Vierde Internationale

Voorbereidende discussie voor het 6e Wereldcongres

Balans, problemen en perspectieven van de koloniale revolutie


Bron: De Internationale, 1960, nr. 1, driemaandelijks [Met dank aan Rob Gerretsen]
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?

Qr-MIA

       


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:


Verwant
Teksten van het 10e Wereldcongres
De toekomst der wereldrevolutie
Vreedzame coëxistentie en wereldrevolutie

I. De oorzaken die de ontwikkeling van de koloniale revolutie gaande houden

Op frappante wijze contrasteert de voortdurende stijgende golf van de koloniale revolutie met de achteruitgang van de revolutionaire arbeidersbeweging in de hoogontwikkelde kapitalistische landen. De opgang van de koloniale revolutie wordt ondersteund door een aantal oorzaken die ontbraken of waarvan de vroegere kracht heeft opgehouden te bestaan in de hoogontwikkelde kapitalistische landen.

Het proces van de relatieve stabilisering van het kapitalisme in deze landen is hand in hand gegaan met de verslechtering van de economische en financiële situatie van het merendeel van de koloniale en semikoloniale landen.

Het kapitalisme van de hoogontwikkelde landen heeft geprofiteerd van de massale Amerikaanse kapitaalinjectie en van de geweldige, wereldwijde door de oorlog veroorzaakte behoefte aan materiaal voor de wederopbouw en voor de industriële ontwikkeling om een nieuwe cyclus van expansie in te zetten op een hoger productiviteitspeil. De koloniale en semikoloniale landen hadden de kapitalen, die zij gedurende de oorlog en de eerste daarop volgende jaren hadden geaccumuleerd, snel verbruikt en zagen zich meer en meer voorbij gestreefd door de absolute en relatieve vooruitgang, die de hoogontwikkelde landen verwezenlijkten.

De industriële uitbreiding van de hoogontwikkelde landen wordt begunstigd door de economische ontwikkeling van de koloniale en semikoloniale landen die wordt gekarakteriseerd door een schoksgewijze en ongelijkmatig verlopend industrialisatieproces, dat desondanks voortgang vindt.

Tezelfdertijd profiteren de hoogontwikkelde landen, zowel van de technische en wetenschappelijke vooruitgang om hun onafhankelijkheid van de import van bepaalde agrarische producten en grondstoffen te vergroten, als van de prijsdaling van deze importen om een in verhouding tot de afhankelijke landen gunstige handelsbalans en een betere bescherming tegen de inflatie te ontwikkelen.

De afhankelijke landen daarentegen zien hun handelsbalans voortdurend verslechteren en zij vechten tegen de koortsachtige aanvallen van een endemische[1] inflatie.

De kloof tussen de ontwikkelde en de afhankelijke landen groeit, zowel ten aanzien van de absolute productie, als ten aanzien van de productie per hoofd van de bevolking, gezien het feit dat de bevolking van de laatstgenoemde landen vlugger toeneemt dan hun productie.

De wortels van deze ontwikkeling liggen in de afwijkende, economische en sociale structuur en in de historische achterstand van de afhankelijke landen. Om de huidige ontwikkeling, van de hoogontwikkelde kapitalistische landen te kunnen inhalen, moet een land kunnen uitgaan van een ontwikkelde economische infrastructuur[2] met een technisch geschoold arbeiderskorps en een investeringspeil dat per hoofd der bevolking zeer hoog moet zijn. Welnu de afhankelijke landen zijn structureel gehandicapt in deze wedstrijd.

Zij missen de passende economische infrastructuur, beschikken over een relatief laag nationaal inkomen en kunnen niet voldoende accumuleren, zowel door hun huidige beperkte inkomen, als door het feit van het verdwijnen van de meerwaarde naar de imperialistische landen en tenslotte door de tendentie bij een groot deel van het kapitaalbezit van de inheemse oligarchieën, in de richting van woeker, handelswinst of rente.

In ieder geval gaat het accumulatiepeil van 15 à 25 % van het nationale inkomen, noodzakelijk geacht om tot een industrialisatie in het groot te komen, de huidige praktische mogelijkheden van deze afhankelijke landen te boven.

Zelfs dit peil zou in de meeste van die landen met een zwak nationaal inkomen onvoldoende zijn, indien het niet werd ondersteund door andere hulpbronnen.

In het geval van landen, die nog een kapitalistische structuur hebben, zouden deze hulpbronnen normaliter uit buitenlands kapitaal moeten bestaan, in de vorm van investeringen in de publieke sector (voor de infrastructuur) of in de privésector, met herinvestering ter plaatse.

Maar zelfs als zulke hulpbronnen te vinden waren – ondanks beduchtheid van het kapitaal voor beleggingen die niet de gemiddelde rentevoet opbrengen – zouden zij buitengewoon veel groter moeten zijn dan het totaal van de huidige jaarlijkse uitgaven, die naar de “onderontwikkelde gebieden” gaan, de USSR inbegrepen: deze som zou dan moeten oplopen van 4 miljard tot ongeveer meer dan 20 miljard dollar, zo niet aanzienlijk meer.[3]

Het is uitgesloten dat het kapitalisme bereid is tot een dergelijke inspanning. Onder deze omstandigheden – en zonder de nieuwe pogingen van het imperialisme tot het “helpen” van de “onderontwikkelde landen” op een nog grotere schaal (India, Indonesië, Latijns-Amerika, Afrika, Arabische landen) gering te schatten – kan men eerder in de komende jaren een absolute en relatieve verdieping van de kloof (zoals reeds boven verklaard) van deze landen in verhouding tot de hoogontwikkelde landen verwachten.

Wat betekent dat de economische en industriële ontwikkeling, die overigens voortgang zal vinden in deze landen, zich zal voltrekken onder hoogst explosieve omstandigheden, die ook zeer verschillen van die van de hoogontwikkelde landen: waarlijke economische crisis en niet slechts kleine recessies, werkloosheid, inflatie.

Het is deze afwijkende economische situatie, resultaat, aan de ene kant van de historische achterlijkheid van de afhankelijke landen vergeleken met de hoogontwikkelde landen, die zich in een nieuwe expansiecyclus bevinden en aan de andere kant van de obstakels; gelegen in hun economische en feodaal-kapitalistische structuur - zo het al plaatselijk geen door het kapitalisme geïnfiltreerde stammenstructuur is – die een fundamentele verklaring geeft voor het bestaan van de kloof tussen de machtige, voortdurend afhankelijke landen en de teruggang van de revolutionaire arbeidersbeweging in de hoogontwikkelde kapitalistische landen.

Een andere duidelijke oorzaak die tegenwoordig het vuur van de koloniale revolutie aanwakkert, is de teruggang van het imperialisme, in verhouding tot de stijgende kracht van de arbeidersstaten en de nieuwe betrekkingen, na de oorlog tot stand gekomen tussen de leidende sociale lagen van de koloniale revolutie met het imperialisme enerzijds en de bureaucratie van de arbeidersstaten anderzijds.

Deze heersende lagen, in hun bonapartistische functie, hoofdzakelijk samengesteld uit elementen die hopen op een nationaal-economische ontwikkeling, profiteren van het bestaan, de kracht en de toegenomen mogelijkheden van de arbeidersstaten, als van hun tegenstellingen met het imperialisme, om juist hun bonapartistische rol te vergroten en zeer ver te gaan in hun pogingen zich te bevrijden van de directe greep van het imperialisme.

Met het bereiken van het eerst gestelde doel, nl. van de formele onafhankelijkheid t.o.v. het imperialisme, is de koloniale revolutie echter niet uitgeput.

Zij gaat verder, door te zoeken naar een werkelijke liquidatie van alle gevolgen van het imperialisme en van de economisch-sociale, structurele belemmeringen op haar weg naar een snelle economische ontwikkeling en naar industrialisatie.

De wezenlijke behoefte die voortdurend op steeds dwingender wijze, onweerstaanbaar, door de massa’s van de afhankelijke landen wordt gevoeld, is snel het peil van de hoogontwikkelde industrielanden te bereiken en hun historische achterstand in te halen.

Het is om deze reden dat in het algemeen de anti-imperialistische nationale fase van de koloniale revolutie, gedurende welke de burgerlijke of kleinburgerlijke leidingen een leidende rol hebben kunnen spelen, op het ogenblik bezig is te wijken voor een hogere fase, waarin de economische-sociale eisen van de ontwikkeling van de afhankelijke landen op de voorgrond worden gesteld. Dit is in het bijzonder het geval met de formeel onafhankelijke landen van Latijns-Amerika, de islamitische landen van het Nabije Oosten, India, Pakistan, Indonesië, Ceylon, enz.

Onder deze omstandigheden neemt de koloniale Revolutie de plaats in van de voorhoede van de wereldrevolutie, en treedt zij als voornaamste kracht op, ook voor de herleving van de revolutionaire strijd in de hoogontwikkelde landen.

Door het feit van het historisch achterblijven van de revolutie in de hoogontwikkelde kapitalistische landen, die het resultaat is van de dialectische wisselwerking van het verraad van de leiding en de nieuwe economische ontwikkeling van het kapitalisme, is de Koloniale Revolutie objectief de stuwende kracht van de Wereldrevolutie, in combinatie met de groeiende kracht der arbeidersstaten.

Het ontwaken van de revolutie, in het bijzonder in de ontwikkelde kapitalistische landen van Europa, heeft alle kans te verschijnen als het historisch resultaat, op zijn minst gedeeltelijk, van de druk van buitenaf van deze samengestelde krachten, in een voor het kapitalisme in die landen minder gunstige economische conjunctuur dan die op het ogenblik.

II. De koloniale revolutie en het imperialisme

Onder de onweerstaanbare druk der massa’s, die de koloniale revolutie onophoudelijk voorwaarts stuwen, ziet het imperialisme zich genoodzaakt zijn toevlucht te nemen tot meer indirecte en meer soepele vormen van afhankelijkheid.

Alle voorbeelden door het Engelse, Franse en Belgische imperialisme gegeven, bewijzen duidelijk deze neiging: het verheffen van gebieden die gisteren nog koloniën waren tot zelfbestuur of een opname in een Gemenebest met zeer soepele banden met het moederland; staten die formeel geheel en al onafhankelijk zijn. De meest scherpziende vleugel van het imperialisme is er op dit ogenblik op uit het meest essentiële van zijn economische posities te redden, door middel van het overdragen van de macht aan inheemse elites voor wier ontwikkeling en corrumpering, door politieke en economische macht, men zich zeer inspant.

Deze vleugel is zich bewust van de onmogelijkheid om nog langer, hetzij in de vorm van directe Europese overheersing, hetzij in de vorm van inheemse regeringen, die niet overwegend onafhankelijk zijn, te regeren.

Overal waar een inheemse elite bestaat – intellectuelen en verschillende andere soorten elementen, die in feite of in aanleg burgerlijk of kleinburgerlijk zijn – spant het imperialisme zich in op haar te steunen door haar of onmiddellijk, of in etappes de politieke macht af te staan en door haar te corrumperen, d.m.v. hun deelname in de economische uitbuiting van hun respectievelijke landen.

Maar de moeilijkheid voor het imperialisme in deze onderneming is het gebrek aan voldoende ontwikkelde inheemse sociale lagen om een dergelijke rol op zich te nemen in het aangezicht van de onstuimige massabeweging.

De precieze positie van elk der voornaamste imperialismen hangt af van zijn kracht en van de concrete situatie waarmee het te maken heeft. Het Engelse imperialisme, dat zich op tijd heeft terugtrokken uit Azië terwijl het er in slaagde zijn voornaamste belangen in landen als India, Pakistan, Ceylon en zelfs Malakka veilig te stellen, spant zich op het ogenblik in dezelfde operatie in Afrika te voltrekken, rekening houdend met de bijzondere omstandigheden op dit continent: Centraal-Afrika, Zuid-Afrika, met een grote blanke bevolking, en met zeer grote kapitaalinvesteringen, die op het spel staan.

Maar zelfs in deze gebieden voorziet het imperialisme nuchter de dag waarop de explosieve politiek van de kleurbarrière en de dictatoriale overheersing van Europese minderheden, de macht zal moeten afstaan aan de inheemse meerderheid, ondanks de verbitterde en voortgezette tegenstand, die men van deze minderheden kan verwachten.

Het Franse imperialisme zelf is op dit moment bezig etappes over te slaan, etappes die gaan van het keizerrijk naar de paternalistische “Gemeenschap”, en van deze naar de “hernieuwde Gemeenschap”, te weten naar een vereniging van min of meer formeel onafhankelijke staten, zoals diegene die op weg zijn naar de internationale soevereiniteit. Zij blijft zich slechts in Algerije wanhopig verzetten, in een land met grootte Europese bevolking en begiftigd met onschatbare rijkdommen in de Sahara.

Het Belgische imperialisme heeft zich genoodzaakt gezien te zwichten voor de onafhankelijkheid van de Congo, na een vlaag van verzet, die even kort als vergeefs was.

Het Portugese imperialisme, dat weet dat met de onafhankelijkheid van zijn koloniën de doodsklok voor zijn dictatoriaal bewind zal worden geluid, zowel door het feit dat zij de zwakheid van zijn regime zal demonstreren, als door het opdrogen van een groot deel van zijn economische en financiële bronnen, houdt nog stand onder verdediging van slavernijmethoden van overheersing. Een reden te meer voor het feit, dat in de huidige internationale en Afrikaanse situatie zijn val des te heviger zal zijn.

Wat het Amerikaanse imperialisme betreft, dat heeft een meer gevarieerde koloniale politiek. Onder het vermijden van de directe overheersing, uitgezonderd in het geval Porto Rico, aarzelt het niet op brutale inheemse dictatoriale regimes te steunen, waar het zeer belangrijke economische en strategische belangen heeft (Centraal-Amerika, Vietnam, Zuid-Korea, Siam [Thailand - MIA], enz.).

In Afrika daarentegen, waar het moet optornen tegen oude imperialistische tegenstanders, die gecompromitteerd zijn door de directe overheersing, bedient het zich van het masker van de “bevrijder” en de “liberaal”, en spant het zich in om de goede gunsten van de opkomende inheemse bourgeoisie te winnen, d.m.v. zijn materiële “hulp”.

Het economisch en gedeeltelijk strategische belang van de koloniale en semikoloniale landen, blijft een voortdurend levensbelang voor het imperialisme (zowel voor zijn bevoorrading met grondstoffen als voor de export van zijn industriële producten en zelfs van zijn kapitalen, hoewel de belangrijkheid van deze laatste factor onderwijl voorlopig enigszins verminderd is in verhouding tot die der twee andere factoren).

Aan de andere kant begunstigt de strategie der atoomoorlog, die het voordeel geeft aan de verrassingsaanval, en het probleem stelt van het overleven, de verspreiding van basis over de wereld.

In de beslissende wedloop met de arbeidersstaten, waarin het imperialisme zich gedwongen ziet door de loop der dingen, zal het handhaven van de greep op de afhankelijke landen een nog groter belang verkrijgen voor het imperialisme, dan dat al in het verleden het geval was. Deze concurrentiestrijd brengt immers, aangenomen dat zij vreedzaam blijft voor een periode, een nog verwoeder wedloop met zich mee dan in het verleden bestond, een wedloop om de economische macht, waarvan de meest belangrijke reserve steeds de hulpbronnen en de industrialisatie van de afhankelijke landen blijft.

In de komende tien jaren zet het imperialisme zijn wedloop (vanuit verschillende gezichtspunten) gehandicapt in: gecompromitteerd door zijn verleden in de ogen der massa niet in staat door zijn structuur om daadwerkelijke hulp te verschaffen; verdeeld in eigen rijen, in machten die hun vroegere potentieel hebben hersteld en voorbij zijn gestreefd en zich in een aangewakkerde concurrentiestrijd begeven, juist op het bij uitstek geschikte domein van de accumulatie: de industrialisatie van de afhankelijke landen.

