Hans Dankaart en Rudi van Doorslaer

De activiteiten van een communistische sabotagegroep in Antwerpen en Rotterdam

De organisatie Wollweber (1933-1939)


Geschreven: oktober 1979
Bron: VMT Cahier 1, Frans Masereelfonds vzw
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, september 2008

Laatste bewerking: 1 september 2008


Inleiding

Dit is een artikel over de activiteiten van een communistische sabotageorganisatie tijdens de tweede helft van de jaren dertig. Omdat ook Belgen en Nederlanders hierin een rol speelden, leek het ons niet van enig belang ontbloot, hier enige aandacht aan te besteden. De politieke consequenties ervan zijn merkwaardig.

Precies in de periode dat de Sovjet-Unie toenadering zocht tot de Westerse burgerlijke democratieën als verweermiddel tegen de toenemende nazistische dreiging, dat de Komintern haar volksfrontpolitiek lanceerde en hierin een herwaardering van de burgerlijke democratie voor de arbeidersklasse inbouwde, creëerde diezelfde Komintern via een nevenorganisatie een groep die belast werd met sabotageopdrachten.

Dit roept uiteraard vragen op over de natuur en het doel van dit alles. Tevens leek het ons interessant na te gaan welke de beweegredenen waren van diegenen die deel uitmaakten van de organisatie. Op deze vragen zullen wij pogen in de loop van dit artikel een antwoord te vinden.

De Komintern

Om de z.g. groep Wollweber te situeren leek ons een voorafgaandelijke schets van de Kominternstructuur noodzakelijk. De IIIe Internationale werd opgericht in 1919 in het spoor van de Sovjetrevolutie. Ze groepeerde de communistische partijen uit de ganse wereld. Zo bestempelde de Belgische partij zich tot 1943 (ontbinding van de organisatie) steevast als de Belgische sectie van de Internationale. De oorspronkelijke bedoeling bestond erin, elk jaar een congres bijeen te roepen waarop de beleidslijn werd uitgestippeld en een Uitvoerend Comité (EKKI) verkozen. De eerste jaren werd dit vrij stipt nageleefd, maar na de dood van Lenin ging het mis. Na 1924 werden slechts twee congressen samengeroepen: één in 1928 en één in 1935.

De Komintern had haar hoofdzetel in Moskou. In Berlijn beschikte zij over een z.g. West-Europees Bureau (WEB), dat zich in de jaren twintig ontwikkelde tot het belangrijkste verbindingscentrum buiten Moskou. Tussen 1929 en 1933 — tot zijn aanhouding i.v.m. de fameuze Reichstagbrand — werd dit Centrum geleid door de Bulgaarse communist Georgi Dimitrov. Dezelfde Dimitrov werd in 1935 Secretaris-generaal van de Komintern.

In 1933, na de Machtübernahme, trok het WEB zich uit Duitsland terug en verhuisde voor een deel naar Parijs en voor een deel naar Kopenhagen. Parijs was sinds 1930 al, naast Berlijn, een aanloophaven voor koeriers van internationale instructeurs geweest. Na 1933 werd Parijs voor de Komintern nog belangrijker, vooral doordat de Franse partij met haar Volksfrontpolitiek sterk op de voorgrond trad.

In Kopenhagen werkte het WEB onder de dekmantel van een architecten- en ingenieursbureau. Het WEB bestond in Kopenhagen uit vier afdelingen: een politieke (onder leiding van de Fin Otto Kuusinen), een organisatorische (onder leiding van de Duitser Ernst Wollweber), een financiële (onder leiding van de Deen Richard Jensen) en tenslotte een veiligheidsapparaat (onder leiding van de Let Michael Avatin) [1].

De Komintern coördineerde daarnaast het werk van een aantal internationale massaorganisaties als de Rode Vakbondsinternationale (Profintern), de communistische jeugdinternationale, de vrouwensectie en de Internationale Rode Hulp.

In 1920 was in de Sovjet-Unie, door vakbondsvertegenwoordigers uit een zestal landen, de Profintern opgericht. De Profintern had echter weinig invloed op de Kominternpolitiek. Was deze politiek “links”, dan kreeg de Profintern het georganiseerd oppositiewerk in de bestaande grote syndicaten te stimuleren of eigen vakbondsgroepen op te richten. Was zij rechts, dan werd de Profintern bedreigd door opheffing. Na 1929 was de koers van de Komintern linksgericht, waardoor het werk van de Profintern een opleving doormaakte. Dit had tot gevolg dat, in het teken van de nieuwe koers, de “Internationale der Seeleute und Hafenarbeiter” (ISH) werd opgericht. Deze maritieme sectie werd spoedig de belangrijkste der Profintern. De oprichting vond plaats in 1931 op een conferentie in Hamburg.

Het EKKI liet er zich bijzonder veel aan gelegen liggen de ISH te ontwikkelen. Zeelieden en havenarbeiders vormden tenslotte een uitgelezen machtsmiddel, zij konden door een staking het zee- en havenverkeer lamleggen.

Belangrijker nog waren de verbindingen van de ISH; zij vormden een ideaal koerierssysteem. Dit systeem is voor de Komintern in de dertiger jaren het belangrijkste overzeese verbindingsmiddel geweest, via hetwelk drukwerk en personen over de hele wereld werden gesmokkeld. De verbindingen van de ISH werden ook benut voor de doeleinden van de OMS (Otdel mezhdunarodnoi Sviazi = Afdeling voor internationale verbindingen; de OMS was het geheime verbindingsapparaat van de Komintern): onder andere koerierstransport en geldzendingen naar de secties van de Komintern.

Het secretariaat-generaal van de ISH bevond zich twee jaar lang in Hamburg en werd geleid door de Duitser Albert Walter. Toen deze in 1933 door de Gestapo werd gearresteerd, verhuisde de ISH naar Kopenhagen, waar de leiding overgenomen werd door de ons reeds bekende Wollweber.

Na het VIIe wereldcongres van de Komintern, zomer 1935, werd de Volksfrontpolitiek ingevoerd. Deze politiek was erop gericht in de Europese landen te komen tot regeringen van linkse concentratie, met als kern de communistische en socialistische partijen. Als gevolg daarvan werd de metode van confrontatie, ook in de niet-communistische vakbonden, afgeschaft. De ISH werd opgeheven. De contacten die via deze organisatie waren aangeknoopt werden echter door Wollweber gebruikt om een andere groep met andere doelstellingen uit te bouwen. Deze groep noemen wij gemakshalve de Wollweberorganisatie.

