Leon Trotski
Stalin - De man en zijn invloed


Inleiding

De lezer zal opmerken, dat ik veel dieper in bijzonderheden op de ontwikkeling van Stalin gedurende de voorbereidende periode ben ingegaan dan op zijn latere politieke werkzaamheid. De feiten van de latere periode zijn iedere geletterde bekend. Bovendien, mijn beoordeling van Stalins politiek gedrag sedert 1923 is in verschillende werken te vinden. Het doel van deze politieke biografie is te laten zien hoe een persoonlijkheid van deze aard gevormd werd en hoe zij aan de macht kwam door zich onrechtmatig het recht op zulk een uitzonderlijke rol toe te eigenen. Dit is de reden waarom de schrijver zich, bij het beschrijven van het leven en de ontwikkelingsgang van Stalin gedurende de periode, toen niets, of zo goed als niets, over hem bekend was, met een diepgaande analyse van afzonderlijke feiten, bijzonderheden en verklaringen van getuigen heeft bezig gehouden; terwijl hij zich bij het beoordelen van de latere periode tot een synthetisch beeld beperkt heeft, er van uitgaande dat de feiten – ten minste de voornaamste – de lezer voldoende bekend zouden zijn.

Critici, die in dienst van het Kremlin staan, zullen deze keer verklaren, zoals zij dat naar aanleiding van mijn Geschiedenis van de Russische Revolutie hebben gedaan, dat de afwezigheid van bibliografische verwijzingen een verificatie van de beweringen van de schrijver onmogelijk maakt. Bibliografische verwijzingen naar honderden en duizenden Russische kranten, tijdschriften, memoires, bloemlezingen en dergelijke, zouden echter de buitenlandse kritische lezer heel weinig zeggen en de tekst alleen maar overbelasten. Wat de Russische critici betreft, zij hebben al wat er in Sovjetarchieven en -bibliotheken te vinden is, tot hun beschikking. Zo er vergissingen wat de feiten betreft, verkeerde aanhalingen of ander onzuiver gebruikmaken van materiaal in een van mijn werken te vinden waren geweest, zou dat reeds lang zijn aangetoond. Daadwerkelijk ken ik geen enkel antitrotskistisch geschrift waarin er ook maar een enkele maal van wordt gesproken dat ik bronnenmateriaal op onnauwkeurige wijze zou hebben gebruikt. Ik waag het te veronderstellen dat dit feit alleen al voor de buitenlandse lezer voldoende waarborg voor geloofwaardigheid is.

Bij het schrijven van mijn Geschiedenis [van de Russische Revolutie] vermeed ik persoonlijke herinneringen en maakte ik in hoofdzaak gebruik van feiten die reeds gepubliceerd waren en waarvan de waarheid dus getoetst kon worden. En verder alleen van die van mijn eigen getuigenis, welke ik vroeger gepubliceerd had en die in het verleden door niemand bestreden waren. In deze biografie heb ik het gewaagd deze te strenge methode niet toe te passen. Hier eveneens bestaat het grondschema van het verhaal uit documenten, memoires en andere objectieve bronnen. Maar in de gevallen waarin niets het getuigenis van de herinneringen van de schrijver zelf vervangen kan, voelde ik dat ik het recht had de een of andere episode uit mijn persoonlijke herinneringen, waarvan vele tot nu toe niet gepubliceerd zijn, in te lassen; doch ik heb iedere keer duidelijk aangegeven dat ik in het gegeven geval niet alleen optreed als schrijver, maar ook als getuige. Voor het overige heb ik hier dezelfde methode gevolgd als in mijn Geschiedenis van de Russische Revolutie.