De enige kans voor het imperialisme bestaat in die gebieden, in de hulp die de opkomende inheemse bourgeoisie het zou kunnen brengen.

De komende etappe van de koloniale revolutie hangt af van de wedloop die is begonnen tussen de opbouw van een dergelijke sociale laag, waar het imperialisme met alle middelen naar streeft, en de revolutionaire beweging der massa’s, op zoek naar radicale oplossingen en daardoor naar een radicale leiding.

Maar zelfs de overgang via een inheemse neobourgeoisleiding, kan historisch slechts van korte duur, en uiteindelijk economisch verderfelijk zijn, voor het imperialisme.

Want elke belangrijke ontwikkeling van een inheemse bourgeoisie kan op de lange duur slechts het deel van de meerwaarde, dat nog door het imperialisme wordt ingepalmd, verminderen.

III. De koloniale revolutie en de arbeidersstaten

In de huidige historische fase van het ontstaan, naast het kapitalisme, van een internationaal systeem van arbeidersstaten, zou de verbinding tussen de koloniale revolutie en de arbeidersstaten op heel natuurlijke wijze en bijna automatisch tot stand moeten komen. Het samengaan van de belangen in de gemeenschappelijke strijd, tegen het imperialisme is duidelijk en zou moeten leiden, tot een actieve onvoorwaardelijke steun van de zijde der arbeidersstaten.

Aan de andere kant zouden de arbeidersstaten op het terrein van de economische ruil steeds meer de mogelijkheid hebben op voordelige wijze de plaats in te nemen van het imperialisme, wat betreft de hulp die het verleent en wat betreft de economische kringloop met de afhankelijke landen, die dat imperialisme nog beheerst.

De arbeidersstaten kunnen een goedkope technische en financiële hulp bieden voor de reële economische ontwikkeling van de afhankelijke landen, en dat zonder politieke voorwaarden te stellen.

Zij kunnen aan de andere kant, zonder dat dit in het algemeen gebeurt, handelsbetrekkingen aanknopen op de basis van de wederzijdse aanvulling van hun economieën: landbouwproducten en grondstoffen uit de afhankelijke landen tegen materieel voor industriële uitrusting uit de arbeidersstaten.

De ontwikkeling van zulke betrekkingen met de afhankelijke landen doet in haar historisch perspectief, duidelijk de enorme mogelijkheden uitkomen waarover de arbeidersstaten op dit gebied potentieel beschikken, en de dodelijke risico’s ook die het imperialisme bij een eventueel voortduren van een “vreedzame wedijver” loopt.

Het is slechts de aard van het politieke regime van de huidige arbeidersstaten, gedegenereerd, of misvormd door de bureaucratie, die de mogelijkheden waarvan partij getrokken kan worden, inperkt, en het feitelijk verbond tussen de koloniale revolutie en de arbeidersstaten belemmert en misvormt.

Men zou hier natuurlijk kunnen tegenwerpen dat de economische hulp, die de bureaucratie van de USSR of de andere arbeidersstaten verleent aan de bourgeoisregeringen van de afhankelijke landen, deze de gelegenheid geeft om momenteel de druk van het imperialisme te weerstaan, en om zich vrijer te ontwikkelen.

Maar naarmate deze steun wordt verleend, in ruil voor een “neutralistische” politiek van de koloniale bourgeoisie, en de communistische partijen in de afhankelijke landen zich verplicht zien hun onafhankelijke klassepolitiek ondergeschikt te maken aan de belangen van de diplomatie van de arbeidersstaten, loopt zij de kans uiteindelijk praktisch neer te komen op de consolidering van de burgerlijke regimes, die zich onveranderlijk keren tegen de arbeidersbeweging van hun eigen land, en in een latere fase zelfs tegen de arbeidersstaten.

Vanuit dit gezichtspunt zijn de voorbeelden van Nehru, Soekarno, Nasser, Kassem en anderen, die de voordelen genoten van de hulp der arbeidersstaten, welsprekend.

IV. De rol van de nationale bourgeoisie

De inheemse compradoren-oligarchiën, die haar inkomsten uit handelswinst, grondrente, woeker of uit haar functies in dienst van het imperialisme trekt, zijn in de afhankelijke landen sociale lagen die zich in neergaande lijn bevinden, ten voordele van de nieuwe sociale formaties, die het proces van de economische en industriële ontwikkeling, dat ondanks alles voortgaat, weerspiegelen.

Het zijn die sociale lagen, die direct of door hun kleinburgerlijke ideologen, zich in het huidige stadium van de leiding van de koloniale revolutie meester maken. De betekenis van deze sociale lagen, te weten van de nationale bourgeoisie, loopt sterk uiteen in de verschillende afhankelijke landen en varieert naargelang van het bereikte economische ontwikkelingspeil.

In het geval van landen zoals India, Argentinië, Brazilië en Chili, gaat het reeds om een echte klasse die voldoende machtig en bewust is om de directe politieke macht op zich te nemen, zelfs als zij de kans loopt om die macht tijdelijk te verliezen aan andere groepen, die meer verbonden zijn met de oligarchie en het imperialisme. In het geval van andere Aziatische en Latijns-Amerikaanse landen, is de nationale bourgeoisie in verhouding tot de compredoren-oligarchie minder belangrijk.

In bepaalde gevallen oefent zij haar macht uit door middel van bonapartistische politieke regimes (zoals Soekarno, Nasser, Kassem, Nkrumah enz.), die in hun historische rol optreden ten voordele van de nationale bourgeoisie.

In andere gevallen, die zich veelvuldig kunnen voordoen in Afrika, zou de zeer zwakke laag van inheemse elites, buiten de stamhoofden en de functionarissen in dienst van het imperialisme, een nieuwe compradorenbourgeoisie doen ontstaan, nauw verbonden met het imperialisme, tot de gezamenlijke economische uitbuiting van hun land van oorsprong.

Het voornaamste instrument voor de ontwikkeling van de nationale bourgeoisie blijkt overal de bonaprtistiche politieke macht te zijn. Dank zij deze macht is het mogelijk tegelijkertijd het hoofd te bieden aan de oligarchie, het imperialisme, de massa’s, en ook de belangrijke kapitalen te vinden, die nodig zijn voor de opbouw van de infrastructuur en de financiering van ondernemingen van grote omvang.

Aan de andere kant is de uitoefening van de politieke macht en van de economische functies van de staat, die reeds gedeeltelijk de kaders van deze bourgeoisie vormt door de verrijking van de functionarissen hun infiltratie in de ondernemingen, hun corruptie, enz.

De bonapartistische staat wordt in deze omstandigheden de werkelijke broedplaats van de kapitalistische ontwikkeling in de afhankelijke landen.

De ideologie, die het best beantwoord aan de bonapartistische staat is de feitelijke dictatuur van de (alle andere partijvorming uitsluitende, nationale) eenheidspartij, die tot stand komt als haar leiding de macht in handen neemt.

In het geval waarin het gaat om een partij, welke voor zijn program en zijn ideologie werkelijk proletarisch en socialistisch is, zou zulk een dictatuur, steunend op de in comités of democratische communes georganiseerde massa’s, ontegenzeggelijk een historisch progressieve betekenis hebben. Maar het voorwendsel van de zogenaamde koloniale maatschappij zonder klasse, dat zekere personen thans in Afrika gebruiken om de bonapartistische dictatuur van de eenheidspartij te rechtvaardigen, welke is gewikkeld in een kapitalistische economische ontwikkeling en zonder democratische controle van de georganiseerde massa’s, is te verwerpen.

Indien het waar is dat men niet in een maatschappij, welke het tribalisme ternauwernood heeft verlaten, het meerpartijenregime van de socialistische democratie kan overplanten, dan zou men toch niet kunnen voorbijgaan aan de noodzaak voor de eventuele eenheidspartij om een naar proletarische ideologie en program klassekarakter te hebben en zich te baseren in de democratische boerencommunes en stedelijke comités georganiseerde massa’s, welke de regering controleren en de macht dragen.

Voor wat betreft de meer ontwikkelde landen moet het recht bestaan op meer dan één Sovjetpartij als een essentiële garantie voor een waarlijk socialistische democratie.

Men mag geen enkele illusie hebben met betrekking tot de werkelijke tendenties van de nationale bourgeoisie. Indien bij haar vorming zij gedwongen is om tot op zekere hoogte te strijden tegen het imperialisme en de oligarchie, zich te verbinden met het proletariaat en haar vakorganisaties voor een gehele periode nationalisaties en een “gemengde” economie aan te bevelen en zelfs in de praktijk te brengen, zij neigt onveranderlijk, juist door haar sterker worden, naar een optreden als de klassieke bourgeoisie van de meer ontwikkelde landen: zich richten tegen de arbeidersbeweging, zich nauwer aansluiten bij het imperialisme, zowel door de “bevrijding” van haar “gemengde” economie (teneinde buitenlands kapitaal aan te trekken en het binnenlandse privé kapitalistische initiatief te stimuleren) als door zijn diplomatieke aansluiting bij het imperialisme. Het India van Nehru, een van de eerste landen die hun onafhankelijkheid hebben verworven en waar een belangrijke nationale bourgeoisie gevormd is, is de spiegel waarin zich reeds duidelijk de relatief op kort zicht onvermijdelijke historische regressieve en contrarevolutionaire ontwikkeling van de nationale bourgeoisie afspeelt. (Andere voorbeelden: Tunesië, Egypte, Ghana, Argentinië, Brazilië enz.)

Het grootste gevaar, dat de zich in revolutie bevindende koloniale massa’s bedreigt is in te slapen in de mystiek van de nationale eenheid met hun bourgeoisie en aan deze mystiek hun politiek en zelfstandige klasseorganisatie op te offeren.

V. Kapitalisme of socialistische weg?

Het verlangen van de koloniale massa’s naar de politieke onafhankelijkheid en naar een snelle economische ontwikkeling is overal diep en onweerstaanbaar.

De nationale bourgeoisie spant zich in om deze zending te vervullen, zowel om er zelf van te profiteren als om de massa’s tevreden te stellen.

Maar zij struikelt over de onmogelijkheid om dit doel van de snelle economische ontwikkeling langs kapitalistische wegen te bereiken.

De nationale bourgeoisie toont zich overal onmachtig definitief (na enkele etappen, die noodzakelijk kunnen blijken ) het wezenlijke van de meerwaarde te nationaliseren, welke door de imperialisten uit de afhankelijke landen wordt geperst evenals de grondrente van de inlandse feodalen en de enorme krachtbron uit te buiten, welke wordt gevormd door de ongebruikte arbeidskracht van die landen. In geen enkel opzicht heeft zij gekund, noch gewild de imperialistische agrarische, mijnbouw , handelsondernemingen zonder schadeloosstelling te onteigenen, zonder schadeloosstelling de feodalen te onteigenen en het land aan de boeren te geven; de economie te nationaliseren, te planificeren en in haar dienst de massa’s van het land te mobiliseren.

Overigens is de agrarische kwestie overal fundamenteel. Het land is in grote meerderheid overal in beslag genomen door de inlandse feodalen, colons en buitenlandse imperialistische ondernemingen, slechts een gedeelte ervan wordt privatelijk bebouwd door inlandse boeren of collectief in de stamreservaten, in Zwart-Afrika bijvoorbeeld.

Zelfs deze vrije boeren, noch lijfeigenen, noch deelpachters, noch agrarische arbeiders, zijn voor het merendeel arme boeren, vergeleken met de standaard van de boeren van de ontwikkelde kapitalistische landen en moeten wanhopig vechten om als boeren een bestaan te vinden.

Vandaar de buitengewone, boven alles te stellen belangrijkheid van een radicale agrarische hervorming, vergezeld van de effectieve materiële en technische hulp van een waarlijke proletarische staat.

De agrarische hervorming is vóór alles de beschikking over de grond volgens de vrije wil, van hen, die hem bewerken. Naar het concrete geval kan zij de vorm aannemen van de verdeling van de gronden van de feodalen en van de colons onder de boeren zonder of zeer weinig grond, vergezeld van de doelmatige hulp van de staat aan de boerencoöperaties, ofwel de vorm van een collectief beheer vanaf het begin van de grond van de dorpscommunes (of weer uitgebreid) en de collectieven van de agrarische arbeid, de deelpachters van de grote plantages en domeinen of het vaakst van een gemengd stelsel.

De nationale bourgeoisie rekent voor de economische ontwikkeling op de inbreng van vreemde kapitalen. Overigens maken de massa en de voorwaarden van belasting en beheer van deze laatste, de industrialisatie van de afhankelijke landen illusoir, althans te weinig snel om de ontwikkelde landen in te halen.

Het vergelijkende voorbeeld van China en India wordt op dit terrein beslissend (en zonder aandacht te vestigen op de Sovjet-Unie).

Het voorbeeld van Zuid-Slavië [Joegoslavië – MIA] is er nog een. De Chinese ervaring is absoluut geldig als aanwijzing van een juiste weg naar de snelle en evenwichtige economische ontwikkeling van een koloniaal land, dat uit moet gaan van een zeer laag niveau van de productieve krachten.

De organisatie van de boerenmassa’s in communes bevat elementen, welke met voordeel in andere gevallen zouden kunnen worden toegepast, in het bijzonder daar waar de gemeenschapstradities van de boeren nog relatief sterk zijn.

De politieke en economische organisatie van de commune maakt het mogelijk om alle beschikbare arbeidende massa’s productief te gebruiken en daarbij de productieve middelen en krachten ter plaatse te benutten en daarmee een begin te maken met de snelle en evenwichtige economische ontwikkeling van het land.

Men zou de instelling van communes in het algemeen, slechts kunnen kritiseren vanuit het gezichtspunt van hun eventuele bureaucratisch beheer, welke de neiging zou hebben om niet voldoende rekening te houden met de levensomstandigheden van de massa’s en niet de noodzaak van een vrijwillige aansluiting bij dit nieuwe type van economische en sociale organisatie.

Maar in het geval, waar in de bureaucratische excessen beperkt zouden kunnen blijven – dankzij voornamelijk de democratische organisatie van de massa’s, welke de communes leiden – zouden de communes als instelling historisch kunnen blijken te zijn, een vorm voor de snelle, evenwichtige en productieve ontwikkeling van de onderontwikkelde landen, daarbij ten volle en oordeelkundig alle beschikbare bronnen benuttend en als een school voor een meer sociaal en gemeenschapsleven.

Het Zuid-Slavische voorbeeld is van zijn kant waardevol als ervaring, van de snelle ontwikkeling van een onderontwikkeld land, waarin de kleine agrarische priaateigendom overheerst, dankzij een economie, welke, terwijl zij geheel een arbeiderskarakter heeft, openblijft voor de voordelen van de wereldmarkt; dankzij evenzeer de nauwe democratische verbinding van de producenten met de controle en zelfs met de leiding van de economie (arbeidersraden).

De onderontwikkelde landen, verre van zich te zien geplaatst voor het dilemma van een ontwikkeling van het kapitalistische type, dankzij de inbreng van buitenlandse kapitalen of een stagnatie, hebben de werkelijke mogelijkheid om in hun concrete geval zich van de “Chinese” of de “Zuid-Slavische” weg te bedienen, of iedere combinatie van beiden, ontdaan van hun negatieve elementen.

