Henriette Roland Holst - van der Schalk
De revolutionaire massa-actie
Hoofdstuk 2


De massa-actie vóór de burgerlijke revolutie

1. Revolutionaire massa-actie en klassenstrijd

De mensen handelen hetzij alleen of collectief, d.w.z. in grotere of kleinere groepen verenigd. Maar ook wanneer zij alleen handelen is hun doen gebaseerd op de maatschappelijke samenhang in ruimte en tijd: onder deze gezichtshoek is elke menselijke handeling in de grond van de zaak een stuk ‘massa-actie’.

Aan de andere kant valt feitelijk elk optreden van massa’s uiteen in een aantal individuele handelingen. De tegenstelling tussen massale of collectieve en individuele actie is dus niet volstrekt maar betrekkelijk.

In deze studie is het er echter niet om te doen, deze betrekkelijkheid in het licht te stellen, maar integendeel om de bijzondere oorzaken en bijzondere kentekenen van het massale handelen op te sporen, en nog wel uitsluitend die van één bepaalde soort massale activiteit, en om deze zowel van het individuele handelen als van andere soorten massale activiteit af te palen.

Te dien einde beginnen wij met de volgende definitie: massa-acties zijn alle acties waarbij betrekkelijk talrijke groepen van mensen gezamenlijk met één doel voor ogen en door een begeerte bezield handelen.

Onder deze definitie vallen nog van aard zeer uiteenlopende collectieve handelingen, als volksoplopen, volksbetogingen en opstanden, maar ook kruistochten, volksverhuizingen, bedevaarten, en feitelijk alle acties van legers.

Wij bepalen ons in dit werk uitsluitend tot de handelingen van de eerste soort, de volksbewegingen van verschillenden aard en omvang. Deze kunnen wij weer onderscheiden in bewegingen van revolutionaire en van reactionaire strekking. Wij noemen massa-acties revolutionair, om ‘t even hoe hun vorm is, wanneer zij de maatschappelijke ontwikkeling bevorderen d.w.z. de toeneming van de heerschappij van de mens over de natuur in de hand werken en de opheffingen van de scheidingen bespoedigen, (kasten, klassen, rassen, naties) die de sociale en geestelijke eenheid van de mensheid in de weg staan.

In het tegenovergestelde geval noemen wij ze reactionair.

De revolutionaire of reactionaire strekkingen van massabewegingen liggen in hun doel, en zijn van hun vorm onafhankelijk.

Een revolutionaire massa-actie kan de meest vreedzame middelen aanwenden en een volkomen rustig verloop hebben, een reactionaire beweging daarentegen kan zeer gewelddadig zijn, als bv. de Russische pogroms waren, en in ons eigen land in mindere mate de zgn. ‘Oranjefurie’s’ van het orangistische plebs tegen de socialisten in de jaren ‘90 van de vorige eeuw.

Het is echter ook mogelijk dat een volksbeweging gemengd revolutionair en reactionair is, en dan valt het somtijds zeer moeilijk te beslissen welke van beide strekkingen de overhand heeft. Dit is bv. vaak het geval bij nationalistische bewegingen van onderdrukte volken als de Polen, Tsjechen, Ieren, enz., vooral wanneer ook de arbeidersklasse er aan deelneemt en hun inhoud in zekere mate mede bepaalt.

In zover zulk proletarisch massaal verzet zich richt tegen de heersende klassen van de overheersende natie bevat het ongetwijfeld revolutionaire factoren, in zoverre het bezield is door een geest van eenheid met de heersende klassen van de eigen natie, is het reactionair van strekking [2].

Ons onderzoek zal zich uitstrekken over de voornaamste revolutionaire volksbewegingen, die sedert de aanvang van de moderne tijd hebben plaats gehad.

Wij zullen hun aard, hun doel, hun invloed op de maatschappelijke ontwikkeling pogen te bepalen.

Alleen de marxistische methode, dat is de opvatting van de geschiedenis als een opeenvolging van klassenworstelingen waaraan veranderingen in het geheel van de productieverhoudingen ten grondslag liggen, maakt het mogelijk om de verschillende revolutionaire massa-acties werkelijk te begrijpen, d.w.z. in hun sociale en sociaalpsychische voorwaarden, hun historische betekenis en hun onderling verband te doorzien.

De burgerlijke psychologen, die de psychologie van de massa tot arbeidsveld kozen, hebben het optreden van de massa in bepaalde historische situaties, zoals in de grote Franse omwenteling, willen verklaren uitsluitend door middel van abstracte menselijke eigenschappen, en de historische samenhang, de concrete omstandigheden geheel geïgnoreerd.

Zij beschouwen dergelijke acties eenvoudig als uitingen van elementaire gevoelens, die door ‘suggestie’, ‘besmetting’ of ‘nabootsing’ worden voortgeplant en verspreid.

De concrete historische oorzaken, waardoor op een gegeven moment die eigenschappen zich krachtig openbaren en die verspreiding tot stand komt, worden door dergelijke ideologische verklaarders geen woord waardig gekeurd.

Tot welke absurditeiten de methode om historische gebeurtenissen geheel en al onhistorisch te behandelen leidt, bewijst o.a. het voorbeeld van Le Bon, die in zijn bekend werk over De Psychologie van de Menigte, de internationale uitbreiding van de revolutie van 1848 eenvoudig beschouwt als gevolg van suggestie en besmetting op grote afstand, zonder zelfs te reppen van de algemene economische sociale en politieke crisis die toen geheel Europa teisterde.

De revolutionaire massa-acties zijn sociale verschijnselen, die ontstaan wanneer de klassentegenstellingen een zekere hoogte hebben bereikt; zij worden door een zeer groot aantal factoren — technische, economische, politieke, rassenpsychologische — ideëel beïnvloed, belemmerd of begunstigd. Zij komen op in revolutionaire situaties, verscherpen deze van hunnerzijds nog meer, verhaasten de ontwikkeling en drijven die naar een punt, waar beslissende botsingen onvermijdelijk worden, hetzij dat de heersende klasse haar heerschappij herstelt door de opdringende massa’s neer te slaan, hetzij dat deze laatste er in slagen de macht van de oude heersers dodelijk te knakken.