België, Nederland, de KPD en de propagandasmokkel

Wij vermeldden de oprichting en de doelstellingen van de ISH. Ook in België werd getracht, een afdeling van deze havenarbeiders- en zeeluiorganisatie op te bouwen. In november 1930 was A. Walter hiervoor uit Hamburg naar Antwerpen gekomen. Besprekingen werden gevoerd met Georges Van den Boom, waarna werd besloten Moureau als verantwoordelijke aan te stellen[2]. In 1931 werd hij tijdelijk door de Gentse dokwerker Cyriel Verkest vervangen. Bij de Vlaamse zeelieden boekte men echter weinig succes. In Antwerpen waren het vooral Balten, Hongaren en Polen die lid werden. Naast Antwerpen werden ook afdelingen opgericht te Gent, Brugge en Oostende. Deze afdelingen van de Internationale van Zeelieden en Havenarbeiders vormden meteen ook secties van de Revolutionaire Vakbondsoppositie, toen geleid door dezelfde Van den Boom. Aan “den Driesch” in de Antwerpse havenbuurt werd een Internationale Zeemansclub geopend. Secretaris voor de Zeeliedenwerking werd nu de Antwerpse scheepsmachinist Lodewijk Pansaers[3].

Na enige tijd werd op een bijeenkomst te Amsterdam aan Pansaers gevraagd, een illegaal werk te starten. Hij werd door Walter in contact gebracht met een onbekend persoon. Deze persoon zal vermoedelijk Ernst Wollweber zijn geweest. Pansaers moest eerst uit de partij treden, indien nodig zijn ontslag provoceren. De bedoeling hiervan was de politie op een dwaalspoor te brengen. Dit clandestien werk bestond erin vertrouwenspersonen te organiseren die als koerier konden fungeren. Deze vertrouwenspersonen werden gezocht in kringen van zeelui die regelmatig Antwerpen aandeden of daar woonden. Hij startte dit werk enkele maanden voor het aan de macht komen van de NSDAP in Duitsland en ging daar tot midden 1935 mee door. Toen verloor hij ieder contact. Hoeveel Belgen er bij deze activiteiten betrokken waren, konden wij niet uitmaken. In ieder geval is het niet erg duidelijk of deze dan werkten voor de Komintern, voor de KPD of voor beide.

Het is hier niet de plaats om een gedetailleerde uiteenzetting te geven over de clandestiene structuren van de KPD. De partijleiding bevond zich tussen eind 1933 en 1934 in Parijs, daarna in Moskou, tussen 1935 en 1936 in Praag, en daarna tot 1940 in Parijs. Gedurende deze laatste periode wonnen de activiteiten van de afdelingen in België en Nederland uiteraard aan belang. Naast een Landesleitung per land, waren er de z.g. Grenzstellen, later (in januari 1937) omgebouwd tot Abschnittsleitungen[4]. Deze moesten leiding geven aan de aangrenzende gebieden in Duitsland. De Abschnittleitung Sudwest werd vanuit Brussel geleid door Otto Niebergall. Nu waren er diverse mogelijkheden om vanuit België de Mittelrheinstreek van propagandamateriaal te voorzien. Er was de grensstreek zelf in het daarenboven Duitstalig gebied van Eupen-Malmedy. De grensovergangen waren daar echter zeer gevaarlijk. Daarnaast was er de spoorwegverbinding en tenslotte de verbinding via de zee vanuit Antwerpen.

Deze laatste mogelijkheid interesseert ons meer in het bijzonder. Een Gestaporapport — vermoedelijk te dateren begin 1937 — geeft ons een aantal inlichtingen over de activiteiten van de z.g. “Seeleutearbeit” van de KPD[5]. De groep van een 20-tal personen werd geleid door de mijnwerker Max Langusch. De hulp aan deze organisatie van Belgische zijde bestond volgens het rapport hierin, dat Belgen hun woning beschikbaar stelden voor vergaderingen. De Gestaporapporteur ontdekte ook hun verbindingen met de KPB: “Selbsverständlich steht auch die Leitung der belgischen KP mit der Gruppe in enger Arbeitsverbindung, insbesondere der Führer der communistischen Partei Flanderns Van den Boom. Im Parteihaus der belgischen KP in Antwerpen findet jede Woche einmal eine Arbeitsbesprechung zwischen Langusch und Van den Boom statt.”

Toch hebben wij stellig de indruk, dat de Belgische verbondenheid met deze illegale propagandasmokkel verder ging dan in dit document wordt aangevoerd. Een voorbeeld hiervan: de Antwerpse zeeman Joannes-Paulus Van den Keybus werd in 1935 door de Hamburgse Gestapo aangehouden wegens het verspreiden van antifascistische manifesten[6]. Hij zat negen maanden in de gevangenis. Eind 1940 werd hij, dit maal in België, opnieuw aangehouden door een Vlaming “met Antwerpse tongval” die voor de Gestapo werkte. Deze Vlaming zullen wij later in de tekst nog ontmoeten. Van den Keybus zat tot mei 1945 in een concentratiekamp.

Voor Nederland nu kunnen wij zowat dezelfde historiek opstellen. Na de Machtübernahme in Duitsland in 1933 werd in Rotterdam, op initiatief van de ISH, een groep georganiseerd, bestaande uit Duitse immigranten en Nederlanders, met het doel, de in Rotterdam arriverende Duitse zeelieden en vooral de Duitse rijnschippers van propagandamateriaal te voorzien[7]. Tot de groep behoorden de in Duitsland wonende Nederlandse broers Jan en Peter Ruiter en de Duitse bankwerker Peter Paul Scholzen. Zij vormden met schippers en matrozen havencellen, onder leiding van Joop Schaap[8]. Met een vaste kern van koeriers bouwde Scholzen een binnenschippersorganisatie op, die van antifascistisch materiaal werd voorzien door de gebroeders Ruiter en door Joop Schaap. De Internationale Zeeliedenclub vervulde via Schaap een belangrijke rol in de opbouw van het “technischer Apparat” van de KPD. Dit “Apparat” verzorgde de aanschaf van informatie- en propagandamateriaal en de verspreiding ervan in Duitsland. Het “Apparat” was opgebouwd naar analogie van de organisatie van de KPD.