Maar de allesbeheersende voorwaarde voor een dergelijke mogelijke ontwikkeling, is het vestigen van nieuwe economische en sociale structuren van het socialistische type, hetgeen betekent dat de strijd voor de werkelijke bevrijding van het imperialisme en voor de economische ontwikkeling en de industrialisatie niet te scheiden is van de strijd voor de socialistische revolutie. Alleen de afhankelijke landen, die het verstaan hebben om de anti-imperialistische strijd te verbinden met de strijd voor de socialistische revolutie, hebben zich werkelijk kunnen losmaken van het imperialistische systeem en breed de weg openen naar hun snelle ontwikkeling en naar de industrialisatie.

VI. Het permanente karakter van de koloniale revolutie

Instinctief worden de massa’s, welke worden geworpen in de anti-imperialistische strijd tegen de directe of indirecte imperialistische overheersing, gestuwd naar objectieven, welke die van de formele onafhankelijkheid te boven gaan. In het huidige internationale en nationale verband van de koloniale revolutie heeft deze onverbiddelijk de neiging zich te ontwikkelen als permanente revolutie, welke meer en meer de economische en sociale doelen van de brede boeren- en arbeidersmassa’s, die haar dragen, voorop stelt: landhervorming, nationalisatie en planificering van de economie, emancipatie van de vrouwen.

In dat proces wordt de botsing met de nationale bourgeoisie in een gegeven etappe van de strijd evenzeer onvermijdelijk. Indien deze onvermijdelijk begint in een soort eenheidsfront in feite van alle sociale klassen (met uitzondering van de feodalen en de compradorenbourgeoisie) tegen de directe of indirecte imperialistische overheersing, de verdieping van de strijd brengt niet minder onvermijdelijk differentiatie van het front langs klasselijnen teweeg. De nationale bourgeoisie bevindt zich spoedig op gespannen voet met het radicalisme van de beweging van de boeren- en arbeidersmassa’s, welke de landhervorming, de nationalisatie en de planificering van de economie en de emancipatie van de vrouw verlangen, alle doeleinden, welke onverenigbaar zijn met het regime van de nationale bourgeoisie. Hetgeen haar verplicht zich te keren tegen de beweging van de massa’s en haar toevlucht te zoeken tot een al dan niet openlijk dictatoriaal regime.

Het prestige dat door de nationale bourgeoisie wordt verkregen tijdens de fase van de verenigde anti-imperialistische strijd en de afwezigheid van een waarlijke revolutionaire massapartij, kan haar een krediet verschaffen bij de massa’s en haar in staat stellen om de revolutie tijdelijk halverwege te doen stilhouden (Nehru, Soekarno, Bourguiba, Nasser, Kassem, Nkrumah, enz.)

Vandaar de noodzaak om nooit de zelfstandige revolutionaire beweging van de massa’s ondergeschikt te maken aan de politieke leiding van de nationale bourgeoisie, haar nooit mooier voor te stellen dan ze is, nooit op te houden haar te kritiseren en haar aan de kaak te stellen, terwijl men het anti-imperialistische eenheidsfront met haar aanvaardt, dat wil zeggen, niet een duurzaam politiek verbond, maar eventuele praktische overeenkomsten voor gemeenschappelijke beperkte en nauwkeurig omschreven doelen.

De prominente rol, welke de nationale bourgeoisie, of de kleinburgerlijke, naar hun ideologie uiteindelijk bourgeoisformaties, op dit ogenblik speelt in de koloniale revolutie, is gedeeltelijk het resultaat van de politiek van het stalinisme, welke de zelfstandige revolutionaire beweging van de massa’s ondergeschikt gemaakt heeft, hetzij aan de belangen van de bourgeoisie van het moederland, hetzij aan die van de koloniale nationale bourgeoisie.

Indien men zich niet radicaal stelt tegenover deze politiek en men niet ophoudt de revolutionaire beweging van de massa’s te behandelen als een eenvoudige hulpmacht bij het spel van de bourgeoisie en haar verbindingen met de stalinistische bureaucratie, riskeert men de voortgang van de koloniale revolutie naar een hoger peil enorm te vertragen.

De revolutionair-marxistische elementen, welke in de afhankelijke landen optreden, hebben niet altijd de mogelijkheid om zich van buiten af en op een volledig onafhankelijke wijze te stellen tegenover de bestaande nationale bewegingen, welke naar aanleiding of ideologie bourgeois zijn. Zij zouden in dat geval riskeren zich van de brede massa’s af te snijden en praktisch krachteloos te blijven.

Terwijl zij overal de taak op zich nemen van de open marxistisch-revolutionaire publicaties, welke de problemen verhelderen en een duidelijk perspectief tekenen, kunnen zij zich verplicht zien om voor het essentiële op te treden in de boezem van de bestaande nationale bewegingen met een revolutionair en massakarakter en om in hun boezem een vleugel met een proletarische en socialistische oriëntering tot stand te brengen. Deze oriëntatie kan plaatselijk de overgangsvorm aannemen van een klassepartij, van de arbeidersmassapartij, gebaseerd op de vakbonden. De politisering van de vakbonden in verscheidene afhankelijke landen kan eveneens werken voor de revolutionaire arbeidersbeweging als voor de nationale bourgeoisie.

Deze laatste zal zich inspannen om de vakbonden aan zich te onderwerpen, als leidende politieke macht, zowel vanwege haar strijd tegen de andere fracties van de feodaal-burgerlijke compradores, als vanwege haar economische ontwikkeling.

Vandaar de mogelijkheid en de noodzaak om de georganiseerde kracht van het jonge en dynamische proletariaat van de afhankelijke landen te oriënteren op de overgangsidee van de arbeiderspartij, gebaseerd op de vakbonden.

Naar iedere uitsluitende oriëntatie op het proletariaat, welke in feite de boeren in de afhankelijke landen negeert, kan fataal blijken voor de overwinning van de revolutionaire strijd. Naast de noodzaak van een toepasselijk program voor de agrarische kwestie, welke rekening houdt met de bijzondere kanten van ieder geval, is het noodzakelijk om voortdurend de arbeidersstrijd te verbinden met die van de boeren en om de revolutionaire organisatie op het platteland wortel te doen schieten door een dagelijkse arbeid. In verscheidene afhankelijke landen zijn de voorwaarden gunstig voor de organisatie en de voering van een guerrilla, welke wordt gevoed door de ondersteuning van de boerenkrachten en door de hulp en de bescherming van de boerenbevolking.

De juiste combinatie van de strijd (gewapende) van de boeren met de mobilisatie van de arbeiders in de steden, kan de kracht en de doeltreffendheid van de revolutionaire strijd enorm versterken en de val van de imperialistische of compradorenregimes in de afhankelijke landen versnellen.

De rijpheid en de doeltreffendheid [van] een revolutionaire leiding in [de] verschillende huidige gevallen, dient zich te tonen door haar geest van initiatief, haar bekwaamheid, haar durf om een gelegenheid aan te grijpen om een gewapende strijd van de boeren te doen ontstaan, ten einde de nationale revolutionaire beweging te helpen, te stimuleren en om aan de tegenstander geen enkel respijt te laten om zijn posities opnieuw te consolideren.

In het geval waarin men de economie oriënteert op de nationalisatie van de enkele sleutel[s,] mijnbouw, landbouw- en handelsondernemingen en de collectivisatie van de landbouw op de basis van het stamdorp of van grotere gemeenschappen en de structuur van de staat op de boeren- en stedelijke communes bereidt de ontwikkeling voor van een arbeidersstaat, welke wezenlijk is gebaseerd op een genationaliseerde en geplanificeerde economie. De nationalisatie van de buitenlandse ondernemingen kan overigens in etappen plaatsvinden op voorwaarde dat zij een beperkt gedeelte van de winst naar het buitenland overmaken, dat zij het andere deel ter plaatse herinvesteren en dat zij zich onderwerpen aan de controle van de staat en van hun in raden georganiseerde arbeiders.

De collectivisatie van de landbouw kan enorm vergemakkelijkt blijken te worden door het overblijven in Zwart-Afrika van gemeenschapsgebruiken van de stam, welke op dit terrein nog bijzonder sterk zijn.

De wezenlijke hulp van de staat voor de landbouw, teneinde doeltreffend te strijden tegen de tegenwerkende klimaatsomstandigheden en om de opbrengsten te verhogen (wetenschappelijke, technische, materiële hulp) kan eveneens een dergelijke collectivistische oriëntatie van de landbouw vanaf het begin enorm vergemakkelijken.

De belangrijkste hulpbron in die landen voor hun snelle economische ontwikkeling, is gelegen in de productieve benutting van alle beschikbare en tot nog toe op grote schaal ongebruikte arbeiderskracht.

Maar een dergelijke mobilisatie is onmogelijk zonder het klimaat van een waarlijke revolutie, van een waarlijke arbeiders- en boerenregering in het raam van een genationaliseerde en geplanificeerde economie.

Het gaat er zeker niet om te mikken op de opbouw van een autarkische “socialistische” economie, welke slechts het zeer lage levenspeil van de massa’s zou kunnen handhaven en het politieke regime tot een bureaucratische dictatuur doen degenereren.

Het gaat er om op grote schaal te profiteren van alle mogelijkheden van de wereldmarkt, zowel van zijn kapitalistische als van zijn socialistische sector, evenals van de ontwikkeling van de inter-Afrikaanse markt en handel.

De socialistische revolutie in Zwart-Afrika zal noodzakelijkerwijs eigenaardigheden vertonen vanwege het feit dat we daar te doen hebben met een economisch-sociaal niveau, hetwelk inferieur is aan dat van de afhankelijke landen in andere werelddelen met een feodaal-kapitalistische structuur, in Latijns-Amerika of in Azië.

In Zwart-Afrika hebben mij in het algemeen te doen met meer specifieke structuren van een nog grotelijks op de stam gebaseerde maatschappij, welke uiteenvalt onder het binnendringen van het imperialisme en het kapitalisme, dat de autarkische behoefte-economie vernietigt, de kleine inheemse landbouwproductie vercommercialiseert naast de grote kapitalistische landbouwproducten en de concentratie in de steden, de mijncentra en de imperialistische landbouwplantages provoceert van de arbeidskrachten, losgemaakt door de ontwrichting van de traditionele natuurlijke economie.

Door het feit dat deze graad van economische ontwikkeling geen inheemse leidende klasse heeft losgemaakt, is, waar de beperkte Europese minderheden tot voor zeer kort zelf de economie beheerd, geleid hebben, terwijl zij het plaatselijke civiele bestuur toevertrouwden aan de traditionele hoofden en hun eigen functionarissen de huidige maatschappij in Zwart-Afrika een specifieke vorm van gecombineerde ontwikkeling van de structuren van natuurlijke economie, van eenvoudige koopmanseconomie en van imperialistische economie, waarbij de schakels van een feodale of inheems-kapitalistische economie geheel of grotendeels ontbreken.[4]

Vandaar de specifieke rol van de beperkte inheemse laag, welke tot de macht en de controle van de staat komt in een eveneens specifieke, in het verleden niet gekende internationale en nationale samenhang.

Deze laag beschikt over een kracht op zichzelf, zonder de nauwkeurige invloed, noch de controle te ondergaan van een leidende klasse, waarvan hij de wilsuitvoerder is.

Door het bestuur van de staat ontwikkelt zich deze laag en verschaft hij zich een maatschappelijke belangrijkheid en niet door de intrinsieke behoeften van de productie en zijn rol in de productie. Onder de historische omstandigheden welke in het verleden en tot de laatste oorlog de overhand hadden, zou zulk een laag met zulk een functie zich slechts kunnen ontwikkelen tot een compradorenbourgeoisie in dienst van het imperialisme.

Maar in de scherp omlijnde huidige omstandigheden, waarin hij noodzakelijkerwijs de invloed ondergaat van de machtige beweging van de massa’s, van de groeiende kracht van de arbeidersstaten en weet dat hij kan profiteren van de tegenstelling Oost-West, krijgt deze laag een bonapartistische rol, welke hij opdrukt aan de hele staat, waarvan de economische en sociale structuren zich nog niet definitief georiënteerd hebben op een noodzakelijk klassiek kapitalistische ontwikkeling.

De grenzen van de huidige Afrikaanse staten zijn kunstmatig en absurd en corresponderen met de verdelingslijnen in invloedszones, een verdeling tot stand gebracht door het imperialisme tegen het eind van de vorig eeuw (Congres van Berlijn, 1885).

Het is noodzakelijk om te komen tot een hergroepering van de bestaande staten in grotere formaties in de richting van de Federale Afrikaanse Staat, welke het gehele negro-hamitische volk ten zuiden van de Arabische landen in Noord-Afrika in zich verenigt.

Dit volk is niet strikt homogeen uit een oogpunt van etnische taal- en godsdienstige afkomst. Maar het heeft zich gemeenschappelijke gebruiken, beschaving en lot gesmeed op basis van een economische en sociale stamorganisatie, eender dwars door de eeuwen van zijn slavenexploitatie door de blanken en de onder hun orders staande inheemse huurlingen en thans het begin van een gemeenschappelijk Afrikaans nationaal geweten, dwars door de strijd die het voert voor zijn bevrijding van het imperialistische juk. Het panafrikanisme, dat de Afrikaanse elites bezielt en dat meer en meer de voorhoedelagen meesleept, welke in de beslissende strijd [met] het imperialisme treden, correspondeert met het verwarde zoeken naar de Afrikaanse nationale eenheid, gesmeed door gemeenschappelijke afkomst, gemeenschappelijk lot en strijd.

Natuurlijk kan het panafrikanisme eveneens de ideologie worden van de Afrikaanse bourgeoisie in opbouw om de klasseverschillen en -strijd te verbergen en gedurende een hele periode het revolutionaire potentieel en de arbeiderskracht van de massa’s voor haar klasseprofijt te exploiteren.

Het panarabisme kent zulk een lot in de handen van een Nasser en andere spreekbuizen van de opkomende Arabische bourgeoisie. Het is noodzakelijk om onderscheid te maken tussen het panafrikanisme in de mond van een Nkrumah en het panafrikanisme als idee van een nationale eenheid van het gehele zwarte Afrikaanse volk, een machtige revolutionaire kracht, welke de Afrikaanse massa’s bezielt in hun strijd tegen het imperialisme.

Men zou niet reeds nu de concrete etappen voor een hergroepering door fusie of door federatie van de Afrikaanse natie kunnen voorzien en aanprijzen.

Maar men kan zeggen dat de tendens naar de eenwording overal moet worden begunstigd, aangemoedigd, opgenomen in het program van de Revolutionair Afrikaanse Partij. Indien de uitstraling van het Guinee van Sekou Touré voorbestemd is om zich uit te breiden tot geheel Zwart-Afrika als een poging tot een niet-kapitalistische ontwikkeling, dan zullen de in de komende jaren te noteren revolutionaire haarden in Zwart-Afrika zijn: Zuid-Afrika, Angola en Mozambique, Centraal-Afrika, Kenia, Congo, Nigeria.

De in Zuid-Afrika begonnen revolutie heeft alle kans om zich in de komende jaren te ontwikkelen als een tweede Algerijnse oorlog aan het andere eind van het continent.

Deze strijd, een combinatie van guerrilla en revolutionaire mobilisatie van het proletariaat in de steden en de mijnen, zal de actieve steun hebben van geheel Zwart-Afrika, dat het achterland vormt.

De menselijke boerenreserves, zowel als de geografische voordelen van het land, zijn buitengewoon gunstig voor de guerrilla.

Aan de andere kant is het industriële, agrarische en mijnbouwproletariaat van Zuid-Afrika van vitale betekenis voor de economie van het land.

Een revolutionaire opstand van de Zuid-Afrikaanse massa’s, gebaseerd op een waarlijk revolutionaire beweging met een nationaal karakter, is in staat om betrekkelijk snel het verwoede verzet van de Europese minderheid te breken. Maar men moet in ieder geval rekening houden met dit onvermijdelijke verzet, het niet verkleinen en zich met het oog daarop voorbereiden.

