Claude Renard

Wallonië is nog in de maak


Bron: Vlaams Marxistisch Tijdschrift, 1983, nr. 2, mei, jg. 17
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?

Qr-MIA


Verwant
Mondialisering, naties, volkeren, etnieën
Vlaamse en Friese beweging
Parti Wallon


De Walen zijn nog maar sinds kort begonnen hun geschiedenis te verkennen. Waar komt Wallonië vandaan? De vraag is niet zo eenvoudig... Tot nog toe heeft niemand met zekerheid de oorsprong kunnen achterhalen van de taalgrens die uit de vroegste middeleeuwen stamt. Men weet dat het de politiek-militaire nederlagen zijn van Lodewijk XIV, op het eind van zijn koningschap, die de geografische ruimte van het latere Walenland afbakenden tussen het noorden van Frankrijk en de Vlaamse contreien.

De eerste vorsers die zich met dit probleem bezighielden hebben Pirenne ervan beschuldigd Wallonië op te offeren aan zijn belgicistische (en Vlaamse!) visie op onze geschiedenis. Als reactie vervielen zij in een ‘omgekeerd pirennisme’: tegenover de mythe van het België ‘van altijd’ stelden zij die van het Wallonië ‘van altijd’.

Die reactie ging trouwens zo ver dat men absoluut de bodem van een aantal verworven ideeën wou inslaan. In de geschiedenislessen werden generaties Waalse en Franstalige scholieren ertoe aangezet de nationale betekenis van de Brugse Metten tot zich te laten doordringen. Dienaangaande bestonden er enkele conjuncturele variaties. In de jaren ’30 legde een brave schoolmeester aan zijn leerlingen, waaronder ikzelf, uit dat er een historisch verband moest bestaan tussen de heftig anti-Franse Brugse Metten en de toenmalige gebeurtenissen, zoals de pennenvruchten van M. Grammens en de intrede van de eerder wegens incivisme veroordeelde dokter Maertens in de Koninklijke Academie voor Geneeskunde.

Indien men alles wilde ‘belgiciseren’, had men wel betere referentiepunten kunnen zoeken. In 1302 hadden de Doornikse wevers in het geheim contact opgenomen met hun Gentse (en Rijselse) collega’s in een geest die de plaatselijke patriciërs, gesteund door de koning van Frankrijk, als door en door subversief beschouwden. Dergelijke referenties zouden er de belgicistische standpunten toch niet minder anachronistisch op hebben gemaakt. Het feit stelt eerder het Centrum Harmel in het gelijk dat, zo’n twintig jaar later, weigerde te geloven in de theorie als zou zich van het Bourgondisch tijdperk tot het ancien régime een ‘supraprovinciaal’ collectief bewustzijn hebben ontwikkeld, zonder echter te ontkennen dat bepaalde uitingen van dit bewustzijn zich inderdaad hebben voorgedaan, ‘in verschillende mate, afhankelijk van de provincie, het tijdvak en de sociale klasse.’


Een recent idee


Thans is het geschiedkundig onderzoek zo ver gevorderd dat er nog nauwelijks plaats is voor enige romantische idealisering van het verleden. Van de ten tijde van de Bourgondiërs twee meest bevolkte ‘Waalse’ steden, Luik en Doornik, viel de ene onder het Heilig Roomse Rijk, de andere onder het Franse koninkrijk. Er bestond tussen die twee polen niet het minste spoor van een ontluikend Wallonië. Later, in de oude Oostenrijkse Nederlanden, waarin de Waalse steden geen andere banden hadden met elkaar dan de banden die de Oostenrijkse administratie hen oplegde, bleef het prinsbisdom Luik een volkomen apart statuut behouden.

Onder het Hollands regime en na 1830 gaf men de benaming ‘Waalse provincies’ aan het grondgebied waar het Waals werd gesproken, een geheel van dialecten die in de loop der eeuwen voortsproten uit hun gezamenlijke oorsprong, het Gallo-Romeins. Maar Wallonië bestond nog steeds niet. Een eerste schriftelijke vermelding van dit woord dateert van 1844.

In feite was het Waalse volk in 1830, stricto sensu, niet Franstalig. Het Frans, de officiële taal, was de taal van de burgerij en van een minderheid van geletterden in een land waar analfabetisme schering en inslag was. Met de Waalse dialecten was het slechts betrekkelijk verwant. Daar kan nog aan toegevoegd worden dat de industriële revolutie de oude vormen van volkscultuur aan Waalse zijde waarschijnlijk meer kwaad berokkende. De elitecultuur was hoofdzakelijk te vinden in Brussel, waar de grote staatsapparaten gevestigd waren. Op te merken valt dat de eerste beweging die zich op Wallonië beriep omstreeks 1860 ontstond te Luik om het Luiks dialect te verdedigen tegen de toenemende invloed van het Frans.

Wallonië is dus een recent idee. Zoals een van haar historici, André Uyttebrouck, terecht opmerkte is Wallonië ‘een product van de hedendaagse Belgische staat, evenzeer als haar hoedanigheid van Franstalig gewest dat is. In feite schijnt de linguïstische verfransing van Wallonië wel degelijk in het verlengde te liggen van de toenemende invloed van het Frans, die Engels eertijds deed geloven dat België ooit volledig Franstalig zou worden. Die verfransing kwam weliswaar tegemoet aan een behoefte in Wallonië, waar zij een factor werd in de vooruitgang, maar was toch ook weer een gedwongen verfransing in die zin dat zij gepaard ging met een strenge repressie van het gebruik van de ‘patois’. Het is niet helemaal toevallig dat Wallonië nu zijn oude dialecten,die binnenkort zelfs facultatief zullen onderricht worden in de scholen – cultureel in ere herstelt.


