Leon Trotski

De loopgraaf[1]


Bron: Kyvskaya Mysl; ‘Gedachten in Kiev’, 20 en 21 september 1915
Vertaling: uit het Engels door Peter den Haan
HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?

Qr-MIA


Verwant
Straatgevechten, barricade en opstand
Bewapening en kapitalisme
Twintig jaar na Hiroshima

I


Nog los van de zware artillerie, vliegtuigen, telefoons en planners, worden in deze langgerekte en stationaire oorlog de handgranaten van Gustav-Adolph en de civiele techniek van Vauban, aangevuld met gebruiken en beelden van het militaire bestaan die rechtstreeks lijken te zijn gekopieerd uit de belegering van Troje,[2] volgens een passend commentaar in de Franse krant, ‘Le Figaro’.

De loopgraven strekken zich uit van Duinkerken tot Belfort. Zij kringelt zich door de duinen van Vlaanderen, deze zwarte draad wentelt zich dan langs de kalkachtige Champagne en loopt uit in de dennenbossen van de Vogezen; een strook van 800 kilometer. In deze loopgraven zit het Franse leger verborgen, proberend zich te handhaven. De Franse loopgraven zijn niet tijdelijk, ondanks dat ze op verschillende tijden en verschillende plaatsen in de loop van het gevecht zijn gegraven. Het is een cruciale grens, waarvoor met ontelbare levens moet worden betaald, elke keer als ze maar een klein beetje naar voren of achter worden verplaatst.

Als de artillerie in deze sector zwijgt, wijst niets erop dat het hier om een slagveld gaat. De omgeving is dan levenloos en verlaten. Geen soldaten, geen wapens. Er is niets dat er op wijst dat hier vele duizenden mensen zitten verborgen op deze kleine plek. In hun duistere holen zitten ze, slapen ze, verbinden wonden, sterven. Door de tunnels of naastliggende putten verplaatsen ze zich, aan de oppervlakte is niets te zien of te horen. Boven alles is de loopgravenoorlog een bijzonder bloedig verstoppertje spelen. Deze oorlog van ‘mollen’ druist rechtstreeks tegen het “Gallische temperament” in...

Zelfs de Franse pers klaagt er regelmatig over: “een afkeerwekkende vuilstort van kerkers die ons door de Duitsers is opgedrongen”. Maar de originaliteit van het nationale vernuft is versleten, ook op ander gebied. Niet alleen de Fransen zitten in de loopgraven, ook de Duitsers, de Russen en de Italianen. De loopgraaf is sterker gebleken dan het “Gallische temperament”.

De loopgraven zijn er nu al meerdere maanden. Als men had geweten hoe lang ze er in moesten verblijven, hadden ze het wel op een andere manier georganiseerd. Hoewel, misschien hadden ze dan niet eens de moed op kunnen brengen om ze sowieso aan te leggen. Maar er werd verondersteld dat ze slechts ter ondersteuning van de bewegingen voorwaarts waren. Ze zijn geleidelijk aangelegd. De steunbalken werden versterkt; de schuttersputten opgericht, verbeterd en schietgaten gecamoufleerd. Uitgerust met van alles dat voorhanden was; een boomstronk, een kist, zandzakken, de grijze jas van een gedode Duitser. De soldaten zijn al bijna vergeten dat de loopgraaf een tijdelijke schuilplaats zou zijn. Ze praten erover zoals vroeger over de Franse grens. Alleen in hun beleving is het front veel concreter, na een jaar van strijd en ellende.

Het leven in de loopgraaf houdt het midden tussen een verblijf in de barakken achter de tweede linie (les cantonnements) en de directe militaire confrontatie. De loopgraaf brengt de soldaat in nauw contact met de vijand. Zelfs als er geen invallen zijn, wordt de aanwezigheid van de vijand toch constant gevoeld. In de vorm van aanhoudend artillerie- en geweervuur; het geluid van Duitse stemmen of van ondergrondse werkzaamheden en soms steekt er een vijandelijk hoofd boven een versterking uit. Als de avond valt klinkt er soms een lied en, vooral in het vuur van een schotenwisseling of aanval, gevloek en gescheld.