Neergeslagen te worden was bv. doorgaans het lot van de massa-acties van de boeren in de late middeleeuwen, terwijl die van de stedelijke bevolking, voor zo ver zij zich in dienst stelden van de klassenstrijd van de burgerij tegen de feodale orde en het absolutisme, in de regel zegevierden.

Bij de lokaalgevoerde worstelingen van de opkomende burgerij in de late middeleeuwen, wier doel was een einde te maken aan de beheersende positie van de patriciërs in het stadsbestuur, gaf de actie van de massa’s evengoed de doorslag, als zij dit later deed in de nationaal gevoerde strijd van de moderne bourgeoisie om de staatsmacht. Bewegingen van massa’s waren het, die in de Engelse burgerlijke omwenteling van de 17de eeuw en in de Franse revoluties van de 18de en 19de eeuw de feodaal-absolutistische krachten ter aarde wierpen. En nog eer in die worsteling de bourgeoisie definitief gezegepraald had en de burgerlijke maatschappij zich vrij kon ontplooien, openbaart het kapitalisme reeds zijn voor de massa’s onduldbare werkingen en beginnen deze tegen de burgerlijke orde in verzet te komen.

Massabewegingen ontstaan, vaak vreedzamer van vorm, maar onvergelijkelijk veel geweldiger van omvang en geduchter van draagwijdte dan vroeger eeuwen ze gekend hebben: de betogingen en stakingen van de proletarische massa’s.

Zo weeft de massa-actie haar rode draad door de gehele moderne geschiedenis. Telkens weer blijkt zij het uiterste middel te zijn waardoor onverzoenlijke tegenstellingen tussen opkomende en uitgeleefde klassen, tussen oude en nieuwe vormen van eigendom, voortbrenging, maatschappelijk en geestelijk leven uitgevochten worden.

Zij is het door geen ander te vervangen strijdmiddel, uit welks gebruik blijkt of de revolutionaire klasse sterk genoeg is, d.w.z. of zij voldoende lichamelijke, organisatorische, geestelijke en morele krachten in zich verzamelde om de oude heersers te kunnen onttronen en aan hun maatschappelijk stelsel een einde te maken. Zij is de krachtproef van welk de uitslag telkens niet slechts het lot van de worstelende klassen op het wereldtoneel afhangt, maar ook de richting van de verdere maatschappelijke ontwikkeling.

2. De massa-actie van de middeleeuwse landbevolking

Massa-acties kunnen plaats vinden op zeer verschillende trappen van maatschappelijke ontwikkeling, zodra deze een talrijke onderdrukte en uitgebuite klasse in het leven heeft geroepen. Hun intensiteit is afhankelijk van een groot aantal factoren, waaronder: de grotere of geringere opeenhoping van de onderdrukte klasse, de mate van haar gevoel van samenhorigheid en haar mogelijkheden tot organisatorische samenhang. Hun vormen wisselen natuurlijk al naar de aard van de strijdmiddelen, die aan de onderdrukte klassen ten dienste staan.

In het algemeen zijn de hierboven opgesomde, de intensiteit van volksbewegingen bepalende factoren, in hoger mate voor een stedelijke, dan voor een landelijke bevolking aanwezig.

De acties van de eerste zijn dientengevolge in de regel beter gecoördineerd, langer van adem en intensiever van werking dan die van de tweede.

In de steden concentreren zich sedert de middeleeuwen de geestelijke, technische en economische krachten van de Europese mensheid. Zij vormen de uitgangspunten van de sociale en politieke ontwikkeling tot de burgerlijke maatschappij en het moderne kapitalisme.

In de steden maken de verschillende klassen en maken hun onderlinge verhoudingen een voortdurend ontwikkelingsproces door, dat gewichtige veranderingen in de methoden en de kracht van de massale acties van de onderdrukte klasse ten gevolge heeft.

Daarentegen blijft de toestand, het levenslot van de landelijke bevolking in de voornaamste landen van West- en Centraal-Europa, en blijft haar verhouding tot andere klassen eeuwenlang in wezen vrijwel gelijk, sedert dit lot en deze verhouding in de loop van de 14de eeuw een stoot krijgen ten kwade.

Door heel de 15de eeuw zet die verandering zich voort. De begonnen verdringing van de productenhuishouding door de geldhuishouding, de stijgende sociale behoeften en de toenemende weelde van de edelen werken als krachtige zuigpompen, die alle sappen van welstand uit de boerenklasse weghalen en haar achterlaten, uitgemergeld en arm. De roof, door de heren stelselmatig begaan aan de oude gemene landerijen, bossen en weiden, pauperiseert de landbevolking nog verder. En de toeneming van het centrale gezag van de koningen en vorsten maakt de kansen van het verzet al slechter, hoe dichter wij naderen tot de drempel van de moderne tijd.

De boerenoorlogen van de 14de eeuw zijn, hetzij — zoals de opstand van 1381 in Engeland onder Wat Tyler en John Ball was — pogingen van een betrekkelijk krachtige en zelf bewuste boerenklasse om de dienstbaarheid af te schudden en de oorspronkelijke vrijheid te heroveren of te handhaven, hetzij — als de grote jacquerie van 1358 in Frankrijk — uitbarstingen van de razende woede van menselijke wezens, onophoudelijk als wilde dieren opgejaagd door rovende soldaten en ridderbenden, dol gemaakt door duldeloze honger en ellende boven alle maat.

De boerenopstanden van de tweede helft van de 15de en de eerste helft van de 16de eeuw in de Nederlanden en in het Duitse rijk, culminerend in de grote boerenoorlog van 1524, dragen een ander karakter, dan de jacquerie van 1358 in Frankrijk.

De grote Duitse boerenoorlog vormt de laatste geweldige poging van een revolutionaire klasse, om alle andere onderdrukte plebeïsche elementen van de maatschappij mee te slepen in een grootse strijd voor verlossing.