De telg van een gemiste natie


De Belgische burgerij heeft gedaan wat de andere zowat overal deden. Of liever, ze heeft geprobeerd dat te doen: een natie opbouwen rond een sterk gecentraliseerde staat. Maar daar is ze niet in geslaagd. Amper tien jaar na de revolutie zat de worm er al in. De Belgische, Franstalige, burgerij was niet machtig genoeg om haar cultuur op te dringen aan het Vlaamse volk. Ze stuitte al vlug op onoverkomelijke moeilijkheden. Misschien had ze wel haar oorspronkelijk doel kunnen bereiken indien de industrialisatie zich in het gehele land aan hetzelfde tempo zou hebben voltrokken, maar om voor de hand liggende economische redenen gebeurde deze hoofdzakelijk in de steenkoolbekkens van Wallonië. Daardoor werd België bijna onmiddellijk een onevenwichtig land, zowel op economisch als op cultureel en politiek vlak.

De burgerij deed nog lange tijd alsof ze aan het hoofd stond van een echte natie en deed slechts geringe concessies aan Vlaanderen. De sociale gevolgen echter van de voortschrijdende proletarisering van de zuidelijke gewesten deed haar uiteindelijk teruggrijpen naar de electorale steun van de Vlaamse plattelandsbevolking om de opkomst van het socialisme in Wallonië te stuiten. Hierdoor moest de liberale burgerij wijken. Dit was de enige reden voor de verkiezingszege van de katholieke partij in 1884. Het was ook de enige reden waarom het door cijnsplichtigen verkozen parlement in 1893 het, weliswaar meervoudig, stemrecht goedkeurde. Men wilde een klerikale absolute meerderheid, en die ging men in Vlaanderen zoeken, om de steeds reactionairder burgerij, die bang was van het rode monster, stevig in het zadel te houden. Het was ook de tijd dat het financiekapitaal zowel in België als elders de lakens begon uit te delen en ook Belgisch Congo was niet meer veraf.

De verovering van het stemrecht door de algemene staking van 1893 had niet alleen een belangrijke weerslag op socio-politiek vlak. Zij wijzigde slechts gedeeltelijk de omstandigheden waarin de grootburgerij haar hegemonie in de maatschappij organiseerde. Een hegemonie die een mooie toekomst te wachten stond, maar die anderzijds de hypothese van een Belgische natie in wording uiteindelijk in een hersenschim veranderde.

De dromen van 1830 konden voorgoed worden begraven toen, door de invoering van het algemeen stemrecht, de socialisten – allen verkozen in Wallonië – hun intrede deden in het parlement en de katholieke partij tegelijkertijd een waar machtsmonopolie verwierf in Vlaanderen. In dit opzicht had het meervoudig stelsel dus slechts een vermenigvuldigingseffect.

Veel meer dan een product van de Belgische staat is Wallonië een product van de historische nederlaag van de Belgische burgerij. Het is zo’n beetje de telg van een gemiste natie. Maar het duurde lang voordat Wallonië dit had ingezien.

De kleine Waalse bewegingen die in de loop van de XXe eeuw ontstonden hebben over het algemeen niet begrepen hoe gerechtvaardigd de Vlaamse eisen waren. Zij zaten in het kielzog van de Franstalige liberale bourgeoisie en daarom alleen al konden zij geen basis verwerven bij het volk. De Ligue wallonne had in 1905 goed praten over het bestaan van een Waals nationaal gevoel, alle redevoeringen die dit min of meer beklemtoonden gingen gewoon de mist in.

Overigens bleven de Waalse eigenheden op cultureel vlak erg levendig en daarover hoefde men zich niet te verwonderen want, in tegenstelling tot het ‘nationaal gevoel’ dat sommigen meenden te ontwaren, hadden die eigenheden oude, diepliggende historische wortels. Dit speelde enkele auteurs parten, die zo geestdriftig waren over hun Waals vaderland dat ze het steeds, vaak onschuldig, verwarden met hun geboorteland.


De Belgische arbeidersbeweging


In het laatste kwart van de 19de en het begin van de 20ste eeuw is in Wallonië de opkomst van de arbeidersbeweging, aangevoerd door de socialisten, het dominerend feit, dat bepalend is voor de gedragingen van de Waalse publieke opinie. Dit verschijnsel werkt uiteraard de klassesolidariteit die zich ideologisch en psychologisch gaat inpassen in het nationaal Belgisch kader in de hand.

Onze arbeidersbeweging was lange tijd een authentiek Belgische beweging, met een eigen gelaat binnen het Europees socialistisch spectrum. Terwijl de industriële revolutie het gros van het proletariaat in Wallonië concentreerde – een enorme massa sterk uitgebuite, armoedige en ongecultiveerde werkers – waren het de Gentse en Brabantse socialisten, erfgenamen van de 1e Internationale, die streden met de duidelijkste ideeën om die nog weinig van zichzelf bewuste arbeidersklasse te organiseren en op te voeden. Zoals Engels opmerkte, reageerde het Waalse proletariaat soms heftig tegen de kapitalistische uitbuiting, maar die reactie beperkte zich tot oproer en werd zodoende steeds neergeslagen. Toen na de stichting van de BWP in 1885 en de oproerstakingen van 1886 het Waals proletariaat eindelijk de weg had ontdekt van de georganiseerde actie en de politieke strijd, ontdekte het tegelijk met de eerste successen de verdiensten van een socialisme dat niks specifiek Waals in zich droeg. Dat is de betekenis van de verkiezing van Anseele te Luik in 1894. En de Vlaamse socialisten, op wie anders hadden zij kunnen rekenen in de strijd voor de democratische en sociale hervormingen, meer bepaald de 8-uren werkdag, tenzij op de grote Waalse industriebekkens?