Talloze van mijn bestrijders hebben toegegeven, dat dit laatstgenoemde boek is opgebouwd uit feiten, die op wetenschappelijke wijze geordend zijn. Weliswaar heeft een recensent in de New York Times het boek afgekeurd, omdat het volgens hem bevooroordeeld was. Maar iedere regel van dit essay toonde dat hij verontwaardigd was over de Russische Revolutie en zijn verontwaardiging op de geschiedschrijver daarvan overbracht. Dit is de gewone geestesafdwaling van alle soorten liberale subjectivisten, die op een voortdurende voet van oorlog staan met het verloop van de klassenstrijd. Verbitterd door de resultaten van het een of ander historisch proces, koelen zij hun kwade luim op de wetenschappelijke analyse, die de onvermijdelijkheid van die resultaten aantoont. Per slot van rekening is het oordeel dat over de methode van de schrijver uitgesproken wordt, van veel meer belang dan of alle of slechts een gedeelte van de conclusies van de schrijver objectief worden erkend. En in dit opzicht vreest deze schrijver de kritiek niet. Dit werk is opgebouwd uit feiten en stevig gegrondvest op documenten. Het is logisch dat er mogelijk hier en daar gedeeltelijke of kleine vergissingen in te vinden zijn, of een verkeerde interpretatie en dat er iets te weinig of te veel nadruk op het een of ander gelegd kan zijn, maar wat niemand in dit werk zal vinden is: een onnauwkeurige houding ten opzichte van feiten, het opzettelijk geen aandacht schenken aan hetgeen documenten duidelijk in het licht stellen, of willekeurige conclusies, die alleen op persoonlijke vooroordelen berusten. De schrijver heeft geen enkel feit, document of brok getuigenis, dat de held van zijn boek ten goede kon komen, over het hoofd gezien. Wanneer een moeizaam, grondig en nauwgezet verzamelen van feiten, zelfs betreffende kleinere gebeurtenissen, het toetsen van de verklaringen van getuigen met behulp van de methoden van de historische en biografische kritiek en tenslotte het opnemen van feiten uit het persoonlijke leven, die in verband staan met de rol van onze held in het historische proces – wanneer dit alles geen objectiviteit is, zou ik willen vragen: wat is objectiviteit?

Weer hebben nieuwe tijden een nieuwe politieke moraal gebracht. En vreemd genoeg, de [slingerbeweging van de historie heeft] ons in vele opzichten teruggevoerd naar het tijdvak van de renaissance, terwijl onze tijd dat tijdvak zelfs overtreft wat omvang en diepte van wreedheden en beestachtigheden betreft. Weer hebben wij politieke condottieri, weer heeft de machtsstrijd een groots karakter aangenomen en zich tot taak gesteld: zoveel te doen als op het ogenblik mogelijk is om de regeringsmacht voor een persoon veilig te stellen, een macht, tot in het meedogenloze toe ontdaan [van alle beperkingen, die vroeger geformuleerd en tot nu toe noodzakelijk geacht zijn]. Er is een tijd geweest waarin de wetten van het politieke mechanisme, die met zorg door Machiavelli geformuleerd zijn, beschouwd werden als het hoogtepunt van cynisme. Voor Machiavelli was de machtsstrijd een schaakprobleem. Kwesties van moraal bestonden voor hem niet, zoals die niet bestaan voor een schaakspeler, zoals die niet bestaan voor een boekhouder. Zijn taak bestond hierin, de meest praktische politiek te bepalen, die in verband met een gegeven situatie gevolgd moest worden, en uit te leggen hoe die politiek doorgevoerd moest worden op de meest onbarmhartige wijze, op de basis van ervaringen, die de proef hadden doorstaan in de politieke woelingen van twee werelddelen. Deze wijze van benaderen vindt haar verklaring niet alleen in de taak zelf, maar ook in het karakter van de periode, waarin deze taak gesteld was. Ze vloeide uiteraard voort uit de staat van ontwikkeling van het feodalisme en was in overeenstemming met de strijd om de macht tussen de meesters van twee tijdperken – het stervende feodalisme en de burgerlijke maatschappij, die bezig was geboren te worden.

Maar gedurende de gehele 19e eeuw, de eeuw van parlementarisme, liberalisme en sociale hervormingen [als men tenminste de ogen sluit voor een paar internationale oorlogen en burgeroorlogen], werd Machiavelli als hopeloos ouderwets beschouwd. Politieke eerzucht was omsloten door de parlementaire omlijsting en deze beteugelde ook de soms buitengewoon gewaagde neigingen er van. Het was niet langer een kwestie van het grijpen van de macht door een persoon en zijn wapendragers, maar van het verkrijgen van zetels in zoveel verkiezingsdistricten als maar mogelijk was. In het tijdvak van de strijd om ministerportefeuilles scheen Machiavelli de vreemde ideoloog van een ver verleden. De komst van nieuwe tijden had een nieuwe en hogere politieke moraal met zich meegebracht. Maar zonderling genoeg heeft de twintigste eeuw – de droom van een beloofde nieuwe tijd, waarnaar de negentiende eeuw zo vol hoop had gestreefd – ons in vele opzichten teruggebracht naar de middelen en methoden van de renaissance!