Bezield door idealen van sociale vrijheid en gelijkheid, in religieuze vormen gehuld, door de taaie volharding van onvermoeide propagandisten georganiseerd in geheime verenigingen, die hoe vaak ook ontdekt en vervolgd, telkens opnieuw ontstonden en zich uitbreidden, gloeiend van wraaklust en ziedend van toorn tegen de heren die hen uitbuitten, hoonden, verachtten, mishandelden en kwelden, scheen het een ogenblik als gingen de boeren, verenigd met de lagere klassen in de steden, het feodalisme breken, het Duitse rijk vernieuwen op de grondslagen van een landelijk-stedelijke democratie.

Hun talrijke benden, in sommige gevallen van geschut voorzien, vaak door leden van de lagere adel aangevoerd, door burgers en vroegere landsknechten versterkt, overwonnen gemakkelijk de kleine vendels die hun eigen landheren tegen hen in ‘t veld voerden, bestormden en verwoesten de kastelen en kloosters waarheen hun onderdrukkers gevlucht waren.

Heel Zuid en Midden-Duitsland stond in vlammen; enkele steden, waar de plebeïsche partij sterk was, openden hun poorten voor de opstandelingen en dienden deze tot centra van organisatie en beraad.

Maar de historische omstandigheden, waarvan hun eigen sociaalpsychische gesteldheid er ene was, maakten duurzaam succes voor de boeren onmogelijk.

De beweging voor diepgaande politieke en sociale hervorming van het Duitse rijk, waarvan de boeren de krachtigste en meest revolutionaire voorvechters waren, had zich alleen kunnen doorzetten door middel van een verbond van alle oppositioneel gezinde klassen.

Maar een dergelijk verbond was onmogelijk, en even onmogelijk was het dat de boeren, aan zich zelf overgelaten, de macht van de grote vorsten konden breken, wier ster aan het politieke uitspansel van het Duitse rijk oprees.

Daartoe stonden de boeren in wapening, doorzicht en economische samenhang al te zeer ten achter bij hun tegenstanders.

Hun scharen, merendeels slechts met pieken, goedendags en dergelijke primitieve moordwerktuigen bewapend, konden geen stand houden tegen de bereden ridders, die door wapenrusting en schild beschermd, en met lans en zwaard tot de aanval toegerust waren.

Hierbij kwam het gemis aan tucht, aan samenhang en leiding.

De 30 a 40.000 boeren die aan de grote opstand van 1524 deelnamen, waren niet in staat hun actie naar een vast plan in onderling verband te ontwikkelen.

Elk van hun afdelingen onderhandelde en streed op eigen houtje, zonder in te zien dat afzonderlijke wapenstilstanden en verdragen van de enkele benden met hun bijzondere tegenstanders evenzoveel daden van verraad aan de gemene zaak waren. Hun geborneerdheid, hun verregaand particularisme was de boeren noodlottig.

Hierbij kwam de overmoed, die hen de oorlog na de aanvankelijke voordelen die zij behaald hadden, als een blote rooftocht beschouwen deed die zij vrijelijk af en toe konden onderbreken om naar huis te gaan, en kwamen de onbekwaamheid en lichtgelovigheid van de meeste van hun aanvoerders. Deze begaven zich vaak in onderhandelingen met de edelen en sloten afzonderlijke wapenstilstanden, terwijl alleen algemeen stoutmoedig doorzetten kansen op welslagen had kunnen bieden.

Zo gaven de boeren aan hun meest geduchte tegenstanders, de vorsten, de gelegenheid om een sterke militaire macht tegen hen in het veld te brengen. Verraad, arglistigheid en woordbreuk brachten, naast de militaire meerderheid, aan de vorsten de overwinning.

De massale slachtingen, die de ridderlegers onder de vluchtende boerenbenden aanrichtten, de felle wraakzucht waarmee zij de verslagenen vervolgden en de duivelse martelingen die zij de leiders aandeden, waren niet meer dan herhalingen op grote schaal van het gewone optreden van de heren na een onderdrukte boerenopstand.

Hun wreedheid kende geen meedogen en geen genade, evenmin trouwens als die van de knechten, wanneer deze een ogenblik kans kregen om hun lange dorst naar vergelding te koelen. Van de felheid van hun haat getuigt het woord, door de overlevering aan de bijeenkomst van de Franse boeren aan de vooravond van de opstand van 1358 toegeschreven: “Schande over hem door wie het geschiedt, dat niet alle edelen verdelgd worden”, getuigen ook de terroristische daden van sommige zegevierende benden in de grote Duitse boerenkrijg. Onmenselijk behandeld, namen zij onmenselijk wraak.

Waar de bewegingen van de boeren geïsoleerd blijven, slagen zij er in de regel niet in, om zich uit het feodale verband te bevrijden [3]. Ook in latere tijdperken leveren hun bewegingen niet de krachten tot revolutionaire omvorming van de maatschappij.

Door hun woedende aanvallen, hun vernieling op grote schaal van burchten en kloosters vermogen de boeren van de middeleeuwen evenmin het feodalisme aan te tasten, als de vernietigingen van fabrieken en machines door de luddieten in het begin van de 19de eeuw in Engeland het kapitalisme noemenswaard verzwakte.

De revolutionaire acties van de onderdrukte landelijke en stedelijke bevolking in de aanvang van de hervorming, die hun hoogtepunt vinden in de boerenopstanden en de bewegingen van de wederdopers tussen 1525 en 1535 in Duitsland, vermochten zich nog niet tot een algemene stroom van verzet te coördineren.

De een voor, de ander na, werden zij door de heersende klassen neergeslagen. Pas het absolutisme dat in een eeuwenlange ontwikkeling de nationale staat formeert, doet de voorwaarden rijpen tot een brede algemene revolutionaire beweging, waarin de spontane acties van de boeren de diepe onderstroming vormen, die dan het uitbreken van bewegingen van de stedelijke volksmassa’s stimuleren, dan weer op hun beurt door deze laatste krachtig worden bevorderd.

De wereldhistorische revolutionaire beweging van deze aard is de grote Franse omwenteling van 1789-1794.

3. De massa-acties van de middeleeuwse stadsbevolking

Met de opkomst van handel en bedrijf in de middeleeuwse steden ontstaan nieuwe klassen en nieuwe klassentegenstellingen, welke in alle landen van west, zuid en midden Europa bewegingen van de rechteloze, onderdrukte massa’s ten gevolge hebben.

