A. Rubbens

LENINISME – TAYLORISME – BUREAUCRATIE
Een kritische vergelijking


Bron: Vlaams Marxistisch Tijdschrift, 1982, nr. 2, april, jg. 16
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?

Qr-MIA



In het VMT van september 81 (jg. 15 nr. 3) verscheen een artikel van de hand van J. Walry, dat een aanzet wil zijn voor het onderzoek naar de redenen van de “genese” van het taylorisme in de Sovjet-Unie, reeds kort na de proletarische revolutie.
Zo’n onderzoek is inderdaad belangrijk. Het is een invalshoek om de aanvang van het industrialiseringsproces kritisch te analyseren, maar vooral kan het een licht werpen op de moeilijkheden van de overgang ‘kapitalisme-socialisme’.
We zien inderdaad dat de leiders van de eerste socialistische revolutie de “kapitalistische” organisatie van het arbeidsproces quasi volledig overnemen. Meer nog: het taylorisme wordt niet alleen verantwoord genoemd voor het op gang brengen van een snelle industrialisering, het dient ook als wetenschappelijk legitimeringskader voor de discussies over de problemen van de ‘socialistische organisatie’ als dusdanig.[1]


Wat moeten de uitgangspunten zijn van zo’n analyse?


Vertrekkende van het bureaucratiemodel van Weber kan men enkele vergelijkingspunten aantreffen: efficiëntere arbeidsverdeling, vast omlijnde taken, coördinatie en hiërarchie. Maar door met ‘bureaucratisering van het arbeidsproces’ de tayloristische werkorganisatie aan te duiden, maakt J. Walry, o.i., dezelfde fout als de klassieke arbeids/organisatiesociologie: nl. de organisatie van het arbeidsproces als een aparte discipline te beschouwen, onafhankelijk van de ontwikkeling van de kapitalistische productiewijze tot stand gekomen, m.a.w. die vanuit ‘rationaliteitsprincipes’ het arbeidsproces organiseert. De vergelijking met het bureaucratiemodel van Weber, wekt op zijn minst de indruk dat ook bij Taylor dezelfde rationalistische onderbouw aanwezig was. Dit is niet het geval. Als we de tayloristische uitgangspunten en principes beschrijven wordt dit duidelijk.

Het taylorisme kan beschouwd worden als de eerste synthese van de verschillende theoretische en experimentele pogingen om de klassieke arbeidsmethodes te ‘verbeteren’. Deze werden sporadisch theoretisch uitgewerkt en soms zelfs door de arbeiders geëxperimenteerd. Taylor heeft hierin coherentie gebracht, weliswaar met de nodige hardnekkigheid en een dosis naïviteit.[2]

Wat “wetenschappelijke arbeidsorganisatie” genoemd wordt, is in feite de verdere uitbouw van de controlemechanismen over het arbeidsproces, zoals ze werden aangevat in de eerste fasen van het industrialiseringsproces. Het fabrieksysteem werd inderdaad o.a. ingevoerd om CONTROLE over het arbeidsproces te verzekeren, met de mogelijkheid toezicht te houden, reglementeringen te ontwerpen om improductiviteit van de arbeiders tegen te gaan, de arbeidsduur te bepalen, een algemene omschrijving van de arbeidstaken te geven, enz.
Het taylorisme is in deze zin de verdere uitwerking van die controlemechanismen, maar dan wel op een radicale wijze.
Controle, beheersing van het arbeidsproces, vereist (volgens Taylor) niet alleen een algemene reglementering, maar een volledig omschreven, afgebakende en precieze arbeidstaak, planning van de uitvoering van de arbeidstaak, alsook van het resultaat van de arbeid. M.a.w. controle betekent bij Taylor, een strategie tot volledige beheersing van het arbeidsproces. Om dit te bereiken stelt Taylor volgende principes voorop:
1. de directie/bedrijfsleiding centraliseert alle noodzakelijke kennis welke de uitvoering van het arbeidsproces vereist; die kennis wordt het monopolie van de directie;
2. er wordt een strikte scheiding doorgevoerd tussen de CONCEPTIE en de UITVOERING van de arbeid. D.w.z. alle denkwerk, welke de arbeiders normaal zelf verrichten gedurende het arbeidsproces (= reeks van ontelbare beslissingen die moeten genomen worden) wordt nu door een aparte groep verricht;
3. Het verloop van het arbeidsproces, de wijze van uitvoering van de arbeid, de tijdspanne enz., wordt volledig gepland. Men krijgt aldus een nauw omschreven ARBEIDSTAAK.
Meer algemeen betekent dit dat de arbeider geen enkele beslissing, laat staan denkwerk verricht gedurende het arbeidsproces; m.a.w. hij wordt een vaste schakel in het productieproces, welke nu zijn loutere arbeidskracht nodig heeft.
De tayloristische werkorganisatie is m.a.w. een strategie tot volledige beheersing van “vervreemde arbeid”.[3]


Welke gevolgen heeft dit nu?


