Miguel Romero

Vaarwel aan de revolutie?


Bron: De Internationale, Nederlandstalig theoretisch orgaan van de IVe Internationale, oktober 1992, nr. 44
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !

Qr-MIA

       


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:


Verwant
De lange mars der emancipatie
Revolutie en democratie bij Marx en Engels
Sociale hervorming of revolutie

President Bush benadrukt dat er tegenwoordig waarlijk sprake is van een “revolutie” in Nicaragua en Lech Walesa meent dat zijn politiek is gericht op het bereiken van een “revolutie” in Polen. Rechts is enige jaren geleden – op het hoogtepunt van het reaganisme en diens “conservatieve revolutie” – een gevecht begonnen om zich het begrip “revolutie” toe te eigenen en het lijkt erop dat ze heeft gewonnen.

Vandaag de dag heeft het begrip “revolutie” in het dagelijks taalgebruik – dat door de massamedia wordt gemaakt en uitgedragen – vele betekenissen, zowel positieve als banale.

In de praktijk is juist de betekenis die is verkregen in de lange geschiedenis van strijd en hoop van het volk in een kwaad daglicht komen te staan: de vernietiging van de staatsmacht “van onderaf” en de vestiging van een nieuwe macht tegenover het kapitalistische systeem. In deze betekenis heeft Humpty Dumpty besloten dat “revolutie” gelijk staat aan afwijking van het pad van het modernisme – de enige en zekere weg van vooruitgang – aan het vervallen in achterstand en totalitarisme. Op deze wijze verspreidt het systeem de ideologie dat dit soort “revolutie” ongewenst is en tegelijk legt de macht van het systeem op – als een axioma – dat het onmogelijk is.

Een crisis van geloofwaardigheid

Respectabele woordvoerders in het revolutionaire kamp dragen niet bij tot duidelijkheid in deze zaken. Dat is het minste wat je kunt zeggen als de historische sandinistische leider Victor Tirado, die al na de verkiezingsnederlaag van de sandinisten “het einde van de cyclus van anti-imperialistische revoluties” aankondigde, in een artikel genaamd “identiteit en revolutie” geschreven aan de vooravond van het FSLN-congres, stelt: “Zelfs Japan heeft zich veranderd in een revolutionair land, omdat het de hele wetenschap en techniek vanuit economisch oogpunt heeft omgevormd. Dit is revolutionair, omdat de economie voortdurend wordt omgevormd.” Meer recent heeft Joaquin Villalobos, een van de meest intelligente en meest originele revolutionairen van onze tijd, gezegd dat de vredesakkoorden die onlangs zijn getekend door het FMLN “de eerste revolutie zijn zonder contras, de eerste die niet verdelen maar verenigen en de eerste die kunnen rekenen op de instemming van de VS en mogelijk met hun steun.” En hij voegt daaraan toe: “We hebben de veranderingen bereikt, die het FMLN er toe brachten de wapens op te nemen.”

Zo komen we van de verwarring der woorden tot de verwarring van denkbeelden. En we staan niet voor een probleem dat alleen in Latijns-Amerika speelt. De vragen die daar worden gesteld raken ons en de invloed ervan in de debatten die hier spelen is al voelbaar.

Dit artikel behandelt enkele van deze vragen: die welke het meest te maken hebben met de huidige betekenis van het woord “revolutie” voor revolutionaire mensen. Meer in het bijzonder wil ik de vraag stellen of “revolutie”, hier en nu, alleen een complex van idealen kan betekenen, of dat het in elke etappe van de opbouw van een revolutionaire organisatie, moet worden opgevat als een taak, een open project binnen een militante praktijk, dat regelmatig wordt uitgewerkt, besproken, heroverwogen, veranderd en bewerkt.

Het is nu niet het moment voor grote globale antwoorden, zeker niet op dit terrein. Ik zal deze problematiek behandelen volgens de goede raad die Benjamin gaf: zoek aanwijzingen, wegen her en der, die zouden kunnen dienen om de zoektocht te vervolgen.

Als ik een woord gebruik – zei Humpty Dumpty op nogal minachtende toon – dan betekent dat woord precies wat ik wil dat het betekent. Niets meer en niets minder.

De vraag is dan – sprak Alice – hoe u er voor kan zorgen dat de woorden zoveel verschillende betekenissen krijgen.