De loopgraaf laat onmiddellijk een diepe indruk achter op verse soldaten. Terwijl ze net van het kamp naar het middelpunt van de gevechten worden verplaatst, fluiten de kogels hen om de oren. Onmiddellijk verstrakken ze, hun energie gericht op lijfsbehoud. Ze proberen om zich hechter als eenheid op te stellen, houden zich beter aan de discipline en bevelen, die ze niet meer als vreemd, opgelegd en onwillekeurig beschouwen, maar als een redelijke methode om hun leven buiten gevaar te houden. Discipline wordt zonder gezeur aanvaard.

“Tot aan nu”, zo zei een Franse officier over de eerste vuurdoop van zijn bataljon, “schold ik mijn soldaten hun huid vol over hun onverschilligheid en gebrek aan inzicht over het belang van de situatie. Maar in deze nacht waren hun ogen vol vuur, vol van aandacht. Zij luisterden naar mijn bevelen als naar de stem van een orakel, regelmatig ja, ja, ter bevestiging fluisterend”. Waarom deden ze dat? Uit gemeenschappelijk belang? Neen. Het was het onmiddellijke gevaar, het eerste contact met een Duitse eenheid. “We waren eens op pad om mensen af te lossen in de loopgraaf”, zo vertelde een oplettende onderofficier. “We moesten nog zo’n vijf kilometer en de mannen liepen wat door elkaar en te kletsen. Opeens sloeg er een granaat vlak naast ons in. De mannen stopten, geschrokken. Daarna gingen we in perfecte orde en stilte verder, in een goed marstempo”.

De aflossingen in de loopgraaf vinden meestal ’s nachts plaats. Verse troepen zien vaak pas ’s morgens hoe dicht ze bij de vijand zitten en wat voor gevaar ze liepen op weg naar de loopgraaf. Ze zijn dan verbaasd hoe ze in die omstandigheden er in geslaagd zijn het dodelijke gevaar te ontlopen en voelen zich achteraf vaak uitgelaten van vreugde. Onmiddellijk voelen de soldaten dan dankbaarheid tegenover hun beschermende holen, als ze merken hoe de kogels in de borstweringen slaan of over hun hoofden fluiten. In eerste instantie overheerst het levensinstinct alle andere gevoelens die ondergeschikt zijn aan de wil te overleven, inclusief alle gemakken des levens. Al is voor een buitenstaander het leven in een loopgraaf een gruwel, in de ogen van de soldaten weegt het feit dat de loopgraaf een veilige haven is, op tegen alle andere ongemakken.

In een later stadium groeit er een soort huiselijkheid in de loopgraaf. De soldaat beschouwt het niet alleen als bescherming, maar ook als zijn verblijf. Tegelijkertijd gaat hij er dan meer eisen aan stellen, te beginnen met kritiek op zijn voorganger over de staat waarin zijn slaapplek is achtergelaten. Op weg naar de loopgraaf vragen ze zich al af in welke staat de vorige lichting hun verblijfssporen hebben opgeruimd. Dit werd ons zeer duidelijk gemaakt door een zaak die door L.M. Lahy bij ons werd aangekaart over de spanningen die tussen diverse groeperingen bestaat. Schutters lopen altijd te kankeren als ze de plek in moeten nemen van vooral Infanteristen; de verwensingen op deze grauwe voetsoldaten zijn dan meestal niet van de lucht.