Ten eerste een verdere doorzetting van de scheiding manuele/intellectuele arbeid: er ontstaat een aparte groep, denkwerk verrichtende, conceptualiserende ‘staff’ (verticale arbeidsverdeling).
Daarnaast, binnen de groep arbeiders, krijgt men een ver doorgedreven parcellisatie van het arbeidsproces: verdeling in een groot aantal deeltaken (horizontale arbeidsverdeling).

De volgende uitspraak van Taylor illustreert duidelijk de bedoeling van een uiterst doorgedreven scheiding tussen manuele en intellectuele arbeid: “Meer nog, ..., indien een arbeider een nieuwe arbeidsmethode zou vinden die toelaat nog sneller te werken, indien hij die methode op punt zou kunnen zetten, is het in zijn belang, ..., deze verbetering voor zichzelf te houden en dit niet aan de andere arbeiders aan te leren.”[4] Het is niet omdat we nu vertrouwd zijn met de idee van een doorgedreven arbeidsverdeling, dat het toén geen brutale psychologische schok teweeg gebracht heeft bij de arbeiders; het ging niet alleen om een aanpassing van de arbeidsorganisatie, maar een totale breuk met het concept van ‘arbeid’. De weerstand van de arbeiders daartegen is aldus zeer begrijpelijk.


Hoe moet het taylorisme nu gesitueerd worden binnen de ontwikkeling van het industrialiseringsproces?


Taylorisme staat inderdaad los van de concrete stand van ontwikkeling van technologie, in deze zin dat juist deze vorm van arbeidsorganisatie de aanpassing aan technologische veranderingen nog gemakkelijker maakt. Anderzijds krijgt de “wetenschappelijke arbeidsorganisatie” juist vaste grond, op het moment dat het productieproces méér en méér gebaseerd wordt op wetenschappelijke kennis. Arbeidsorganisatie, als theoretische ‘constructie’ en systematische praktijk behoudt juist de gekwalificeerde kennis, noodzakelijk voor de uitvoering van het arbeidsproces, en reduceert anderzijds de arbeiders tot ongedifferentieerde arbeidskrachten, met de mogelijkheid deze een reeks van eenvoudige, aanpasbare taken te doen uitvoeren.
Deze evolutie van de organisatie van het arbeidsproces loopt dan ook samen met de veranderingen in de productiewijze: de overgang en het naast elkaar bestaan van realisatie van meerwaarde door verlenging van de arbeidsdag en inschakeling van goedkopere arbeidskrachten (vergroting van de hoeveelheid meerarbeid, absolute meerwaarde) en realisatie van meerwaarde door verkorting van de noodzakelijke arbeidstijd (opvoering van winst door productiviteitsverhoging en intensifiëring van het arbeidsproces; relatieve meerwaarde).[5]


Leninisme – taylorisme?


Het volgend citaat van Lenin illustreert goed de dubbelzinnige houding aangenomen t.o.v. deze kapitalistische arbeidsorganisatie: (1918) “The Taylor system, like all capitalist progress, is a combination of subtle brutality of bourgeois exploitation and a number of its greatest scientific achievements in the field of analyzing mechanical motions, the working out of correct methods of work, the introduction of the best system of accounting and controll.”[6]

Lenin werd zeker gefascineerd door de wetenschappelijke data die de toepassing van het systeem kon voorleggen. Maar vanwaar de combinatie van ‘subtiele kapitalistische onderdrukkingsmethode en grootse wetenschappelijke uitvinding’?

De sciëntistische ingesteldheid biedt zeker geen voldoende verklaring, aangezien het taylorisme door Lenin voldoende gekend was in al zijn aspecten om de kapitalistische strategie t.o.v. het arbeidsproces en de beheersing ervan door te hebben.

O.i. moeten de redenen gezocht worden op twee vlakken:
1. de noodzakelijkheid van elke industrialisering om zo’n vorm van kapitalistische arbeidsorganisatie door te voeren;
2. de klassieke marxistische stelling rond de overgang kapitalisme-socialisme.
We zien dat Lenin gepoogd heeft andere motieven voorop te stellen voor het gebruik van de tayloristische werkorganisatie en een aantal bijkomende principes te stellen om ze te ontdoen van haar kapitalistische strategie. De contradicties van zo’n poging liggen voor de hand: hoe kan een economische democratie compatibel gemaakt worden met een technische dictatuur aangezien het taylorisme de arbeider juist reduceert tot louter uitvoerder van geparcelliseerde arbeidstaken, m.a.w. de aliënatie van de arbeid nog verder doorzet?