In verband met werkzaamheden voor de groep werd in het voorjaar van 1935 de vijfendertigjarige Nederlander Pieter Kielen bij een douaneonderzoek gearresteerd; hij was in het bezit van antifascistische lectuur en werd daarom door de Duitse justitie tot drie jaar gevangenisstraf veroordeeld. Op verzoek van de Gestapo in Düsseldorf verstrekte de Venlose politiefunctionaris Schnevelier “vertraulich” informatie over Kielen, die bijdroeg tot zijn veroordeling[9]. Kielen had de lectuur ontvangen van Bouwe Ruighaver. Ruighaver, matroos op de binnenvaart en lid van de ISH, woonde vanaf 1931 in Duisburg, maar werd in 1933 gearresteerd en uitgewezen. Hij vestigde zich in Rotterdam en sloot zich aan bij de CPH. In opdracht van Schaap werkte hij, met de gebroeders Ruiter en met Scholzen, mee aan de opbouw van het “Rhein-und-Schiffahrtsaktiv”. Dit “Aktiv” werd, na de toetreding van enkele Duitse zeelieden, ook werkzaam in de Duitse zeehavens. Ruighaver haalde de geschriften, o.a. “AJZ”, “Rundschau”, “Inprekorr”, “Gegenangriff”, “Rote Fahne”, later “Die Welt”, af in de zeemansclub of bij de Rotterdamse vestiging van de boekhandel Pegasus[10]. In het noorden van het land had het “Aktiv” een steunpunt voor de verspreiding van geschriften in de persoon van Bonno Smit; deze maakte gebruik van schepen die van Delfzijl naar Emden voeren[11].

Dat de organisatie voor het naar Duitsland smokkelen van illegaal propagandamateriaal tot stand is gekomen op initiatief van Wollweber, ligt voor de hand, want Wollweber had, zoals beschreven, op zich genomen, de structuur van de KPD te reorganiseren, nadat de KPD in 1933 gedwongen was in de illegaliteit te gaan[12]. Een deelorganisatie van de KPD, zoals het “technischer Apparat” dat voor de ontvangst, het transport en de verspreiding van de geschriften in Duitsland moest zorgen, was het werk van Wollweber. Bovendien beschikte Wollweber, in zijn functie van secretaris-generaal van de ISH, over de mogelijkheid, de Internationale Zeemansclub in Rotterdam in te schakelen in het zo belangrijke werk als het leggen van contacten met de bemanningen op de binnenvaartschepen en de zeeschepen, het transport van lectuur naar de schepen in Rotterdam en Amsterdam, de verspreiding aan boord van de schepen en het meesturen van koeriers.

Tot slot was Wollweber, door zijn functie als hoofd van de afdeling “organisatie” van het WEB, in staat, de resultaten van de activiteiten van genoemde organisaties op elkaar af te stemmen.

Schaap, als voorzitter van de zeemansclub, coördineerde het werk voor zover het in Nederland geschiedde. De samenwerking tussen Schaap en Wollweber is dan ook vanaf 1933 nauw geweest. Zij zou nog nauwer worden na het uitbreken van de Spaanse Burgeroorlog.

De scheepssabotage in Nederland

Kort na het uitbreken van de Spaanse Burgeroorlog bezocht Ernst Wollweber Schaap in Nederland[13]. Bij dit bezoek ontvouwde hij plannen om te komen tot een organisatie die zich zou inzetten om het vervoer van materiaal voor de Spaanse nationalisten, voor zover dit werd uitgevoerd door Italiaanse en Duitse schepen, te saboteren. Schaap kreeg de verantwoordelijkheid voor deze organisatie in Nederland en België. De organisatie werd volgens de nazidocumenten van 1941 eveneens opgezet in de Scandinavische landen, de Baltische staten en Frankrijk.

Ten einde de organisatie, die uiteraard ondergronds moest werken, efficiënt op te zetten, zocht Schaap een persoon aan die hij sinds langere tijd kende en die op dat ogenblik, in 1936, onafhankelijk stond ten aanzien van de CPN; dit laatste om niet bij voorbaat de aandacht op hem te vestigen. Adriaan Johannes Feij was van 1931 tot 1934 in Rotterdam organisatiesecretaris geweest van de CPH. Hij had tevens zitting gehad in het plaatselijke werklozencomité. Aangezien hij het niet eens was met de ook door de CPN gevoerde Volksfrontpolitiek, was hij in 1936 geen lid meer van de CPN.[14].

Schaap en Wollweber deelden Feij mee, zo spoedig mogelijk mensen te zoeken die via de zeescheepvaart in staat waren verbindingen te onderhouden met Scandinavië en Noord-Frankrijk, en personen, die via de binnenscheepvaart Duitsland geregeld bezochten. Zij moesten, na gebleken betrouwbaarheid, brieven en pakjes met munitie vervoeren en smokkelen. Het lukte Feij in de loop van de volgende maanden, door bemiddeling van Van den Hoonaard, die ook reeds bij de lectuursmokkel betrokken was, enige bemanningsleden van binnenvaartschepen te vinden, die bereid waren mee te doen. Intussen had Feij vanuit Hamburg het vroegere hoofd van de “Rot Front-kämpfer Bund[15]” in Hamburg, Karl Bargstädt, naar Nederland begeleid. Bargstädt werd de ondergeschikte van Schaap en kreeg de leiding over het technisch aspect van de sabotage. In opdracht van Bargstädt en met medeweten van Schaap zou Feij in maart en april 1937 nog tweemaal een bezoek aan Hamburg brengen om verbindingspersonen te rekruteren. Hierin slaagde hij niet.

Op een bespreking in Amsterdam, eind 1936, waarbij aanwezig waren Feij, Fictels (over deze persoon meer in het hoofdstuk over de sabotage in Antwerpen), Schaap en Wollweber, deelde de laatste mee, dat men de acties moest verscherpen. Vanaf nu moesten brandbommen aangebracht worden aan boord van Duitse, Italiaanse en ook Japanse schepen. Internationaal had zich inmiddels de gebeurtenis voorgedaan, dat Duitsland en Japan het zogenaamde Anti-Kominternpact hadden getekend, waarbij Italië zich een jaar later aansloot. Dit pact had tot doel, een politieke en militaire “Einkreisung” van de Sovjet-Unie te bewerkstelligen en de Komintern en haar organisaties in alle opzichten te bestrijden.

Het feit dat nu ook Japanse schepen het vooralsnog theoretische doelwit konden vormen van sabotageacties van de Wollwebergroep, doet opnieuw vragen rijzen over het doel van deze organisatie. In Spanje werd een bikkelharde burgeroorlog uitgevochten tussen de officiële republikeinse regering die de progressieve krachten rondom zich had verzameld en het leger gesteund door zowat alle reactionaire bewegingen. De internationale arbeidersbeweging verdedigde zich op dat ogenblik reeds jaren tegen het om zich heen grijpend fascisme in Europa. Er kan dan ook een zekere logica in gezien worden dat de communisten ook met niet-legale middelen de antifascistische strijd in Spanje zelfs buiten dat land gingen steunen. Japanse schepen speelden hierin echter geen rol. Wel kon de Sovjet-Unie er belang bij hebben, de Japanse koopvaardijschepen te saboteren om aldus via aanslagen de Japanse economie schade toe te brengen.