De Zuid-Afrikaanse revolutie zal noodzakelijkerwijs tenderen naar het aannemen van het karakter van een proletarische en socialistische revolutie, waarbij zij het sui generis raciale slavenhoudersregime van een economisch het verst voortgeschreden kapitalisme van geheel Afrika zal omverwerpen. Evenzeer gedurende haar strijdfase als door de betekenis en de resultaten van haar overwinning zal de Zuid-Afrikaanse revolutie geheel Zwart-Afrika meesleuren naar een hoger peil van zijn revolutionaire ontwikkeling. Wat thans noodzakelijk is in Zuid-Afrika is nationaal een massaorganisatie op te bouwen van de niet-Europese massa’s, welke, geheel uitgaande van de nationale, economische en politieke eisen van de massa’s, zich oriënteert op de gewapende opstand en de proletarische revolutie.

Zonder beslissende actie in deze zin, zonder deelneming aan alle mobilisaties van de massa’s, zonder soepele tactiek om zich niet van de massa’s af te snijden zelfs bij hun verkeerde stappen, is het risico groot, dat het revolutionaire potentieel van de massa’s zich voor een gehele periode uitput in explosies, welke verlopen en hun effectieve leiding overgaat naar activistische elementen die niet in staat zijn om een strijd op lange termijn nationaal georganiseerd en zich onophoudelijk tot hogere niveaus verheffend, te voeren.

Zoals in het geval van de Arabische landen, hier en daar zelfs meer, in het geval eveneens van de landen van Zwart-Afrika, zal de overal noodzakelijke organisatie van de revolutionair-marxistische tendens in feite – en gedurende een hele periode – moeten werken in de boezem van bestaande nationale bewegingen van de massa’s en van de vakbonden, daar waar deze bestaan.

Haar algemene doel zal zijn de schepping van klassepartijen met een massakarakter, gebaseerd op de overal te organiseren vakbonden.

Deze partijen zullen een overgangsprogram moeten uitwerken, samenhangend met de specifieke omstandigheden van ieder land, geheel en al rekening houdend met hun hergroepering en hun oriëntering op de Federale Afrikaanse Staat (of de Verenigde Socialistische Staten van Zwart-Afrika).

De organisatie van de vakbonden en hun autonome federatie op het panafrikaanse vlak is een taak, welke overal met ijver moet worden volvoerd, waarbij de vakbonden geroepen zijn overal de voornaamste georganiseerde macht te vertegenwoordigen, welke de regeringen zullen trachten aan zich ondergeschikt te maken (zoals overigens de nationalistische partijen van de bourgeoisie in wording).

VII. De nieuwe fase van de Latijns-Amerikaanse revolutie

De revolutie in Latijns-Amerika is bezig het hoogste niveau te bereiken, dat door de koloniale revolutie in de huidige etappe bereikt is, waarbij zij de fase van de formele onafhankelijkheid gepasseerd is en zij een aanzienlijke ervaring heeft opgedaan van de compradoren-oligarchie en zelfs van de nationale bourgeoisie.

De kapitalistische ontwikkeling van Latijns-Amerika is de meest voortgeschredene van alle afhankelijke gebieden en in bepaalde gevallen, die van Argentinië, Brazilië, Chili, Mexico, heeft zij zelfs reeds een peil bereikt, hetwelk deze landen dichtbij de kapitalistische landen brengt welke achter zijn, zeker in verhouding tot de ontwikkelde landen van heden, doch aanzienlijk dicht bij het gemiddelde kapitalistisch peil van voor de oorlog.

Toch is zelfs in die gevallen de imperialistische greep nog sterk, evenals die van de grond- en compradore handelsoligarchie, hetgeen insluit een gecombineerde structuur van die landen, vol van tegenstellingen en van afbraak en onevenwichtigheden, karakteristiek voor hun economische ontwikkeling.

Het industrialisatieproces van Amerika is gedurende de oorlog aanzienlijk versneld en blijft sindsdien ondanks zijn hortend en stotend karakter, continu.

Latijns-Amerika heeft het grootste deel ontvangen van de uit Europa en Noord-Amerika afkomstige investeringen van alle afhankelijke gebieden.

Maar eveneens van haar heeft het imperialisme het grootste deel van de meerwaarde getrokken, welke verre het totaal van zijn “hulp”, zonder productieve herinvestering ter plaatse, overtreft.

Het zijn de omstandigheden van de imperialistische exploitatie van de enorme agrarische, energie- en mijnhulpbronnen, gecombineerd met die van de parasitatieve grond- en handelsoligarchie, welke de economische ontwikkeling van dit gebied vertragen en de voor deze ontwikkeling karakteristieke schokken) crisis en verstoringen van het evenwicht veroorzaken.

De vorming van ter plaatse productief geherinvesteerd kapitaal wordt belemmerd door de repatriëring van het grootste deel van de door de imperialistische mijnbouw, olie, agrarische en andere ondernemingen uitgeperste meerwaarde door de speculatieve oriëntering van de beleggingen van de oligarchie; door het zeer zwakke inheemse spaarniveau, gevolg van het huidige zeer lage inkomen van de bevolking. De belangrijkheid van deze laatste factor voor de vorming van kapitalen is evenwel beperkt met betrekking tot de twee andere factoren.

Zolang de land- en mijnbouwexporten van Latijns-Amerika profiteren van de schaarste op de wereldmarkt gedurende de oorlog en onmiddellijk daarna was de vorming van inheems monetair kapitaal groeiend en aanzienlijk.

Dit begunstigde, met andere factoren, de versnelde industrialisatie.

Maar sinds deze exporten lijden onder de daling van de prijzen en zelfs betrekkelijk van hun volume, vermindert deze bron van vorming van inheems kapitaal.

De verouderde feodaal-kapitalistische en imperialistische structuren verhinderen aan de andere kant de evenwichtige vergroting van de binnenlandse markt. De boerenmeerderheid van de bevolking heeft geen grond of weinig grond, zonder toereikende hulp van de kant van de staat, de arbeidslonen zijn in het algemeen zeer [laag], terwijl een ontwikkelde infrastructuur ontbreekt (verbindingen, energie, verschillende utilliteitsconstructies enz.).

Vandaar een binnenlandse markt, welke tegelijkertijd beperkt en ontwricht is.

Door het feit dat aan de andere kant de economie vaak afhangt van exporten in een zeer beperkte reeks producten, zo niet voornamelijk van één enkel land- of mijnbouwproduct, voelen deze landen de invloed van de recessies van de wereldmarkt als waarlijke economische crisis en zij spartelen in de doodsangsten van een chronische inflatie.

Dit wordt niet gedaan om de binnenlandse markt te vergroten of om de vorming van de investering van de inheemse kapitalen te begunstigen.

De kunstmatige grenzen, erfenis van de imperialistische kolonisatie en overheersing en regionalistische belangen van de compradoren oligarchie verhinderen eveneens dat de markt zich vergroot volgens de ruimte van zijn natuurlijk kader geheel Latijns-Amerika, zo niet om te beginnen met Zuid-Amerika aan de ene kant, van Centraal-Amerika, Mexico, met inbegrip van de Caribische eilanden aan de andere kant.

Het Noord-Amerikaanse imperialisme verzet zich met de grootste beslistheid tegen de vrije ontwikkeling van de Latijns-Amerikaanse revolutie.

De agrarische energie- en mijnbouwhulpbronnen van Latijns-Amerika, van Mexico tot Patagonië via de rijkdommen in Venezuela en Brazilië, vormen voor zijn ontwikkelde economie, en welke bezig is om zijn eigen nationale hulpbronnen uit te putten, absoluut noodzakelijke reserves.

Aan de andere kant is Latijns-Amerika het belangrijkste afzetgebied voor de industriële producten en de kapitalen van het Amerikaanse imperialisme.

Zijn strategisch belang is voor deze laatste evenzeer vitaal. Het Amerikaanse imperialisme, dat geleidelijk de Europese imperialismen in Latijns-Amerika grotendeels heef verdrongen, hetwelk de voornaamste reactionaire kracht is geworden, verbonden met de compradoren-oligarchie, teneinde de vrije en evenwichtige economische ontwikkeling te verhinderen van dit gebied en zijn industrialisatie en teneinde de anachronistische sociale structuren en de uiterste balkanisatie van dit gebied te handhaven.

Toch ontmoet zijn greep erop sinds de oorlog voortdurend de hevige en soms zegevierende tegenstand van de nieuwe groeiende krachten van de Latijns-Amerikaanse revolutie.

De aangewakkerde inter-imperialistische concurrentie, evenals die welke is begonnen van de zijde van de arbeidersstaten ondermijnen evenzeer deze greep.

In de mate, waarin ondanks alles, de economische ontwikkeling en de industrialisatie van dit gebied zich voortzetten en sinds de oorlog zelfs versnellen, wordt de sociale vorm van die landen diepgaand gewijzigd en sterk verschillend van, verder ontwikkeld, dan in andere afhankelijke gebieden van de wereld.

Buiten het boerendom – deelpachters, landarbeiders of arme zelfstandige boeren – hetwelk nog steeds de zeer grote meerderheid van de bevolking vormt en eveneens buiten de aanzienlijke stedelijke kleinbourgeoisie – intellectuelen, employees, functionarissen, kleine handelaren en ambachtslieden – heeft zich een geconcentreerd en dynamisch industrieel proletariaat gevormd, in het bijzonder in Argentinië, Brazilië, Chili, Mexico, evenals in de mijn- en oliecentra van Chili, Bolivia, Peru, Venezuela.

Aan de ander kant hebben zich naast de klassieke grond- en handelsoligarchie nieuwe lagen van de nationale industriële bourgeoisie gevormd, welke verlangt naar een vrijere en minder door het imperialisme en de oligarchie gehinderde economische ontwikkeling. Het zijn deze lagen die in verschillende Latijns-Amerikaanse landen – direct of door middel van de bonapartistische politieke regimes, zich inspannen om de politieke macht in te palmen en in handen te houden en de machtige anti-imperialistische en revolutionaire beweging van de massa’s der boeren, van het proletariaat en van de geradicaliseerde stedelijke k1einburgerij te hunnen profijt te kanaliseren.

De Indiase en de Indonesische revolutie zijn de twee grote gebeurtenissen waarmee men in de komende jaren zal worden geconfronteerd en waarop men zich vanaf nu met een buitengewone ernst moet voorbereiden.

Ondanks de verschillen die bestaan tussen de economische ontwikkeling van India en die van Indonesië wat betreft de relatieve sterkte van hun bourgeoisie en de structuur van het platteland, zijn de beslissende overeenkomstige factoren in de twee gevallen de volgende zowel in India als in Indonesië hebben de massa’s belangrijke ervaring gekregen met het directe bestuur van de nationale bourgeoisie, met zijn bekwaamheid om het agrarische vraagstuk op te lossen en evenzo het vraagstuk van werkelijke eenwording en dat van de industrialisatie, bij een groeiende bevolking en verder met zijn dictatoriale evolutie.

De impasse waartoe deze politiek heeft geleid, die meer en meer afsteekt bij de revolutionaire successen in China en met de internationale situatie, kan slechts leiden tot een explosie.

Waarschijnlijk zal het het uitbreken van de revolutionaire crisis in een van deze twee landen zijn welke in staat zal zijn de inzet te vormen voor een nieuwe revolutionaire lawine in een hele serie van andere landen in het Verre Oosten die op het ogenblik onder heerschappij staan van compradorenklieken, die actief worden gesteund door het Amerikaanse imperialisme.

De Ceylonese revolutie zal daarvóór al een uitzondering kunnen vormen als gevolg van het bestaan van de LSSP met een solide basis in de massa’s van dit land. Maar de LSSP zal, om zijn volledige rol te kunnen spelen, zijn bolsjewistische structuur moeten verstevigen en zich beter moeten verbinden met de boerenmassa’s, door middel van systematisch werken onder deze massa’s, gesteund door de arbeidersinvloed van de partij en op basis van een program van concrete economische-, politieke- en overgangseisen.

VIII. De Arabische revolutie in het Midden-Oosten

Aan de andere kant van Azië, in de islamitische landen van het Midden-Oosten, onderscheidt zich het (aardbevings)centrum van de Iraakse revolutie.

Na een hele tijd vooruit te zijn gegaan en daarbij belangrijke maatregelen te hebben doorgevoerd ten aanzien van de onteigening van sommige imperialistische posities, agrarische hervorming, emancipatie van de vrouwen, de vakbonds- en militaire organisatie van de massa’s, is ze nu voor een bepaalde periode blijven staan en zelfs achteruit gegaan.

Zoals in andere vergelijkbare gevallen heeft de Iraakse revolutie een staf van “nationale” officieren van kleinburgerlijke afkomst, die streven naar een snellere economische ontwikkeling en die zich willen bevrijden van de controle- en de belemmeringen van het imperialisme, aan de macht gebracht. Zulke groeperingen zitten beklemd tussen tegenstrijdige sociale krachten, die karakteristiek zijn voor de Arabische landen van het Midden-Oosten; nl. de feodale elementen, de handelsbourgeoisie en de woekeraars, de beperkte lagen van de nationale bourgeoisie en de kleinburgerij uit de grote steden (handwerklieden, ambtenaren, functionarissen en intellectuelen), en het revolutionaire proletariaat en de boeren – zij krijgen een uitgesproken bonapartistisch karakter. Als zodanig zijn ze echter veroordeeld om uiteindelijk of weer opnieuw te bezwijken onder de invloed van de feodale bourgeoisie, of om in het beste geval een werktuig te worden van de politiek en van de belangen van de nationale industriële bourgeoisie en van de kleine burgerij uit de grote steden, die voor dezelfde doeleinden gewonnen zijn.

De ontwikkeling van Kassem, die volgde op een gelijksoortige ontwikkeling van Nasser (sneller doordat de nationale bourgeoisie in Egypte van groter gewicht is dan in Irak) is karakteristiek in dit verband.

Ten einde zijn bonapartistische macht te consolideren, was Kassam voor een hele tijd gedwongen niet alleen de revolutionaire beweging in de steden en op het platteland en de organisaties die aanspraak maakten op de vertegenwoordiging daarvan, toe te laten, maar zich zelfs gedeeltelijk op deze beweging te baseren om tegenstand te bieden aan de feodale compradoren-bourgeoisie en aan de pro-Nasser kringen, die van plan waren hem ten val te brengen.

Kassam is meer en meer het werktuig geworden van de politiek van de leidende kringen in Irak, die van plan zijn de aanzienlijke rijkdommen van het land voor zichzelf te gaan exploiteren en die met medeplichtigheid van andere Arabische leidende kringen, vooral in Syrië, strijden met de Egyptische bourgeoisie, die achter Nasser staat om de opperheerschappij in het Midden-Oosten. De wedijver tussen Nasser en Kassam, evengoed als die welke Nasser plaatst tegenover Bourguiba, vernietigt de mythe van de Arabische eenheid boven de onderlinge klassentegenstellingen, en toont aan dat de historische vooruitstrevende drang naar de werkelijke eenheid van de Arabische natie niet het werk zal zijn van de Arabische bourgeoisie maar van de Arabische revolutionaire massa’s, verbonden in de strijd tegen imperialisme, en in een gegeven situatie ook tegen hun eigen leidende klasse, de nationale bourgeoisie inbegrepen.

De betrekkelijke bevestiging van de macht van Kassam is zeer begunstigd door de verraderlijke politiek van de Iraakse CP, die Kassam heeft “geïdealiseerd”, die enorm heeft bijgedragen tot de opbouw van zijn prestige, die de zelfstandige politiek en organisatie van de revolutionaire beweging ondergeschikt heeft gemaakt aan Kassams leiding, en die niet in staat is geweest deze beweging te gebruiken om de revolutie op een hoger plan te brengen. Net zoals dat het geval was met Nasser en de Egyptische CP, die gedurende een lange tijd Nasser en zijn regime hebben verheerlijkt, en zoals het ook het geval was met de Marokkaanse CP met betrekking tot de sultan, de monarchie en z’n regime, oogst nu de Iraakse CP de minachting en de onderdrukking door het idool dat ze bewonderde.