Anderzijds is juist deze vorm van werkorganisatie één van de voorwaarden voor een snelle industrialisering, massaproductie en op zijn beurt mogelijkheid tot arbeidsduurverkorting enz.

J. Walry stelt dat industrialisering niet per se hoeft arbeidsversnippering te produceren of niet voor altijd.

We kunnen echter vaststellen dat het tegendeel nog niet is aangetoond en zeker wat Rusland betreft: kwalificatie hoeft niet verdedigd want het is nauwelijks aanwezig. En waar er verzet was, kwam het van gekwalificeerde arbeiders, welke Lenin afdoet als arbeidersaristocratie. De reactie van de “corporatistische, egoïstische, zonder gevoel, hebzuchtige bourgeois” tegen het taylorisme is echter zeer begrijpelijk, als weerstand tegen de vervreemding van het arbeidsproces, waarin zij verder geduwd worden door deze vorm van arbeidsorganisatie.

Ondertussen zijn de methodes van de arbeidsorganisatie geëvolueerd in verschillende varianten, met de bedoeling de arbeid terug te humaniseren. Maar ze blijven gericht op hetzelfde principe: controle van vervreemde arbeid, beheersing van loutere arbeidskracht, weliswaar in al zijn aspecten – dus ook psychologische – en niet op het herstellen van het wezenlijke van de arbeid: nl. doorbreken van de verticale en horizontale arbeidsverdeling.

Terug komend op wat ik in het begin stelde, nl. het gebruik van het taylorisme als legitimeringskader voor de socialistische organisatie (socialistische rationaliteit i.p.v. kapitalistische rationaliteit van het taylorisme) worden de motieven waarom het taylorisme werd gebruikt duidelijker als men ze plaatst tegenover de moeilijkheden van de overgang kapitalisme-socialisme: geconfronteerd met die moeilijkheden voor de opbouw van een socialistische economie, zag men in het taylorisme dé methode om tot een snelle industrialisering te komen, m.a.w. de productiekrachten maximaal te ontwikkelen, met als basis de klassieke marxistische stelling dat deze overgang maar mogelijk is wanneer het kapitalisme in zijn uiterste stadium is. De discussies daarrond zijn ruim bekend, behalve wat één aspect betreft: nl. dat men niet alleen dezelfde productiemethodes overneemt, doch ook de technische cultuur van het kapitalisme.

Lenin, alweer, heeft dit, zeer duidelijk, maar bijna dramatisch-grotesk verwoord op het XI partijcongres (maart 1922):
“Als een volk dat een verovering gedaan heeft, een hogere cultuur heeft dan het verslagen volk, dan legt het zijn cultuur aan het laatste op; is het echter andersom, dan kan het gebeuren dat de overwonnene zijn cultuur aan de veroveraar oplegt... Er zou natuurlijk de onjuiste indruk kunnen ontstaan, dat de overwonnenen zich onderscheidden door hun hogere cultuur. Maar niets daarvan. Hun cultuur is miserabel, armelijk, maar desondanks hoger dan de onze.”[7]
Dit citaat zegt misschien meer over de ‘genese’ van het taylorisme in de Sovjet-Unie en de wijze waarop de industrialisering er zich heeft doorgezet.

_______________
[1] Zie J.A. MERKLE, Management and Ideology. The Taylor system in Sovjet Socialism, University of California Press, London, 1980, pp. 103-135
[2] Zie H. BRAVERMAN, Travail et capitalisme monopoliste, Maspero, Paris, 1976, p. 82: Braverman beschrijft Taylor als “un exemple d’une personnalité obsessionelle et coercitive: dès sa jeunesse, recherchant l’efficacité, il comptait ses pas, mesurait le temps consacré à ses différentes activités, analysait ses mouvements.”
[3] Ik baseer me volledig op de beschrijving van H. BRAVERMAN, op. cit., pp. 77-107
[4] H. BRAVERMAN, op. cit., p. 102
[5] Deze evolutie mag niet als een rechtlijnig proces gezien worden, maar juist als resultaat van de verschillende crises van de kapitalistische productiewijze.
[6] J.A. MERKLE, op. cit., p. 113. Zij citeert uit V.I. LENIN, Selected Works, Lawrence-Wishard, London, 1937, 7:316
[7] Geciteerd uit KOLAKOWSKI, Geschiedenis van het Marxisme, Deel 2, Spectrum Utrecht/Antwerpen, p. 603 (hij citeert uit: LENIN, Werke, Bd. 33, blz. 75)

