Jan Blokker

Het einde van de arbeidsvrede


Bron: De Internationale, 1960, nr. 1, driemaandelijks [Met dank aan Rob Gerretsen]
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?

Qr-MIA

       


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:


Te schrijven over de politieke situatie in Nederland van dit ogenblik, zonder onmiddellijk verzeild te raken in de situatie aan het loonfront, is een pure onmogelijkheid. U moet het uw overzicht schrijver dan ook maar vergeven, wanneer hij het ditmaal alleen dáárover zal hebben. Er is momenteel geen belangrijker onderwerp in de Nederlandse politiek.

De spanning is tot het uiterste opgevoerd, hetgeen in de laatste weken tot uitdrukking is gekomen in diverse korte stakingen – vooral in de metaalindustrie. In alle gevallen is het duidelijk dat de arbeiders het gesol met hun levenspeil meer dan moe zijn. Het lijdt daarbij geen twijfel dat de voortdurende stroom berichten over superwinsten in allerlei bedrijfstakken niet weinig tot de “onrust” heeft bijgedragen. In brede kring leeft thans het verlangen om eindelijk de strijd aan te binden met een regering, welke glad maling heeft aan de parlementaire speldenprikken van de grootste oppositiepartij. Vooral omdat deze oppositie geen oppositie is, omdat regering en “oppositie” het over de fundamentele zaken wel eens zijn. De twee doen voor elkaar niet onder in fervente verdediging van de burgerlijk-kapitalistische orde.

De “oppositie” is echter vanwege haar kiezersbasis – welke in wezen proletarisch is al komt dat in de sociale samenstelling van de PvdA weinig tot uitdrukking – gedwongen van tijd tot tijd enige parlementaire stoom af te blazen. Dat deze “oppositie” in het geheel geen zoden aan de dijk zet en door de regeringscoalitie niet ernstig wordt genomen kan de reformistische leiders weinig verontrusten, zolang de arbeidersbasis nog parlementaire illusies heeft.

In ieder geval mag verwacht worden dat in de situatie van deze dagen de regering De Quay de poot stijf zal houden, zolang het haar maar even mogelijk is. En als ze door de knieën gaat dan zal dat niet zijn vanwege de parlementaire “activiteit” van burger Suurhoff c.s., maar door een vastberaden optreden van de metaalarbeiders.

Het is overigens op het eerste gezicht een vreemde figuur, welke wij op dit ogenblik te zien krijgen: verscheidene werkgevers zijn bereid, of geven althans voor dat te zijn, om aan de eisen van de arbeidersbonden tegemoet te komen. (Hierbij moet echter in het oog worden gehouden dat deze eisen gesteld tegenover de recorduitkomsten onder de huidige hoogconjunctuur, werkelijk al te bescheiden zijn.) De regering blijft daarentegen echter halsstarrig haar NEEN stellen. Dit laatste is te opvallender, waar juist de laatste tijd er zelfs door allerlei burgerlijke economen op wordt gewezen dat de Nederlandse arbeiderslonen, NAAR HUN KOOPKRACHT GEMETEN, belangrijk achterblijven bij die van de andere West-Europese landen. Bovendien is er sprake van [een] voortdurend dalend arbeidersaandeel in het stijgende nationale inkomen.

Deze tegenstellingen zijn minder verwonderlijk dan het wel lijkt. De huidige regering van directe vertegenwoordigers van de kapitalisten heeft als voornaamste taak ervoor te zorgen dat de concurrentiepositie van de Nederlandse industrie in de zich ontwikkelende eenheidsmarkt, zo sterk mogelijk zal zijn. Mag het uitermate aarzelend de Europese Economische Gemeenschap zijn binnengestapt, nu dit eenmaal gebeurd is, kan het Nederlandse kapitalisme zich tegenover de Franse en Duitse broeders alleen handhaven door het investeringspeil zo hoog mogelijk op te voeren. Dit kan alleen door het consumptiepeil van de grote massa’s zo laag mogelijk te houden. Deze noodzaak bepaalt in eerste en laatste instantie de politiek van deze regering EN VAN IEDERE ANDERE BURGERLIJKE COALITIE, DIE HIERNA ZAL KOMEN.

Waar individuele ondernemers uit puur eigenbelang bereid zijn om concessies te doen aan hun arbeiders, is het de regering onmogelijk daar toestemming voor te geven. Door dat wel te doen zou zij op langere termijn haar eigenbasis ondergraven.

De problemen van de regering worden in zekere zin weerspiegeld in die van de vakbondsleiders.