Er wordt vaak gezegd dat de arbeidersbeweging in het begin de fout beging het belang van nationale vraagstukken te onderschatten. Ik denk dat dit zeker waar was onmiddellijk na de eerste wereldoorlog, maar in de periode daarvoor, tenminste toch tot de eerste jaren van de 20ste eeuw, stelde die problematiek zich voor haar niet.

Het was er haar om te doen het internationalisme, vertrekkend vanuit nationale massapartijen die overal streden voor dezelfde democratische en sociale hervormingen, een nieuw elan te geven. Het is dan ook geen toeval dat de stichting van de 2de Internationale gewild samenviel met de veralgemening van het uit Amerika overgewaaide 1 meifeest en tevens met de viering van de honderdste verjaardag van 1789 in de beste jacobijnse geest.

Bovendien stelt men vast, als men het van dichterbij bekijkt, dat de lacunes die effectief optreden bij het benaderen van de nationale kwestie door de arbeidersbeweging, helemaal geen toevallige vergissing zijn en integendeel alles te maken hebben met haar algemene politieke oriëntatie, die meer en meer reformistisch werd.


1912: een ommezwaai


De Franstalige historici beschouwen 1912 gewoonlijk als een ommezwaai. Immers, in 1912 had een separatistisch Waals congres plaats dat meer weerklank vond dan de vorige en Jules Destrée schreef toen zijn befaamde Lettre au Roi sur la séparation de la Wallonie et de la Flandre. Zelfs Vandervelde verklaarde dat ‘de Waalse bevolking het beu was verpletterd te worden door een kunstmatige meerderheid die gevormd was door het Vlaamse landsgedeelte.’

Daarmee sloeg men in Wallonië werkelijk een nieuwe toon aan die duidelijk het bestaan van moeilijkheden weerspiegelde (die men vandaag communautair zou noemen) in het electoraal spel dat aan Waalse kant steeds minder werd gepikt.

Het meervoudig stelsel was niets anders dan een instrument in de klassenstrijd. De socialisten hadden echter gehoopt door kartel te vormen met de liberalen, de wetgevende verkiezingen van juni 1912 te winnen. Met dit doel voor ogen hadden ze een fel antiklerikale campagne gevoerd, die als enig gevolg had dat veel kiezers die nochtans misnoegd waren over de langdurige overheersing van de katholieke partij, erdoor werden afgeschrikt.

De ontgoocheling, veroorzaakt door de nederlaag van het linkse kartel, zou erg vervelend geweest zijn voor de leiders van de BWP indien zij had geleid tot een invraagstelling van hun strategische keuzen. Maar, zoals linkse socialistische militanten opmerkten, het was vooral de liberale ideologie – met zijn antiklerikale stempel – die de toon had aangegeven van de BWP-kiescampagne en in Vlaanderen tot rampzalige resultaten had geleid. De cijfers spraken voor zich: 101 katholieke zetels, waarvan 61 op de 88 in Vlaanderen, 28 op de 72 in Wallonië en 12 op de 26 te Brussel.

Het is dus te begrijpen waarom de leiders van de BWP, te beginnen met de Walen, zich gemakkelijkheidshalve van het probleem ontdeden door met klem de wandaden af te keuren van de Vlaamse meerderheid. Mijns inziens betekende 1912 geen echte ommezwaai. Die was al goed en wel op gang gekomen vanaf 1894, maar kwam, om conjuncturele en dieperliggende redenen, pas aan de oppervlakte in 1912. De arbeidersbeweging doorstond de proef trouwens glansrijk. Het volgende jaar greep er een algemene staking plaats die de samenhang van de BWP vergrootte. Het enkelvoudig algemeen stemrecht en de 8-uren bleven de prioritaire bekommernissen van de beweging. Destrée zelf zei dat de splitsing van het land zeker niet door de organisatie van de arbeidersklasse moest worden begonnen.


Twee culturen, twee publieke opinies


Het loont niet de moeite lang stil te staan bij de hypothetische kentering van 1912, want twee jaar later werden de kaarten dooreen geschud door de eerste wereldoorlog. De Duitse invasie versterkte in Wallonië de Belgische vaderlandslievende gevoelens. Ook deed ze, vooral bij de liberale bourgeoisie, de grillen heropleven van het Belgisch nationalisme ‘oude stijl’. Dit vertaalde zich in een veroveringsdrang die vandaag even merkwaardig als belachelijk lijkt. Men droomde er in 1919 van Zeeland, Nederlands Limburg, het groothertogdom Luxemburg en enkele kleine stukjes van het Duitse grondgebied te annexeren. Het Waalse volk had daar niets mee te zien, maar toch moet men toegeven dat die imperialistische grootheidswaanzin, die goed de onderliggende mechanismen van een oorlog reveleert, het meest geuit werd in de taal van Voltaire. Men beeft bij de gedachte wat er vijftig jaar later zou zijn terechtgekomen van de Franstalige afstammelingen van onze ijzervreters model 1830, herzien model 1919, als ze hun ambities hadden kunnen waarmaken. Dié zouden pas kunnen klagen hebben dat ze als taalgemeenschap waren geminoriseerd!

Wat er ook van zij, in de tussenoorlogse periode voelde Wallonië zich Belgischer dan ooit en stond het meer dan ooit versteld over de opkomst van het Vlaams nationalisme. De socialistische beweging zag niet, althans niet erg duidelijk, dat de nationale kwestie zich op een andere manier stelde dan de recente democratische verworvenheden. In 1929 patroneerden Jules Destrée en Kamiel Huysmans samen een ‘Compromis der Belgen’ dat afkomstig was van de BWP, maar dit initiatief vloog over de problemen heen en was nog te zeer getekend door de vaderlandslievende opflakkeringen van de oorlog.