De Nassers en de Kassams vertegenwoordigen op het hoogtepunt van de revolutie, de Kerensky’s van de Arabische revolutie, doordat ze door de kracht van de gebeurtenissen de grafgravers van de socialistische voltooiing der revolutie worden.

Hoewel het juist en noodzakelijk is ze kritisch te ondersteunen tegen de aanvallen van het imperialisme of de inheemse feodale bourgeoisie, is het noodzakelijk de illusies van de massa’s over hen te doen verdwijnen en een zelfstandige klassepolitiek, gericht op de arbeiders- en boerenregering, te bevorderen.

De vervanging van een overgangsprogramma dat de elementaire economische en politieke eisen van de massa’s verbindt met de eigenlijke overgangseisen en met het vooruitzicht van een arbeiders-en boerenregering door een louter burgerlijk-democratisch programma dat de economische ontwikkeling van het kapitalisme verzekert, kan alleen maar leiden tot een zekere nederlaag voor de revolutionaire beweging en tot de dictatoriale regering van de bourgeoisie of zelfs van de feodale compradoren-bourgeoisie. Want alleen de proletarische leiding van de revolutionaire beweging van de massa’s die een arbeiders- en boerenregering vestigt, kan de burgerlijk democratische vraagstukken in de afhankelijke landen oplossen (agrarische hervorming, liquidatie van de naweeën van het imperialisme, werkelijke nationale eenwording) en beginnen met industrialisatie op de basis van een genationaliseerde planmatige economie, die al de ongebruikte mankracht van het land op productieve wijze mobiliseert.

Na de ervaring met Mossadek in Iran en die met Nasser in Egypte vormt de ervaring van de Iraakse revolutie tot nog toe het verst gevorderde stadium, dat door de koloniale revolutie is bereikt.

Deze ervaring laat tevens zien dat zonder een proletarische en socialistische leiding van de revolutionaire massabeweging, de revolutie geen enkele kans heeft om de burgerlijk-democratische vraagstukken op te lossen en de industrialisatie flink aan te pakken.

Integendeel, de heersende bonapartistische staven bezwijken onvermijdelijk onder de reactionaire inheemse krachten en onder invloed van het imperialisme, en zij keren zich tegen de massa’s om hun beweging binnen de grenzen van een kapitalistische ontwikkeling van het land te houden, en ontwikkeling, die gebaseerd is op de onontbeerlijke bijdrage van buitenlands kapitaal en de extra uitbuiting van de inheemse massa’s. Kassams macht is echter nog steeds zwak en de revolutionaire mogelijkheden van de Iraakse massa’s is aangetast, doch niet uitgeput. Het herstel van de situatie blijft mogelijk, mits de massabeweging zijn positie ten opzichte van de burgerlijk-bonapartistische macht van Kassam duidelijk maakt, het voortdurende verbond dat ondergeschikt is aan het leiderschap, verbreekt, en in Irak het uitzicht opent van de arbeiders- en boerenregering en van de Iraakse Federatie van Socialistische Republieken.

Het speciale geval van Israël

De staat Israël, een kunstmatige schepping, die bevorderd is door de belangen van het imperialisme in zijn strijd tegen de ontwikkeling van de Arabisch revolutie, is nu een speciale factor waarmee in het Midden-Oosten rekening moet worden gehouden. Aan de geweldige verdwijning van zijn bevolking kan niet worden gedacht en evenmin is het mogelijk zich neer te leggen bij het bestaan van Israel in z’n tegenwoordige vorm en bij zijn dynamische expansie tot nadeel van de Arabische massa’s. De revolutionair-marxistische Arabieren zullen vechten om aan de bevolking van Israel de rechten te doen verlenen van een zelfbesturende minderheid binnen een gecentraliseerde of federale Arabische staat van het Midden-Oosten. De Israëlische revolutionaire-marxisten zullen vechten voor de ontbinding van de staat Israel binnen een dergelijke staat en voor volledige schadeloosstelling voor de misbruiken en misdaden die zijn begaan tegen de ontwortelde Palestijns-Arabische bevolking.

De Algerijnse revolutie

Bijna aan het andere uiterste van de Arabische wereld zet de Algerijnse revolutie haar nu al zes jaar lange strijd voort, tegen de kern der onderdrukkende krachten van het Franse imperialisme.

De Arabische wereld zit dus beklemd tussen twee vuurhaarden van actieve revolutie, Irak en Algerije, deze moeten echter, afgezien van hun eigen interne verschillen in ontwikkeling; rekening houden met de vijandelijkheid van het imperialisme, de zeer betrekkelijke belangstelling van de Sovjetbureaucratie en de vergaande verburgerlijking, zowel van Tunis en Marokko, als (vooral) van Egypte.

De burgerlijke vleugel van de Arabische revolutie is aanzienlijk versterkt en zou, overgelaten aan haar eigen dynamiek, de revolutie op een peil houden, dat gelijk is aan dat van de semikoloniale landen van Latijns-Amerika.

De Algerijnse evolutie is op het ogenblik een plebejische kracht, die nog niet is getemd door de Arabische bourgeoisie of door het imperialisme, welk dan ook. Door de afwezigheid in Algerije van een inheemse feodaal-kapitalistische klasse en zelfs ook van een stedelijke kleine burgerij van enig werkelijk belang, heeft de basis van boeren en arbeiders van de Algerijnse revolutie altijd een overwegende invloed gehad op de geringe potentiële pro-bourgeois elementen, die overal in het apparaat van het FLN zitten.

Veel groter integendeel is het gevaar dat ontstaat door de structuur van die organisatie, door zijn politieke apparaat, dat is gevormd in de emigratie en dat onvoldoende verbonden is met de strijdende krachten van de revolutie en onvoldoende door deze wordt gecontroleerd. Deze factor, gecombineerd met het feit dat de sociale en politieke leer van het FLN nog steeds onvoldoende nauwkeurig is bepaald en dat het gebrek aan hulp van het Franse en internationale proletariaat de Algerijnse revolutie blootstelt aan een grotere druk van de bourgeoisie en de imperialistische krachten van buitenaf, legt de nadruk op het gevaar van de kristallisatie in het FLN-apparaat van een bureaucratische tendens, die ontvankelijk is voor een burgerlijke invloed.

Zo’n mogelijke ontwikkeling kan alleen worden bevochten door de bijdrage van doeltreffende proletarische hulp, in de eerste plaats in Frankrijk zelf, en door het ontstaan in het FLN van een richting met een meer proletarische en socialistische oriëntatie; een richting die verbonden is met de strijdende basis van de revolutie, de strijders in het binnenland en de bevolking, en de proletarische Algerijnse immigranten in Frankrijk.

De behoefte aan de omvorming van het FLN in een politieke partij met een nauwkeurig programma, aan een controle van de regering door de partij in Algerije zelf, is op het ogenblik een fundamentele voorwaarde geworden voor de uiteindelijke gezonde ontwikkeling van de revolutie. De Algerijnse revolutie heeft een kritiek keerpunt bereikt. Langer dan vijf jaar heeft het een groot deel van zijn levende krachten opgeofferd in een ongelijke strijd tegen een machtig imperialisme en bijna zonder hulp van het wereldproletariaat. Tegelijkertijd is het mogelijk geweest om tot een onbetwistbare rijpheid te komen, kaders te vormen, het netwerk van internationale propaganda uit te breiden, de publieke opinie, vooral die van de Arabische en Afrikaanse landen te beroeren en het Franse imperialisme te onderwerpen aan een materiële en militaire krachtsinspanning, die belangen en plannen van dat imperialisme op diverse gebieden ernstig belemmerd.

Op het ogenblik heeft het, om een mogelijke lange periode van strijd met het Franse imperialisme aan te kunnen, behalve aan de hulp van het internationale proletariaat en het Arabische en Afrikaanse volk (in de vorm van materiële, diplomatieke en morele hulp), behoefte aan de vervolmaking van de organisatie, die het leidt tot een hoger politiek en organisatorisch niveau. Verder kunnen de geweldadige verliezen, de slijtage en de gevechtsmoeheid leiden, niet zo zeer tot een nederlaag in de strijd voor de onafhankelijkheid in een of andere vorm, als wel tot een nederlaag van de revolutie, die een werkelijke onafhankelijkheid tot doel heeft, de onafhankelijkheid, die de weg opent voor een snelle industriële , economische ontwikkeling.

Toch heeft de plebejische basis van de Algerijnse revolutie al genoeg ervaring verzamelt om de mogelijkheid eenvoudigweg van een bourguibistische ontwikkeling van de revolutie uit te sluiten.

Een ideologische splitsing binnen het FLN, met een breuk in twee richtingen – een pro-burgerlijke, bourguibistische, die zou trachten de leiding van het land te bemachtigen op basis van een compromis met het imperialisme, en de andere meer proletarische – is mogelijk. In dit geval zal het proces dat nu plaatsvindt in de Istiqlal in Marokko, zich ook in het FLN voordoen, met dit verschil, dat de Bourguiba-tendens vanaf het begin al zwakker kan blijken, terwijl de linkse tendentie kan blijken radicaler dan die in Marokko te zijn, en zich zou kunnen oriënteren op een massapartij, die gebaseerd is op de vakbeweging.

De Algerijnse revolutie is een krachtige stimulans, niet alleen voor de gehele Arabische revolutie, maar ook en vooral voor de gehele Afrikaanse revolutie. Bij gebrek aan doeltreffende hulp van het Franse en Europese proletariaat, zijn het nog steeds de vorderingen van de Afrikaanse revolutie die in staat zouden kunnen zijn, meer dan welke andere factor ook, om de uiteindelijke ontwikkeling van de Algerijnse revolutie te beïnvloeden.

Aan de andere kant hangt het van het resultaat van de Algerijnse revolutie af, of de revolutie van de Mahgreb als geheel in de volgende paar jaar weer zal opveren of niet.

Met betrekking tot Frankrijk, dat overheerst wordt door het gaullistisch regime, speelt de Algerijnse revolutie de rol van de belangrijkste kracht, die dit regime ondermijnt. Zolang de oorlog in Algerije voortduurt, kan er geen stabilisatie van het gaullistisch regime zijn.

Het grootkapitaal, dat door deze regering wordt vertegenwoordigd, is zich bewust van dit feit, evenals van de onmogelijkheid om door middel van militaire “pacificatie” een einde te maken aan de Algerijnse revolutie. Maar aan de andere kant is het niet bereid om zijn gevestigde economische belangen in Noord Afrika en vooral de voordelen van de exploitatie van de Sahara op te geven; vandaar haar “oplossing” van een Algerijnse staat verbonden met Frankrijk.

Een dergelijke oplossing vooronderstelt – bij gebrek aan een compromis met een vleugel van het FLN-apparaat, die de doorslag kan geven de – vorming van een inheemse compradoren-elite door middel van het plan Constantine, toegang tot bestuursfuncties etc. Maar dat is een langdurig proces, dat het Franse imperialisme slechts met ernstig risico op economisch, politiek en internationaal gebied, kan riskeren.

Vandaar de behoefte om te concluderen dat het regime van De Gaulle “pacificatie” en het Plan Constantine beiden gebruikt als hulpmiddelen voor druk op het FLN, of op een vleugel van het FLN, die de doorslag kan geven, teneinde deze te leiden naar een compromis met betrekking tot de oplossing van associatie en de precieze vorm daarvan.

Het bijzondere geval van het FLN - de leiding van een plebejische revolutie, waarin eigenlijk gezegd nog geen feodaal-kapitalistische klassen van enige ernstige omvang zijn gevormd – plaatst het proletariaat en zijn revolutionaire organisatie voor een probleem: ze kunnen er niet mee volstaan een dergelijke organisatie van buitenaf te kritiseren zonder in de eerste plaats te proberen met waarlijk internationale hulp de revolutie te helpen en in de gelederen van de organisatie zelf te werken.

IX Zwart-Afrika

De meest spectaculaire ontwikkelingen in de jongste ontplooiing van de koloniale revolutie vinden plaats in Zwart Afrika.

Met een verbazingwekkende snelheid krijgen de gebieden onder directe koloniale controle in deze streek zelfbestuur en zelfs formele onafhankelijkheid, waarbij etappen worden overgeslagen. Zowel het Britse als het Franse en Belgische imperialisme hebben zich genoodzaakt gezien zich hier en daar terug te trekken voor de beweging, ontketend door de massa’s, die hun bevrijding van het directe koloniale juk eisen, of zelfs de uitbarsting van dergelijke bewegingen voor zijn door formele macht aan inheemse elites over te dragen. Het zijn nu nog alleen Centraal-Arfrika, Zuid-Afrika en de territoria onder Portugese controle, die bij een dergelijke ontwikkeling achterblijven. Er zijn verschillende oorzaken die het imperialisme tot deze soepeler houding brengen.

Het ontwaken van de Afrikaanse massa’s, na de gebeurtenissen van de oorlog en daarna (de versterking van de arbeidersstaten, geleid door de USSR, de overwinning van de Chinese revolutie, de Arabische en vooral de Algerijnse revolutie) is verder bevorderd door de ontwikkeling van de kapitalistische economie in Afrika, de verstedelijking, de doorbreking van het stamverband, de onzekerheid, die gebracht is in het economische en sociale leven van de zichzelf bedruipende gemeenschappen van vroeger dagen, het ontstaan van een geconcentreerd en dynamisch proletariaat en van lagen van intellectuelen en soms zelfs van potentiële bourgeoiselementen, die zelf de macht in handen willen hebben. Aan de andere kant is bovendien heel Afrika (en Zwart-Afrika in het bijzonder), dat zeer aanzienlijke en nog bijna geheel ongeëxploiteerde rijkdommen aan mineralen, energiebronnen en landbouw mogelijkheden bevat, sinds de oorlog de voornaamste koloniale reserves van het imperialisme geworden.

Ook de strategische posities van Afrika hebben het belang van dit gebied voor het imperialisme eveneens doen toenemen.

En tenslotte hebben zowel de rivaliteit tussen de imperialistische machten, die strijden om dit continent, als de Oost-West tegenstelling geholpen om het zelfvertrouwen ven de inheemse elites ten opzichte van de mogelijkheid om de situatie te gebruiken om de directe macht te krijgen, bevorderd.

De bedoeling van het Britse imperialisme, evenals van het Franse, Belgische en Amerikaanse in Afrika, nu voldoende duidelijk geworden, is het versnellen van de vorming van beperkte inheemse elites, de overdracht van de politieke macht aan hen en de samenwerking met hen, mede door hen om te kopen met gezamenlijke economische exploitatie van Afrika. Bij gebrek aan een klassiek type van klassestructuur onder de inheemsen in Zwart Afrika, in wat voor beperkte vorm dan ook en bij gebrek vooral van een bourgeoisie, een ontwikkelde kleine burgerij inbegrepen, vormen de beperkte elites, die er bestaan – een paar intellectuelen, een paar functionarissen, een paar vakbondskaders, een paar handelaren- en zakenlieden – potentieel, zoal niet reëel, nieuwe compradorenlagen, op welker ontwikkeling en stabilisering het imperialisme zijn hoop baseert.

Maar aan de andere kant dringt de nog steeds buitengewone sociale, economische en politieke zwakte van deze beperkte elites, die geconfronteerd worden met een machtige massabeweging, begerig naar radicale hervormingen en oplossingen en dringt eveneens het besef van deze elites, dat ze de mogelijkheid hebben om enigszins te rekenen op de rivaliteiten onder de imperialisten en op de Oost-West tegenstelling, hen in een bijzonder eigen rol, niet alleen politiek, maar ook socialen wel in de volgende meer precieze zin.