De klassenstrijd wordt gedurende de middeleeuwen in hoge mate rechtstreeks en gewapenderhand gestreden.

Het gros van de bevolking van de steden rekruteert zich aanvankelijk grotendeels uit toestromende lijfeigenen en horigen, die binnen hun muren de verdrukking en dienstbaarheid van het feodale stelsel ontvluchten.

Maar zij verruilen deze slechts voor een andere verdrukking, minder direct lichamelijk inwerkend, maar vaak niet minder zwaar. Ook in de steden zetelen heren: de zgn. ‘erfachtige lieden’ en de leden van het machtige handelsgilde. Samen vormen zij de patricische geslachten of ‘eerbaarheid’ van de stad, die over haar het bewind voeren. Zij houden de handwerklieden, het ‘gemeen’ uit alle ambten gesloten, zij stellen eigenmachtig de lonen vast, bepalen de straffen op de ontduiking van de stedelijke keuren gesteld en waken over hun uitvoering.

Onbeperkt heerst de eerbaarheid over de mindere man.

In het tijdperk van haar verval verbastert zij tot een kleinzielige oligarchie, wier bewind gekenmerkt wordt door harde zelfzucht en bekrompen protectionisme.

Tegen de kleine klasse van de geprivilegieerden voeren de handwerkslieden van de gilden, die de ruggengraat van de middeleeuwse democratie vormen, een hardnekkige strijd. Zijn doel is verwerving van politieke rechten, deelneming aan het stadsbestuur.

Veelal behalen zij de overwinning: in een groot aantal steden van Italië, Duitsland, Frankrijk en Vlaanderen, gelukt het in de loop van de 14de en 15de eeuw aan de ambachten, om het patricische bewind met geweld omver te werpen en door democratische instellingen te vervangen.

De worsteling van de opkomende burgerij wordt door verschillende omstandigheden krachtig bevorderd.

Ten eerste door het feit dat de ambachtslieden georganiseerd zijn in godsdienstige broederschappen of gilden. Deze kweken in de enkeling een machtig bewustzijn van kameraadschap en een, weliswaar beperkte, maar sterke solidariteit.

Het gevoel van niet alleen te staan, de samenhorigheid, van kind af ingeprent, en de dagelijkse oefening in gemeenschappelijk handelen wekken in de armste handwerker zelfvertrouwen en krachtsbewustzijn.

De tweede voor de ambachtslieden gunstige omstandigheid ligt in het feit, dat zij voor het merendeel wapens bezitten en in het wapengebruik geoefend zijn.

Het doel van de klassenstrijd van de stedelijke massa’s in de middeleeuwen is de lokale politieke democratie, zijn voornaamste strijdmiddel de gewapende opstand.

Natuurlijk is een eerste voorwaarde tot alle volksbewegingen in Italië, Duitsland, Vlaanderen enz. het neerleggen van de arbeid, gelijk het dat ook is voor alle bewegingen in latere eeuwen.

Arbeidende massa’s kunnen geen directe strijd voeren tegen de heersende klasse door welk middel dan ook: betoging, staking, of gewapende opstand, zonder allereerst de werkplaatsen te verlaten en zich in het openbaar te verenigen. Dán en dáár eerst worden zij de massa.

Maar in de middeleeuwse maatschappij ontbraken alle voorwaarden die de werkstaking op zich zelf in onze dagen maken tot het meest geduchte wapen van de arbeiders in de strijd van klasse tegen klasse. De nationale markt bestond niet, veel minder de wereldmarkt. Hoogstens bestond een begin daarvan voor één enkel bedrijf: de lakenfabricage. Maar haar producten ware luxeproducten en het stilzetten van de weefgetouwen ontwrichtte niet in het minst de dagelijkse handel en wandel van de stad. De stakingen van de textielarbeiders oefenden geen onmiddellijke politieke en maatschappelijke pressie uit, sterk genoeg om de positie van de heersende klassen ernstig te schokken, en die van de andere beroepen deden dat nog veel minder.

De middeleeuwse maatschappij kende geen massa verkeer en geen massa vervoer tussen de verschillende landen en landstreken, geen geconcentreerde politieke en sociale machinerie, wier ontwrichting op bepaalde punten automatisch op tal van andere punten stoornissen teweeg brengt. De beslissingen in de klassenstrijd droegen een in hoofdzaak lokaal karakter, al werkten bv. de overwinningen van de democratie in Vlaanderen ook op de Brabantse steden, ja, zelfs op Frankrijk terug. De werkstaking echter kan haar karakter als algemeen, d. i. politiek dwang- of geweldmiddel slechts ontplooien op nationale en wellicht ten volle slechts op internationale maatstaf.

Van nationale klassenstrijd was bij de ambachtslieden nog geen sprake. Nergens verwijdde de nauwe aaneensluiting van de bedrijfsgenoten in het gilde zich nog tot landelijke samenhang. Hun geestelijke horizon ging zelden uit boven de beperktheid van de lokale beroepsorganisatie en het doel van hun volhardend geworstel was in de regel slechts het handhaven van oude of het verwerven van nieuwe beroepsvoorrechten.

Hun, naar de vorm, vaak fel gewelddadig optreden beoogde geenszins het middeleeuwse stedelijk verband te vernietigen en door een nieuwe maatschappelijke organisatie te vervangen, maar enkel om opgenomen te worden in het stelsel van bijzondere rechten en voordelen dat de onderscheiden groepen van de bevolking in evenwicht hield.

De grote uitzondering op deze regel vormden de textielarbeiders. De betrekkelijk reeds hoog ontwikkelde techniek en de verdoorgevoerde splitsing van de arbeid in de lakenfabricage, maakten de arbeiders in dit bedrijf in velerlei opzichten gelijk aan moderne proletariërs. Die gelijkheid openbaarde zich zowel in het feit dat zij hun leven lang op loonarbeid ten bate van de grote kooplieden, de eigenlijke kapitalisten van die tijd, waren aangewezen, als in de vreselijke levensonzekerheid die hun deel was. De textielnijverheid, het enige middeleeuwse bedrijf dat zijn grondstoffen vaak uit de vreemde betrok, en zijn producten ver over de landsgrenzen uitvoerde, ondervond onmiddellijk de invloed van stoornissen in de buitenlandse politiek, van oorlog of oorlogsbedreiging. Dan werden de massa’s van het textielproletariaat, die vooral in de Vlaamse steden reeds dicht opeengehoopt waren, door werkloosheid geteisterd.