Het gaat erom – zei Humpty Dumpty – wie het bevel heeft. Dat is alles.
(Lewis Carrol)

Het verlies aan referenties

Hoezeer men het ook oneens moge zijn met de ideeën van Tirado of Villalobos, toch zou het onjuist en weinig serieus zijn om deze af te doen als uitdrukking van het “verraad”, de “degeneratie” of andere benamingen die eigen zijn aan de dogmatische tradities van discussie.

Integendeel, ik geloof dat deze denkbeelden geplaatst moeten worden binnen wat je de “crisis van de geloofwaardigheid van antikapitalistische revolutionaire alternatieven” kan noemen.

Deze crisis is geen recent verschijnsel, vooral niet in het Westen, maar ze heeft zich verscherpt vanaf 1990. Niet vanwege grote ideologische debatten, maar vanwege twee verschijnselen die onderling sterk van karakter verschillen: de verkiezingsnederlaag van het FSLN en de gebeurtenissen in het Oostblok.

Objectief bekeken heeft de val van het “socialistische blok” zeer verstrekkende gevolgen. Het is duidelijk dat de internationale krachtsverhoudingen zich in het voordeel van het imperialisme gewijzigd hebben en dat zich in de ernstige onevenwichtigheden die het internationale toneel beheersen, noch nu noch op middellange termijn, betekenisvolle bewegingen “naar links” zullen voordoen.

Maar met betrekking tot het onderwerp dat ons hier bezighoudt, hebben deze objectieve effecten een beperkte reikwijdte.

In de meeste landen in de wereld en zeker in het Westen, heeft het gebrek aan geloofwaardigheid van het revolutionaire alternatief weinig van doen met de nieuwe krachtsverhoudingen op wereldschaal. Het bestaan van een “socialistisch blok” droeg op geen enkele manier bij om mogelijkheden te creëren voor revolutionaire overwinningen (en zelfs niet van illusies op belangrijke schaal) in Brazilië, India, Marokko, de Spaanse staat of El Salvador. (Het is hier niet de plaats om het tegendeel in de herinnering te brengen: de talrijke revolutionaire nederlagen die veroorzaakt zijn door het handelen of niet-handelen van het genoemde “kamp”). De Cubaanse situatie laat ons de zeer ernstige gevolgen op dit vlak zien.

Maar in werkelijkheid zijn de beslissende problemen van subjectieve aard: dat wil zeggen de manier waarop deze gebeurtenissen de ideeën, het bewustzijn en de hoop van revolutionaire organisaties en volkeren hebben beïnvloed.

De eerste belangrijke kwestie op dit vlak is het verlies van aanknopingspunten. Hier moet alle gewicht worden toegekend aan de internationale effecten van de Nicaraguaanse ervaring.

Salvador Allende vatte de tegenstrijdigheden van de Chileense Unidad Popular aldus samen: “We hebben de regering, maar we hebben niet de macht.” De nederlaag van september 1973 was voor brede sectoren van de internationale revolutionaire beweging de bevestiging of de ontdekking van een zeer simpele, maar beslissende gedachte: om een revolutie te maken moet je het staatsapparaat van de tegenstander vernietigen en de macht overnemen. De overwinning van de sandinisten in juli 1979 leek in zekere zin de bevestiging van dit idee. Daarentegen hebben de moeizame ervaringen daarna en vooral de verkiezingsnederlaag van 1990 aangetoond, dat de problemen rond macht en revolutie veel ingewikkelder zijn dan we ons hadden kunnen voorstellen. De imperialistische druk kan een revolutionair regime verstikken (het is dus mogelijk “de macht te hebben, maar niet het vermogen om te regeren, om een eigen regeringsprogramma uit te voeren”). In dit verband kan zich bovendien een verwijdering voordoen tussen machthebbers en bevolking. Het gevolg is dat zich niet zozeer de twijfel heeft verbreid over de mogelijkheid van een revolutie, maar wel over het nut ervan.

