijn vrij diffuus over de maatschappij verdeeld. De nadelen worden veel directer opgemerkt en zijn zeker niet gelijk gespreid. Sociaalzwakke groepen (bijvoorbeeld de armen of slecht behuisde mensen) zullen met een hogere graad van confrontatie met ongewone levenswijzen (bijvoorbeeld wonen tussen migranten) te maken krijgen dan de groepen die meer “begoed” zijn en in “betere” wijken van de stad of buiten de stad wonen. De lasten die sommige cultureel-etnische verschillen reëel met zich meebrengen moeten gedeeld worden, wil het democratisch gelijkheidsprincipe niet worden geschonden. Het is te gemakkelijk om vanuit een bevoordeelde positie in de maatschappij mooie principes te verkondigen waar men geen enkel nadeel van ondervindt.

Wie pleit voor multiculturele integratie zal tegelijk moeten verdedigen dat het onvermijdelijk ongenoegen dat ermee samengaat, moet worden vergoed door compenserende maatregelen in wijken met overlast. In een ongelijke maatschappij zoals de onze behoort gelijke spreiding over de gehele maatschappij (voorlopig?) niet tot de mogelijkheden.

Bibliografie:

Bader Veit (1995): “Citizenship and Exclusion” in: Political Theory, Vol.23, N°2.
Buitenweg Rob (1999): Recht doen aan culturele minderheden, Boom.
Carens Joseph H. (1997): “Liberalism and Culture” in: “Symposium on Multicultural Citizenship by Will Kymlicka”. Constellations Volume 4, N° 1.
Forst Rainer (1997): “Foundations of a Theory of Multicultural Justice” in: “Symposium on Multicultural Citizenship by Will Kymlicka”. Constellations Volume 4, N° 1.
Hofstede Geert (1991): Allemaal Andersdenkenden. Omgaan met Cultuurverschillen, Contact, Amsterdam.
King Timothy (1983): “Immigration from Developing Countries: Some Philosophical Issues” in Ethics 93.
Kymlicka (1997): “Do we need a Liberal Theory of Minority Rights? Reply to Carens, Young, Parekh and Forst” in: “Symposium on Multicultural Citizenship by Will Kymlicka”. Constellations Volume 4, N° 1.
Kymlicka Will (1995): Multicultural Citizenship, Clarendon Press.
Loobuyck Patrick (2000): “Een actief migratiebeleid: kansen voor internationale solidariteit?” in Samenleving en Politiek, jg.7, nr.10.
Loobuyck Patrick (2000): Hoe ver-drijven intellectuelen de postmoderniteit? VUB Press.
Mendus Susan (1989): Toleration and the Limits of Liberalism, Mac Millan.
Parekh Bhikhu (1997): “Dilemmas of Multicultural Theory of Citizenship” in “Symposium on Multicultural Citizenship by Will Kymlicka”. Constellations Volume 4, N° 1.
Raes Koen (1997): Het moeilijk ont-moeten, VUB Press.
Sen Amartya (1995): Welzijn, vrijheid en maatschappelijke keuze. Opstellen over de politieke economie van het pluralisme, Van Gennep.
Sen Amartya (1999): Vrijheid is vooruitgang, Contact.
Taylor Charles (1995): Multiculturalisme, Boom Meppel.
Walry Jenny (2001): “Grenzen aan verdraagzaamheid omwille van de democratie” in: Oikos, 18.
Williams Bernard (1985): Ethics and the Limits of Philosophy, Fontana.
Young Iris Marion (1997): “A Multicultural Continuum: A critique of Will Kymlicka’s ethnic-nation dichotomy” in: “Symposium on Multicultural Citizenship by Will Kymlicka”. Constellations Volume 4, N° 1.

