Peter Veltmans

Veranderde stad vereist democratisch bestuur


Bron: De Internationale, Nederlandstalig theoretisch orgaan van de IVe Internationale, 1994, winter, (nr. 48?), jg. 38
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !

Qr-MIA

       


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:


Verwant
Vlaanderen nu en straks
Links heeft het dagelijks leven nooit goed begrepen
Migratie en kapitalisme

Overal is de stad in crisis. Het sociaaleconomisch draagvlak ervan smelt zienderogen weg, eerst door de verschuiving van industrie naar handel en diensten en thans door de ruimtelijke proliferatie van die laatste (tertiaire) sector. De actieven en hun gezinnen verplaatsen zich steeds meer naar de ‘groene’ randgemeenten, terwijl vanuit de (wereld-)wijde omtrek de vluchtelingen, de migranten en de gemarginaliseerden van de ‘welvaartstaat’ hun heil zoeken in de verkommerende binnensteden. De traditionele politieke coalities en de rond hen opgebouwde concensusstructuren komen hierdoor meer en meer onder druk te staan. De lokale machthebbers verliezen in toenemende mate de binding met de traditionele achterban. Hun bevoegdheden dekken niet langer de belangen van hun voormalige kiezers. Zij hebben steeds minder greep op de werkelijkheid die ze geacht worden te besturen. Geen wonder dat de poujadistische en ronduit demagogische propaganda van Rechts en uiterst Rechts steeds gretiger opgenomen wordt door de in de steek gelaten, gedeclasseerde en gemarginaliseerde bevolking van de grote steden. De vraag blijft of en hoe de linkerzijde dit onzalige tij kan keren.

Groene rand

Overal ter wereld hebben de steden een centraliserende functie in de economie. Dit blijkt duidelijk als we kijken naar de concentratie van de tewerkstelling in deze steden. In België bijvoorbeeld werd het aandeel van de vijf grootste steden in de totale tewerkstelling in 1978 geraamd op 39 %. Maar dit aandeel was toen al aan het afkalven.[1] De verklaring voor deze afkalving ligt vooral in de economische crisis die vanaf ± 1974 haar intrede deed. In een eerste fase leidde deze crisis tot een achteruitgang in de industriële tewerkstelling, gekoppeld aan een stagnatie van de tertiaire sector (de handel en diensten). Vanaf het einde van de jaren tachtig werd deze evolutie nog versterkt door de achteruitgang van de tertiaire tewerkstelling.[2] Vooral dit laatste fenomeen dreigt ronduit dramatisch te worden. Het gewicht van de tertaire sector is in de grote steden immers altijd uitzonderlijk groot geweest. Zo situeerde zich in 1978 meer dan 70 % van de Belgische stedelijke tewerkstelling in de tertiaire sector. De oorzaak hiervan is gelegen in de kapitalistische ontwikkeling zelf “Door de schaalvergroting van de industriële bedrijven nam het belang van de factor productie af, ten voordele van de administratie en het management. Uitvindingen op het vlak van de telecommunicatie maakten het mogelijk om productie en administratie in de ruimte te scheiden. Mede ten gevolge daarvan breiden de sectoren marketing, research, management, centrale administratie, informatica, documentatie, zich enorm uit.”[3] De bedrijven uit deze sectoren vestigden zich doorgaans in het centrum van de grote steden, omdat deze makkelijk bereikbaar waren, tal van openbare diensten konden bieden en andere bedrijven er eveneens gevestigd waren. Bovendien bevonden de administratieve zetels van de industriële bedrijven zich eveneens in grote mate in deze steden.[4]

Vanaf de tweede helft van de jaren tachtig treedt echter op het vlak van de concentratie van handel en diensten in de grote steden een kentering op. Samen met de mutaties die de arbeidersklasse ondergaat ten gevolge van de reorganisatie van de industriële productie (just-in-time-productie, veralgemeende flexibiliteit, grootscheepse inschakeling van uitzendarbeid en onderaanneming, enz.), treedt een versnelling op in de ruimtelijke proliferatie van de dienstensector. Steeds meer bedrijven verplaatsen hun administraties naar gemeenten buiten de grote steden.[5] Ook vestigen steeds meer bedrijven uit de secundaire (industriële) sector zich liever in de ‘groene rand’. De redenen hiervoor zijn dubbel: enerzijds wonen de mensen die op deze bedrijven een beroep doen (hetzij als klant, hetzij als arbeidskracht) steeds meer in deze ‘groene rand’, anderzijds speelt de verkeerscongestie de grote steden steeds meer parten. Beide fenomenen hangen nauw samen met ingrijpende, demografische verschuivingen.