Het tweede verloren aanknopingspunt heeft te maken met de crisis van het Oostblok en is ingewikkelder. Er heeft zich een culturele crisis ontwikkeld (dat wil zeggen van het geheel van ideeën en theoretische, historische, strategische en symbolische aanknopingspunten, die het mogelijk maken zich te identificeren en te communiceren) in alle stromingen die op de een of andere wijze voortkomen uit de Oktoberrevolutie. Natuurlijk heeft elke stroming zijn eigen crisis en heeft die binnen de PCE weinig overeenkomsten met die van de Vierde Internationale, om maar iets te noemen. Maar crisis kennen ze allemaal en deze slaat juist terug op het “geheel van ideeën en referenties”, hoewel niet noodzakelijkerwijs op alle ideeën afzonderlijk.

Het moeilijkste van alles in zulke situaties is juist om te bepalen wat moet worden bewaard en wat moet worden afgedankt. Want een crisis van dit type spoort aan tot een breuk, tot het zich losmaken van het verleden, tot het bij nul beginnen. Dat lijkt me echter geen redelijke conclusie, noch vanuit moreel, noch vanuit praktisch oogpunt. De verplichting aan de generaties die vochten en verslagen werden, los van hun ideologieën, lijkt me een onvervangbare bron van morele kracht. En naarmate de noodzakelijke breuk met nutteloze erfenissen wordt gecombineerd met de opbouw van een revolutionair project, zal het nodig zijn om een “betrokken en geduldige” dialoog met het verleden te ondernemen. Iets van dien aard zullen we verderop doen.

Maar hoe dan ook, momenteel zitten we midden in de crisis, met alle angsten en spanningen van dien, vooral als je beseft dat zulke zaken alleen op lange termijn te boven kunnen worden gekomen. Via een proces van samengaan en tegenstellingen, verbonden met grote maatschappelijke gebeurtenissen waar we ons nog geen voorstelling van kunnen maken.

Macht en revolutie

In dit verband zijn twee van de meest gebruikte argumenten uit de discussies van speciaal belang: de kritieken op de “staats”-opvatting van macht, die als de traditioneel marxistische wordt beschouwd en de kritieken op de opvatting van de revolutie als “moment”, zonder verband met velerlei veranderingen na dat moment.

Het “staatsdenken” zorgt voor een slecht geweten bij een groot deel – en niet het slechtste deel -van de revolutionairen die marxist zijn of geweest zijn. Het ontbreekt niet aan goede redenen en traumatische ervaringen daarvoor. Er is sprake van een zekere vrijzinnige koorts. Hopelijk dient die de kritische beschouwing en blijft het niet een modegril. De kwalijke reuk leidt er soms toe dat er meer kritiek wordt opgeworpen dan redelijk is, hetgeen in dit geval bijdraagt aan het vergroten van de verwarring. Want men kan op het “staatsdenken” verschillende soorten kritiek hebben, die men niet op één hoop moet gooien.

Een van de meest wijdverbreide versies van die kritiek noemt het bijvoorbeeld “staatsdenken” om de vernietiging van de burgerlijke staat als een centrale opgave van de revolutie te zien. Deze kritiek vind ik onaanvaardbaar. Om revolutie te maken moet het staatsapparaat van de tegenstander vernietigd worden: dit is een oude revolutionaire gedachte die zonder uitzondering zowel in positieve als negatieve zin bevestigd is (hoewel vaker in negatieve dan in positieve zin). Dit idee is niet meer dan het zegt: het is een noodzakelijke opgave. Er worden geen normen gesteld voor de manier waarop het zou moeten worden gerealiseerd. Maar deze taak is een “daad” op een bepaald moment en met nauwkeurige doeleinden, die niet op andere wijze kunnen worden verwezenlijkt. Anders gezegd: het verwerpen van deze taak gaat in het algemeen samen met een verandering van doelen.