De overeenkomst van levenslot tussen de middeleeuwse wevers, vollers en kaarders met dat van het moderne proletariaat, wekte in de textielslaven van die vroege tijden begeerten, opvattingen en idealen, verwant aan die van hun lotgenoten in latere dagen.

Ellendige zwoegers als zij waren, slovend zonder uitzicht om zich door arbeid omhoog te heffen tot een meer verzekerde en onafhankelijke levensstaat, met de nek aangezien door de andere ambachten, die zich ver verheven achtten boven ‘de man met de gele nagelen’, de door allen geringschatte wever, buiten de poorten en de gemoedelijke of trotse schoonheid van de steden uitgebannen in armzalige afzonderlijke wijken, zonder bezit en rechteloos, voelden zij zich de paria’s van de middeleeuwse maatschappij, en gloeiend verlangen naar een nieuwe rechtvaardiger samenleving ontwaakte in hen. Zij die het meest ruwe, verwaarloosde, maar ook het meest woelige en vermetelste deel van de stedelijke bevolking vormden, waren tevens de enigen die zich verhieven boven de beperktheid van blik en de kleinburgerlijke geestesgesteldheid van de leden van de overige ambachten, boven het bedrijfsparticularisme en de doeleinden van de lokale politiek, die de zielen van al deze brave bakkers en brouwers, slagers en kastenmakers vervulde.

Vertrapt in de werkelijkheid, richtten zij zich op in de idee; in hun geest ontbloeiden de schone, fantastische dromen van ketters communisme, in hun hart rijpte de vurige begeerte naar sociale omwenteling en de wil tot revolutionaire strijd. Vaak voerden zij samen met de andere ambachten de worsteling voor politieke rechten en altijd waren zij het die daarin vooraan stonden, waren zij het, die aan de politieke bewegingen van de arbeidende massa’s van hun tijd een algemene, sociale inhoud gaven, zij alleen maakten de grote textielsteden tot middelpunten van revolutionair-ketters gedachteleven, van onophoudelijk verzet tegen de aardse als de hemelse orde. Zij ook waren het die de stoute gedachte van de eenheid aller verdrukten en rechtelozen, zonder onderscheid van volk en taal, verspreidden. Tegenover het internationale machtsinstituut van de katholieke kerk stelden zijn hun eigen revolutionaire gemeenschap, zij schiepen en onderhielden geregelde verbindingen met de gelijkgezinden van andere landen, stuurden internationale propagandisten over de landsgrenzen en gaven internationale geschriften uit [4].

Overal waar de lakennijverheid bestond, vormden de textielarbeiders de hoofdmacht van de opstandige massa’s, die de strijd voor democratie aanbonden. En de overwinning van de handwerkslieden op de oude geslachten, van de kleine op de grote burgerij, de invoering van de politieke democratie, vermocht wel de andere ambachten, maar niet het textielproletariaat te bevredigen.

De nieuwe instellingen maakten geen eind aan zijn ellende, die diep in de sociale verhoudingen wortelde, evenmin als de invoering van democratische instellingen in onze tijd het maatschappelijke vraagstuk vermag op te lossen.

Al de bloedige opofferingen van de wevers hadden tot niets geleid, hun moeitevolle, dappere strijd was vergeefs geweest. Maar zo hun verwachtingen gefaald hadden, hun geest van verzet bleef ongebroken. “Men kan zeggen”, aldus een beroemd geschiedschrijver van onze tijd, “dat gedurende de ganse 14de eeuw de wolwevers in een staat van voortdurende ontevredenheid hebben geleefd”. Telkens weer vliegen de wevers te wapen, en lukt het hun de krijgsmacht van de heersende klasse te verslaan, dan verwoesten zij de huizen van hun vijanden, plunderen de kerken, vermoorden de aanzienlijken die hun in handen vallen. Alle politieke gebeurtenissen trachten zij in hun voordeel te gebruiken, herhaaldelijk doen zij pogingen om zich met de onderdrukte boeren te verbinden. Zo verheffen zich bv. de wevers van Brugge in 1326, in verbond met de boeren van de kuststreek tegen hun heren, zij stellen een revolutionair bewind in, confisqueren de goederen van de rijken en maken zich meester van de landheer. Tussen 1346 en 1356, tien jaar lang, weerstaan zij de pogingen van alle ‘partijen van de orde’ om hen neer te slaan. Hun voorbeeld verlevendigt de moed van alle onderdrukten tot ver over de landsgrenzen. Luik stuurt hun levensmiddelen, in Brabant geven de ambachtslieden gehoor aan hun oproep en verheffen zich insgelijks tegen hun heren, en de tijding van hun heldhaftig volhouden wekt uitbundige geestdrift onder de burgers van Parijs. “Leve Gent” wordt de gemeenschappelijke strijdkreet van alle opstandigen in de economisch- en politiek vooraanstaande landstreken van West-Europa.

Met harde, vaak barbaarse middelen poogden de heersende groepen van de burgerij telkens weer, om aan het textielproletariaat de grondslagen van zijn maatschappelijke kracht: zijn organisaties en zijn wapens, te ontnemen. Na iedere mislukte volksopstand verhief zich de reactie en nam gruwelijk wraak. Honderden werden verbannen uit de stad, honderden terechtgesteld of op wrede wijze, bv. door het uitsteken van de ogen, verminkt. Zo werden in Ieperen na het oproer van 1380, 700 mensen op de plaats zelf ter dood gebracht, 1400 naar Brugge gevoerd om onthoofd te worden, 400 verbannen.

Door ontneming van het recht van vergadering en vereniging en verbod van het dragen van wapens trachtten de heersende dan het ‘gemeen’ voorgoed onder te houden.

Echter, duurzame onderdrukking van de organisatie van een arbeiderscategorie was in het middeleeuwse stedelijke verband, waaraan het corporatieve beginsel ten grondslag lag, onmogelijk.