Stadsvlucht

Ongeveer alle grote steden laten de laatste 20 jaar een dalend bevolkingsaantal optekenen. Zo nam de Brusselse bevolking tussen 1980 en 1990 af met ongeveer 10 %.[6] Terwijl de Vlaamse bevolking tussen 1971 en 1987 groeide met ongeveer 5 %, nam de Antwerpse bevolking af met 12,4 %! Deze trend wordt verklaard door enerzijds een negatief geboorteaccres (hoewel dit op zich niet dramatisch groot is) en anderzijds een negatief migratiesaldo en dit terwijl het globale Vlaamse migratiesaldo positief blijft. Deze stadsvlucht doet zich voor ten gunste van de ‘groene rand’. Nemen we opnieuw het Antwerpse voorbeeld: tussen 1971 en 1987 verlieten 12,4 % (71.325 inwoners) de stad, terwijl de rand groeide met 16 % (84.645 inwoners).[7] Deze demografische verschuiving weegt bovendien op de sociale samenstelling van de stedelijke bevolking. Kijken we opnieuw naar de Antwerpse cijfers: het aantal bejaarden bedroeg er in 1981 zo’n 20 %, tegen 17 % in 1970. In de rand liet zich slechts een stijging met 1 % optekenen. Het aantal Turkse en Marokkaanse migranten nam in Antwerpen in dezelfde periode met 3 % toe, tegen 0,3 % in de rand. Het aantal eenoudergezinnen bedroeg in 1981 18,3 % van de totale Antwerpse bevolking, tegen een aandeel van 7,2 % voor de rand.

Nog opvallender zijn de inkomensgegevens. Weliswaar zijn de verschillen inzake het gemiddeld inkomen per gezin niet dramatisch groot (213.000 fr per jaar in de stad, tegen 215.000 fr. in de rand). Ook is het waar dat dit gemiddeld inkomen per gezin nog steeds ruimschoots uitsteekt boven het Vlaamse gemiddelde (191.000 fr. per jaar!). Maar de stijging van het gemiddeld inkomen per hoofd van de bevolking verliep in de periode tussen 1970 en 1981 véél trager: in Antwerpen + 184 %, in het Vlaams Gewest + 247 % en in de ‘groene rand’ + 253 %.[8]

Tezelfdertijd stegen de cijfers van het aantal bestaansminimumtrekkers. Zo keert het stedelijke Centrum voor Maatschappelijk Welzijn thans deze minimale steun uit aan 64 % van het totale aantal steuntrekkers uit de ganse provincie Antwerpen.

De stad wordt dan ook overduidelijk gekenmerkt door sociale verpaupering, gekoppeld aan een sociale polarisatie met de ‘groene rand’.

Een groot deel van de bevolking uit die ‘groene rand’ (tussen de 5 en de 75 %!) blijft echter wel werken in de stad.[9] Koppel dit cijfer aan de belabberde financiële staat van de overheid en de daaruit voortvloeiende daling in investeringen in wegen en andere infrastructuur en de resultaten zijn duidelijk: een toenemende verkeerscongestie, waardoor de ‘gunstige ligging’ van de grote steden de das wordt omgedaan. Steeds meer bedrijven verkiezen dan ook zich te vestigen in, dan wel te verplaatsen naar de ‘groene rand’. Zij slaan daarbij drie vliegen in één klap. Enerzijds profiteren ze van de betere bereikbaarheid (minder kans op files), anderzijds kunnen ze gebruik maken van de veelal goed geschoolde, lokaal aanwezige arbeidskrachten. Het feit dat het hier meermaals gaat om jonge, vrouwelijke arbeidskrachten, die (onderdruk van de omstandigheden) sneller bereid zijn zich in te schakelen in slechtere arbeidsomstandigheden (flexibel, parttime, lager betaald) én het feit dat de syndicale organisaties er vooralsnog geen militante traditie hebben kunnen opbouwen, is daarbij een niet te onderschatten voordeel voor het patronaat.[10] Geen wonder dan ook dat de grote steden achterop hinken in de globale economische ontwikkeling.