Daarom is het opvallend en verontrustend dat iemand als Joaquin Villalobos tegenwoordig uitspraken doet als: “Voorheen had het begrip revolutie een datum en een symbool. De overname van de macht, de inname van het paleis en de onmiddellijke en mechanische oplossing van alle problemen. Dit leidde tot de vorming van dictaturen die de vrijheid onderdrukten uit naam van de oplossing van het economische probleem. De as van een revolutie is het politieke probleem. De manier waarop het machtsevenwicht tot stand komt, hoe de regels van permanente machtsuitoefening in de samenleving tot stand komen, en vandaar uit het definiëren van de ruimte waarop men kan rekenen om de sociaaleconomische omvormingen tot stand te brengen die het andere deel van de revolutie vormen ...” Opvallend is ook dat de stroming binnen de PT met de naam “Een project voor Brazilië”, die tot nog toe ideologisch ver af stond van hetgeen Villalobos vertegenwoordigt, zeer vergelijkbare dingen beweert, hoewel in een wat meer gesofistikeerde vorm: “De revolutie komt in essentie niet tot stand als een breuk, maar als een proces van veranderingen dat in staat is om de voortschrijdende opbouw van onze concrete utopie leefbaar te maken. Deze positie staat tegenover alle opvattingen die de revolutie als een politiek explosieve episode beschouwen, samengebald in een moment van ontmanteling van de bestaande orde, en die de opbouw van de socialistische samenleving voorstellen vanuit de vooringenomen instelling van een “nieuwe” staat, die zou voortkomen uit een spectaculaire botsing tussen de revolutionaire krachten en de macht van het grootkapitaal. Wij verwerpen deze opvatting van de revolutie die geïnspireerd is op militaire patronen van confrontatie, omdat ze onuitvoerbaar is onder de gegeven omstandigheden. En al zou ze uitvoerbaar zijn, dan zou ze nog niet voldoen voor het gewenste resultaat omdat ze antidemocratisch is en niet in staat is de meerderheid van de bevolking actief bij de uitvoering te betrekken.” Beide opvattingen verwerpen de vernietiging van het burgerlijke staatsapparaat (want dat staat ter discussie – de verwijzingen naar het “momentane”, het “symbool”, de “explosie” en de “onmiddellijke oplossing” zijn slechts polemische hulpmiddelen), uit naam van andere werkwijzen die ze ook als revolutionair betitelen. Maar er is duidelijk sprake van een verandering van de doelen: Villalobos stelt een soort consensus-staat voor die heel dicht aanligt tegen de sociaaldemocratische ideologie. Van hun kant leggen de Braziliaanse kameraden hun denkbeeld van “het proces van veranderingen” op de volgende manier uit: “De strijd voor de realisatie van een socialistische samenleving heeft een positieve, opbouwende dimensie. Tegelijkertijd wordt de nieuwe institutionaliteit georganiseerd en de oude gereorganiseerd”. Het verdwijnen van de tegenstelling tussen de oude en de nieuwe “institutionaliteit” geeft aan dit voorstel het karakter van hervorming van de Braziliaanse staat.

De revolutie socialiseren

Naar mijn mening snijden de kritieken op een tweede variant van het staatsdenken meer hout: de reductie van de problemen van de revolutie tot het overnemen van de staatsmacht en haar uitoefening door de revolutionaire voorhoede vanuit de nieuwe staatsapparaten. Het gevolg hiervan is de onderwaardering van de rol van de sociale bewegingen en hun organisaties in de strijd om de macht en de praktijk van de revolutionaire macht.

Alle hedendaagse revoluties die geslaagd zijn kunnen met recht bekritiseerd worden in deze zin. Natuurlijk is per geval een concrete analyse nodig om te begrijpen waarom en in welke mate zich deze verschijnselen voordoen. Maar een dusdanig algemeen verschijnsel kan wortelen in de theorie zelf. Het is beslist belangrijk om dit te onderzoeken, maar ik vind het op dit moment nuttiger om het probleem de bekijken vanuit een constructief oogpunt.

Ik meen dat het Ernst Bloch was die zou hebben gezegd dat binnen het marxisme een “koude” en een “warme” ziel huizen. Meer in het algemeen is er binnen het revolutionaire gedachtegoed sprake van een “autoritaire” “staats”-ziel en een libertaire zelfbestuurs-ziel. Ik zeg in het algemeen omdat het een zeer onterechte versimpeling zou zijn om deze verdeling te interpreteren met de criteria van de breuk in de Eerste Internationale. Je kunt bijvoorbeeld bij Marx, Lenin en Trotski beide “zielen” aantreffen. En buiten de marxistische stromingen is er nog veel te leren in deze zin.

Na de ervaringen van gewonnen en verloren revoluties denk ik dat we moeten denken over de revolutie in de “warme” betekenis van zelfbestuur, van zelforganisatie.

De revolutie moet gesocialiseerd worden. We moeten haar opvatten als een taak van een veelsoortige sociale meerderheid, sterk georganiseerd en zich bewust van haar doelstellingen.