Na deze bespreking in Amsterdam werden de volgende personen op aanwijzing van Schaap door Feij gerekruteerd: van den Hoonaard, van Vreeswijk, Vogelzang, Hoorn en van Schaik. Van den Hoonaard was sinds 1936 geen lid meer van de CPN. Als opkoper van sintels trok hij met een boot de Rotterdamse haven door. Op die wijze was hij in de jaren 1933 tot 1936 al betrokken geweest bij het smokkelen van illegale lectuur naar Duitsland. In de Waalhaven vooral bracht hij met zijn eigen boot de lectuur aan boord van de binnenvaartschepen. Eind 1936 kreeg van den Hoonaard van Feij het verzoek, hem in contact te brengen met betrouwbare antifascisten. Van den Hoonaard bracht daarop in februari en maart 1937 een aantal Duitse matrozen aan. In mei 1937 bracht Feij van den Hoonaard in contact met Schaap. Gedurende de bespreking die erop volgde, werd van den Hoonaard ingelicht over het feitelijke doel van het werk waarbij hij was betrokken: scheepssabotage.

Zij vertelden hem dat zij reeds contact hadden gelegd met Nederlandse mijnwerkers, die voor de explosieven zouden zorgen, en dat zij daarom al snel met het werk konden beginnen.

Om een verbinding met Scandinavië tot stand te brengen, wendde Feij zich in het najaar van 1936 tot Willem van Vreeswijk. Deze was als matroos aangesloten bij de ISH en werkte aan boord van een schip dat een geregelde verbinding onderhield met de ertshavens Narvik en Lulea. Feij vroeg hem of hij bereid was pakjes vanuit Scandinavië naar Rotterdam te smokkelen ten behoeve van de strijd in Spanje. Van Vreeswijk zegde medewerking toe. Lange tijd ontmoetten zij elkaar niet meer. Maar in juni 1937 gaf Schaap aan Feij de opdracht, aan van Vreeswijk mee te delen, dat hij bij het volgende bezoek aan Lulea door een man zou worden bezocht en van hem een pakket zou ontvangen, dat hij naar Rotterdam moest meenemen.

De eerstvolgende uitreis ging echter niet naar Lulea, maar naar Narvik, waar van Vreeswijk toch door een man werd opgezocht. Pas bij het derde bezoek gaf men hem springstof mee die hij aan boord verstopte. Op 23 augustus 1937 arriveerde van Vreeswijk in Rotterdam en overhandigde Feij een deel van het dynamiet. Het resterende deel moest opgehaald worden door Van den Hoonaard, die daarbij echter door de douane werd aangehouden. Van den Hoonaard werd tot gevangenisstraf veroordeeld en kreeg na zijn vrijlating van Schaap slechts onbelangrijke taken toebedeeld.

Ondertussen was eind 1936 — begin 1937 Rudolf Vogelzang door Schaap benaderd om deel uit te maken van de groep. Vogelzang had door zijn werk als havenarbeider toegang tot Japanse schepen. In juni 1937 trok men tenslotte nog Jan Hoorn aan.

Nadat enkele proeven waren gedaan met de explosieven, werd de helft van de springstof naar België gebracht, maar daarover zo dadelijk meer. De voorbereidende fase was nu voorbij en eind september ging men tot actie over. Feij en Hoorn stelden een brandbom samen, verborgen deze in een koffer en verstuurden hem naar een fictief adres met het Italiaanse schip “Alfredo Oriani”. De aanslag mislukte echter. Schaap was van mening dat hij slecht was uitgevoerd. Korte tijd later kregen Hoorn en Feij bezoek van Schaap en Wollweber. Wollweber herhaalde de mening van Schaap over de mislukking en voegde eraan toe, dat men tot nu toe aan “Spielerei” had gedaan, terwijl anderen uit de organisatie dag in dag uit hun leven op het spel zetten. Wollweber ging ook in op de verhouding tussen de Sovjet-Unie en Japan en stelde, dat ook Japanse schepen met bommen tot zinken moesten gebracht worden. Deze schepen vervoerden namelijk, volgens hem, vliegtuigen van Duitse makelij, die door Japan in Mandsjoerije tegen de Sovjet-Unie zouden worden ingezet.

Zowat een maand na deze mislukte aanslag — in oktober 1937 — werd Johannes Feij aan de Nederlands-Belgische grens aangehouden wegens het vervoer van springstof. Schaap vreesde een diepgaand politieonderzoek: al het nog beschikbare materiaal werd in veiligheid gebracht en Jan Hoorn werd op non-actief gezet.

Begin 1938 dook Karl Bargstädt weer in Rotterdam op. Hij had de plaats van Feij ingenomen en zocht opnieuw contact met Rudolf Vogelzang. Het lag duidelijk in zijn bedoeling, nu een aanslag op een Japans schip te beramen. Eind februari was het zover. Vogelzang werkte als dokwerker op de Tajima-Maru en plaatste een pakje springstof dat hij van Bargstädt had ontvangen tussen de lading. Weer echter mislukte de aanslag. Later, bij de reiniging van het schip ontstond er aan dek een explosie die slechts geringe schade veroorzaakte.

Sabotage in Antwerpen [16]

Midden 1936 zocht de Antwerpse communist Fik Broucke — lid van het Federaal Comité — contact met de 30-jarige vrachtwagenbestuurder Alfons Fictels, met de vraag of hij bereid was mee te werken aan een antifascistische bedrijvigheid, die absoluut illegaal diende te blijven [17]. Fictels stond hier wel positief tegenover en kreeg kort daarop bezoek van de ons reeds bekende Rimbertus Schaap. Deze testte de betrouwbaarheid van Fictels en vroeg hem uit de partij te treden. Begin 1937 reisde Fictels naar Amsterdam waar hij nu ook in contact werd gebracht met Wollweber. Daar werd hem voor het eerst duidelijk gemaakt dat zijn illegale bedrijvigheid erin bestond schepen te saboteren. Fictels zette zich aan het werk, en in de loop van de eerste helft van 1937 rekruteerde hij de havenarbeiders Schockaert, Mastbooms, Vercammen, Geerts en Dieltjens en de vrachtwagenbestuurders Rodrigus en Van Welde. Een aantal onder hen waren lid van de Internationale Rode Hulp en sympathiseerden met de KP.