Ondergraven netwerk

De hierboven geschetste economische en demografische ontwikkelingen hebben uiteraard hun weerslag op de stedelijke financiën.[11] Enerzijds wordt de nood aan omvangrijke investeringen op het vlak van de mobiliteit steeds dringender. Anderzijds dringen zich eveneens steeds grotere investeringen op ten voordele van de verpauperiserende lokale bevolking (in de zin van sociale woningen, buitenschoolse kinderopvang, bejaardenzorg, enz.). Tegenover deze nood staat echter een steeds kleiner fiscaal draagvlak.

Daarenboven blijven de steden genoodzaakt tot het aanbieden van tal van zogenaamde centrumfuncties (openbare diensten, onderwijs, zwembaden, sportterreinen, bibliotheken, universiteiten, haveninfrastructuur, enz.). De kosten hiervan worden slechts met mondjesmaat berekend.[12]

Tel daar bovenop nog eens de rentelasten op de in het verleden opgebouwde schuldenlasten en het is duidelijk dat de situatie voor de grote steden stilaan uitzichtloos wordt.[13]

Dat dit alles niet zonder politieke gevolgen kan blijven, spreekt voor zich.

Municipal socialism

Tot voor kort was ‘de grote stad’ zoveel als een synoniem voor ... centrumlinks bestuur.[14] Deze centrumlinkse stadsbesturen konden decennia lang steunen op een goed georganiseerde en goed omkaderde achterban, waardoor zij wonderwel pasten in de burgerlijke consensus politiek.

“De ideologische functie van de lokale staat betrof niet alleen de binding van de ondersteunende middenklassen aan de klassemacht van de heersende klasse, maar had – in een andere vorm – ook de ideologische beïnvloeding van de arbeidersklasse tot doel. Het is niet toevallig dat heel wat praktijken en apparaten, die vanaf het einde van de 19e eeuw door de staat in de reproductiesfeer georganiseerd werden, zoals het volksonderwijs, de sociale gezondheidszorg (hygiëne), de volkswoningbouw, de pedagogische armenzorg, het openbaar vervoer, enz. aan de lokale staat werden toevertrouwd. Deze praktijken hadden een onmiskenbare ideologisch-culturele invloed op de leefwereld en het bewustzijn van de stedelijke arbeidersklasse. Ze waren het resultaat van pogingen van een verontruste stedelijke burgerij – verontrust zowel voor de gevaren die van een aan zichzelf overgeleverde arbeidersklasse konden uitgaan, als voor de mogelijke risico’s van een volgehouden non-interventionistische houding van de staat voor de reproductie van het kapitalisme zelf – om via de lokale staat de stedelijke problemen op het vlak van criminaliteit, hygiëne, ruimtelijke wanorde, enz. aan te pakken.[15]

Vooral de sociaaldemocratie paste wonderwel in deze burgerlijke bekommernissen. Vanaf het begin streefde zij een zeker ‘municipal socialism’ na. Dit begrip vertrok van het denkbeeld dat “de gemeentelijke vooruitgang en ontwikkeling slechts de zwakste tegenstand zou oproepen tegen de politieke, sociale en industriële emancipatie van de arbeidersklasse.”[16] Men hoopte dan ook dat op gemeentelijk vlak openbare voorzieningen tot stand konden worden gebracht op alle terreinen van het economisch en sociaal leven, dit ‘in afwachting’ dat zulks ook mogelijk zou zijn op nationale schaal. De gemeente was in deze visie dan ook “un champ d’expérimentation (...) en attendant le jour où, maîtres du Gouvernement, les travailleurs pouvont généraliser l’application de ces principes à tous le pays”.[17] Aangezien de sociaaldemocratie slechts ‘wachtte’ op de verovering van de staatsmacht (via het algemeen stemrecht), leidde dit dan ook tot een zeer pragmatische politiek op gemeentelijk vlak.[18]