Deze teruggang naar het wreedste machiavellisme schijnt onbegrijpelijk voor iemand die tot gisteren toe het troostende vertrouwen heeft bezeten, dat de geschiedenis der mensheid zich voortbeweegt langs een stijgende lijn van materiële en culturele vooruitgang. [Niets is natuurlijk verder van de waarheid. Dat is heden ten dage zo duidelijk zichtbaar dat het niet met woorden bewezen behoeft te worden. Maar waarin wij het in dit opzicht ook eens of oneens zijn] wij kunnen, denk ik, allen nu zeggen: geen tijdperk van het verleden is zo wreed, zo meedogenloos, zo cynisch geweest als het onze. Op politiek gebied is de moraal in het geheel niet verbeterd, vergeleken bij de renaissance en bij andere, zelfs verder in het verleden liggende tijdperken. [Geen sociale orde sterft zacht en gewillig, wanneer de dag van haar bruikbaarheid voorbij is. Alle tijdperken van overgang zijn tijdperken van hevige sociale worstelingen geweest, waarbij traditionele morele beperkingen niet golden, tijdperken van strijd op leven en dood.] Het tijdvak van de renaissance was een tijd van worsteling tussen twee werelden. De sociale tegenstellingen bereikten een grote hevigheid. Vandaar de hevigheid van de politieke strijd.

In de tweede helft van de negentiende eeuw had de politieke moraal het materialisme vervangen (althans in de verbeelding van bepaalde politici), alleen omdat de sociale tegenstellingen een tijdlang minder scherp waren geworden en de politieke strijd was verflauwd. De oorzaak hiervan was een algemene toename van de welstand van de natie en een aantal verbeteringen in de situatie van de bovenste lagen van de arbeidende klasse. Maar onze periode, onze tijd, lijkt op het tijdvak van de renaissance in die zin, dat wij op de kentering van twee werelden leven: de burgerlijk-kapitalistische, die aan het zieltogen is, en de nieuwe wereld, die haar gaat vervangen. De sociale tegenstellingen hebben wederom een buitengewone scherpte bereikt.

De politieke macht ontwikkelt zich evenals de moraal in genedele ononderbroken naar een staat van volmaaktheid, zoals men op het eind van de vorige eeuw en gedurende de eerste tien jaren van deze eeuw dacht. De politiek en de moraal lijden en moeten een zeer ingewikkelde en paradoxale baan afleggen. De politiek is evenals de moraal rechtstreeks afhankelijk van de klassenstrijd. Als algemene regel kan men zeggen, dat hoe scherper en heviger de klassenstrijd is, hoe dieper de sociale crisis is. En hoe feller het karakter is, dat de politiek aangenomen heeft, hoe geconcentreerder en meedogenlozer de macht van de Staat wordt en hoe openlijker [die de morele dekmantel van zich afwerpt].

Sommige van mijn vrienden hebben de opmerking gemaakt, dat verwijzingen naar bronnen en mijn kritiek van die bronnen een te grote plaats in dit boek beslaan. Ik besef ten volle de bezwaren tegen zulk een methode van uiteenzetting. Maar ik heb geen keus. Niemand is verplicht, beweringen als waarheid te aanvaarden van een schrijver, die zo nauw betrokken is in de strijd met de persoon, wiens biografie hij heeft moeten schrijven en die zo rechtstreeks deel daaraan heeft gehad als ik. Onze tijd is boven alles een tijd van leugens. Ik wil hiermee niet zeggen dat andere tijden der mensheid zich door grote waarheidsliefde onderscheiden. De leugen is de vrucht van tegenstellingen, van strijd, van de strijd van klassen, van de onderdrukking der persoonlijkheid, van de sociale orde. In die zin is het een kenmerk van alle menselijke geschiedenis. Er zijn perioden, waarin de sociale tegenstellingen bijzonder scherp worden, waarin de leugen boven het doorsnee peil uitrijst, waarin de leugen een attribuut wordt van de scherpte der sociale tegenstellingen. Zulk een periode is de onze. Ik geloof niet dat er in de gehele menselijke geschiedenis iets te vinden zou zijn, dat, al was het maar in de verte, geleek op de reusachtige fabriek van leugens, die tijdens het leiderschap van Stalin door het Kremlin georganiseerd werd. En een van de voornaamste dingen, die deze fabriek beoogt, is, een nieuwe biografie van Stalin te vervaardigen... Sommige van deze bronnen zijn door Stalin zelf gefabriceerd... Zonder de bijzonderheden van zich progressief vermeerderende vervalsingen aan kritiek te onderwerpen, zou het onmogelijk zijn de lezer voor te bereiden op zulk een verschijnsel als bijvoorbeeld de Moskouse processen...