_______________
[1] Ik dank Gerarda Grosemans voor haar nuttige opmerkingen en het nalezen van de gehele tekst.
[2] Internationale migratie is natuurlijk van alle tijden en plaatsen. Denken we maar aan de vroegere volksverhuizingen en de huidige migraties in het Midden-Oosten en Afrika. Daar gaat het echter meestal over vrij homogene groepen die zich samen verplaatsen. Wat West-Europa op dit ogenblik typeert is de enorme verscheidenheid binnen de groep migranten. Hier en nu bedoelen we dus met “migranten” een zeer heterogene groep die onderling zeer diepe cultuurverschillen kent.
[3] Het Europees Verdrag van de Minderheden, waar nu (30 juni 01) zoveel om te doen is, gaat over nationale minderheden. Nationale minderheden eisen dat sommige staatsmachten worden overgeheveld naar nationale minderheden, meestal langs de weg van federalisme.
[4] Die kunnen nog worden onderverdeeld in degenen die wettelijk geaccepteerd zijn (soms zelfs genaturaliseerd tot burgerschap), en de groepen illegalen en asielzoekers (die zich feitelijk in een grijze zone bevinden).
[5] Of groepsgedifferentieerde rechten dan aanleiding zullen geven tot groepsgedifferentieerd burgerschap valt buiten deze tekst. Dit bijzonder interessant en moeilijk onderwerp zou nochtans iedere discussie over “inburgering” moeten voorafgaan.
[6] Een andere mogelijkheid die in sommige situaties binnen de meerderheid worden verdedigd, bespreek ik niet omdat ze voor ieder weldenkend mens onaanvaardbaar is: de minderheden fysisch elimineren door uitdrijving (bijvoorbeeld door gedwongen repatriëring) of door genocide.
[7] Een noodzakelijke, maar daarom geen voldoende voorwaarde om communicatie tussen meerderheid en minderheden tot stand te brengen is een gedeeld vocabularium van het sociale leven dat belichaamd is in sociale praktijken gebaseerd op een gedeelde taal.
[8] In sekten kunnen interne beperkingen het ingrijpen in een ziekteproces verbieden.
[9] Het opleggen van restricties op de individuele vrijheid zijn van tweeërlei aard: enerzijds het opleggen van belastingen, het respecteren van verkeersregels enz. zijn plichten die in de liberale democratie noodzakelijk zijn, wil ze zich in stand kunnen houden; anderzijds kan het opleggen van interne beperkingen slaan op het in stand houden van een particuliere godsdienst, het aanvaarden van patriarchale regels en zo meer die in tegenstrijd zijn met democratische vrijheid. Deze laatste soort interne beperkingen tast de basis van civiele en politieke vrijheden aan en dringt de democratische verworvenheden terug. In deze tekst verwijzen interne beperkingen naar deze tweede soort (Kymlicka, 1995, 38).
[10] Een veel voorkomend misverstand in verband met liberale individuele vrijheid wil ik rechtzetten: liberale vrijheid zegt niet dat we al onze inzichten, overtuigingen en doelen “vrij” kiezen, zonder invloed van traditie, opvoeding en concrete levenssituatie. Ze zegt wel dat we vrij moeten zijn ze te herzien en te veranderen.
[11] Een democratie is een dynamisch project en kan nooit een onveranderlijke toestand zijn (Walry, 2001).
[12] In niet-democratische samenlevingen worden aan mensen aparte rollen en plichten toegekend die ze niet mogen of kunnen bevragen. Soms wordt bevraging toegelaten voor slechts enkelen (bijvoorbeeld niet voor vrouwen, lagere kasten, sommige minderheden enz.)
[13] zie Walry, 2001.
[14] Dat de Verenigde Staten de doodstraf toelaat, dus in tegenstrijd is met de Universele Rechten van de Mens, zal niemand beletten ze toch als een democratie te beschouwen, zeker in vergelijking met bijvoorbeeld Congo.
[15] In Walry, 2001 bespreek ik dit punt uitvoeriger.
[16] Zie voor het nuttig onderscheid tussen tolerantie en permissiviteit, Raes, 1997, 123.
[17] Zie daarover Loobuyck 2000b.