Vervreemd bestuur

Het dient echter gezegd dat de sociaaldemocratische gemeentepolitiek ondanks alles toch uitdrukking gaf aan een aantal eisen van de arbeidersbeweging op lokaal vlak. In die zin “lag ze mee aan de basis van de vorming van de burgerlijke staat naar een interventionistische verzorgingsstaat, waarin de belangen van de arbeidersklasse en van de nieuwe kapitalistische groei in een wankel evenwicht waren gebracht”.[19]

Aldus verbeterden de sociaaldemocraten de positie van het gemeentepersoneel en wisten zij zich tezelfdertijd verzekerd van een relatief stabiel electoraat. Boven alles evenwel bouwden zij, naast de openbare gemeentelijke voorzieningen, een gans netwerk uit van sociale, culturele en politieke organisaties.[20]

De mutatie van de stad, zoals hierboven geschetst, heeft dit netwerk echter in belangrijke mate ondergraven. Niet dat dat netwerk verdwenen zou zijn,[21] het vertoont alleen steeds minder samenhang met het bestuurlijk niveau van de grote stad. Immers, de gesyndiceerde arbeiders en bedienden die werken in de stad, brengen hun stem uit in de ‘groene rand’. De bekommernissen die hen daar beroeren worden veelal bepaald door andere factoren dan in de grootstad het geval zou geweest zijn.[22] De verpauperde inwoners van de stad zelf zijn in hoge mate afwezig in voornoemd netwerk. Alleenstaande moeders, omdat ze nauwelijks de tijd vinden om sociaal, cultureel of politiek geëngageerd te zijn; bejaarden, omdat ze buiten de klassieke massaorganisaties staan (zelfs als ze gesyndiceerd waren voor hun pensionering); migranten, omdat ze hetzij niet ‘geïntegreerd’ zijn, hetzij niet geaccepteerd worden, enz.

Samengevat: de politiek van klassieke stadsbestuurders stemt niet langer overeen met de werkelijkheid die ze geacht worden vorm te geven.

In de ogen van steeds grotere delen van de verpauperde stadsbevolking komen de ‘oude’ stadsbesturen dan ook steeds meer over als ‘een bende oude mannen’, die geen binding meer heeft met de werkelijke problemen; die trouwens machteloos blijkt te staan tegenover deze problemen én die bovendien al te veel ‘vriendendiensten’ levert aan leden van organisaties waarin die stadsbevolking zich hoe langer hoe minder herkent.

Het is precies op die onvrede dat de rechtse en uiterst rechtse propaganda inspeelt. En die tactiek legt hen bepaald geen windeieren, integendeel.

Ontwikkelingsniveau

Deze problematiek is op zich niks nieuws. Zij is in feite slechts de meest recente verwerkelijking van een wetmatigheid die steeds opnieuw tot uiting komt. “Het is de tegenstelling die er bestaat tussen het ontwikkelingsniveau van de productiekrachten en de nederzetting als hun ontwikkelingsvorm. Wanneer de nederzetting (het vestigingsmodel, het vestigingstype) overeenstemt met het niveau van de productiekrachten vormt zij, evenals de productieverhoudingen, een motor die hun ontwikkeling versnelt. Zolang echter deze tegenstelling, die in het nieuwe vestigingstype belichaamd is, niet wordt overwonnen, zal deze naar een steeds hoger niveau worden verplaatst. Met de verhoging van het niveau van de productiekrachten van een maatschappij verandert de nederzetting dan ook van ontwikkelingsvorm in knellende band, in dwang. Dat wil zeggen, dan barst de tegenstelling los die er dialectisch gezien vanaf het begin is geweest, dus vanaf het moment waarop de maatschappij haar relatie tot het territorium op een nieuwe manier vastlegt. Dit voortdurend veroorzaken en ontkennen van de tegenstelling vormt de drijfveer van de veranderingen en ontwikkeling van de menselijke vestiging op het territorium.”[23]