De spanningen aan het loonfront planten zich voort in de druk, welke door het vakbondsgelid wordt uitgeoefend vooral op het lagere kader dat zich het dichtst bij de basis bevindt. In laatste instantie is het deze druk, welke bv. de leiding van de ANMB dwingt zich niet geheel en al te distantiëren van de opkomende stakingsbewegingen al zoekt men die zoveel mogelijk af te remmen. Het is een publiek geheim dat de leiding van de ANMB van het Verbondsbestuur van het NVV geëist heeft dat dit laatste bij eventualiteiten steun zal verlenen, d.w.z. een grote staking in de metaalindustrie metterdaad ondersteunen. Het Verbondsbestuur neemt daartegenover een halsstarrig-weigerachtige houding aan, welke frappant veel doet denken aan de houding van De Quay, Roolvink & co. Nu is dat minder vreemd dan het wel lijkt. De topleidingen van de “bona fide” vakcentralen hebben zich met hun hele hebben en houwen verbonden met het kapitalistische stelsel en zij verdedigen dit als waakhonden. Alhoewel zij door hun basis genoodzaakt zijn zekere arbeidersbelangen te verdedigen en te bevorderen en dat in de praktijk ook doen, zullen zij NOOIT vrijwillig of anders dan sterk tegenstribbelend, meewerken aan acties waardoor het loonfront fundamenteel in beweging komt. Zij weten donders goed dat het uiterst moeilijk is, zo niet onmogelijk zal zijn om zo’n beweging onder controle te houden. De intelligentste onder de vakbondsbureaucraten weten heel wel dat onder de verhoudingen van het kapitalisme er geen wezenlijke oplossingen te vinden zijn voor de problemen waar de arbeidersklasse voor staat en dat iedere strijd voor werkelijke lotsverbetering de kiemen van een revolutionaire ontwikkeling in zich draagt. Zo’n ontwikkeling schuwen zij als de pest. Voor deze lieden is het bewaren van het kapitalistisch evenwicht, het hoogste gebod, daar dit evenwicht de stevigste basis is voor hun posities.

Dit streven naar de bestendiging van de status quo is gedurende de gehele periode na de Duitse capitulatie het richtsnoer geweest voor de reformistische leidingen, in of buiten de regering, EN ZIJ IS DAT NOG. De geleide loonpolitiek, de inperking van het stakingsrecht, de bestedingsbeperking, de gehele samenwerking tussen regering, kapitaal en vakcentrales, worden door dit richtsnoer bepaald en tegenover de arbeiders zijn de reformistische leiders de voornaamste promotors van deze politiek. Ook nu de “socialisten” uit de regering zijn gedrongen blijft men in wezen deze politiek trouw.

Intussen wordt de situatie hoogst explosief. Men mag verwachten dat op niet te lange termijn grotere stakingsacties zullen losbreken. Tevens mag aangenomen worden dat deze acties zich niet tot enkele bedrijfstakken zullen beperken al zal voorlopig het zwaartepunt liggen bij de metaalarbeiders.

Het slagen van deze acties zal in grote mate afhangen van de vraag of de strijdende arbeiders er in zullen slagen hun bondsleidingen op te drijven tot het nemen van de leiding van de stakingen. Voor het vervullen van deze voorwaarde moeten de arbeiders zich IN hun bonden tot het uiterste inspannen. Zo nodig mogen zij niet aarzelen tegenwerkende of stribbelende kaders door strijdbare arbeiders te vervangen.

Het moet echter gevreesd worden dat althans in de eerste aanloop de arbeiders er in vele gevallen niet in zullen slagen hun bondsbesturen tot het leiden van de stakingen te dwingen. Een regelrecht conflict tussen de stakende arbeiders en hun bondsleidingen wordt daarmee onvermijdelijk.

Hoeveel positieve mogelijkheden zo’n conflict ook in zich bergt er doen zich daarbij levensgrote gevaren voor. Geleid door de in het verleden door hen opgedane ervaringen, zullen vele arbeiders de weg van de minste weerstand kiezend, hun bonden de rug toekeren. Het is duidelijk dat zij hiermede het paard achter de wagen spannen. Zij geven daarmede vrij spel aan hun klassevijanden en aan hen, die daar in wezen gemene zaak mee maken.

Het verlaten van de vakbonden, op welke motieven dan ook, is in wezen volkomen negatief en betekent een capitulatie voor de klassevijand. De enige WERKELIJKE oplossing is te vinden in de verwijdering uit de vakbondsleidingen van die elementen, welke door te weigeren hun plicht te doen, d.w.z. de arbeidersacties te leiden, met de bezitters collaboreren en hun vervanging door strijdbare arbeiders, welke in de strijd bewijzen hun plaats waardig te zijn.