Op 10 november werd dan de eerste aanslag uitgevoerd. Het schema was klassiek. Fictels en Schaap — die dus de navette deed tussen Amsterdam en Antwerpen — vervaardigden een bom. Dokwerker Schockaert begaf zich naar een Italiaans schip (de ‘Boccacio’) waarop hij op dat ogenblik werk had en plaatste de bom aan boord. De springstof was zo samengesteld dat de ontploffing pas na enkele dagen zou losbranden. Schaap had er eveneens de nadruk op gelegd dat de bom zo moest geplaatst worden, dat het schip slechts langzaam zonk en de bemanning tijdig het schip zou kunnen verlaten. Negen dagen later zonk het schip voor de Bretoense kust als gevolg van een ontploffing. Een marine-officier verloor hierbij het leven.

Begin 1938 spoorde Fictels voor een tweede ontmoeting met Schaap en Wollweber naar Amsterdam. Wollweber zette hen aan tot verdere actie en meldde Fictels dat hij zich spoedig zou moeten terugtrekken, aangezien hij na de aanhouding van Feij in oktober 1937 aangebrand was. Het is inderdaad zo dat de Belgische politie — en zij niet alleen — haar speurwerk, na de aanhouding van Feij en de geslaagde aanslag in november, had geïntensifieerd.

Toch was het nog onder de leiding van Fictels — ditmaal bijgestaan door Ernst Lambert — dat een nieuwe sabotageopdracht werd uitgevoerd. De dokwerkers Mastbooms, Vercammen en Schockaert keken er nu naar uit, op een Japans schip werk te krijgen. De laatste twee hadden daarbij succes. De Japanse stoomboot “Kasij Maru” zou het volgende slachtoffer worden. Een pak springstof werd door Schockaert aan boord gebracht. Eind juni werd het schip in het Kanaal voor de Britse kust zwaar beschadigd door een ontploffing. Doden of gekwetsten vielen er niet te betreuren. Ondertussen was Rimbertus Schaap, in opdracht van Wollweber, naar een opvolger voor Fictels op zoek gegaan. Zoals gezegd was men van oordeel dat deze door de Belgische politie van veel te nabij werd gevolgd en aldus het voortbestaan van de organisatie in gevaar bracht. Hetzelfde gold voor Feij, die na zijn aanhouding en veroordeling uiteraard als verdacht doorging. Dus ook aan Nederlandse zijde zocht men een geschikt opvolger. Zowel de Vlaming als de Nederlander werden gevonden in Spanje. De draad van het verhaal zal duidelijk maken dat hierin enige logica zat.

De 23-jarige corrector René Wilfried Wouters nam in oktober 1936 dienst in de Internationale Brigaden. Reeds op 18-jarige leeftijd — in 1933 — was hij lid geworden van de Kommunistische Jeugd in Antwerpen. Van huize uit flamingant was hij een tijd lang actief geweest in het Algemeen Vlaams Studentenverbond. Hij klom vrij vlug op in de organisatie en werd federaal secretaris van de KJ in het Antwerpse. In Spanje fungeerde hij samen met de Gentenaar Willy De Coninck als correspondent voor “De Rode Vaan” en daarop voor “Het Vlaamse Volk”. Begin 1937 was hij politiek commissaris van de Vlaamse sectie in het Edgar André-bataljon (XIe Brigade) en in juli 1937 was hij als luitenant verbonden aan de generale staf van de Brigade[18]. Hij was ook de hoofdopsteller van de duidelijk flamingant gekleurde brochure “Vlamingen in de strijd voor de vrijheid”, in 1937 door de Consejo Obrero in Madrid gepubliceerd. Op 11 juli 1937 (let op de datum) was het opnieuw Wouters die in het Nederlands een toespraak hield voor radio-Madrid[19]. Hem koos men uit om in Antwerpen Fictels op te volgen.

Net als Wouters meldde de Nederlandse automonteur Achille Beguin zich midden 1937 als vrijwilliger voor de Brigaden[20]. Enkele maanden later, in februari 1938, werd hem door een onbekende Fransman gevraagd of hij een illegaal werk ten behoeve van de Spaanse republiek wou uitvoeren, en dat in Rotterdam. Beguin stemde hiermee in en werd naar Madrid gebracht waar hij samen met personen van diverse nationaliteit een opleiding kreeg in het gebruik van springstof. Onder het gezelschap bevond zich ook René Wilfried Wouters. Na een viertal weken werden ze via Port Bou naar Parijs gebracht. Wouters logeerde er in mei 1938 samen met Beguin in een hotel. Korte tijd later reisde Beguin naar Amsterdam, waar hij werk zocht aan de haven. In oktober zocht Schaap hem op en schakelde hem in in de organisatie. Beguin diende in april 1939, bij het vertrek van Schaap en tot deze zou vervangen worden, de verbindingen te onderhouden. In juni werd hij in Parijs aan de opvolger van Schaap, Michael Avatin, voorgesteld. Deze kwam daarop voor een tweetal maanden naar Amsterdam en vertrok in augustus 1939 naar Antwerpen.

Net als Beguin verging het Wouters. In de lente van 1938 kwam hij naar Antwerpen en diende daar de leiding van Fictels over te nemen. De aanslag op de Kasij Maru werd nog op touw gezet door Fictels, met medeweten van Wouters echter. Slechts begin 1939 verdween Fictels van het toneel. In juni of juli kreeg deze tenslotte nog 1.800 F uitbetaald voor bewezen diensten. Daar de havenarbeiders Vercammen, Schockaert en Mastbooms na de aanslag op het Japanse schip niet meer wensten mee te werken (ook zij hadden geld ontvangen) bleven zijn contacten tot een viertal personen beperkt. De veranderde situatie na augustus 1939 droeg er verder toe bij dat onder de leiding van Wouters geen verdere sabotageacties meer werden uitgevoerd.

Aanhoudingen en terdoodveroordeling

Deze aanslagen (zoals uit het verhaal bleek sorteerden deze enkel in Antwerpen enig resultaat) konden uiteraard niet onopgemerkt blijven voor de politiediensten. Het Antwerpse parket en de Openbare Veiligheid lanceerden zich in een groots onderzoek naar de daders van deze aanslagen.

De aanhouding van Johannes Feij die vanuit België springstof naar Nederland smokkelde, was hun eerste succes.