De geschiedenis van de gemeenten in het algemeen en van de steden in het bijzonder is onder het kapitalisme dan ook een geschiedenis van voortdurende veranderingen. Telkens opnieuw worden de grenzen van de lokale entiteiten hertekend, worden nieuwe en steeds uitgebreider vormen van toezicht ingesteld, worden concepten als stadsgewesten, regio’s en fusies naar voor geschoven. En telkens opnieuw blijkt dat deze nieuwe beheersingsvormen reeds achterhaald zijn, nog voor zij goed en wel vorm hebben gekregen. In België bijvoorbeeld, is de laatste fusie van de gemeenten nauwelijks 15 jaar geleden doorgevoerd. En toch duiken steeds hardnekkiger voorstellen op om ofwel deze fusiebeweging verder te verdiepen, dan wel om snel over te gaan tot (selectieve) defusioneringen. De reden voor deze permanente verwarring is gedeeltelijk gelegen in de hierboven geschetste ruimtelijke mutaties. Evenzeer echter speelt het onbegrip én het eigenbelang van de lokale bevolking een rol.[24]

Om een lang verhaal kort te maken: zolang de plaatselijke democratie slechts een radertje is in het burgerlijk staatsapparaat, zolang zal de tegenstelling tussen het ontwikkelingsniveau van de productiekrachten enerzijds en hun ontwikkelingsvorm anderzijds onbeheersbaar blijven.

Politisering

De huidige crisis van het kapitalisme versterkt deze onbeheersbaarheid echter nog. De tendentiële daling van de winstvoet dwingt de kapitalisten er immers meer en meer toe in alle mogelijke hoekjes en kantjes op zoek te gaan naar steeds kleinere winstjes. Deze koortsachtige zoektocht brengt de kapitalisten er in toenemende mate toe de mechanismen en vanzelfsprekendheden van de ‘welvaartsstaat’ aan te tasten. Voor wat betreft het overheidsapparaat (ook op lokaal vlak) gaat het hier in toenemende mate om een regelrechte aanval op de reproductiefunctie (in zoverre deze hetzij privatiseerbaar is, hetzij ‘teveel kost’ en dus best afgebouwd kan worden).

Het debat over de organisatie van de lokale macht (fusie, regio, stadsgewest, ...) verbergt dan ook de werkelijke inzet. Wat ter discussie staat is immers de algemene rol van de overheid in de reproductie van de bestaansvoorwaarden van het kapitalisme. “De sociale voorzieningen, deels door strijd van de arbeidersklasse, deels door de voorzienbaarheid van de progressieve burgerij tot stand gekomen, verliezen hun functionaliteit voor een kapitalisme-in-crisis en worden het mikpunt van neoliberale aanvallen. (...) Enerzijds past de centrale staat een conflict-diversificerende strategie toe die de effecten van de crisis van de reproductiesfeer naar de lokale staatsapparaten afwentelt. De steden krijgen minder middelen om hun voorzieningen in leven te houden, zodat de centrale staatsfinanciën, die meer voor het kapitaal voordelige staatsinterventies moeten voeden, gespaard blijven. Anderzijds worden er nieuwe afhankelijkheden en centralisatievormen ontwikkeld, die tot doel hebben een beter ‘management’ van de steden te ontwikkelen, zowel op technisch-administratief vlak als op politiek-ideologisch vlak: management als beheersinstrument. De strijd om de lokale staat krijgt door dit alles een duidelijk politiek-ideologische inzet: het gaat om een politisering van de lokale staat als specifieke vorm van een algemene politisering van de reproductiesfeer.”[25]