De communistische partij, gesticht in 1921, was zich voldoende bewust van de nieuwe aspecten van de nationale kwestie. Ze verzette zich tegen de misbruiken van de repressie waarvan degenen die zich met de Raad van Vlaanderen hadden gecompromitteerd het slachtoffer waren, en ze had aandacht voor de eisen waarmee de Vlaamse soldaten van het front waren teruggekeerd. Joseph Jaquemotte had onder de Duitse bezetting te Brussel stakingen georganiseerd tegen de pogingen om de administratie te vervlaamsen, maar dat belette hem niet om ook de vrijlating te eisen van de gevangen gezette Vlaamse nationalisten. We moeten er echter aan denken dat deze gedurfde benadering van de nationale kwestie zich beperkte tot een kleine kring revolutionaire militanten die in Wallonië bij het volk geen grotere basis had dan in Vlaanderen, hoewel de prille KPB er in Brussel iets beter aan toe was, dankzij de persoonlijke invloed van Jacquemotte als strijdsyndicalist. Het was deze nog ontluikende partij die het best de ontwikkeling van de toestand had begrepen en daar trouwens haar eigen benaming aan aanpaste: ‘Belgische’ werd algauw ‘van België’.

Nochtans ziet men hoe op die schaal en onder andere omstandigheden hetzelfde onevenwichtig ontwikkelingsproces zich herhaalt dat de BWP in de vorige eeuw had doorgemaakt. Toen de KPB erin slaagde een echte basis te verwerven in het industrieproletariaat, ten gevolge van de sociale en politieke gebeurtenissen van 1932-36, gebeurde dit hoofdzakelijk in Wallonië. Jaquemotte sprak van het bestaan van ‘twee naties’ in België. Men vormde binnen het raam van de KPB zelfs een autonome Vlaamse communistische partij, maar daarbij weze opgemerkt dat zij geen Waalse tegenhanger had, wat ruimschoots zou moeten aantonen hoezeer de gevoeligheden aan weerskanten verschilden, zelfs bij de meest radicale linkse stromingen.

Het was duidelijk geworden dat er in België niet alleen twee culturen, maar ook twee publieke opinies bestonden. Met het algemeen enkelvoudig stemrecht en het verplicht lager onderwijs kon dit verschijnsel zich uiteraard enkel doorzetten, wat in de schoot van de unitaire staat scheefgroeiingen teweegbracht die steeds moeilijker te overstijgen waren. In feite slaagde de Belgische staat er in de tussenoorlogse periode slechts in ze te overstijgen dankzij het feit dat de prioriteit der prioriteiten, vooral na 1933, werd gegeven aan de verdediging van de democratische instellingen tegen het fascisme.

Voor de Waalse beweging was het meer een tocht door de woestijn. Zij krijgt pas weer een beetje vorm vanaf het ogenblik dat de controverses omtrent de neutraliteit van België tussen Frankrijk en Duitsland haar de kans bieden zich in te schakelen in een opiniestroming die zich vooral kenmerkte door vijandigheid ten aanzien van de Derde Rijk. Die controverses die zich in de geschiedenis voordeden – in feite was er tegenover Adolf Hitler geen neutraliteit mogelijk – illustreren in de grond ook het verschil tussen de Waalse en de Vlaamse publieke opinie vanuit bepaalde aspecten. Zij laten ook doorschemeren hoezeer de indrukken en herinneringen verschilden die de Eerste Wereldoorlog had nagelaten: bij de Vlamingen viel de klemtoon op antimilitarisme, terwijl de Walen francofiele klemtonen legden.

Zoals overal in Europa doken ook in Wallonië ultranationalistische (‘patriotards’) en fascistische groeperingen op vanaf de jaren ’20. Geen enkele slaagde erin serieus uit te groeien, behalve Rex gedurende een korte periode. Van 1936 tot 1939 viel Rex in de Kamer van 21 op 4 zetels. Dit is ongetwijfeld een van de kenmerken die Wallonië tot eer strekken: toen de nazitroepen in 1940 België binnenvielen had het Waalse volk reeds met eigen middelen alle autochtone formaties, die een zeker cliënteel hadden kunnen vormen voor collaboratie met de bezetter, van de politieke kaart geveegd, al was het maar in de UTMI (Union des Travailleurs Manuels et Intellectuels), de Waalse tegenhanger van de Unie der Hand- en Geestesarbeiders.

Er valt niet aan te twijfelen dat de Tweede Wereldoorlog, zelfs in België, de begrippen patriottisme en antifascisme nauw met elkaar heeft vervlochten. De Duitse inspanningen om België te verdelen hadden nog minder succes in 1940-45 dan in 1914-18, precies omdat ze gedragen werden – in tegenstelling tot de Eerste Wereldoorlog – door een bepaalde ideologie, en welke ideologie! De gezamenlijke weerstand tegen de Duitse bezetter hebben de Waalse en de Vlaamse politieke opinie echter niet dichter bij elkaar gebracht. Dit was niet alleen merkbaar in een wel erg bijzondere kwestie als amnestie, maar ook, zoals vlug bleek, in algemene politieke problemen zoals de koningskwestie en de schoolstrijd in de jaren ’50.


Waalse neergang en Waalse bewustwording


Zelfs die meningsverschillen vormden geen belemmering voor het Belgische nationale gevoel in Wallonië. Vanaf toen was dit gevoel nochtans niet meer dan een overblijfsel uit de tijd dat Wallonië meende zijn toekomst probleemloos veilig te kunnen stellen in de schoot van een unitaire Belgische staat.