Hitler is van mening, dat alleen het levende woord de leider tekent. Nooit kan, volgens hem, een geschrift zulk een invloed op de massa uitoefenen als een redevoering. In ieder geval kan dat niet een hechte en levende band tussen de leider en zijn miljoenen volgelingen leggen. Hitlers oordeel is zonder twijfel in grote mate bepaald door het feit dat hij niet schrijven kon. Marx en Engels hebben miljoenen volgelingen gekregen zonder ooit in hun leven hun toevlucht genomen te hebben tot de kunst der welsprekendheid. Het is waar, vele jaren gingen er mee heen, voordat zij invloed kregen. De kunst van een schrijver staat per slot van rekening hoger, omdat ze het mogelijk maakt, diepte en hoogte van vorm te verenigen. Politieke leiders, die alleen redenaars zijn, zijn altijd oppervlakkig. Een redenaar kweekt geen schrijvers. Daarentegen kan een groot schrijver duizenden redenaars inspireren. Toch is het waar, dat voor het rechtstreekse contact met de massa het levende woord onmisbaar is. Lenin werd het hoofd van een machtige en invloedrijke partij, voordat hij ooit de gelegenheid had gehad zich met het levende woord tot de massa te richten. In 1905 was hij nog maar enkele keren in het publiek verschenen en die keren waren onopgemerkt voorbijgegaan. Pas in 1917 verscheen Lenin op het toneel als redenaar voor de massa en toen alleen voor een korte periode, in de loop van april, mei en juli. Hij kwam aan de macht niet als redenaar, maar bovenal als schrijver, als leermeester van de propagandisten, die zijn kaders getraind hadden, ook de kaders van redenaars.

In dit opzicht is Stalin een uitzonderingsgeval. Hij is noch denker, noch schrijver, noch redenaar. Hij nam de macht in bezit, voordat de massa zijn uiterlijke verschijning van andere had leren onderscheiden, tijdens de triomfale optochten over het Rode Plein. Stalin nam de macht in bezit niet met behulp van zijn persoonlijke kwaliteiten, maar met behulp van een onpersoonlijke machine. En het was niet hij, die de machine schiep, maar de machine schiep hem. Die machine met haar kracht en haar gezag was het product van de langdurige en heroïsche strijd van de Bolsjewistische Partij, die zelf uit ideeën gegroeid was. Stalin stond aan het hoofd van de machine van het ogenblik af dat hij de navelstreng doorsneed, die haar aan de idee verbond en zij een ding op zichzelf werd. Lenin schiep de machine door voortdurende associatie met de massa, zo niet door het mondelinge, dan door het gedrukte woord, zo niet rechtstreeks, dan door middel van zijn discipelen. Stalin schiep de machine niet, maar nam die in bezit. Hiervoor waren uitzonderlijke en bepaalde kwaliteiten nodig. Maar dat waren niet de kwaliteiten van een historisch initiator, een denker, schrijver of redenaar. De machine was gegroeid uit ideeën. Stalins voornaamste eigenschap was een minachtende houding tegenover ideeën. De idee had...

[Op 20 augustus 1940 werd Trotski met een houweel een dodelijke slag op zijn achterhoofd toegebracht – zijn hersenen spoten er uit – terwijl hij een manuscript, dat de moordenaar hem had gebracht, aan het lezen was. Dit is de reden, waarom dit en andere gedeelten van dit boek onvoltooid blijven.]