Kijken we nogmaals naar het Antwerpse voorbeeld: het saneringsplan van 1991 leidde tot enkele duizenden afvloeiingen. Als gevolg hiervan drong zich een nieuwe taakverdeling voor het resterende personeel op, de zogenaamde herziening van de personeelskaders. Als men de personeelsleden onderverdeelt over de reproductie-, de integratie- en de repressiefunctie,[26] dan blijkt dat het aandeel van de twee laatste functies toegenomen is, ten koste van het aandeel van de reproductiefunctie.[27]

Mobilisatie politiek

Het blijkt dus dat de crisis van de grote steden het gevolg is, enerzijds van de bewegingswetten van het kapitaal (via de tegenstelling tussen ontwikkelingsniveau en -vorm van de productiekrachten) en anderzijds van de neoliberale aanvallen op (vooral) de reproductiefunctie van de lokale besturen. Tevens kunnen we vaststellen dat de in toenemende mate geatomiseerde stadsbevolking mede daardoor steeds gevoeliger wordt voor de rechtse en uiterst rechtse propaganda.

Staat Links in deze materie dan geheel machteloos? Ik denk van niet. De linkerzijde dient dan wel radicaal van koers te veranderen. In plaats van mordicus een politiek die past in een voorbijgestreefd consensusmodel te blijven betrachten, dient zij integendeel resoluut te kiezen voor een mobilisatiepolitiek. Dergelijke politiek dient zich niet enkel te richten op de plaatselijke stadsbevolking, maar veeleer naar het geheel van mensen dat een beroep doet op én afhankelijk is van de stad. De linkerzijde dient zich dan ook te bevrijden van de knellende band van de lokale bevoegdheden. Zij dient een beroep te doen op het gemeenschappelijk belang van al diegenen die werken in de stad, er recreatie en kennis, hulp en bijstand zoeken. Als zij dat doet, dan heeft Links ook op stedelijk vlak ‘een wereld te winnen’. Een goed voorbeeld van de werkbaarheid van deze aanpak vormt de ervaring van de Greater London Council uit 1984. In dat jaar organiseerde deze (inmiddels door Thatcher afgeschafte) ‘supergemeenteraad’ een Anti Racist Year. Via een grondig uitgewerkte campagne, gaande van publiciteit tot strikte regels inzake aanwervingsbeleid en herziening van contractuele verbintenissen, werd het bewustzijn van tienduizenden mensen diepgaand gevormd. Zo diep zelfs dat uiterst rechts bijna tien jaar nodig had vooraleer zij opnieuw een (kleine) poot aan de Londense grond kreeg.[28]