En evenzeer bleek de algemene en blijvende ontwapening van het proletariaat onuitvoerbaar. In het algemeen bleef dit in het bezit van zijn wapens: een feit dat een gewichtig onderscheid tussen zijn sociale positie en die van het moderne proletariaat betekent.

Onuitvoerbaar was de ontwapening, doordat de ambachten de basis vormden van de stedelijke militaire organisatie.

Zij werden geregeld geoefend en dikwijls opgeroepen voor de menigvuldige oorlogen die de steden hetzij tegen elkaar of tegen hun landheer voerden. En naarmate de beweging voor democratische bestuursinstellingen veld won en de brede lagen van de burgerij in het stadsbestuur vertegenwoordigd werden, verdwenen de bepalingen die de burgers tot inlevering van de wapens aan de overheid na voleindigd krijgsbedrijf verplichtten. Meer en meer vormden de gilden bijzondere krijgsafdelingen, die ook in dagen van vrede in het genot van hun wapenen bleven.

De lokale democratie van de vrije middeleeuwse steden steunde op een gewapend volk, een volksleger, dat met de andere democratische instellingen van die steden een organisch geheel vormde en een tweeledige functie vervulde. Ten eerste viel aan dat volksleger de taak toe, om alle pogingen van de landheer of de vorst om de vrijheden van de stad te schenden af te weren, ten tweede de handhaving van de democratische rechten van de brede massa tegen de mogelijke aanslagen van de oligarchie.

Het volksleger van de middeleeuwen was dus een democratisch machtsmiddel tegen de heersende klassen, in tegenstelling tot het zgn. ‘volksleger’ van het imperialistische tijdperk, dat niet anders dan een machtsmiddel in handen van de heersende klassen kan zijn.

De overwinningen van de ambachten bleken niet altijd duurzaam. Vaak wist de stedelijke oligarchie, door zich te verbinden met de nieuwe heersers, de koningen en grote landheren (vorsten) die met de ontwikkeling van het feodale stelsel tot vroegburgerlijke maatschappij opkwamen, weer meester te worden van de macht. De militaire meerderheid van die vorsten nam toe naargelang de staande legers waarover zij beschikten van meer betekenis werden. Maar reeds daarvóór toonden de democratische stedelijke weermachten zich in de regel enkel sterk in de verdediging. Het ontbrak hun aan offensieve kracht.

Zo echter de stedelijke democratie in haar geheel niet altijd vermocht de behaalde voordelen te handhaven, hoe veel minder kon dan haar meest proletarische deel, de textielarbeidersbevolking, verwachten zijn doel te bereiken. Juist de revolutionaire aard van die bevolking isoleerde haar meer en meer van de kleinburgerlijke elementen. De zgn. ‘kleine ambachten’ kozen vaak tegen de weverspartij, de adel vreesde en haatte hen, immers zij poogden de opstandige geest naar het platteland te dragen en de boer tot rebellie te brengen. Alleen op eigen kracht steunend, moesten zij ten slotte altijd verslagen en onderworpen worden, zij die de sociale heilstaat durfden dromen en het communistische toekomstbeeld ontwerpen, vele eeuwen eerder dan zijn maatschappelijke voorwaarden waren gerijpt.

In de loop van de 14de eeuw verliezen de textielarbeiders de hoop om de aardse heilstaat door de wapenen te grondvesten. Zij zoeken troost in de hemelse heilstaat, de bovenzinnelijke wereld die zich voor de teleurgestelde en overwonnenen ontsluit. De sociale idealen en de verwachting van hun vervulling leven in religieuze vormen voort. De ketterse, mystieke sekten, wier gemeenschappelijke inhoud een religieus omhuld communisme is, nemen toe en verspreiden zich door geheel Europa. “Van Spanje tot Bohemen, van Calabrië tot de Nederlanden spant zich gedurende de 14de eeuw in velerlei vertakkingen een netwerk van geheime, kleinere of grotere gemeenten, die voornamelijk onder de vrijdenkende, woelige ambachtslieden van de steden aanhang vinden.” Bergarden en Lollarden noemen zij zich, Broeders en Zusters van de vrije geest, Apostoliekers. Hun kern vormen overal de wevers. Bloedig vervolgd door de kerkelijke en wereldse overheid, verdwijnen allengs hun uiterlijke manifestaties, maar in het geheim bestaan zij voort.

Alleen in Bohemen gelukt het aan de ketterse communisten om, begunstigd door sterke sociale en nationale tegenstellingen, een democratische halfcommunistische staat te grondvesten op militaire grondslag, die vele jaren lang heldhaftig alle aanvallen van de Duitse en Oostenrijkse heersende klassen afweert.

Maar in alle landen leven de verwachtingen en idealen van het ketterse communisme voort, als een ondergrondse stroom, die plotseling weer met bruisende kracht aan het daglicht treedt in de aanvang van de Hervorming.