Uiteraard doen de bureaucratische leidingen thans alles om te voorkomen dat de arbeiders op grote schaal aan stakingsacties gaan deelnemen en om hun weigering om de leiding op zich te nemen en de weerstandskassen te openen deinzen zij voor geen geraffineerde misleiding terug.

Het voornaamste “argument” van dit ogenblik is de kreet “Contract is contract”, waarmee men zeggen wil dat het niet aan zou gaan om die arme werkgevers op dit ogenblik met het stakingswapen te lijf te gaan om een verbetering af te dwingen van de collectieve contracten, welke men ook van arbeiderskant niet zo lang geleden “vrijwillig” heeft gesloten. Gemakshalve “vergeet” men daarbij te vermelden dat deze contracten werden afgesloten op een ogenblik dat algemeen werd verwacht dat de conjunctuur een dalende tendens zou vertonen. Nu dit niet zo blijkt te zijn is de voornaamste basis aan deze contracten ontvallen. Dit is ook de werkgevers duidelijk, anders zouden zij nooit zoals in de metaalnijverheid, toegestemd hebben in de overeengekomen wijzigingen.

Een ander “argument” is dat de schuldigen voor de “onrust” niet de werkgevers zijn doch de regering en dat het niet aangaat door een staking de werkgevers het slachtoffer te laten worden van een conflict tussen de arbeiders en de regering. Nu kan men over deze juridische spitsvondigheden denken wat men wil, maar wat wil men dan dat de arbeiders doen? Welke middelen zijn er dan om de meer dan gerechtvaardigde eigenlijk al te bescheiden arbeiderseisen te realiseren? Parlementaire interpellaties? Hier past slechts een schamper lachen. De Quay en Roolvink doen het ook. Voorzichtige speldenprikjes in Het Vrije Volk? Quasi gewichtige WBS-rapporten, die het uitbuitingskarakter van de kapitalistische maatschappij onaangetast laten? Geen arbeider die daar in zijn hart iets van verwacht.

De “argumenten” van de heren klasseverzoeners zijn evenzovele pogingen om de arbeiders te misleiden, d.w.z. te leiden op een weg welke hun organisaties krachteloos maakt en hun klasse uitlevert aan de botste willekeur van de bezitters.

Het is de kapitalistische structuur van de huidige samenleving, welke de fundamentele oorzaak is van de klassebotsingen. Het is misdadig huichelachtig om ach en wee te roepen, wanneer de profiteurs van deze klassenmaatschappij de rekening gepresenteerd krijgen.

Een laatste “argument” is dat men toch niet zou mogen staken tegen een “op democratische wijze tot stand gekomen regering”. Wie zou vol kunnen houden dat De Quay, Roolvink & co de werkelijke vertegenwoordigers zijn van da Nederlandse bevolking? Zij zijn de representanten van de bezittende, heersende laag, welke van de formele parlementaire democratie gebruik maakt om tegenover de brede massa’s het klassekarakter van de burgerlijk-kapitalistische samenleving te verdoezelen. De reformistische leiders hebben met inspanning van al hun krachten en met toepassing van hun niet geringe middelen (pers, radio, tv) aan die verdoezeling meegewerkt gedurende al de jaren na de tweede wereldoorlog. En wanneer zij erin geslaagd zijn de Nederlandse arbeidersklasse voor een deel op een dwaalspoor te brengen ten aanzien van het kapitalistische karakter van de door hen aanbeden burgerlijke democratie en dezelfde partijen, zijn zij dan de aangewezen figuren om diezelfde arbeiders nu op te roepen tot trouw aan de “democratische tot stand gekomen regering” ...?

De toestand, waarin de Nederlandse arbeidersklasse zich op dit ogenblik bevindt, is het regelrechte gevolg van de na de tweede wereldoorlog door de reformistische gevoerde politiek van klassenverzoening en strijdbreking. Dit zullen de arbeiders zich moeten herinneren wanneer zij in de voor ons liggende periode tot strijd overgaan. Slechts de meest onverzoenlijke klassenstrijd zal tot wezenlijke en duurzame resultaten leiden. Deze strijd zal moeten leiden tot de vorming van nieuwe arbeidersleidingen opdat aan de eisen, welke een steeds scherper wordende strijd stelt, kan worden voldaan. De voornaamste voorwaarde echter is dat de Nederlandse arbeiders zich ervan bewust worden dat het kapitalisme geen oplossingen heeft voor hun problemen en dat die oplossing alleen kan worden gevonden in de omverwerping van een maatschappelijk stelsel, waarvan hun huidige leiders de meest consequente verdedigers zijn geworden.