_______________
[1] Opnieuw Belgische cijfers: van ’72 tot ’78 verminderde het relatieve aandeel van de steden in de rijkstewerkstelling van 40,5 % tot 39 %, hetzij met 1,5 % of 22.565 eenheden. Bron: Driemaandelijks Tijdschrift van het Gemeentekrediet van België, nr. 139.
[2] Cf. DE BRABANDER G. e.a., Metropolis, over mensen, steden en centen, Kritak, Leuven, 1993
[3] VAN BLADEL J. en VERBIST C., ‘Sociaaleconomische doorlichting van de Belgische grote steden’; in Driemaandelijks Tijdschrift van het Gemeentekrediet van België, nrs. 139-142.
[4] VAN BLADEL en VERBIST, op. cit. De administratieve zetels (eigenlijk de tertiaire sector van de secundaire sector) wordt in de statistieken veelal vermeld onder de industriële sector an sich, zodat het gewicht van de tertiaire sector eigenlijk nog groter is dan meestal gedacht wordt...
[5] Zie bv. de perikelen rond de verplaatsing van administratieve zetel van de elektronica reus Bell-Alcatel van Antwerpen naar het landelijke Kontich.
[6] Zie bv. de perikelen rond de verplaatsing van administratieve zetel van de elektronica reus Bell-Alcatel van Antwerpen naar het landelijke Kontich.
[7] VAN BLADEL en VERBIST, op.cit.
[8] Cf. VELTMANS P., De Antwerpse Schuldenlast – Cijfers en Argumenten, een werkdocument van de Socialistische Arbeiderspartij, 1992.
[9] Cf. VELTMANS P., op. cit. (Bron: Rijksdienst voor Sociale Zekerheid).
[10] NIS, volkstelling 1981
[11] Opnieuw het Antwerpse voorbeeld: in de ‘groene rand’ groeide de tewerkstelling russen 1974 en 1986 met 5 tot ... 190 %. In de kernstad was de daling navenant: van -5 tot -52 % (de verschillen slaan op de spreiding tussen deelgemeenten). Bron: Rijksdienst voor Sociale Zekerheid.
[12] In opdracht van het Antwerpse stadsbestuur werd wél een dergelijke studie gemaakt, waaruit blijkt dat de kostprijs van de Antwerpse centrumfunctie ca. 7 miljard fr. per jaar bedraagt, hetzij 25 % van de stedelijke begroting. Cf. DE BRABANDER G. e.a., op. cit.
[13] De schuldenlasten ontstonden vrijwel overal uit de terughoudende houding van de centrale overheden om een expansief investeringsbeleid te voeren, alle keynesianisme ten spijt. Ten gevolge daarvan waren het veelal de lokale overheden die, door middel van leningen, zelf instonden voor de expansie van de lokale economie. Zie ook VELTMANS P., Pleidooi voor een Ommekeer te Antwerpen, in dagblad De Morgen d.d. 18.9.92
[14] In continentaal West-Europa gaat het veelal om sociaal- en christendemocratische coalities, in Groot-Brittannië om Labour-gemeentebesturen, in Zuidwest-Europese landen gaat het zelfs dikwijls om (euro-)communistische besturen.
[15] Uit VAN DAMME D., ‘De Gemeente als Lokale Staat; in Vlaams Marxistisch Tijdschrift, 16e jaargang, nr. 4, september 1982.
[16] Naar een Londons’ Labour-pamflet uit 1898, zoals geciteerd in VAN DAMME D., op.cit.
[17] Le Peuple, 17/11/1895, geciteerd bij VAN DAMME D., opus cit.
[18] Ondanks vele sektarische fouten toont de ervaring van het Militant-gemeentebestuur van Liverpool dat het ook anders kan ...
[19] VAN DAMME D., op.cit.
[20] Het stedelijk onderwijs, bijvoorbeeld, wordt in België door velen (terecht of ten onrechte) beschouwd als een ‘rood’ onderwijs...
[21] De syndicalisatiegraad bv. is relatief stabiel en zelfs als hij daalt, dan nog blijft, zoals in Groot-Brittannië, de zogenaamde surplus wage-factor intact.
[22] Ietwat smalend zegt men weleens dat de Groenen in de ‘groene rand’ thans opkomen ter conservering van het groen dat door hun komst juist in het gedrang is gekomen.
[23] STAINO S., Over de Oorsprong van de Stad, een historisch-materialistische verklaring, Ekologische Uitgeverij, Amsterdam, 1980.
[24] Bij de recente gemeentelijke verkiezingen in de stad New York, bv., spraken de inwoners van de relatief welgestelde wijk New Jersey zich uit voor ... afscheiding van hun stadswijk (ongetwijfeld om niet langer te moeten ‘opdraaien’ voor de onoverzichtelijke problemen van deze wereldstad) ...
[25] VAN DAMME D., op.cit.
[26] Genoemde drieledige indeling is overgenomen van Mandel (Cf. Het Laatkapitalisme). Men doet er wel aan te beseffen dat het hier niet gaat om een rigide verdeling van de functies van de burgerlijke staat. Deze functies zijn immers dynamisch, dus in wezen één en ondeelbaar. De hier gemaakte vergelijking kan dan ook enkel gelden als aanduiding, niet als bewijs.
[27] De becijfering gebeurde aan de hand van vakbondsgegevens.
[28] Voor een uitgebreid en kritisch verslag van deze campagne, zie FRANKE S. e.a., Maak er een Gewoonte van, racismebestrijding in de grote stad, De Populier, Amsterdam, 1986. Met de kleine poot aan de Londonse grond bedoelen we uiteraard de recente verkiezing van een gemeenteraadslid van de British National Party.