Ik geloof niet dat men zich een andere kracht kan indenken die in staat is om zich met succes te meten met de moderne burgerlijke staat, met name in de ontwikkelde landen.

Zo bekeken is het van belang om opnieuw na te denken over de bekende metafoor van Gramsci volgens welke de staat in het Westen slechts een “vooruitgeschoven loopgraaf” is, waarachter zich een hechte linie van “fortificaties en kazematten” bevindt, waarin de burgermaatschappij georganiseerd is. Gewoonlijk is deze gedachte in reformistische zin uitgelegd, vooral door de CP’s in de tweede helft van de jaren zeventig. Dat wil zeggen op institutionele wijze. De “kazematten” worden uiteindelijk teruggebracht tot de vertegenwoordigende organen en de semistaatsinstellingen (publieke sector, raadgevende organen) welke door links zouden moeten worden veroverd om de hegemonie te bevechten. We weten maar al te goed hoe dit verhaal is geëindigd.

Maar er is een andere uitleg mogelijk (min of meer overeenkomstig de opvattingen van Gramsci, maar dat is de vraag nu niet): de revolutionaire beweging moet de beschikking hebben over haar eigen “fortificaties en kazematten” in de samenleving. Over een web van sociale organisaties, onafhankelijk van de staat, democratisch, autonoom, waarbinnen zich de wil tot samenwerken en overeenstemming rond een revolutionair project kan ontwikkelen. Binnen deze benadering is het voldoende om de politiek ten opzichte van de staatsinstellingen zo te formuleren dat zij een revolutionair project ten dienste staat.

Het veroveren en verdedigen van de onafhankelijkheid van de sociale bewegingen ten opzichte van de staat, het inzicht verspreiden dat het gaat om een institutie die vijandig staat tegenover de belangen van het volk, zelfs onder parlementaire verhoudingen, is de meest waardevolle taak, die op zichzelf de noodzaak van een revolutionaire organisatie al rechtvaardigt. Het is een moeilijke taak omdat er hierbinnen een zeer scherpe scheiding bestaat tussen reformisten en revolutionairen. En het is bovendien een zeer ingewikkelde taak omdat deze niet volbracht kan worden met propaganda, kritische theorie en dergelijke, maar uitsluitend in de praktische ervaring. En deze ervaring wordt niet opgedaan in gescheiden werelden, loopgraaf tegenover loopgraaf, maar in samenlevingen waar de macht langs alle poriën binnendringt en waarin derhalve de stellingname van de sociale bewegingen hiertegenover een permanent en beslissend probleem is.

Op een andere plaats in dit tijdschrift zegt Joao Machado: “De politiek moet uit de staatssfeer gehaald worden”. Dat is een goed criterium voor de organisatie van een revolutionaire samenleving, maar het gaat ook op voor het werk in een periode die zo weinig revolutionair is als welke we nu meemaken.

Het gaat erom dat de sociale bewegingen en hun organisaties horizontaal werken: naar beneden om wortels te krijgen in de samenleving; naar opzij om de solidariteit, de eenheid en de globale visie op de sociale problemen te ontwikkelen. Want vanuit deze grondslag kan een subversieve blik naar omhoog geworpen worden (en het werk uitgevoerd worden dat men nodig acht in de staat of haar instituties), zonder de verblinding of het opgezogen worden dat zo vaak de volksbewegingen treft in haar relaties met de macht.

We beleven roerige tijden. Zoals vaker in de geschiedenis kunnen we zeggen dat “het oude nog aan het sterven is en het nieuwe nog bezig is geboren te worden”. Er is sprake van een “eenvormige en lege” tijd, van het einde der geschiedenis, waarin niets revolutionairs mogelijk lijkt. Maar het moet mogelijk zijn.

In deze actieve hoop, waakzaamheid, opmerkzaamheid voor het heden, voor het moment waarop de strijd kan losbarsten of zich ontwikkelen, ligt naar mijn mening de levenskracht van ons, die geen “vaarwel” tegen de revolutie zeggen, maar die koppig blijven wachten om haar welkom te heten.

Noot:
Dit artikel komt uit ‘Viento Sur’; numero 1 (februari 1992), en is uit het Catalaans vertaald door Bert Prins.