Ook in Duitsland was de Gestapo gealarmeerd. De Antwerpenaar Emiel Van Thielen, alias Max Gunther (hij was reeds na de eerste wereldoorlog wegens samenwerking met de bezetter ter dood veroordeeld), die verbonden was aan de toenmalige Gestapo van Hamburg, speelde daarin een niet onbelangrijke rol. Het is niet toevallig dat in 1940 de Hamburgse Kriminal-Kommissar Peter Kraus de leiding nam van de opsporing en aanhouding van de Wollweber-mensen in Nederland en België. Wij vonden trouwens reeds in 1939 zowel de Nederlanders Feij en Schaap als de Belg Fictels terug op een Fahndungslijst opgesteld door de Duitse politiediensten Sipo-SD en Abwehr (met opgave van hun geboortedatum en verblijfplaats).

Daarnaast speelde de zaak Wollweber ook een rol bij de vóóroorlogse contacten tussen de Gestapo en een aantal politiediensten, ondermeer de Belgische en Nederlandse. In België vinden wij de eerste sporen van contacten tussen de Openbare Veiligheid en de Gestapo in 1936. In maart was de naar België gevluchte Heinrich Bell, een Joods-Duitse emigrant van communistische huize, samen met drie anderen op bevel van de Vreemdelingenpolitie zonder meer over de Duits-Belgische grens gezet. De toenmalige socialistische minister van Justitie Eugène Soudan werd door de pers en door de leden van zijn eigen partij zo sterk onder druk gezet (Bell zat onder de vleugels van het Mateottifonds en de Internationale Rode Hulp) dat hij zijn administrateur-generaal van de Veiligheid, Robert de Foy, opdracht gaf Bell terug naar België te brengen. De Foy slaagde daarin omdat hij ‘interessant’ inlichtingsmateriaal naar Berlijn meebracht, wat Heydrich blijkbaar belangrijker vond dan het vasthouden van één politiek tegenstrever in een concentratiekamp[21]. In 1937 gingen de contacten tussen de Gestapo en de Openbare Veiligheid weer een eind verder, zo hebben wij stellig de indruk. In augustus werd namelijk in Berlijn op initiatief van Himmler en Heydrich een geheim Internationaal Politiecongres samengeroepen[22]. Een drieledige Belgische afvaardiging was daarop aanwezig. Het belang van hun deelname, zo werd van Duitse zijde beklemtoond, lag in de voor de Gestapo belangrijke samenwerking tegen het “bolsjewisme”. Wanneer echter in de herfst van 1938 de Duitse politie het initiatief nam besprekingen op touw te zetten rond de Wollweber-organisatie, werd van Belgische zijde medewerking geweigerd[23]. De Nederlanders zaten echter wel met hun Noorse, Deense en Duitse collega’s aan tafel.

Twee jaar later, in mei 1940, een week vóór de Duitse troepen Nederland binnenvielen, werden 21 Nederlanders op last van de regering gearresteerd. Onder hen bevonden zich ook Feij en Van den Hoonaard. Ook Proost (alias Jansen, jarenlang vertegenwoordiger van de CPN bij de Komintern in Moskou) werd vermoedelijk aangehouden vanwege activiteiten voor de Wollweber-organisatie. In de meidagen werden zij naar Calais getransporteerd, waar ze op 26 mei aan de Gestapo werden overgedragen. Feij, Van den Hoonaard en Proost werden naar Hamburg overgebracht en kwamen in handen van Kraus terecht. Feij bleek snel bereid, met de Gestapo samen te werken. In september 1940 kwam hij samen met Kraus naar Rotterdam, wat de Gestapo toeliet de Nederlandse medewerkers van de Wollweber-groep op het spoor te komen en te arresteren. Ook Joop Schaap, die sinds de herfst van 1939 in Kopenhagen verbleef, werd in augustus 1940 opgepakt.

De Belgische leden van de organisatie verging het niet anders. Op 21 augustus 1940 werd Alfons Fictels door de Gestapo in Antwerpen opgepakt. Rond hetzelfde tijdstip werd ook een huiszoeking verricht bij de oud-secretaris van de Vlaamse Kommunistische Partij, Georges Van den Boom. De Duitse politie verdacht hem ervan, in verbinding te hebben gestaan met de Wollweber-mensen. Schockaert, Vercammen, Dieltjens, Rodrigus, Van Welde en Angele Fictels werden op 6 en 7 december aangehouden. In januari 1941 kreeg men ook Mastbooms te pakken. Bleef nog Wilfried Wouters over die in krijgsgevangenschap in Duitsland vertoefde. Hij werd op 20 december 1940 in het kamp waar hij verbleef gearresteerd. Met uitzondering van Van Welde, werden allen in november 1942 door het Berlijnse Volksgerichtshof ter dood veroordeeld. Fictels, van wie wij het aanklachtsdossier terugvonden maar niet de veroordeling, overleed in maart 1942 in Gross-Rozen. Voor Wouters stelde de rechtbank voor, de doodstraf in levenslange gevangenisstraf om te zetten. Daarvoor werden politieke redenen ingeroepen: de “heldendood” van zijn broer aan het Oostfront en de “deutschfreundliche” instelling van zijn familie. Het Reichssicherheitshauptamt verzette zich echter daartegen. Wouters werd samen met Schockaert, Mastbooms, Vercammen, Dieltjens en Rodrigus op 7 september 1943 terechtgesteld.

In 1947 diende de familie van Wouters een verzoek in ter erkenning van hun zoon als politiek gevangene. De “Aanvaardingscommissie voor Politieke Gevangenen” deed in februari 1955 de volgende uitspraak ter zake: “Aangezien deze activiteit, gezien het tijdstip waarop ze geschiedde, niet kan beschouwd worden als een vaderlandse en onbaatzuchtige bedrijvigheid gericht tegen de vijand, doch integendeel enkel kan bestempeld worden als een misdrijf van gemeen recht, ten nadele van de Belgische gemeenschap; aangezien de daden door de overledene gesteld, trouwens vallen onder toepassing van art. 322 en 323 van het Belgisch Strafwetboek; aangezien de overledene, waarvan door het hoger vermeld vonnis (het Volksgerichtshofdossier) bewezen is dat hij alleen om hoger vermelde redenen werd aangehouden, diensvolgens valt onder de uitsluitingsgrond voorzien bij art. 5, 3° der wet van 26 februari 1947.”

Op basis van precies dezelfde informatie kreeg Alfons Fictels daarentegen wel een postume erkenning als politiek gevangene. De wegen van de Belgische administratie zijn inderdaad ondoorgrondelijk.