Deze elite, die nog geen vorm hebben aangenomen en nog geen wortel hebben geschoten in de snel veranderde Afrikaanse gemeenschap, vormen, in de huidige fase, minder de kiem van een neobourgeoisklasse dan de kiem van een staatsbureaucratie, die manoeuvreert tussen de plebejische massa van de tegenwoordige Afrikaanse maatschappij en het imperialisme. Alleen in gevallen als die van Ghana of de Ivoorkust, waar het binnendringen van het kapitalisme in de landbouw, al een gezeten boerendom en een stedelijke kleine burgerij,[5] beide mercantilistisch, heeft gecreëerd, kan een kiem voor een inheemse bourgeoismacht worden gevonden.

Deze bijzondere rol, die kenmerkend is voor de Afrikaanse maatschappij van vandaag, kan zich net zo goed ontwikkelen in de richting van een duidelijk bourgeoiskarakter, als in één van een quasi proletarisch karakter naar gelang van de sterkte van de massabeweging en haar verhouding tot het imperialisme en de arbeidersstaten. Op het ogenblik is het Guinee van Sékou Touré het verst gevorderde voorbeeld in een dergelijk verschijnsel. Het Kenia van Jomo Kenyatta en zelfs het Tanzania van Julius Nyerere kunnen morgen overeenkomstige voorbeelden blijken, net zoals dat het geval kan zijn met Kameroen, de gebieden die onder Portugese controle staan en anderen.

In al deze gevallen is het fundamentele element voor de toekomstige ontwikkeling de staat, en de laag, die de staat bestuurt.

Wanneer de economie gericht is op nationalisatie van de paar sleutelondernemingen, op mijnbouw, landbouw en handelsgebied, op de collectivisering van de landbouw op basis van het stamverwante dorp of van bredere gemeenschappen, dan begint de ontwikkeling van een arbeidersstaat, die in wezen gebaseerd is op een genationaliseerde en geplande economie.

Verder kan de nationalisering van de buitenlandse ondernemingen in etappes tot stand komen, mits zij slechts een beperkt deel van de winst naar hun land van herkomst zenden en de rest ter plaatse herinvesteren en mits zij zich onderwerpen aan de controle van de staat en van hun in raden georganiseerde arbeiders.

De collectivisering van de landbouw kan geweldig vergemakkelijkt blijken te worden, door het voortbestaan in Zwart-Afrika van de traditie van de stamgemeenschappen die in dit land bijzonder sterk zijn. De essentiële staatssteun (wetenschappelijk, technisch en materieel) aan de landbouw voor de effectieve strijd tegen ongunstige klimatologische omstandigheden en voor de verhoging van de opbrengst, kan van het begin af aan zo’n collectivistische tendentie in de landbouw geweldig vergemakkelijken. De belangrijkste bron voor een snelle economische ontwikkeling ligt in deze landen in het productieve gebruik van alle beschikbare mankracht, die tot nog toe grotendeels ongebruikt bleef.

Doch zo’n mobilisering is onmogelijk zonder een echte revolutie en een echte arbeiders- en boerenregering in het kader van de genationaliseerde en geplande economie. Natuurlijk gaat het niet om de opbouw van een “socialistische” economie binnen het nauwe kader van een staat, waardoor het levenspeil van de massa’s zeer laag zou moeten blijven en het politieke regime zou degenereren tot een bureaucratische dictatuur. Het gaat er om op grote schaal, zowel ruim gebruik te maken van de mogelijkheden op de wereldmarkt in zijn kapitalistische en socialistische sectoren, als van de ontwikkeling van de inter-Afrikaanse markt en handel.

De socialistische revolutie in Zwart-Afrika vertoont onvermijdelijk eigenaardige trekken, omdat we hier te doen hebben met een sociaal economisch peil dat lager ligt dan dat van de afhankelijke landen met een feodaal kapitalistische structuur in andere delen van de wereld, in Latijns-Amerika of in Azië. In Zwart-Afrika hebben we gewoonlijk te maken met structuren die duidelijker trekken vertonen van een nog in hoge mate op de stamgemeenschap gebaseerde maatschappij, die ontbonden wordt door het binnendringen van het imperialisme en het kapitalisme, die de autarkische wareneconomie vernietigen, die de inheemse productie van kleine boeren, naast die van kapitalistische grootlandbouwbedrijven, voor handelsdoeleinden gaan uitbuiten en die de concentratie van de mankracht in de steden en de mijnbouwgebieden, vrijgekomen door de ineenstorting van de traditionele economie, veroorzaken.

Immers, de beperkte Europese minderheden beheerden de economie tot voor kort zelf, terwijl zij het plaatselijke burgerlijke bestuur aan de traditionele stamhoofden en hun ondergeschikten overlieten. Deze staat van economische ontwikkeling deed natuurlijk geen inheemse heersersklasse naar voren komen. De hedendaagse maatschappij in Zwart-Afrika is dan ook een typische vorm van een gecombineerde ontwikkeling van een “Naturalwirtschaft”-stelsel, een eenvoudige markteconomie en een imperialistische economie.

De stadia van een feodale of van een inheemse kapitalistische economie ontbreken nog steeds nagenoeg geheel.[6]

Uit deze verhouding komt voort de specifieke rol van de kleine inheemse klasse, die de macht krijgt en de staat beheerst, in een bijzondere internationale en nationale situatie, die tot nog toe ongekend was. Deze klasse bezit in de staat door z’n positie een grote macht, zonder dat zij daarbij duidelijke invloed of controle ondergaat van een heersende klasse, waarvan zij de vertegenwoordigster is. Door z’n beheersing van de staat verwerft deze laag zich maatschappelijk belang en niet door de wezenlijke behoefte van productie of door z’n rol in die productie. Onder de historische omstandigheden, die tot de vorige oorlog bestonden, zou zo’n laag zich alleen ontwikkeld kunnen hebben tot een compradoren bourgeoisie in dienst van het imperialisme. Maar onder de bijzondere tegenwoordige omstandigheden, nu zij onvermijdelijk onderworpen wordt aan de invloed van de machtige beweging van de massa’s en van de toenemende macht van de arbeidersstaten, weet ze, dat ze kan profiteren van de Oost-West tegenstelling. Deze laag neemt een bonapartistische rol op zich, die ze overdraagt op de hele staat, waarvan de economische en sociale structuur nog niet definitief gericht is op een onvermijdelijke en klassieke ontwikkeling naar het kapitalisme.

De grenzen van de huidige Afrikaanse staten zijn kunstmatig en absurd, zij vallen samen met de opdeling in invloedsferen door het imperialisme tegen het einde van de vorige eeuw (Congres van Berlijn 1885)

Het is noodzakelijk om tot een hergroepering van de bestaande staten tot grotere gehelen over te gaan om te komen tot een Afrikaanse federale staat, die alle negro-hamitische volkeren ten zuiden van de Arabische staten van Noord-Afrika in zich verenigt.

Deze volkeren zijn niet nauw aan elkaar verwant uit volkenkundig, taalkundig en godsdienstig oogpunt. Maar er zijn gemeenschappelijke gewoonten, een gemeenschappelijke beschaving en een gemeenschappelijk lot, tot stand gekomen op basis van een gelijke economische en sociale stamorganisatie, door de eeuwen heen gepaard gaande met slavenuitbuiting door de blanken en de inheemse handelaars onder hun bevel.

Deze wordt nu nog versterkt door het ontstaan van een Afrikaans gemeenschappelijk nationaliteitsbewustzijn, veroorzaakt door de strijd, die zij voeren om het imperialistische juk af te schudden.

Het panafrikanisme, dat de Afrikaanse elite prikkelt en meer en meer een plaats gaat innemen in de voorste linies van de beslissende strijd tegen het imperialisme, hangt samen met een verward zoeken naar Afrikaanse nationale eenheid, die gesmeed is door die gemeenschappelijke afkomst, bestemming en strijd. Inderdaad, het panafrikanisme kan ook de ideologie van de Afrikaanse bourgeoisie worden, die nu zich gereed maakt om de verschillen en klassestrijd op de achtergrond te dringen en om voor lange tijd ten voordele van zichzelf de revolutionaire drang en de werkkracht van de massa’s te exploiteren. (Het panarabisme ondergaat een dergelijk lot onder de handen van een Nasser en andere propagandisten van de opkomende Arabische bourgeoisie.)

Het is noodzakelijk dat wij het verschil onderkennen tussen panafrikanisme in de mond van een Nkrumah en panafrikanisme als een gedachte aan nationale eenheid van het hele zwarte Afrikaanse volk, als een machtige revolutionaire stuwkracht voor de Afrikaanse massa’s in hun strijd tegen het imperialisme.

Het is nog te vroeg om te voorspellen hoe de fasen van de hergroepering door fusie of federatie der Afrikaanse natie zullen verlopen, of propaganda voor ze te maken. Maar wel kunnen we zeggen dat de tendentie naar eenwording overal moet worden bevorderd en aangemoedigd en opgenomen in het program van de Afrikaanse revolutionaire partij Als het lichtende voorbeeld van het Guinee van Sékou Touré bestemd zal zijn in heel Zwart Afrika te groeien in populariteit, zijnde een poging in niet-kapitalistische richting, dan moeten als revolutionaire broeinesten in de komende jaren worden aangemerkt, Zuid-Afrika, Angola en Mozambique, Centraal-Afrika, Congo en Nigeria.

De revolutie, die in Zuid-Afrika is begonnen, maakt een zeer grote kans zich in de komende jaren te ontwikkelen tot een tweede Algerijnse oorlog aan het andere einde van het Continent.

Deze strijd, die een combinatie is van een guerrilla en een revolutionaire mobilisering van het proletariaat in de steden en de mijnen, zal de actieve steun krijgen van heel Zwart-Afrika, dat het achterland vormt. Zowel het mensenreservoir van de landelijke bevolking, als de gunstige terreinomstandigheden van het land, zijn buitengewoon geschikt voor een guerrilla. Verder zijn het industriële, landbouw- en mijnproletariaat van Zuid-Afrika van vitaal belang voor de economie van het land. Een revolutionaire opstand van de Zuid-Afrikaanse massa’s, die gebaseerd is op een echte revolutionaire organisatie van nationaal karakter, is in staat om een betrekkelijk snel einde te maken aan de felle weerstand van de Europese minderheid. Maar het is in elk geval noodzakelijk om met deze onvermijdelijke weerstand rekening te houden, deze niet te bagatelliseren en bij de voorbereiding van deze weerstand uit te gaan. De Zuid-Afrikaanse revolutie moet onvermijdelijk het karakter krijgen van een proletarische en socialistische revolutie, die het regime, met zijn racistische slavenhoudersmentaliteit, dat economisch het meest ontwikkelde kapitalisme in heel Afrika is, omverwerpt. Zowel gedurende de periode van strijd, als door de betekenis en de resultaten van de overwinning, zal de Zuid-Afrikaanse revolutie heel Zwart-Afrika meetrekken naar een hoger niveau van revolutionaire ontwikkeling. Het is nu in Zuid-Afrika noodzakelijk om op landelijke schaal een revolutionaire organisatie van de niet-Europese massa’s op te bouwen, die, uitgaande van de op nationaal niveau gestelde economische en politieke eisen van de massa’s, gericht zal zijn op de gewapende opstand en de proletarische revolutie.

Als men geen beslissende actie in deze richting onderneemt, als men niet deelneemt aan alle vormen van mobilisering van de massa’s, zonder een buigzame tactiek teneinde niet van deze massa’s te worden afgesneden, ook wanneer deze verkeerde stappen doen, bestaat er een groot risico dat het revolutionaire potentieel van de massa’s voor een hele periode wordt opgebruikt in explosies zonder toekomst en dat de leiding zal overgaan op activistische elementen, die niet in staat zijn om een langdurige strijd in nationaal georganiseerd verband vol te houden en deze naar een steeds hoger niveau te voeren.

Evenals in het geval van de Arabische landen – en hier en daar zelfs meer in de Zwart-Afrikaanse landen – moet de organisatie van de revolutionair-marxistische stroming, die overal noodzakelijk is, het grootste deel van zijn werk voor een lange periode doen binnen de bestaande massabewegingen en in de vakbonden, waar deze bestaan. Het algemene doel van deze stroming moet zijn de schepping van klassepartijen met massakarakter, gebaseerd op vakbewegingen, die overal georganiseerd moeten worden.

Deze partijen zullen een overgangsprogram moeten uitwerken dat in overeenstemming is met de bijzondere omstandigheden in elk land, waarbij rekening moet worden gehouden met de hergroepering van landen en de oriëntering op een Afrikaanse federale staat (of de Socialistische Verenigde Staten van Zwart-Afrika).

De organisatie van vakbewegingen en hun zelfstandige federatie op panafrikaanse schaal is een taak die overal zeer energiek zal moeten worden uitgevoerd, aangezien de vakbonden overal de voornaamste, georganiseerde macht zullen zijn en de regeringen aan zich dienstbaar zullen trachten te maken (wat ook geprobeerd zal worden door de nationalistische partijen van de bourgeoisie, die nu in wording zijn).

X. De nieuwe fase van de Latijns-Amerikaanse revolutie

De oorzaken van de onstabiele situatie in Latijns-Amerika

De revolutie in Latijns-Amerika bereikt op het ogenblik het hoogste niveau dat in het huidige stadium door een revolutie bereikt is, omdat zij de fase van de formele onafhankelijkheid heeft gepasseerd en een ruime ervaring heeft opgedaan met de compradoren-oligarchie en zelfs met de nationale bourgeoisie.

De kapitalistische ontwikkeling in Latijns-Amerika is de verst gevorderde van alle afhankelijke gebieden en in bepaalde gevallen, zoals Argentinië, Brazilië, Chili en Mexico, heeft deze zelfs een niveau bereikt dat deze landen bijna kapitalistisch doet zijn. Zeker achterlijk vergeleken bij de hoogontwikkelde kapitalistische landen van tegenwoordig, maar materieel dicht bij het vooroorlogse kapitalistische peil. Maar zelfs in die gevallen is de greep van de imperialisten nog sterk, evenals de compradoren oligarchie van grondbezitters en handelaren. Deze situatie brengt een samengestelde structuur met zich mee in deze landen, die vol tegenstrijdigheden en ontwikkelingsstoornissen en onevenwichtigheden is, die karakteristiek zijn voor hun economische ontwikkeling.

Het industrialisatieproces van Latijns-Amerika is aanzienlijk versneld gedurende de oorlog en daarna, en het blijft zich ononderbroken voortzetten ondanks het feit dat het met horten en stoten geschiedt. Latijns-Amerika heeft het grootste deel van de investeringen uit Europese en Noord-Amerikaanse bronnen gekregen in vergelijking tot de andere afhankelijke gebieden in de wereld.

Doch het is ook hier dat het imperialisme het grootste deel van zijn meerwaarde heet afgeperst, voor een bedrag dat ver uitgaat boven het totaal van de “hulp”, zonder productieve herinvestering ter plaatse. Het is de toestand van imperialistische exploitatie van Latijns-Amerika’s enorme hulpbronnen van landbouw, energie en mijnbouw, gevoegd bij die van de parasiterende grond- en handels oligarchie, die de economische ontwikkeling van dit gebied tegenhouden en de ontwikkelingsstoornissen en crisis veroorzaken, die karakteristiek zijn voor deze ontwikkeling.