De aftakeling van Wallonië begon zich af te tekenen omstreeks de eeuwwisseling. Vanaf dan ging het van statistiek tot statistiek steeds verder bergaf. Industriële aftakeling: van 1910 tot 1961 daalde het aantal arbeiders in Wallonië met 14 %, terwijl het in Vlaanderen verdubbelde. Demografische aftakeling: het Waalse gedeelte van de Belgische bevolking valt van 42,4 % in 1900 op 38 % in 1961.

De oprichting van de EGKS en de EEG brachten geen heil voor Wallonië, want de nieuwe ruimte die hierdoor werd geschapen voor de vrije concurrentie begunstigde de concentratie van kapitaal in de ‘groeipolen’ maximaal ten nadele van de zwakke broertjes.

Het ontstaan van een Waals bewustzijn valt samen met het feit dat de arbeidersklasse zich bewust wordt van de ernst van de neergang, van bepaalde structurele oorzaken en bepaalde middelen om daaraan te verhelpen.

Het spreekt vanzelf dat men op dergelijke fenomenen geen vaste datum kan pinnen. Het was in de loop van de jaren ’50 dat het FGTB een programma opstelde van economische structuurhervormingen dat in grote trekken beantwoordde aan de behoeften van Wallonië, waar de steenkoolindustrie definitief werd stilgelegd in 1959, niet zonder enige sociale beroering. Men sloot de mijnen en stelde er niets voor in de plaats. De holdings toonden geen enkele belangstelling voor bv. de ontwikkeling van de carbochemie.

Toen in december 1960 de stakingsbeweging tegen de eenheidswet begon, had niemand kunnen voorzien dat die aan Waalse zijde zou uitlopen op het eisen van federalisme, gekoppeld aan structuurhervormingen. Een macro-analyse van de stakingen van 1960-61 toont aan dat de hoogdringendheid van die eis niet ‘zuiver op de graat’ was, in die zin dat hij eenzijdig het streefdoel wegwiste waarvoor zowel de Antwerpse als de Luikse werkers zich hadden ingezet, nl. de intrekking van de eenheidswet. Maar is het in de geschiedenis ooit anders geweest?

Blijft het feit dat in januari 1961, voor het eerst sinds de stichting van de Belgische staat, een Waalse beweging naar voren trad als een echte antikapitalistische volksbeweging en eisen formuleerde die zowel een sociale als een economische en institutionele draagwijdte hadden. De oprichting van de Mouvement Populaire Walton (MPW), sterk geruggensteund door de syndicaten en het succes van de Waalse petitie in 1963, bevestigden welke grote betekenis die historische wending had. De Waalse communisten, actief op alle strijdterreinen, namen dezelfde bocht. Onderweg moesten ze wel afstappen van Pirennes theorieën die terug de kop hadden opgestoken in de partijleiding in het begin van de jaren ’50. De communisten kwamen op de proppen met het recht op ‘referendum bij volksinitiatief’ en, kort daarop stelden zij als eersten voor dat de Waalse parlementsleden afzonderlijk zouden bijeenkomen.

Zeker is dat België vanaf 1961 voor altijd zou ophouden te zijn wat het tot dan toe was geweest, wat het nog was geweest op de Expo van 1958 dat, bij wijze van spreken, het laatste pronkstuk was van België als unitaire staat (en ook als koloniale macht).

Wat toen gebeurde blijft essentieel om de latere gebeurtenissen, tot op heden, te begrijpen. Men kan het gemakkelijk samenvatten in drie punten:
1. Het federalisme was het enige middel geworden om bevredigende contacten te verzekeren tussen het Waalse en het Vlaamse volk binnen een en dezelfde staat;
2. Wallonië had behoefte aan eigen politieke en financiële middelen om te kampen tegen wat toen nog niet de veroudering van zijn industriële uitrusting was;
3. Die veranderingen impliceerden dat de Waalse linkerzijde aan de stakingsbeweging die men had moeten stopzetten de nodige politieke verlengstukken zou geven.

Maar wat speelde zich in werkelijkheid af? Het federalisme werd hardnekkig bestreden, ook door de vroegere PSB-BSP, eerst met de traditioneel unitaristische standpunten, daarna met oppervlakkige regionalistische hervormingen. De MPW werd uitgeschakeld als gestructureerde beweging, met als gevolg dat het zwaartepunt van de institutionele problematiek zich verlegde van de arbeidersklasse naar de kleinburgerij. En toen in 1968 de Vlaamse studenten van Leuven brutaal de communautaire geschillen uit de ijskast haalden waarin Van den Boeynants ze had willen stoppen, werden alle fundamentele sociale en politieke vraagstukken die de gebeurtenissen van 60-61 hadden te berde gebracht, jarenlang overschaduwd door conflicten die voor de Waalse toeschouwer niet meer betekenden dan gekrakeel tussen politiekers.

Dit was werkelijk de gouden eeuw voor constitutionele haarklieverijen.


De mislukking van manke gewestvormingen


De Leuvense kwestie deed de katholieke burgerij inzien dat ‘la Belgique à papa’ uitgezongen was. Nog steeds tegen het federalisme gekant, maar erom bekommerd het zinkend schip te redden, liet zij de liberalen over aan hun ludieke activiteit die erin bestond bakstenen van de drie Belgische kleuren opeen te stapelen, en sloot een akkoord met de socialisten om België te reorganiseren op basis van drie gewesten. Het was vooral een akkoord waarin de Vlaamse katholieken en de Waalse socialisten de hoofdrol speelden. Zo ontstond in 1972 het artikel 107quater van de Grondwet. Men was beland in het stadium van de overgangs-, de voorlopige, de voorbereidende en vooral de uitgestelde gewestvormingen, die allemaal maar tochtschermen waren waarachter men de essentiële structuren van de unitaire staat onaangeroerd wilde laten.