Na zich gesetteld te hebben, wil de soldaat zich oriënteren. Hij probeert de positie van zijn loopgraaf ten opzichte van de vijand te bepalen, de nabijheid van andere loopgraven en de communicatie mogelijkheden met de achterhoede. Na de eerste angstgolf overschat hij vaak zijn veiligheid. Jonge soldaten willen nog wel eens hun hoofd boven de beschutting uitsteken om rond te kijken en alleen de waarschuwende kreten van de meer ervaren oudgedienden zet ze weer op hun plaats. Na een aantal opeenvolgende diensten raakt de soldaat gewend. Leert wat hij kan doen en moet laten, raakt gewend aan het terrein, leert elk heuveltje te onderscheiden, want achter elke bult loert het gevaar. Zelfs de kleinste verandering in het verraderlijke veld ontgaat hem niet. Want het slagveld is dodelijk en monotoon. Maar het verschrikkelijke scheermes van de oorlog is al ettelijke honderden malen over de loopgraven gegaan en heeft het gladgeschoren. De loopgraaf lag eerst in het bos. De bommen en granaten hebben de bomen ontworteld. De overigen zijn door mensen neergehaald om de loopgraaf te versterken. Een boom naast een loopgraaf is gevaarlijk. Als een granaat een boom raakt gaat hij eerder af en geeft zo de vijand de kans het plek van inslag beter af te stellen. Een kogel kan tegen een stronk afketsen en zo dodelijk worden. Uiteindelijk vormt zich rond een loopgraaf die lang onder vuur is geweest, en dat zijn alle Franse loopgraven, een grimmige woestijn. En door de kijkgaten ziet men altijd hetzelfde landschap van vernietiging. “We zitten weer in de loopgraven”, zo schrijft een Russisch vrijwilliger in een brief, “en in het midden van onze positie; tussen de landmijnen en onder “krapujo”, zoals de soldaten het mortiervuur noemen. Vijfenveertig tot vijftig meter bij ons vandaan zitten de Duitsers. Overal in de vallei en in de bergen is er volop groen, behalve in onze vervloekte positie die helemaal kaal is; stenen, omgeploegde aarde, kuilen door granaatinslagen en stof. En dit was een dorp. Er is niets van over... en zo is het overal”.

II


De loopgraven worden door enkele honderden meters, soms veel minder, gescheiden. De vijanden zien elkaar bijna nooit, maar zij volgen de bijna niet zichtbare tekens van wat er gebeurd. Ze kennen alle routines, zelfs de allerkleinste gewoontes van de vijandelijke loopgraaf. De noodzaak om zich aan te passen aan een onzichtbare vijand maakt dat ze hen herkennen aan hun gedragingen. En wat is de belangrijkste activiteit van de vijand? Schieten. Zeer methodisch wordt er ongeveer elke vijf minuten wel een schot gelost. Dit is het pedante schieten zonder doelwit, zelfs zonder bedoeling iets te raken. Een ander schiet vanaf de borstwering, zonder te richten en zonder de kogels te tellen. Een derde verlaagt zijn verplichtingen tot een minimum, zeer behoudend verzendt hij zijn kogel als een zeldzaam cadeau. Een vierde schiet weer op alles wat los en vast zit, met de hoop om via een ricochet te doden. Zo heeft eenieder zijn eigen stijl en gewoontes. Dan zit er weer een scherpschutter tussen, op zoek naar de glimp van een schaduw, ongetwijfeld een sportschutter of een joker. Bij de aflossing komt er een andere ploeg en het hele spel van uitvogelen en aanpassen begint opnieuw. Weer een aflossing en oude bekenden staan weer tegenover elkaar.

De wachtposten zijn uiterst waakzaam. Waar zijn die anderen zo druk mee bezig? Wie is er aan het dommelen, naaien, schrijven... Sommigen ruimen de gangen op, anderen zijn aan het kaarten. In het schuttersputje voor het machinegeweer zit een juwelier ringen te maken van het koper en aluminium van de resten van afgeschoten Duitse granaten. Alles is stil, bijna vredig. Ondertussen is de vijand vlakbij, veel dichterbij dan verwacht. De loopgraaf is veroverd op de Duitsers. Hij is verbonden met de tweede linie via een paar haakse passages, waar de Duitsers nu zijn binnengetrokken. Halverwege is de gang geblokkeerd met een stapel zandzakken. Aan de ene kant van de afscheiding staat een Franse wachtpost. Aan de andere kant een Duitse. En daar staan ze dan, op wacht, te luisteren naar andermans ademhaling. Allebei met een geweer tussen hun knieën, een granaat in de hand en een zak met granaten onder handbereik. Bij de minste dreigende beweging aan de tegenpartij barst de helse muziek los...