De vorming van kapitaal, dat op productieve wijze ter plaatse geherinvesteerd kan worden, wordt belemmerd door de repatriëring van het grootste gedeelte van de meerwaarde, die af geperst is door de imperialistische mijn-, aardolie-, landbouw-, en andere ondernemingen; door de speciale draai, die er door de oligarchie aan haar investeringen gegeven wordt; door de zeer lage graad van de binnenlandse besparingen, te wijten aan het huidige lage inkomen van de bevolking. De betekenis van deze laatste factor is echter beperkt in vergelijking tot de andere twee.

Zolang de Latijns-Amerikaanse export van landbouwproducten en delfstoffen profiteerde van de schaarste op de wereldmarkt gedurende de oorlog en onmiddellijk daarna, steeg de vorming van geldkapitaal in de landen en was deze van aanzienlijke omvang. Dit heeft samen met andere oorzaken de versnelde industrialisering bevorderd. Maar aangezien deze exporten verminderd zijn door prijsdaling en zelfs door volumeverkleining, heeft de bron voor eigen kapitaalvorming veel van zijn betekenis verloren.

De overleefde feodaal-kapitalistische en imperialistische structuren van Latijns-Amerika verhinderen bovendien de evenwichtige uitbreiding van de binnenlandse markt. De boerenmeerderheid van de bevolking heeft weinig of geen land en moet het zonder een behoorlijke staatssteun doen, de arbeiderslonen zijn meestal laag, terwijl een ontwikkelde infrastructuur (=communicatiemiddelen, energievoorziening, verschillende openbare werken en gebouwen, enz.) ontbreekt Als gevolg hiervan is de binnenlandse markt zowel beperkt als zonder samenhang.

Doordat bovendien de economie dikwijls afhankelijk is van een zeer beperkt aantal producten, zo niet van één enkel landbouwproduct of delfstof, ondergaan deze landen recessies op de wereldmarkt alsof het economische crises waren en hebben zij te kampen met chronische inflatie. Dit leidt niet tot uitbreiding van de binnenlandse markt, noch tot vorming en investering van eigen kapitaal.

De kunstmatige grenzen – een erfenis van de imperialistische kolonisering en heerschappijen van de plaatselijke belangen van de compradoren-oligarchie – zijn ook een belemmering voor de uitbreiding van de markt tot zijn natuurlijke omvang; namelijk geheel Latijns-Amerika, of desnoods Zuid-Amerika aan de ene kant en Centraal-Amerika, Mexico en het Caribische gebied aan de andere kant.

Het Noord-Amerikaanse imperialisme is datgene wat, met de krachtigste vastberadenheid, de vrije ontwikkeling van de Latijns-Amerikaanse revolutie in de weg staat. L.A.’s hulpbronnen in landbouw, energie en delfstoffen, van Mexico tot Patagonië, via de rijkdom van Venezuela en Brazilië, vormen voor de hoogontwikkelde economie van de Verenigde Staten, die bezig is haar eigen nationale hulpbronnen uit te putten, de absoluut noodzakelijke reserves. L.A. is bovendien de belangrijkste uitlaatklep voor de industriële producten en het kapitaal van het yankee-imperialisme, terwijl het ook strategisch van vitaal belang is voor dit imperialisme.

Het is het Noord-Amerikaanse imperialisme dat, na de Europese imperialismen langzamerhand grotendeels te hebben vervangen, de voornaamste reactionaire kracht is geworden, door, verbonden met de compradoren-oligarchie, de vrije en evenwichtige ontwikkeling en industrialisering van dit gebied te belemmeren en door zowel de verouderde structuren als de balkanisering van dit gebied te handhaven.

Maar zijn greep heeft sinds de oorlog voortdurend de hevige en soms met een overwinning bekroonde oppositie ontmoet van de nieuwe en groeiende kracht van de L.A. revolutie. Zijn houvast wordt evenzeer ondermijnd door de herleefde imperialistische concurrentie, als door die welke van de arbeidersstaten begint te komen.

In dezelfde mate als waarin, ondanks alles, de economische ontwikkeling en industrialisatie van dit gebied voortgezet en zelfs versneld is sinds de oorlog, is ook de sociale samenstelling van deze landen sterk gewijzigd en verschilt nu zeer van – en is veel meer ontwikkeld dan die in andere afhankelijke gebieden in de wereld.

Naast de boerenbevolking – share croppers (= pachtboeren die het land bewerken voor een deel van de oogst), landarbeiders en arme zelfstandige boeren – die nog de overgrote meerderheid van de bevolking uitmaken, en ook naast de aanzienlijke stedelijke kleinburgerij - intellectuelen, kantoorpersoneel, ambtenaren, kleine zakenlui en ambachtslieden – ontstond een geconcentreerd en dynamisch industrieel proletariaat, vooral in Argentinië, Brazilië, Chili en Mexico en ook in de mijn- en oliegebieden van Chili, Bolivia, Peru en Venezuela.

Verder zijn ernaast de klassieke grondbezittende en handel drijvende compradorenlagen, nieuwe lagen van de industriële nationale bourgeoisie gevormd, die hopen op een vrijere economische ontwikkeling, die minder belemmerd wordt door het imperialisme en de oliarchie. Het zijn lagen die in verschillende L.A.-landen, hetzij rechtstreeks, hetzij door middel van bonapartistische politieke regimes, trachten zich meester te maken van – en zich te handhaven in de politieke macht, en de machtige anti-imperialistische en revolutionaire beweging van de massa’s der boeren, het proletariaat en de geradicaliseerde stedelijke kleinburgerij voor hun eigen belangen in te zetten.

Maar de weerstand van het imperialisme en de oligarchie tegen dergelijke experimenten is nog zeer sterk. Bovendien is de nationale bourgeoisie zelf bang om te veel te vertrouwen op de steun van de revolutionaire massa’s en zij is niet in staat om op radicale wijze oppositie te voeren tegen het imperialisme en de oligarchie . Deze politieke factor vormt, in wisselwerking met de economische moeilijkheden, de scherpte der sociale tegenstellingen en de kracht van de revolutionaire massabeweging, de grondslag van de bijna permanente revolutionaire crisis, die karakteristiek is voor de L.A. landen in dit stadium.

Aangezien de dictatuur van de regimes der compradoren-oligarchie, steunend op het leger en de politie, voortaan in de meeste gevallen onmogelijk of zonder uitwerking blijkt te zijn en aangezien de macht van de nationale bourgeoisie, die bekneld is tussen de tegenwerking van imperialisme en oligarchie (enerzijds) en het radicalisme van de massabeweging (anderzijds) vergaand onstabiel blijkt te zijn, worden politieke crises in L.A. een permanent verschijnsel. Dit nu weerspiegelt op het politieke vlak de evolutionaire ontwikkeling, die nu in de L.A.-maatschappij gaande is, vol tegenstrijdigheden, ontwikkelingsstoornissen en onevenwichtigheden tegen de huidige internationale achtergrond van de crisis van het imperialisme, de stijgende economische en militaire macht van de arbeidersstaten en de algemene opkomst van de koloniale revolutie.

Het voortduren van de instabiele verhoudingen en de revolutionaire crisis in de L.A.-landen is bovendien de uitdrukking van het late karakter – of liever van de niet gelijkwaardige, vergelijkbare groei in rijpheid van een revolutionair proletarisch leiderschap, dat in staat is om deze crisis naar een overwinning te voeren, in de nabije toekomst. De objectieve omstandigheden voor zo’n snelle ontwikkeling en voor de vorming van een revolutionair proletarisch leiderschap zijn echter buitengewoon gunstig.

De objectief gezien revolutionaire situatie, die nu min of meer geheel L.A. karakteriseert, wordt duidelijk weerspiegeld, zowel in de macht van de revolutionaire beweging van de massa’s, als in de vergaande verdeeldheid en de scherpte van de tegenstellingen in de leidende klassen.

De ononderbroken strijd van het Argentijnse proletariaat sinds de val van Perón, de handhaving van de fundamentele winsten van de Boliviaanse revolutie sinds 1952, de stijgende invloed van de arbeiderspartijen in Chili, de val van de dictaturen in Colombia, Peru en Venezuela, de Cubaans revolutie en de nu begonnen strijd tegen de dictatuur in Paraguay, zijn even zo vele welsprekende tekens van de stijgende grote macht van de revolutionaire beweging van de massa’s.

Aan de andere kant is de verdeeldheid binnen de heersende klassen in Argentinië, Brazilië, Chili, Bolivia en elders, evenals het onvermogen van het leger, traditioneel instrument van de reactionaire dictatuur in deze landen om doeltreffend in te grijpen en de chronische crisis af te wenden, een veelzeggend teken van de grootte van de onstabiliteit en van de objectief revolutionaire situatie, die L.A. kenmerken.

Het overgangsprogram en de voornaamste problemen van de Latijns-Amerikaanse revolutie

Het niveau dat de L.A. revolutie in de komende periode zal bereiken, zal afhangen van een revolutionair proletarische massaleiding, die in staat is om de burgerlijke of kleinburgerlijke kaders, die de leiding van de revolutionaire massabeweging hebben, te vervangen. Deze taak is nu uitvoerbaar op voorwaarde dat de marxistisch-revolutionaire tendentie onverschrokken en vindingrijk in de massabeweging te werk gaat en rekening houdt met de bijzondere omstandigheden van ieder land.

Door overal onafhankelijke activiteit te combineren met intredewerk in proletarische of zelfs plebejische massaorganisaties met een revolutionair karakter, zal zij tot taak hebben de uitwerking en verdediging van een program van overgang naar een arbeiders- en boerenregering en naar socialisme, wat in het bijzonder inhoudt: een radicale landbouwhervorming met een verdeling van het land onder de boeren die het bewerken, effectieve staatssteun om coöperatieve boerenorganisaties, een plan voor economische ontwikkeling en industrialisering op basis van een grondig genationaliseerde en geplande economie, een plan, dat rekening houdt met de hulpbronnen van de wereldmarkt, speciaal met die van een verenigde L.A. markt, en met de hulp van- en met het ruilverkeer met de arbeidersstaten.

Op algemeen L.A. niveau moet de leuze voor een Socialistische Verenigde Staten van Latijns-Amerika onvermoeibaar worden gepropageerd.

Wat overal noodzakelijk is, is niet zo zeer een abstracte propaganda voor de proletarische macht en de socialistische revolutie, maar een concreet antwoord op de vitale problemen van elk land, problemen die opgelost moeten worden door de arbeiders- en boerenregering, gesteund door de politiek van de vakbondsorganisaties der arbeiders, en door de organisatie van de massa’s in milities en comités.

De landbouwhervorming moet leiden tot de verdeling van de gronden van de landoligarchie aan de boeren die het bewerken en men moet alleen de onmiddellijke collectivistische exploitatie ervan in overweging nemen in die speciale gevallen, waar nog diepgewortelde gemeenschapsgewoonten deze oplossing vergemakkelijken en in het geval van plantages, die door de staat worden omgezet in model-collectivistische ondernemingen, geleid door het collectief van hun arbeiders. De landbouwhervorming dient ook vergezeld te worden van een program van gerichte hulp op technisch en financieel gebied van de arbeidersstaat, dat coöperatieve exploitatie door de boeren bevordert.

Wat de nationalisaties betreft, zijn die, van de banken, het transport, enige sleutelondernemingen en de buitenlandse handel, natuurlijk dadelijk al onmisbaar, en wat de andere betreft, zal men moeten handelen naar de maatstaf van de ononderbroken voortgang en stijging van de productie, binnen de uiterste grenzen van staatscontrole over de ondernemingen (de buitenlandse inbegrepen).

Zoals in de afhankelijke landen, die minder ontwikkeld zijn dan die van L.A., is in dit gebied ook een van de belangrijkste middelen om de economische ontwikkeling en de industrialisatie te versnellen volgens een plan, de productieve mobilisatie van de geweldige arbeidskracht van een volk, dat groeit met een snelheid, die een van de grootste van de wereld is en die op het ogenblik grotendeels ongebruikt blijft. En alleen de radicale revolutie, geleid door het proletariaat, onder de heerschappij van een arbeiders en boerenregering, kan het geestelijke en praktische klimaat scheppen dat nodig is voor een dergelijke mobilisering.

De uitwerking van een concreet politiek overgangsprogram moet gelijk opgaan met het zoeken naar de organisatorische overgangsweg naar de revolutionaire massapartij. Overal moet op het ogenblik in L.A. hierbij het doel zijn, politieke klasseorganisaties te vormen met invloed op de massa, en die zich onderscheiden van de meest progressieve formaties van de nationale bourgeoisie en de radicale kleinburgerij, die zich van de leiding van de revolutie meester maken.

Een typische trek van de L.A. revolutie die meer dan ergens anders naar voren komt, is de belangrijke rol (ook in politiek opzicht), die in verscheidene L.A.-landen door de vakbeweging wordt gespeeld. (Argentinië, Bolivia en Chili in het bijzonder.) In al deze landen heeft de bourgeoisie getracht de vakbonden te temmen om deze tot een kracht te maken tegen haar eigen vijanden en om zichzelf tot ontwikkeling te brengen. Om dit streven tegen te gaan en de sociale en economische betekenis van de vakbonden uit te buiten, is het noodzakelijk systematisch de idee van een massa-arbeiderspartij gebaseerd op de vakbonden te propageren. Voorts is het noodzakelijk om de macht van de vakbeweging zelf te versterken, om propaganda te maken en te strijden voor vakbondseenheid in elk land (één vakbond per bedrijfstak en één enkele vakcentrale ), en eveneens voor een zelfstandige L.A. vakcentralen-confederatie.

De enorme revolutionaire macht van de L.A. landloze boerenmassa is gedemonstreerd in Bolivia, Brazilië, Columbia, Centraal-Amerika en vooral, in Cuba. Zonder speciale aandacht voor deze kwestie van de marxistisch-revolutionaire stroming, loopt de revolutionaire mobilisatie van het proletariaat het risico zonder uitwerking te blijven.

De revolutionaire mobilisatie van de boeren is mogelijk op basis van een systematische propaganda voor een radicaal agrarisch hervormingsplan en op basis van een niet minder systematische arbeid onder hen, die de revolutionaire organisatie vaste voet zullen doen verkrijgen op het platteland en die boerenkaders zullen opbouwen. Maar het is bovenal noodzakelijk gedurende de periode van revolutionaire gisting een politiek geschikt ogenblik te kiezen om een gewapende boerenstrijd te organiseren en gedurfd te ontketenen om land te verkrijgen, en om deze te koppelen aan de arbeidersmobilisaties. Vervolgens kan de boerenguerrilla een machtige en duurzame stimulans voor de arbeidersstrijd blijken en zij kan aan de klassevijand het voordeel van een eventuele tijdelijke nederlaag of een teruggang van de arbeidersbeweging ontnemen.

In L.A. heeft de revolutionair-marxistische stroming een terrein dat gunstiger voor haar snelle ontwikkeling is dan enig ander. Nog afgezien van de objectief gunstige omstandigheden, zijn noch de bestaande socialistische partijen noch de communistische diepgaand geworteld in de massa’s. Hun opportunistische en bangelijke politiek in het zog van de bourgeoisie stemt niet overeen met de revolutionaire verlangens van de L.A. massa’s en met de dwingende noodzaak van een radicale oplossing.

Onder de druk van de machtige revolutionaire massabeweging in een situatie van verdeeldheid en crisis bij de heersende klassen, van internationale verzwakking van het imperialisme van stijgende macht en prestige van de arbeidersstaten ontwikkelen in bepaalde socialistische partijen op het ogenblik belangrijke links-centristische vleugels (Chili, Uruguay, Argentinië). De communistische partijen daarentegen zijn uitsluitend gericht op het uitoefenen van druk op het Amerikaanse imperialisme ten bate van de vluchtige belangen van de Sovjetdiplomatie, die geheel en al bouwt op de zeer relatieve tegenstelling tussen de nationale bourgeoisie en dat imperialisme. Vandaar dat zij alle onafhankelijke klase-politiek hebben verlaten en een ultra opportunistische politiek hebben ontplooid, die haar tot een machteloze figurantenpolitiek doemt, een rol zonder prestige, waarbij zij onveranderlijk worden verraden door verschillende politici van de bourgeoisie, die zoeken naar een gewaardeerde dekking van links.