Wollweber trok zich bij de bezetting van Denemarken terug in Zweden. Daar werd hij in 1940 gearresteerd en tot drie jaar dwangarbeid veroordeeld. De Sovjet-Unie reageerde hierop met hem het staatsburgerschap aan te bieden en hem op te eisen als Sovjetonderdaan. Zweden stemde in en in 1943 vertrok Wollweber naar de Sovjet-Unie, waar hij tot 1945 verbleef.

In 1949 werd hij, in de DDR, staatssecretaris van het Ministerie van Verkeer. In juni 1953, na de Berlijnse opstand, werd hij hoofd van de staatsveiligheidsdienst; in 1955 werd deze dienst omgevormd tot een ministerie, onder leiding van Wollweber.

Vanaf 1954 maakte hij deel uit van het Centraal Comité van de SED. Op 6 februari 1958 werd Wollweber uit het Centrum Comité gezet wegens z.g. fractievorming en bovendien als minister van staatsveiligheid afgezet. Op 3 mei 1967 overleed hij.

Besluiten

Een aantal belangrijke vragen i.v.m. de groep Wollweber zullen vermoedelijk wel nooit beantwoord worden. Van wie Wollweber nu precies richtlijnen kreeg voor het oprichten en uitbouwen van de sabotageorganisatie, weten wij niet. Wie uiteindelijk besliste welke sabotagedaden er moesten uitgevoerd worden, weten wij evenmin. Dat op het hoogste niveau de leiding ergens in handen lag van Kominternmensen, kunnen wij gezien de gegevens waarover wij beschikken zondermeer aannemen. Het is daarnaast genoegzaam bekend dat de Komintern — zeker tijdens de voor ons relevante periode — er ook voor zorgde de belangen van de Sovjet-Unie via haar organisatie te behartigen. Zulks wordt door de Wollweber-zaak nogmaals bevestigd.

Zetten wij de feiten op een rijtje. Midden de jaren dertig heerste een acute conflictsituatie in Europa. Vooral de Sovjet-Unie voelde zich bedreigd door de stijgende macht van Nazi-Duitsland en zocht steun bij de West-Europese democratieën. Zij had er dan ook alle belang bij dat de West-Europese communistische partijen een gematigde politiek voerden die hen toeliet, nauwer aan te leunen bij de sociaaldemocratie. De concretisering hiervan was de volksfrontpolitiek.

Toch bleef de Komintern illegale structuren in stand houden; bepaalde verdwenen en werden vervangen door nieuwe die beter aansloten bij de veranderde toestand. Een voorbeeld daarvan was de organisatie van een clandestien koeriersnet voor de KPD-propaganda, dat voor een deel steunde op de beproefde kanalen van de ISH. De nieuwe politieke koers van de West-Europese communistische partijen stond niet toe, dat men zich inliet met dergelijke zaken. Daarom werden de activiteiten streng gescheiden gehouden van de officiële politieke werking. Het spreekt voor zich dat dit ook het geval was met de sabotageactiviteiten van de Wollwebergroep.

Voor de uitbouw van de organisatie trachtte men echter wel beroep te doen op ervaren partijmilitanten. Ernst Wollweber zelf, de leider, was daar ontegensprekelijk een voorbeeld van. Net als de Nederlander Joop Schaap trouwens.

In België waren het slechts tweederangsfiguren, met uitzondering van Wouters die pas laat op het toneel verscheen. Fictels was in 1934 lid geworden van de KP toen hij werkloos was. Hij was eveneens lid van de IRH en de Vriendenkring van de Sovjet-Unie. Hij behoorde zonder twijfel tot het communistisch milieu, maar had geen enkele functie vervuld. De anderen hadden op de één of andere manier vrij ongeorganiseerde contacten gehad met de communisten (Rode Hulp, reis naar de Sovjet-Unie, Revolutionaire Vakbondsoppositie). Het feit dat zij niet geringe vergoedingen uitbetaald kregen voor bewezen diensten, doet in ieder geval twijfels rijzen over hun puur idealistisch engagement in de Wollwebergroep. Schrijnend is daarenboven dat men voor dergelijke activiteiten ook goede en ervaren militanten rekruteerde; in Vlaanderen waren die zeker niet overvloedig aanwezig voor de politieke werking. Wouters was in Spanje één van de belangrijkste Vlamingen — zoniet de belangrijkste — geworden in de Brigaden. Hij was de politieke steunpilaar waaraan de anderen zich konden optrekken. Was het niet onzinnig, van deze man een illegaal terrorist te maken?

Enige opmerkingen nog over de functie van de groep. De politiek-ideologische kapstok waaraan men deze toch wel merkwaardige activiteiten ophing (merkwaardig in het kader van de officiële Kominternpolitiek) was de solidariteit met de Spaanse Republiek. De tweede geslaagde aanslag was er echter één op een Japans schip. Deze keuze motiveerde Wollweber ten aanzien van zijn medewerkers meermaals in het kader van het anti-Kominternpact. Ieder verband met de Spaanse burgeroorlog was hierbij toch wel zoek.

In augustus 1939 verdween Michael Avatin (alias Ernst Lambert), de opvolger van Schaap, uit Nederland naar Antwerpen. Hij werd nog vóór mei 1940 door de Belgische politie aangehouden. Verdere gegevens over zijn persoon zijn ons niet bekend. Is het vermetel hierbij de vraag te stellen naar het verband tussen de inactiviteit van de groep (dat was ook in België het geval) na augustus 1939 en het afsluiten van het Sovjet-Duits niet aanvalspact? Wij dachten van niet.

Toen de Gestapo tijdens de tweede wereldoorlog inzage kreeg van een aantal documenten van de Franse Sureté, vond zij een rapport waarin sprake was van een door de Komintern op 31 oktober 1939 opgerichte sabotagegroep[24]. Deze groep kreeg de opdracht mee, de strevingen van het Frans, Brits en Amerikaans imperialisme tegen te werken. De praktische leiding ervan lag in de handen van Ernst Wollweber. Wij geven dit document voor wat het waard is, namelijk een onzekere bron. In de praktijk konden wij het bestaan van een dergelijke groep trouwens niet vaststellen.