In die dagen, toen een geweldige, alzijdige beweging economisch, politiek, geestelijk en sociaal — begon te roeren door Europa — toen alle gevestigde verhoudingen losgewrongen werden en alle latente tegenstellingen scherper, — toen de oude middeleeuwse gebondenheid verrafelde voor de stormwind van het moderne leven en de massa’s uit eeuwenoude verbanden gestoten, ten prooi vielen aan nieuwe onbegrepen machten, aan nimmer voorheen gekende levensonzekerheid, — toen het proletariaat sprongsgewijze vermeerderde, de ellende toenam, maar ook met de begeerten de middelen tot bevrediging groeiden, en nieuwe uitzichten nieuwe dromen van stout geluk opensprongen, — toen alle steunsels wegvielen en alle verschieten bereikbaar schenen, — toen herleefden de oude dromen en de mystiek sociale verwachtingen van het ketterse communisme dat sedert eeuwen de aspiraties van de onderdrukte klassen belichaamd had, en zij vierden hun opstanding in de leer van de wederdopers. Hun eenvoudige theologie, die de heersende orde als een werk des duivels veroordeelde en naar haar vernietiging streefde, en hun apocalyptische mystiek, die droomde van een hemels Jeruzalem waar alle ongelijkheden en onrechtvaardigheden uitgewist, alle rangen door zuivere liefde vereend zouden worden, oefende op de volksziel een onweerstaanbare aantrekkingskracht uit. Snel als een vuur verspreidden zich de leren van de wederdopers door Duitsland en de Nederlanden onder de boeren en mijnwerkers op het platteland en de arbeiders van de steden. Met al zijn krachten streefde de revolutionaire leider Thomas Münzer, de grootste figuur van het ketterse communisme, er naar om alle strijdvaardige groepen uit de verdrukte en uitgebuite klassen, met de ideologie van dat communisme tot bindmiddel, in een algemene stormloop tegen adel, vorsten en stedelijke aristocratie te verenigen. Maar de begrensdheid van wil en blik van deze groepen wortelde te diep in hun sociale omstandigheden, dan dat zij door theoretische propaganda uitgedreven kon worden, hun sterk particularistische neigingen vermocht geen enkele ideologie te overwinnen. Wel voeren sidderingen van onrust door de rijen van de onderdrukten, maar tot een algemene revolutionaire beweging kwam het niet. De boeren, de zwaarst belasten en ergst geplaagden stonden op. Maar hun opstand werd niet voldoende ondersteund door de andere plebeïsche elementen. De mijnwerkers, een trots en woelig volkje, maar in hun woeste eenzame dalen zonder veel verband met de andere delen van de bevolking, lieten zich paaien door toezeggingen: zij bleven rustig. De kleinburgers van de vrije rijkssteden van Zuid-Duitsland aarzelden tussen opstand en onderwerping, zij steunden de grote strijd van de boeren niet of slechts lauw. Bitter wreekte zich hun bekrompenheid aan hen zelf. De slag bij Frankenhausen (mei 1525) waar de boeren een beslissende nederlaag leden, besliste ook over hun lot. De stedelijke massa’s alleen waren te zwak tegen de macht van de vorsten, gelijk de boeren alleen te zwak waren geweest. De onderdrukking van de boerenopstand gaf het sein tot bloedige maatregelen tegen alle revolutionaire elementen door heel Duitsland en de Nederlanden. Duizenden wederdopers werden zonder vorm van proces op wrede wijze in de dood gejaagd. Roomse en lutherse vorsten wedijverden in woedende vervolgingen.

Deze algemene jacht op de wederdopers vormde het voorspel tot de bloedige gebeurtenissen van 1534, waarin het revolutionaire stedelijke proletariaat zich op zijn beurt verhief tot een laatste wanhopige krachtsinspanning.

Reeds eerder waren de wederdopers door lokale opstanden in enkele kleine Zuid-Duitse steden aan het bewind gekomen, zonder dat dit gevolgen had gehad voor de algemene revolutionaire beweging. Anders werd dit toen het hun gelukte om, begunstigd door de onderlinge twisten tussen de heersende klassen, en gesteund door de vele uitgeweken geestverwanten uit de Nederlanden en alle streken van Duitsland, de belangrijke stad Münster in handen te krijgen. Voor de eerste maal trad het ketterse communisme op als zelfstandige, revolutionaire macht, Münster werd tot het centrum van alle sociaalrevolutionaire aspiraties en verwachtingen in West-Europa, gelijk bv. Parijs dat gedurende de Commune van ‘71 is geweest.

Maar ook de omstandigheden waaronder de wederdopers, de revolutionairen van het tijdperk van de Hervorming, in 1535 in Münster de macht veroverden, stemden in vele opzichten maar àl te veel overeen met die, waarin drie en een halve eeuw later te Parijs het kleinburgerlijke socialisme het bewind in handen kreeg.

De Münsterse commune van 1535 moest evenals de Parijse van 1871 vanaf het uur van haar geboorte vechten voor haar leven. De revolutionaire partij had in Münster met de wapens gezegevierd, zij was bij de daarop volgende verkiezingen op wettige wijze tot overheid verkozen, maar zij had gezegevierd in een belegerde stad, die van alle zijden door de partijen van de orde besprongen werd. Van normale groei en van toepassing van haar beginselen, voor zover de stand van de economische ontwikkeling die mogelijk maakte, kon natuurlijk geen sprake zijn; van niets anders dan van wanhopig verweer en bloedige ondergang. Alle pogingen van de revolutionairen van West-Duitsland om Münster te ontzetten faalden. Bewegingen van de wederdopers in de Nederlanden werden gemakkelijk onderdrukt. Over de laatste burcht van het ketterse communisme kwam het noodlot: ondanks de moed van de vertwijfeling, waarmee de halfverhongerde belegerden vochten, werd de stad door de legers van de ordepartijen stormenderhand genomen en na verwoede straatgevechten bezet. Grote, gruwelijke slachtingen volgden, de beestachtigheid waarmee de overwinnaars zichzelf overtroffen in ‘t bedenken van martelingen voor de revolutionaire leiders die in hun handen vielen, bewees hoeveel angst de heersenden voor het revolutionaire idealisme, de strijdvaardigheid en de doodsverachting van de wederdopers hadden gekoesterd.

Met de val van Münster verdwijnt het ketterse communisme van het wereldtoneel als militante sekte en revolutionaire partij. Oorspronkelijk afkerig van alle geweld — gelijk van zelf volgt uit zijn beginselen van algemene mensengelijkheid en mensenliefde wekten de onophoudelijke, meedogenloze vervolgingen waaraan de religieuze communismen in alle landen bloot stonden, onder vele van hun een sterke geest van verzet en een stemming van bittere strijdvaardigheid. Tegenover de richting die enkel in vreedzame propaganda voor het beginsel heil zag, kwam een andere op die de overwinning verwachtte van wapengeweld. En deze laatste kreeg natuurlijk de overhand in de jaren dat de wederdopers werden meegesleept in de algemene bloedige klassenworstelingen van het eerste tijdvak van de Hervorming.

Na de val van Münster kon het religieuze communisme nog slechts voortbestaan als pacifistische propaganda. De communistische sekten verdwenen of vervormden zich tot vreedzame genootschappen van rustige burgers. De idee van de gewapende massa-actie als middel tot stichting van de communistische heilstaat, d.w.z. als strijdmiddel in handen van de onderdrukte klassen voor hun eigen doeleinden, werd voor lange tijden begraven. Deze actie werd, in de verdere ontwikkeling van de Hervorming, en in de vroegburgerlijke revoluties waartoe zij het voorspel vormde, tot een strijdmiddel dat uitsluitend de machtsvermeerdering van de burgerlijke klassen diende. Hun behoorde de toekomst, nog eeuwenlang.