Nauwelijks goedgekeurd, wordt het artikel 107quater het onderwerp van verwoede polemieken waarvan de grote meerderheid van de Waalse bevolking, zwevend tussen onverschilligheid en wrevel, niets begrijpt. Het is in die context dat het Rassemblement Wallon erin slaagde een niet te verwaarlozen kiescliënteel te werven dat trouw bleef tot op het – zeer recent – ogenblik dat de sociale spanningen, inherent aan de crisis, het onmogelijk maakten binnen die partij zo’n tegenstrijdige elementen te verzoenen als de vrienden van Gol en progressieve militanten uit ofwel de christelijke arbeidersbeweging, ofwel de vroegere PSB.

Wanneer men terugblikt op die periode, gaande van de grondwetsherziening van 1972 tot de goedkeuring van de wetten van augustus 1980, over allerhande soorten pacten die met een sisser afliepen, zoals het Egmont-Stuyvenbergpact, dan krijgt men zo de indruk dat al die manke gewestvormingen stuk voor stuk compleet mislukt zijn. Geen enkel van de belangrijke problemen die zich sinds ruim twintig jaar in België aandienen werd opgelost, zeker niet dat van de teloorgang van de Waalse industrie. Hoewel voorgeschreven door de grondwet (art. 107quater), regelen de wetten van 1980 het probleem van het Brussels gewest niet. En alsof dat nog niet volstond, wordt het land af en toe opgeschud door interne ‘grens’conflicten die zo origineel zijn dat ze zelfs ’s werelds grootste tv-ketens weten te boeien.

Ondanks bepaalde aarzelingen uit socialistische hoek, zijn de Waalse progressieve krachten over het algemeen gekant tegen de communautarisering die de wetten van augustus 1980 in principe toelaten, behalve dan voor welomschreven materies zoals onderwijs en cultuur. Terecht vrezen zij dat een groot Franstalig lichaam de eigen bevoegdheden en de eigen politiek waaraan Wallonië een dwingende behoefte heeft, zou afzwakken. De liberalen en christendemocraten daarentegen zijn voorstanders van de communautarisering, omdat ze precies hopen dit doel te bereiken.

Daaruit volgt dat de oprichting van een autonoom (en tweetalig) Brussels gewest overeenstemt met de belangen van de Waalse progressieve krachten, en ook met hun bedoelingen. Toch zijn er tegenover deze ingesteldheid enkele nuances te bespeuren bij de progressieve christenen uit de hoek van de MOC (ACW) dat zelf erg schijnt vast te houden aan zijn Franstalige dimensie. Wat de nieuwe, in wording zijnde christelijke formatie betreft, de SEP (Solidarité et Participation), haar uitstralings- en kristallisatiegebied doorkruist alle ‘politieke uitingen van de christelijke arbeiderswereld’, inbegrepen de linkervleugel van het FDF.

Totnogtoe heeft de bijzondere kwestie van de geografische begrenzing van het Brussels gewest de Waalse opinie relatief koud gelaten, hoewel ze instinctief sympathie koestert voor het voorafgaandelijk overleg tussen de betrokken bevolkingen.

Dit gevoel stamt uit de tijd dat de vorige generatie ‘vredestichters’ van de Belgische staat de taalgrenzen maakte zoals tapijtventers die met elkaar onderhandelen. De stomste aller wetten. Men weigerde koppig ook maar een ietsepietsje te raken aan de unitaire staat, maar trok autoritair-weg een ‘onaantastbare’ grens, uitgerekend in het midden van zijn grondgebied, een politieke flater die nog heel wat gevolgen zou hebben.

In 1962-63 stonden de inwoners van Komen-Moeskroen niet te popelen van verlangen om burgers te worden van de provincie Henegouwen en er waren zelfs lokale protestacties. Later hebben ze zich natuurlijk geïntegreerd en af en toe krijgen ze het op de heupen omdat men hen speciale maatregelen oplegt of aanprijst die nooit hadden bestaan toen die twee gemeenten nog tot West-Vlaanderen behoorden (ik verdedig hier geen stelling, ik probeer duidelijk te maken hoe de zaken aan Waalse kant worden aangevoeld).

Wat de inwoners van de Voerstreek betreft, zal men zich herinneren dat ze zich in 1962 met 93,19 % van de stemmen uitspraken om bij Luik te blijven. Men legde dit naast zich neer en zie wat er twintig jaar later van terecht is gekomen...

Het zou een straatje zonder eind zijn alle miskleunen op te sommen die door de traditionele partijen begaan zijn, voordat ze de een na de ander zichzelf opsplitsten in twee, het federalisme afschilderden als de voorbode van de ontbinding van België. Ze hebben het pleit gewonnen, allerhande voorzichtige gewestvormingsformules uitgevonden, en nooit heeft België dichter bij zijn ontbinding gestaan.

Het enige wat moet worden gedaan, wil men een Belgische staat behouden, is eens en voor altijd een federalisme doorvoeren, een raamwerk waarbinnen een open en constructief debat over alle belangrijke problemen een minder passionele benadering moet mogelijk maken van de kleinere geschillen die steeds sterker zijn aangezwollen.


De Waalse ‘onstuimigheid’...


...Is voor Wallonië een levensnoodzakelijke behoefte. De ‘golden sixties’ hadden Wallonië een beetje de zorgwekkende toestand van zijn economie doen vergeten. Het ontwaken was des te pijnlijker toen de crisis in het begin van de jaren zeventig wild om zich heen begon te grijpen.