De naburige vijanden leiden hetzelfde bestaan, hebben dezelfde ervaringen en hetzelfde gevoel. De vijand past zich automatisch aan; aan hetzelfde zand, dezelfde klei, lijdt onder dezelfde regen, verstikt in de hitte en de stank van de lijken die halverwege de twee uitgravingen in staat van ontbinding verkeren. In de onophoudelijke strijd imiteren ze elkaar; periscoop tegenover periscoop, granaat tegenover granaat, telefoons tegenover telefoons. Graafwerkzaamheden worden tegen elkaar uitgevoerd en beide partijen gevangen in onzekerheid over wie het eerst de lucht in zal worden geblazen.

Maar dan, een onverwachte verrassing in al zijn natuurlijkheid. Een enorme juni-stortbui vult de beide linies met loopgraven en dwingt de soldaten naar de oppervlakte. Op 10 juni, zo schrijft een andere Russische vrijwilliger, overstroomde onze loopgraaf door enorme stortregens. Alle uitgravingen liepen vol, het water kwam tot ons middel en in de lagere delen tot onze nek. Mensen spoelden over de rand. Bij de Duitsers gebeurde hetzelfde. Alsof het was afgesproken opende geen van beide partijen het vuur op elkaar. Alles wat werd toegestaan was het wegpompen van het water. Gamellen en emmers werden aan het werk gezet. De menselijke ketting ging aan de slag in het volle zicht van de Duitsers. Het water daalde niet. We zochten naar de oorzaak. Het bleek dat het water door mollengaten de loopgraaf bleef binnenstromen. Uiteindelijk werden de gaten gedicht en het probleem opgelost en het water het veld in gepompt. Daarna werden de beschietingen hervat...

Als een squadron langere tijd in dezelfde loopgraaf zit en het vijandelijke vuur niet teveel schade aanricht, neemt het leven een ritme aan zoals in de barakken of de cantonnements; het gekibbel, de grappen, het pesten en plagen begint weer, ze zijn nodig om de leemtes in het bewustzijn te vullen.

Een opvallend kenmerk van het beperkte mentale leven is de ontwikkeling van een speciale bijnaam; iets wat ook kan worden vastgesteld in pensions, barakken en gevangenissen. Bekende feiten en gebeurtenissen, oude en nieuwe, krijgen voor de soldaten een aparte betekenis. En krijgen, vanuit loopgraafperspectief hun eigen betekenis of uitdrukking mee. Een aantal van deze woorden zijn al van de loopgraven opgenomen in het dagelijkse Frans en taalgebruik. De laatste lichting verse rekruten worden, net als een eeuw eerder, Marie Louise genoemd, naar de Oostenrijkse prinses die keizerin van Frankrijk werd en van de Senaat eiste dat de rekruten van 1814 naar haar werden vernoemd. Zo worden de in de strijd geharde soldaten poilus genoemd, de wat oudere reservisten met enige ironie peperes, zoiets als vadertje. Grote vijandige projectielen hebben de bijnaam marmite; bus. Het 75mm geschut wordt Eugenia genoemd en de bajonet heeft de liefkozende naam Rosalia meegekregen.

Alle overmatige inspanningen die kunnen leiden tot ontregelen van het al vermoeide algemene bewustzijn doordat men zich vastklampt aan het wankele evenwicht tussen leven en dood, worden vermeden. De soldaten in de loopgraven lijken hun oude beroepen te zijn vergeten, denken amper meer aan hun familie en proberen zoveel mogelijk toch eenvoudig handwerk te vermijden, hoewel het leven in de loopgraaf daar wel tijd voor biedt. Bovenmenselijke wilskracht of buitengewoon gunstige omstandigheden zijn nodig om gebruik te kunnen maken van verplichte tijd tot ontspanning, of voor enig aanwezig materiaal dat een uitlaatklep voor creatieve energie kan leveren.