De afzonderlijke situaties

In de huidige omstandigheden die in het algemeen in L.A. objectief-revolutionair zijn, laat zich de bijzondere situatie van Argentinië, Bolivia, Venezuela en Cuba afzonderlijk bezien.

In Argentinië vindt de spontane strijdbaarheid van de arbeidersklasse slechts haar gelijke in die van de massa’s in Japan. Onder deze omstandigheden wordt de stabilisering van het regime telkens weer opgeschort zonder dat de massa’s er in slagen een revolutionaire oplossing te geven aan de chronische crisis van het land. Slechts de vorming van een revolutionaire politieke klassepartij, gebaseerd op de vakbonden, die het gunstige moment zal weten te kiezen om de massa in milities en comités te organiseren en de boeren en het landelijke proletariaat te mobiliseren en de hele strijd te richten op een arbeiders en boerenregering, kan het land uit de impasse halen.

Op diverse ogenblikken hebben zich in de situatie die geschapen was door de revolutionaire mobilisering van het Argentijnse proletariaat, om zijn minst potentieel, elementen van dubbelheerschappij voorgedaan, die zich waarschijnlijk op gelijke wijze opnieuw zullen voordoen. Men moet zien te bewerken dat deze elementen een precieze organisatorische vorm aannemen (comités, militie, guerrilla). In een dergelijke situatie kan een vertienvoudigde propaganda voor een arbeiderspartij, gebaseerd op vakverenigingen, dan meer tastbare resultaten opleveren door het doen omslaan van de radicale vleugel van de peronistische vakbonden in die richting, wat door een wisselwerking het hele revolutionaire proces in het land zou versnellen. Want zoals de arbeidersbeweging nu is vastgelopen in een, politiek gesproken, voornamelijk syndicalistische revolutionaire activiteit, loopt zij heb risico op den duur en op zijn minst voor het ogenblik de activistische belangstelling van de massa’s en tevens een tijdelijke en beslist relatieve stabilisering van de open of gecamoufleerde, in wezen op het leger steunende dictatuur uit te lokken.

In Bolivia maken we een nieuwe relatieve opgang van de revolutionaire massabeweging mee, die zowel tot uitdrukking komt in de bloedige nederlagen van La Rosca, als die van de rechtervleugel van de MNR onder de boeren en mijnwerkers. Maar bij gebrek aan een voldoende bestendiging van deze ontwikkeling door een revolutionaire partij loopt deze nieuwe opgang gevaar weer in de greep van het linker-centrum van de MNR, (Paz Estenssoro), ondersteund door de centristische leiding van de COB (Léchin), en de linkervleugel van de MNR.

Het is de macht van de revolutionaire massabeweging, die de handhaving van de fundamentele overwinningen van de revolutie mogelijk maakte en die tot nog toe met succes alle aanslagen van de openlijke reactie en van de pro-imperialistische vleugel va de MNR heeft afgeslagen. Het is de zwakheid van de revolutionaire partij, die verhinderd heeft dat de revolutie uitmondde in een arbeiders en boerenregering.

In het uitzicht op een terugkeer tot de macht van de centristische alliantie Paz Estenssoro-Léchin en in het kader van de huidige gunstige L.A.-situatie, is een nieuwe opgang van de massa’s onvermijdelijk. Er moet gebruik gemaakt worden van deze situatie om het hele mijngebied onder effectief arbeidersbeheer te brengen (comités en milities) om de landbouwhervorming onder druk van de milities algemeen te maken en om een economisch plan op te leggen, dat rekening houdt met de werkelijke hulpbronnen van het land, de arbeidskracht inbegrepen met de hulp van – en het ruilverkeer met de arbeidersstaten.

De leuze van het Buitengewoon Congres van de COB om de kwestie van de macht, de landbouwhervorming en het economische plan te regelen met de hulp van comités en milities, kan in deze omstandigheden weer actueel worden. De sleutel van deze mogelijke en noodzakelijke ontwikkeling blijft intussen liggen bij de consolidering van de Partij op landelijke schaal en i.h.b. onder de mijnwerkers en boeren, waar de voornaamste dagelijkse partijactiviteit en de leiding moet blijven.

In Venezuela moet de Partij, die door de revolutionaire massa’s aan de macht werd gebracht, het hoofd bieden aan de druk van het imperialisme en van de massa’s die hevig verlangen naar een radicale omvorming, naar een voltooiing van de aangevangen revolutie. De ervaring uit het verleden leert in dit land, dat alle regeringen onveranderlijk, hoe “revolutionair” ze hun levensloop ook beginnen, bezwijken onder de druk van het Yankee-imperialisme en zijn enorme belangen: de fabelachtige olie en delfstoffen rijkdom van Venezuela.

De Acción Democratica is een vreemde organisatie, die doet denken aan de APRA of de MNR met een radicaal-kleinburlijke leiding; zij vertoont al een differentiatie in een reactionaire pro-imperialistische vleugel en een vleugel die gevoeliger is voor de invloed van de radicale basis. Zonder de organisatie van arbeiders- en boerenmilities en comités, zal het onmogelijk blijken te zijn om die partij en regering te verplichten om de veroveringen van de revolutie uit te breiden, om over te gaan tot een werkelijke landbouwhervorming om de olie- en delfstofrijkdom van het land te nationaliseren, om een plan voor een veelzijdige en snelle ontwikkeling van de economie af te kondigen, waarbij gebruik gemaakt kan worden van de aanzienlijke financiële hulpbronnen van het land en om zo effectief de revolutie te verdedigen tegen onvermijdelijke nieuwe aanslagen van het imperialisme en de reactie.

Het intredewerk van de marxistisch-revolutionaire tendens in de linkervleugel van de Acción Democrotica moet gericht zijn op het propageren van de vorming van een arbeiderspartij die op de vakbonden is gebaseerd.

Wat Cuba betreft, de resultaten en de lessen van de Cubaanse revolutie, vooruitgeschoven post van de gehele Latijns-Amerikaanse revolutie, zijn reeds talrijk en belangrijk.

De Cubaanse Revolutie heeft de doeltreffendheid van een guerrilla, gebaseerd op de actieve steun van de arme boeren, die verlangen naar een radicale hervorming gecombineerd met de mobilisering van het proletariaat en de kleinburgerlijke massa’s van de stedelijke centra, waarbij in een bepaald stadium inbegrepen zijn gewapende acties door beperkte groepen, die omringd worden door de sympathie en de bescherming van de bevolking, aangetoond.

Onder de druk van de revolutionaire massa’s – boeren, proletariërs en geradicaliseerde stedelijke kleine burgerij en bij de omstandigheid dat de compradorenkrachten zo vergaand gecompromitteerd waren door de, nu omvergeworpen, bloedige dictatuur, ontwikkelt de Cubaanse Revolutie zich nu snel en machtig als een permanente revolutie, ondanks ongelijksoortige samenstelling van de leiding en de afwezigheid van een revolutionaire massapartij.

De leiding van de Cubaanse Revolutie is, nu zij gezuiverd is van een hele reeks botweg liberale bourgeoiselementen, een jacobijnse staf, die in verschillende graden onderworpen is aan de revolutionaire invloed van de massa’s – dat wil zeggen: een staf, die ondanks zijn niet-proletarische sociale afkomst en ideologie, zichzelf gedwongen zag om de grenzen van het kapitalisme te overschrijden en het kapitalistisch evenwicht ernstig te ondermijnen. Maar het heeft het kapitalistisch regime nog niet omvergeworpen en het zal in zijn huidige vorm ook niet daartoe in staat zijn, zonder de schepping van een revolutionaire massapartij, die verbonden is met de militie, de comités en de vakbonden van de massa’s.

De Cubaanse Revolutie heeft, door de omvang die de landhervorming reeds heeft bereikt, door de paar nationalisaties van de buitenlandse imperialistische ondernemingen, door de grondige zuivering van het staatsapparaat en door de vorming van een volksmilitie en volksrechtbanken, reeds de grenzen van het kapitalisme aanmerkelijk overschreden zonder het geheel gebroken te hebben en het te hebben vervangen door een staat van een nieuw type, gebaseerd op een genationaliseerde en geplande economie. Wat nu van belang is, is minder de voltooiing van de economische en sociale maatregelen, die de omverwerping van het feodaal-kapitalistische regime zullen bevestigen, als wel de organisatie van een proletarische politieke macht door de uitbreiding en institutionalisering van de militie en de volksrechtbanken en de organisatie van communes en comités als organen van plaatselijke macht.

De economische en sociale maatregelen in de richting van een effectieve geplande en genationaliseerde economie kunnen in dit geval in etappes worden genomen, in overeenstemming met de binnenlandse en internationale versterking van de revolutie zonder voortijdige reacties van het Yankee-imperialisme uit te lokken en zonder te bewerkstelligen, dat de productie er onevenredig onder lijdt.

De sleutel van de overwinning van de Cubaanse revolutie ligt, binnenlands, in de snelle vorming van een revolutionaire massapartij met een duidelijk proletarisch en socialistisch program, een partij, die alle waardevolle revolutionaire elementen van het land integreert, en in het buitenland, in de internationale organisatie voor de verdediging van de Cubaanse revolutie, vooral in de landen van Zuid-Amerika.

De echo en de reacties die de Cubaanse revolutie in dit gebied gaande maakte, zijn reeds enorm en zullen voortgaan toe te nemen, vandaar dat er felle pogingen kunnen worden verwacht van het Yankee-imperialisme en de Latijns-Amerikaanse compradoren-oligarchieën, om het Cubaanse revolutionaire regime met alle middelen neer te slaan, of het tot capitulatie en verburgerlijking te brengen.

Om deze reden ligt de veiligheid van de Cubaanse revolutie in de verzorging van een effectieve verdediging van die revolutie in de Latijns-Amerikaanse landen, in het duidelijk maken aan het Yankee-imperialisme, dat elke militaire interventie in Cuba in heel Latijns-Amerika een ware orkaan zou gaande maken, door de verspreiding van de Cubaanse revolutie naar andere landen van Latijns-Amerika. De beweging voor de organisatie van comités ter verdediging van de Cubaanse revolutie, zowel als van vrijwilligerskorpsen, moeten snel worden uitgebreid door heel Latijns-Amerika.

De koloniale revolutie en de Vierde Internationale
XI. Conclusies

Een van de meest positieve kanten van de koloniale revolutie is het feit dat geweldige massa’s van de mensheid – die tot de dag van gisteren nog verpletterd werden onder de exploitatie door het imperialisme en de heersende klassen van compradoren, die doodarm, zonder cultuur en passief waren – nu in een onomkeerbare en onweerstaanbare beweging zijn gekomen, om voor zich zelf een materieel, cultureel en sociaal niveau te bereiken, dat in overeenstemming is met de huidige mogelijkheden van de mensheid.

Van dit gezichtspunt uit heeft er een kwalitatieve omvorming in de mensheid plaats gevonden door dit revolutionair ontwaken voor het hoogste streven naar beschaving en door de resultaten van dit ontwaken bv. voor de positie van de vrouwen en het gezin, die nu een radicale verandering ondergaat. De gehele mensheid heeft reeds geprofiteerd van deze kwalitatieve omvorming door de revolutie van de massa’s, die lang aan de rand van de beschaving hebben geleefd, een revolutie, die door dit feit de algemene beweging naar de nieuwe socialistische beschaving versnelt.

Zeker, het gaat er hier niet om een overdreven fraaie voorstelling te geven van het feit dat de koloniale revolutie in de huidige historische fase, de voorhoedepositie van de wereldrevolutie inneemt. De revolutionaire marxisten zijn zich ook ten volle bewust van de nadelen, die gelegen zijn in het late karakter van de socialistische revolutie in de hoogontwikkelde kapitalistische landen; nadelen voor de verhoging van het ideologisch bewustzijn van de massa’s, voor de vorming van echte revolutionair-marxistische massapartijen, voor het te boven komen van de bureaucratisering in de beweging en in de arbeidersstaten, en voor het bouwen van een socialisme, dat direct en niet in een zekere verre toekomst aan de massa’s ten goede komt.

Het gaat er echter om, uit te gaan van de huidige historische werkelijkheid en hier zo veel mogelijk van te maken. Het is nu duidelijk dat het proces van de wereldrevolutie zich ontwikkelt van de rand (van de wereld), nl. van de koloniale en afhankelijke landen zowel als van de arbeidersstaten in de richting van de kapitalistische landen van Europa en de Verenigde Staten (dit land hoogst waarschijnlijk bet laatst).

Als erfgenaam van de revolutionaire tradities en principes van de Derde Internationale van Lenin en Trotski, kan de Vierde Internationale onder deze omstandigheden natuurlijk niets anders doen dan haar voornaamste activiteiten te doen plaats vinden op het terrein van de levende revolutie, waar de massa’s en de meest onderdrukte en geëxploiteerde volken ter wereld strijden.

De ontwikkeling van de Vierde Internationale was voor een hele periode, om geldige redenen, voornamelijk gericht op de hoogontwikkelde kapitalistische landen, die tot aan de vooravond van de laatste oorlog werden beschouwd als het centrum van de wereldrevolutie.

Het is nu noodzakelijk voor de Vierde Internationale haar activiteiten als Internationale te reorganiseren in dienst van het voornaamste terrein van de wereldrevolutie, de koloniale revolutie, en voor een hele periode haar voornaamste inspanningen op dat terrein te ontwikkelen.

De directe toekomst van de Internationale ligt in landen en gebieden als India, Indonesië, Japan, de Arabische landen, Zwart-Afrika en Latijns-Amerika, waar onmiddellijk snelle voordelen kunnen worden behaald.

De Vierde Internationale moet tonen in staat te zijn in al deze gebieden waardevolle krachten te organiseren, die zich zonder enig sektarisme verbinden met de revolutionaire massabeweging en die op effectieve wijze antwoord weten te geven op haar verlangens.

De vergaande degeneratie van de sociaaldemocratie, in het zog van het ten dode gedoemde imperialisme en van het stalinisme, in het zog van de conservatieve Sovjetbureaucratie, laten het terrein van de koloniale revolutie geheel vrij voor de strategische en praktische vermetelheid, de tactische vindingrijkheid van de organisaties van de Vierde Internationale.

De Vierde Internationale zal door haar totale opgaan in de emancipatiestrijd van de massa’s en de meest onterfde volken van de wereld haar volle historische rechtvaardiging verkrijgen en zijn rol als leidende revolutionaire voorhoede opleggen.

_______________
[1] Letterlijk slaande op ziekte, die alleen in een bepaalde streek voorkomt.
[2] Vooral: wegen, bruggen, spoorwegen en andere communicatiemiddelen.
[3] De experts van de UNO hebben beweerd, dat de som, noodzakelijk om in 35 jaar het levenspeil van de volkeren, die nu nog over minder dan 100 dollar per hoofd per jaar beschikken (dat zijn 1.600 miljoen mensen) te verdubbelen, op 20 miljard dollar geraamd is. Maar andere schattingen brengen deze som op 50 zo niet op 60 miljard dollar en zelfs meer.
[4] Met uitzondering in ieder geval van bepaalde streken, waar de feodale, agrarische eigendom overheerst, zoals in Noord-Nigeria.
[5] Met enkele echte bourgeoiselementen er tussen door.
[6] Uitgezonderd echter enkele streken, bv. Noord-Nigeria waar feodaal grondbezit overheerst.