Ik wil hier niet nodeloos mijn artikel overladen met beschrijvingen en cijfers die moeten bewijzen wat iedereen reeds lang weet. Onderlijnd dient hier dat de tekortkomingen van de Waalse economie, die haar zo bijzonder kwetsbaar maken voorde crisis, tijdig in het licht werden geplaatst door de arbeidersorganisaties. De constatering van 1960-61 was duidelijk: de oude, op ruwe en halfafgewerkte producten afgestemde industriële structuren, kraakten in hun voegen. Verre van te worden bijgestuurd door vernieuwende en gediversifieerde investeringen in de vette jaren, werden die tekortkomingen nog aangescherpt door routine-overinvesteringen, die kortstondig grove winsten opleverden, bv. in de staalnijverheid. Natuurlijk, enkele multinationals kwamen ook filialen vestigen in de door de overheid duur betaalde industriezones, maar zodra zij de door de expansiewetgeving voorziene ‘hulp’ op zak hadden, pakten ze hun biezen naar Maleisië of Brazilië. Deze behandeling viel uiteraard niet enkel Wallonië te beurt, maar de weerstand van een ziek organisme is nu eenmaal kleiner dan die van een gezond.

Het Waalse volk mag niet verantwoordelijk worden gesteld voor die janboel. De constatering van 1960-61 ging gepaard met duidelijke eisen die het, naast de regering van ‘papa’ Eyskens, gemunt hadden op de banken en de holdings. Maar de hele ban en achterban van de Belgische staat leverde slag om de noodzakelijke hervormingen tegen te houden. Het valt niet te ontkennen dat de leidende klasse, steeds met hetzelfde doel, sinds twintig jaar onophoudelijk in de kaart heeft gespeeld van de Vlaamse meerderheid, vooral dan die van de CVP, tegen de ontvoogding van Wallonië in. Natuurlijk is die leidende klasse daarom nog niet Vlaams, ze heeft haar wortels in alle gewesten van het land en wordt zelfs meer en meer kosmopoliet. In haar schoot bevinden zich fracties die uiteenlopende belangen hebben (die vaak zelfs communautair kunnen getint zijn), maar haar strategie is een en dezelfde. Een strategie van verdeling.


De dominante thema’s van die strategie worden doorgaans getapt uit een oud vat vol vooroordelen. Zo bv. het thema van de oproerkraaiende, veeleisende Waal die de investeerders het land uitjaagt. Dit soort argumenten behoort tot de attributen van de neoliberalen die daarvan gretig gebruik maken om hun oproepen tot inleveren kracht bij te zetten. Een argument dat ik al had gehoord uit de mond van Antoine Spinoy op het PSB/BSP-congres dat aan de stakingen van 60-61 voorafging...

Men moet dus veronderstellen dat indien er in Frankrijk een maritieme staalnijverheid werd opgericht, dit te wijten was aan het feit dat de Lotharingers in de ogen van de investeerders grimmiger zijn dan de mensen van het Nauw van Calais!

Aan beide zijden van de taalgrens vind je natuurlijk variatie op hetzelfde thema. In Wallonië vragen liberalen en christendemocraten aan de werkers zich te spiegelen aan hun Vlaamse collega’s die, naar het schijnt, brave goedzakken zijn. Maar ze voegen er wel iets aan toe wat natuurlijk niet te vinden is in de epistels van de Vlaamse leiders: ‘zonder dat zullen de Vlamingen – die allemaal dezelfde zijn – ons volledig verknechten...’.

Dat blijft niet zonder weerklank. Men slaagt er in elk gevoel in de Waalse publieke opinie te vertroebelen, ze voldoende te desoriënteren om het nagestreefde doel te bereiken: de ware schuldigen voor de crisis, de financiële groepen, elke schuld ervan uitvagen uit het collectief bewustzijn over de moeilijkheden van Wallonië. De media spelen het spelletje mee. Kamerlid X van de CVP bestijgt in de Kamer het spreekgestoelte om de onmiddellijke opruiming te eisen van de puinhopen van de Waalse staalnijverheid. ’s Anderendaags krijgt hij al dadelijk een interview voor de micro’s van de RTBF. De luisteraars vinden dat niet leuk, maar men vermaakt zich rijkelijk in de zakenkringen die blijven profijt trekken uit de ‘gemengde’ Waalse nijverheid, dankzij de commercialisering van hun producten, de dure energie en de al te forse rentevoeten.

Ook links laat zich strikken. Men constateert het bestaan van een sterk anti-Vlaamse strekking, vooral bij de reformistische kaderleden van de arbeidersbeweging. Ze blijven met een beschuldigende vinger wijzen naar de banken en de holdings. Ze eisen ook terecht dat de regionalisering van de 5 nationale sectoren zou uitgebreid worden tot de energiesector en het kredietwezen. Maar net zoals ze neigen terug te deinzen voor de politieke keuzen en de strijd die uit dergelijke analyse logischerwijs zou moeten voortvloeien, weerstaan ze slecht aan de bekoring om hun terugdeinzen te verstoppen achter uitlatingen tegen de Vlamingen in het algemeen. Trouwens, spreekt Van Miert anders over het Waalse staal dan Swaelen?

Resultaat is dat de strijdbewegingen spaak lopen en dat, op een ander vlak, de PS afglijdt naar alsmaar dubbelzinniger stellingen, ook op institutioneel gebied.