Eerst de geboorte van het moderne kapitalisme en het moderne proletariaat, de onteigening door de machine van tienduizenden kleine producenten, schiep opnieuw de voorwaarden tot zelfstandige bewegingen van de onderdrukte massa’s en tot de wedergeboorte van de communistische idealen.

Deze korte beschouwing van de revolutionaire massa-actie in de middeleeuwen leerde ons hoe deze zich altijd van wapengeweld bediende, onafhankelijk van de bijzondere ideologie die haar ten grondslag lag, ja vaak tegen deze in. Het meest treft ons dit bij de wederdopers, die oorspronkelijk van alle wapengeweld op religieus-morele gronden even afkerig waren als bv. heden ten dage de aanhangers van Tolstoj dat zijn. De Duitse schrijver von Liliencron, die zich veel met de literatuur van de wederdopers heeft beziggehouden, zegt van hen: “Het grote, onuitputtelijke thema van hun liederen is de liefde. Zij is het ware kenteken van de kinderen Gods, zij geldt de broeders als het voornaamste van hun wezen”. Nog kort vóór de Münsterse opstand verwachtte de vredelievende richting onder de melchiorieten — gelijk de Nederlandse wederdopers naar hun leider Melchior Hoffmann genoemd werden — de komst van het ‘nieuwe Jeruzalem’ van een wonder en bestreed de andersgezinden in hun rijen die verklaarden dat het volk, door geweld onderdrukt, zich ook slechts door geweld zou kunnen bevrijden.

Men ziet hieraan dat de twisten over de verkieselijkheid van ‘moreel geweld’ en ‘fysiek geweld’ niet pas met het chartisme hun intrede deden in de arbeidersbeweging. Maar men ziet ook dat abstracte begrippen, algemene idealen en beginselen, niet de tactiek van strijdende massa’s kunnen bepalen, onafhankelijk van de maatschappelijke verhoudingen. Integendeel: hun strijdwijze moet zich naar die verhoudingen richten en bij de sociale omstandigheden aanpassen. De grote christelijk revolutionaire leiders van die dagen als Thomas Münzer en Jan van Leyden, die religieuze exaltatie verenigden met praktisch doorzicht in de werkelijkheid en organisatorisch meesterschap, waren dan ook zonder uitzondering overtuigd van ‘het recht op geweld’. Wilden zij voor de onterfden en verdrukten van hun dagen strijden, dan hadden zij geen keus: zij moesten zich van de wapenen bedienen.

Voor de massa-acties in het begin van de Hervorming gold, wat wij reeds naar aanleiding van de middeleeuwse volksbewegingen hebben opgemerkt. Waren de sociale tegenstellingen zeer scherp geworden, had de revolutionaire spanning een maximum van intensiteit bereikt, zodat het moest komen tot revolutionaire ontladingen, dan konden deze alleen de vorm aannemen van gewapende botsingen. Andere middelen, om belangrijke conflicten tussen de worstelende klassen uit te vechten, ontbraken. Ook lag het middel van wapengeweld voor de hand, omdat de volksmassa’s merendeels nog wapens bezaten of zich deze gemakkelijk konden verschaffen, wapens die niet al te zeer bij die van hun tegenstanders achterstonden.

Zolang het grootste deel van de levensbenodigdheden niet als waren werd geproduceerd, maar in de eigen huishouding voortgebracht, en zolang in de beperkte sfeer van de warenproductie een nationale en internationale markt slechts bestond voor enkele weelde artikelen, was elke poging om door het neerleggen van de arbeid sterke en algemene druk uit te oefenen, natuurlijk hopeloos.

Ontwapend te worden betekende voor de arbeidersklasse van die dagen vervallen tot politieke machteloosheid.

En nimmer dan ook is deze in politiek opzicht machtelozer geweest, dan in de eeuwen liggend tussen de Hervorming en de industriële revolutie die tot het moderne kapitalisme voerde, de eeuwen waarin haar ontwapening door het opkomend centrale gezag of het nieuwe stedelijke patriarchaat ten uitvoer werd gebracht. In dagen van revolutionaire gisting restte haar dan slechts één middel: te pogen zich meester te maken van de wapenvoorraden van de heersende klassen.

_______________
[2] Nationalistische volksbewegingen in de koloniën werken in het huidig stadium van de ontwikkeling altijd revolutionair, daar zij de val van het imperialisme verhaasten.
[3] De meest opmerkelijke uitzonderingen zijn Engeland, waar de boeren door een samenwerking van gunstige omstandigheden, trouwens met hulp van de volksklasse in de steden, er in slaagden in de 14de eeuw het juk van de horigheid af te werpen, en Zwitserland. In de Alpen was, dankzij het voortbestaan van de gemene mark het onderling verband van de boeren vast en hecht gebleven. Tevens had de gewoonte van de Zwitsers om zich als soldeniers voor zekere tijd in dienst van vreemde staten te begeven, en niet minder het vrije jagersleven in de bergen, een avontuurlijke, krijgshaftige geest onder hen gevoed en versterkt. Dankzij deze omstandigheden, verder de ontoegankelijkheid van hun woonsteden, de geringe centralisatie van hun heren, en het feit dat zij een georganiseerd volksleger vormden, slaagden de Zwitsers er in om te Morgarten (1315) en te Laufen (1339) de Oostenrijkse legers te verslaan en zich van het Habsburgse gezag vrij te maken. Het Zwitserse volksleger van de middeleeuwen was het enige dat ook offensieve waarde had. De geest van hun democratisch-militaire organisatie was gewelddadig en roofzuchtig.
[4] Een bewijs van de krachtige internationale gezindheid en de pogingen tot internationale samenwerking bij de ketterse communisten is o.a. het bestaan van een catechismus van de Waldenzen uit de 15de eeuw, in drie talen en drie aan de verschillende nationaliteiten aangepaste bewerkingen.