Tot slot dienen wij nog te vermelden dat het bestaan van de Wollwebergroep ook werd vermeld als één van de rechtvaardigingsgronden voor de Duitse aanval op de Sovjet-Unie, 22 juni 1941. “Ofschoon kan worden aangenomen dat de serie dezer door de Komintern uitgevoerde resp. in voorbereiding zijnde misdaden met het sluiten van het Duits-Russische consultatieve en niet-aanvalspact van 23 augustus 1939 haar einde zou vinden, heeft men door veel omvattend speurwerk, in het bijzonder ook in de door Duitsland bezette gebieden, bewijzen in handen gekregen, waaruit bleek, dat de Komintern niet van plan was, haar misdadige bedrijvigheid tegen Duitsland op te geven”, stond er in een nota van het Duits Ministerie van Buitenlandse Zaken aan de Sovjetregering [25]. Wij dachten te hebben beschreven dat dit niet het geval was. Ook hierin had de Wollwebergroep precies de belangen van de Sovjet-Unie verdedigd.

_______________
[1] G. NOLLAU, Die Internationale. Wurzeln und Erscheinungsformen des proletarischen Internationalismus. Köln, 1959, p. 160.
[2] Archieven KPB, Centrale Politieke Controlecommissie, Dossier E.Z.
[3] Ibidem, Dossier Lodewijk Pansaers.
[4] H. DUHNKE, Die KPD von 1933 bis 1945. Köln, 1972, p. 192.
[5] IML-SED (Berlin), St. 3.673 Seeleutegruppe Belgien.
[6] Ministerie van Volksgezondheid, Dienst Oorlogsslachtoffers, Dossier Opzoekingen-Documentatie-Overlijden, (verder MVG/DO, ODO) J.P. Van den Keybus.
[7] D. PEUKERT, Ruhrarbeiter gegen Faschismus. Dokumentation über den Widerstand im Ruhrgebiet 1933-1945. Frankfurt-am-Main, 1976.
[8] Op 3 mei 1899 werd te Amsterdam Joop Schaap geboren. Na zijn schooltijd was hij op zee werkzaam als kok en steward. In 1919 diende hij gedurende negen maanden bij de marine; daarna werkte hij als havenarbeider in Amsterdam. In 1924 werd hij lid van het district-Amsterdam van de Communistische Partij Holland (CPH). Al snel werd hij in het districtsbestuur opgenomen. In 1931 verhuisde hij naar Rotterdam, waar hij ook in het districtsbestuur werd gekozen. Naast zijn normale activiteiten als partijlid hield hij vaak redevoeringen. Schaap was aangesloten bij een vakbond, de ISH, die in Rotterdam een aanzienlijke afdeling had. De ISH beschikte in Rotterdam over een bondsgebouw, de Internationale Zeeliedenclub, gevestigd aan de Willemskade 7. In 1929 maakte Schaap gedurende een half jaar een rondreis door de Sovjet-Unie, op uitnodiging van de daar bestaande transportarbeidersbond. In 1931 werd hij voorzitter van de Internationale Zeeliedenclub in Rotterdam. Hij kreeg tot taak, niet-georganiseerde havenarbeiders en zeelieden aan te trekken en lid te maken van de ISH. Volksgerichtshof, Berlin, vonnis inzake J.R. Schaap, dd. 2 april 1943.
[9] Oberlandesgericht Hamm, Anklageschrift van de Generalstaatsanwalt, 13 mei 1945 en vonnis inzake P. Kielen, dd. 4 juli 1935.
[10] Volksgerichtshof-Berlin, vonnis inzake B. Ruighaver, dd. 14 juli 1942.
[11] Oberlandesgericht Hamm, Anklageschrift van de Generalstaatsanwalt, 27 januari 1942 en vonnis inzake B. Smit, dd. 27 januari 1942.
[12] In 1898 werd Ernst Wollweber in Duitsland geboren. In november 1918 was hij het, die als matroos op de kruiser Helgoland het sein gaf tot de opstand in Kiel. Nadat hij in de twintiger jaren veel werkzaamheden voor de KPD had verricht, kreeg Wollweber in 1932 opdracht van de Komintern om een ondergronds apparaat op te bouwen. In 1932 werd hij tot lid van de Rijksdag gekozen. Hij had de leiding bij de installatie van het WEB van de Komintern in Kopenhagen, terwijl hij ook de leiding had van de ondergrondse activiteiten van de KPD in het nazistische Duitsland. Vooral bij het laatste, het hergroeperen en reorganiseren van de KPD-leden, spreidde Wollweber een grote moed ten toon, aangezien hij het eerste jaar na de Machtübernahme persoonlijk de leiding had in Duitsland, en het hele land doorreisde om zijn kameraden te ontmoeten.
[13] Vonnis inzake J.R. Schaap, op. cit.
[14] Idem. Tenzij anders aangeduid is deze bron voor alle gegevens uit dit stuk gebruikt.
[15] De “Rot Front-kämpfer Bund” was een door de KPD opgerichte paramilitaire verdedigingsorganisatie.
[16] — Bundesarchiv Koblenz, R 60 II/76. Volksgerichtshof Berlin. — MVG/DO, ODO, Dossier R.W. Wouters, Personaläkte.
[17] Alfons Fictels werd op 2 maart 1907 geboren in Antwerpen. Hij werkte met perioden als los arbeider en als vrachtwagenbestuurder. Als werkloze werd hij in 1934 lid van de KPB. Hij was ook lid van de Internationale Rode Hulp en van de Vrienden van de Sovjet-Unie.
[18] R.G. LARRAZABAL, Historia del Ejercito Popular de la Republica. Madrid, 1973, p. 3436. (Documento n° 163: Las B.I. en el momento de la batalla de Brunete).
[19] Het Vlaamsche Volk, 31 juli 1937.
[20] Volksgerichtshof Berlijn, vonnis inzake A. Beguin, dd. 5 september 1942.
[21] H.E. TUTAS, Nationalsozialismus und Exil. Die Politik des Dritten Reiches gegenüber der deutschen politischen Emigration. München, 1975, p. 180-181.
[22] A. DE JONGHE, De strijd Himmler-Reeder om de benoeming van een HSSPF te Brussel. (Derde deel: ontwikkeling van oktober 1942 tot oktober 1943] In: Bijdragen tot de geschiedenis van de tweede wereldoorlog, jrg. 1978, pp. 133-147.
[23] L. de JONG, Het Koninkrijk der Nederlanden in de tweede wereldoorlog.(Deel I, Voorspel). ‘s-Gravenhage, 1969, p. 553.
[24] H. DUHNKE, Die KPD von 1933 bis 1945. Köln, 1972, p. 349.
[25] Proclamatie van de Führer aan het Duits volk en nota van het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan de Sovjetregering met bijlagen. s.l., s.d., p. 82.