Hier in de loopgraaf wordt er weinig nagedacht over de algemene militaire taken en, al lijkt dat misschien tegenstrijdig, nog minder over de vijand. Uiteraard slokt de vijandige loopgraaf, die dood en verderf zaait met kanonnen of geweerschoten, de aandacht van de soldaten op. Maar de kwestie is niet Duitsland, of de plannen van keizer Wilhelm, of de Duitse terugtocht, noch de vijand van oudsher. Het gaat over een stuk lood of gietijzer dat de dood met zich mee kan brengen en waarom het dus noodzakelijk is om ijzer en lood in de vijandige loopgraven te pompen. Als er aangevallen moet worden praten ze met meer opwinding over de vijand, of wanneer ze een aanval moeten voorbereiden, maar ze hebben het erover in de vorm van een fysieke confrontatie.

Vol verwachting wordt door de soldaten uitgekeken naar post, ze lezen de brieven aandachtig, maar blijven altijd onvoldaan. De brief roept halfvergeten, sterk onderdrukte herinneringen, gevoelens en gedachten op en veroorzaakt onoplosbaar ongemak over een andere wereld. Dan maakt de loopgraaf zich weer bekend, neemt het commando over en de indrukken die de brieven hebben achtergelaten worden weer snel uitgewist. Als de poilus over zichzelf nadenkt, hoort hij zijn ziel bijna schreeuwen; “ik ben hier, jullie zijn daar. Ik maak me zorgen over jullie, ik zal jullie verdedigen. Ik kan doodgaan”.

Na 1 jaar van oorlog werd besloten om de soldaten vijf dagen vrijaf te geven van het front. Met hun eenheden verlieten ze de sector en zwermden uit, terug naar huis en haard. Uit de ramen van hun wagons zien de boeren-soldaten het graan rijpen op de velden en bespreken ze de taken voor de herfst. Ze hebben de loopgraaf achter zich gelaten. Iedereen denkt of praat over z’n gezin of familie, zich verheugend en tegelijk angstig voor het weerzien. Er kan veel veranderen in een jaar. Maar thuis bij het gezin, of in het dorp of de stad, voelen de permissioners[3], de verlofgangers, zich niet op hun gemak, ondanks de vreugde van het weerzien of gevoel van veiligheid. Tussen hen en het thuisfront is het oude evenwicht weg. De verbroken geestelijke band is niet onmiddellijk te repareren. Er ontstaat een bepaalde mate van ontevredenheid die soms stormachtig of tragisch tot uiting komt. Er zijn gevallen bekend dat de verlofganger al weer vertrok, voordat zijn vrije dagen om waren, of dat hij zichzelf en zijn vrouw doodschoot. Vier dagen zijn snel om. In de wagon op de terugweg, begroeten de weerkerende soldaten hun strijdmakkers. Ervaringen over het verlof worden mondjesmaat gedeeld, omdat hun gedachten al weer bij de loopgraaf zijn. Ze praten erover, herinneren en passen zich aan. De besloten omgeving sluit ze mentaal al op, voordat ze er fysiek weer in afdalen.

Parijs

_______________
[1] Voor het eerst vertaald uit het Russisch door Pete Dickenson, uitgebracht in Trotsky on World War One; Socialist Publications 2015.
[2] De Zweedse koning Gustav Adolf (1594-1632) innoveerde de gevechtstechniek en introduceerde granaten. Sebastian Vauban (1633-1707) was een militair ingenieur onder de Franse koning Lodewijk de 16e en was een expert op het gebied van belegeringen. ‘Le Figaro’ is een Frans dagblad.
[3] Trotski gebruikt hier de Franse verbastering van de term ‘verlofganger’.