Antwoord van Jenny Walry


A. Rubbens’ bespreking van mijn artikel Leninisme-Taylorisme-Bureaucratie brengt nuttige aanvullingen bij de studie van het probleem. Hij vestigt o.a. de aandacht op het recente werk van Merkle over dit onderwerp dat door mij niet werd gebruikt. Hij brengt eveneens het belang naar voor van Braverman waarvan de invloed op de recente ontwikkelingen in de studie van het arbeidsproces niet kan overschat worden. Rubbens is ook met mij akkoord over het contradictorisch karakter van Lenins poging om een ‘economische democratie compatibel te maken met een technische dictatuur’. Hij ziet ook, zoals ik, dat Taylors voorstellen niet afleidbaar zijn van de ontwikkeling van de technologie (zie p. 55 van mijn artikel Het taylorisme is een etappe in de ontwikkeling van de bestuursmethoden voor werkorganisatie en hangt weinig af van de ontwikkeling van de technologie).


Toch zou ik op enkele essentiële punten waar ik niet met hem akkoord ben willen ingaan.
- Ik kan niet begrijpen, als men het artikel heeft gelezen, dat men me toeschrijft “de organisatie van het arbeidsproces als afzonderlijke discipline te beschouwen” en arbeidssociologie van organisatietheorie te scheiden. Integendeel, mijn bedoeling is juist taylorisme (als organisatie van het productieproces met de bedoeling productiviteit te verhogen door CONTROLE, t.t.z. object van arbeidssociologie en arbeidstheorie) in verband te brengen met leninisme (organisatie van een partij, t.t.z. object van organisatietheorie). Het is precies door het feit dat taylorisme en leninisme in hun bureaucratische kern zoveel gelijkenissen vertonen dat ze beide duidelijk verwant zijn met het bureaucratisch model van Weber. Deze vergelijking met Weber is juist een manier om ze samen te brengen en niet om ze te scheiden.
- Ik stel dat: “Bovendien heeft nog niemand aangetoond, menen we, dat uit industrialisering arbeidsversnippering en autoritaire hiërarchie noodzakelijk, en voor altijd voortvloeit” (p. 46). Rubbens meent dit als utopisme te kunnen afdoen, want inderdaad is het tegendeel nog nooit gerealiseerd. Maar, indien men Rubbens’ impliciete suggestie aanvaardt dat iedere maatschappij waarin industrialisatie voorrang krijgt noodzakelijkerwijze arbeidsversnippering en autoritaire hiërarchie moet introduceren in het productieproces, dan hebben wij slechts de keuze tussen een terugkeer naar de schaarste van de pre-industriële maatschappijen ofwel de uitbuiting en vervreemding zoals men ze aantreft in het kapitalisme. Beide gevallen zijn dan in tegenspraak met Marx’ grondideeën en dan is het gedaan met de socialistische droom.
- Rubbens zegt niet duidelijk wat hij bedoelt met ‘technische cultuur’. Indien deze cultuur inhoudt dat men niet anders kan dan samen met de vooruitgang van de techniek ook de arbeidsversnippering te aanvaarden, dan staat men eveneens voor een belangrijk probleem. Namelijk, ofwel acht men het tot stand komen van een socialisme mogelijk met een hoogontwikkelde techniek, (maar dan wel met vrijwillige arbeidsdeling[W1]), ofwel geeft men het socialisme als mogelijkheid op.
Hoogontwikkelde techniek met onvrijwillige arbeidsdeling en met als voornaamste doel het maken van winst leidt direct tot algemene vervreemding. Voor mij is het dus belangrijk te blijven hopen op een maatschappij met hoogontwikkelde techniek en vrijwillige arbeidsdeling, gericht op het emanciperen van de mens.
- Als besluit wil ik nog opmerken dat ik het volledig met Rubbens eens ben wanneer hij stelt dat het taylorisme vooral de nadruk legt op controle als strategie om tot een volledige beheersing van het arbeidsproces te komen. Ik ben daar waarschijnlijk niet voldoende op ingegaan, daar het hier in de eerste plaats ging om een genese van het taylorisme zelf. Dat ik het met de controlefunctie van het taylorisme volledig eens ben, wordt duidelijk in mijn artikel Aan de leiband – Anti-taylorisme als neo-taylorisme.[W2]

_______________
[W1] Over het zéér essentiële onderscheid tussen vrijwillige en onvrijwillige arbeidsdeling zie het boek van WALLIMANN ISIDOR: Estrangement – Marx’s conception of human nature and the division of labor, Greenwood Press ’81
[W2] Heibel XIV, 3 maart 1980