Coronmeuse


De partijen die betrokken waren bij het overleg van Coronmeuse (november 1981) discussiëren sedert de lente van 1982, op initiatief van het Waals gemeenschappelijk vakbondsfront, over een programma dat, als het gemeenschappelijk wordt uitgevoerd, Wallonië een heropbloei zal bezorgen. Dit programma is nog zeer ongelijkmatig uitgewerkt. Op het stuk van economische structuurhervormingen blijft het echter ver beneden het behoeftepeil omdat het de regionalisering en het overheidsstatuut voor sleutelsectoren als de energie, het kredietwezen en het staal, niet aan elkaar koppelt. Terwijl de heropbloei van Wallonië noodzakelijkerwijs dient te gebeuren via een nieuw staalbeleid dat de oprichting inhoudt van een zuivere openbare regie, vertrekkend vanuit Cockerill-Sambre, wordt er absoluut niets in die zin voorzien. Op gebied van de institutionele hervormingen daarentegen stelt het programma in kwestie oplossingen voor die in principe op algemene instemming zouden moeten worden onthaald. Dat kon men tenminste geloven voor de bijeenkomst van 10 februari ll. in het kasteel van Groenendael. Nadien werd dit minder evident, want de PS verzette zich tegen elke verwijzing naar federalisme in het slotcommuniqué en getroostte zich niet eens de moeite een andere optie te suggereren.

Wat dan wel? De confederatie? De splitsing?

Dat ruikt naar avonturisme. Maar men kent genoegzaam de grote tradities van het ‘Belgisch gezond verstand’ om niet te gauw ontroerd te worden. Men kan zich maar al te goed inbeelden dat de PS plotseling weer zou ontdekken dat de redding van het land – de laatste poging – de vorming vereist van een regering Martens VI, VII of VIII met deelname van de Waalse socialisten. En waar hebben we dat liedje nog gehoord?

De dubbelzinnigheden van de PS hebben hun logica. De crisis beheren (waarmee die partij doorgaat in de Waalse gewestelijke executieve), structuurhervormingen vragen die niet raken aan de grondslagen van de overheersing van het financiekapitaal, de uitgang openen van de Waalse generale staven, terwijl men onder de Waalse progressieven aan het discussiëren is, het federalisme afwijzen, zovele houdingen die deel uitmaken van dezelfde politieke coherentie, die leidt tot de breuk van de solidariteit met de Vlaamse werkers omdat ze geen enkele ruimte laat voor de solidariteit tussen de Waalse werkers zelf.

De discussies van Coronmeuse kunnen slechts gunstig evolueren als een andere politieke coherentie de bovenhand haalt die zich zeer eenvoudig laat samenvatten: ontwikkeling van de interprofessionele strijd, afwijzing van het crisisbeheer (dus indexherstel EN werktijdverkorting met bijkomende aanwerving), antimonopolistische structuurhervormingen EN federalisme. Dus: solidariteit tussen de werkers van Wallonië EN met de Vlamingen.

Die solidariteit kan niet uit eigen beweging ontstaan. Er is het voorbeeld van de hevige verdeeldheid tussen Luikse en de Karolingische staalarbeiders die onvermijdelijk wordt vanaf het ogenblik dat de beweging zich laat opsluiten in de logica van het systeem.

In die logica kan men slechts elkaars bedrijven betwisten in functie van productiequota die steeds worden herzien naar beneden toe, ook al zijn die bedrijven stuk voor stuk leefbaar.

Wallonië kan zich slechts uit de knellende wurggreep bevrijden als het afstapt van de logica van het systeem, en dus van de ideologische en politieke ontreddering die zijn levendige krachten aanvreet.

Het geval Feluy is kenmerkend. Het is de enige Waalse raffinaderij en als dusdanig gedoemd te verdwijnen, maar men kan ze een nieuwe toekomst verzekeren door er de ontwikkeling van de petrochemie te laten vertrekken. Dit kan onmogelijk door op de privésector te rekenen. Dus moet er een industrieel overheidsinitiatief komen en, om te beginnen, een Waals decreet dat de raffinaderij onder sekwester stelt. Als men tot die conclusie komt, tegen wie botst men dan op? Tegen de reformisten met hun normale reactie als crisisbeheerders: zij zeggen dat zoiets niet ‘realistisch’ is. Zij zijn het ook die de Vlaamse overheersing bij elke gelegenheid aan de kaak stellen, die steeds bereidwilliger luisteren naar de sirenenzang van degenen die om zelfstandigheid roepen, zonder te begrijpen (?) dat het opdoeken van Feluy meteen betekent dat Vlaanderen in België voortaan het monopolie heeft over de petroleumproducten.

De Waalse eigenheden zijn verre van verdwenen. Zij hadden opnieuw aan kracht gewonnen na het verdwijnen van de steenkoolas Luik-Borinage die tientallen jaren een rol speelde in de sociologische cohesie en een objectieve basis vormde voor de arbeiderssolidariteit in Wallonië. De crisis, met zijn vernietigend effect op het industrieel bestel en de onnoemelijke breuken die ze veroorzaakt in het collectief bewustzijn, heeft die neiging tot ‘terugplooien op zichzelf’ nog doen toenemen. Dit belet de Walen echter niet terug te grijpen naar het idee van een Waals vaderland maar dit nieuwe gevoel, dat zich versterkt, komt veeleer tot stand door gemeenschappelijke moeilijkheden dan door gemeenschappelijke strevingen en, vooral, een gemeenschappelijk doel.

Men moet dit doel creëren, in Wallonië een nieuwe politieke dynamiek creëren die slechts kan worden gegrondvest op de solidariteit van de werkers, vandaag uit te breiden tot alle slachtoffers van de crisis. Dit brengt ons onmiddellijk terug naar de problematiek van de progressieve frontvorming.

Wallonië is niet alleen een recent idee, het is nog in de maak en vergeleken bij wat het was toen in de jaren ’60 de MPW ontstond, kan men zelfs zeggen dat er van nul moet herbegonnen worden.