A.M. Reens

Een volksverrader

(Mr. P. J. Troelstra)


Geschreven: 1903
Bron: Een brochure van het eertijdse “L. De Boer, N. Leliestraat 107, Amsterdam”
Transcriptie: Rick Denkers
Deze versie: spelling
HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive

Laatste bewerking: 26 april 2010


Inleiding

Door Mr. M. Mendels, werd mij in een vergadering, uitgeschreven door de federatie van de sociaaldemocratische arbeiderspartij en op maandag 28 september in het lokaal ‘Plancius’ te Amsterdam gehouden, het verwijt gedaan, als zou ik, die vroeger aan belastingrelletjes deed, nu aan “Troelstra-relletjes” doen.

Wat zijn Troelstra-relletjes?

Ik geloof, dat Mr. Mendels, moeilijk een duidelijke verklaring van zijn kwalificatie zal kunnen geven. Is het bekritiseren van een publiek persoon, en nog wel een partij-leider te betitelen als “relletjes” uitlokken?

Dan is Mr. Troelstra, die Dr. Kuyper tamelijk heftig bekampt, ook een relletjes-maker!

Dan zijn alle andere partij-hoofden, die elkaar bekritiseren, van mijn slag, en ben ik dus in zo’n heel slecht gezelschap niet. Ik kan niet anders verklaren, dan dat Mr. Mendels betiteling mij onaangenaam gestemd heeft; want, hoewel van een tamelijk onstuimig temperament, heb ik steeds in mijn bestrijding van Mr. P. J. Troelstra, getracht, kalm en waardig, maar bovenal, zakelijk te blijven. Ik geloof daarin geslaagd te zijn; en ook wat ik thans ga zeggen, zal vrij zijn van hartstocht, retoriek of andere ongewenste dingen, die mijn betoog slechts zouden kunnen verzwakken.

Maar om bij Mr. Mendels woordje relletje te blijven. Wat is dan toch wel het relletje, dat ik tegen Mr. Troelstra op touw zou hebben gezet? In werkelijkheid heb ik niet anders gedaan, dan het publiceren van het feit, dat Mr. P. J. Troelstra, die de beweging voor de algemene werkstaking een “anarchistisch avontuur” genoemd heeft, de geestelijke vader van deze beweging is.

In het midden van de maand april, verscheen van mijn hand een artikel in telegram-stijl in ‘Het Volksdagblad’, waarin een kort overzicht gegeven werd, van de voorbereiding van de algemene werkstaking. In dit artikel constateerde ik, dat het Mr. Troelstra was, die op de eerste geheime bijeenkomst van de Nederlandse vakbonden en politieke verenigingen, een motie voorstelde waarin gezegd werd dat de eventuele invoering van de dwangwetten beantwoord zouden worden met een algemene werkstaking; en dat het eveneens Mr. P. J.Troelstra was die op de tweede geheime bijeenkomst van deze bonden en verenigingen voorstelde het eenmaal genomen besluit getrouw te blijven te handhaven; en dat Mr. Troelstra de volgende dag zijn eigen voorstel in het openbaar in het blad van de SDAP een “avontuur”, een “anarchistisch avontuur” nog wel, genoemd heeft. Dit, en niets anders, is het waarover ik mij in woord en geschrift uitgelaten heb, in verband met de zogenaamde verraad-geschiedenis.

Wat anderen, omtrent andere sociaaldemocraten beweerd hebben: dat zij verraad zouden hebben gepleegd, is niet mijn verantwoording. Ik heb mij slechts bepaald, tot het constateren van het aandeel wat Mr. Troelstra in de voorbereiding van de staking had. De kwestie is dus slechts: Is wat Reens beweerde waar?

Heeft Mr. Troelstra inderdaad op de eerste bijeenkomst de motie voorgesteld en heeft hij die zelfde motie op de tweede bijeenkomst doen handhaven? Wanneer het mij gelukt de waarheid van mijn bewering aan de muur van de geschiedenis te nagelen, heeft iemand ter wereld dan het recht mijn poging te vergelijken bij het uitlokken van een relletje.

Wat veronderstelt het uitlokken van een relletje tegen een persoon?

Persoonlijke rancune.

Welnu, ik wil voor alles verklaren, dat geen persoonlijke verbolgenheid mij dreef Mr. Troelstra’s daden te bekritiseren.

Ik had niet de minste reden mij op Troelstra te wreken.

Ik kan bewijzen dat ik niet tegen Mr. Troelstra vooringenomen was; want toen ik Domela Nieuwenhuis een paar dagen na de eerste geheime vergadering over een en ander sprak, heb ik hem ongeveer het volgende gezegd: “u mag zeggen wat u wil; maar Troelstra toonde op de bijeenkomst in het gebouw van de ANDB, dat hij niet zo geleidelijk is, als u steeds heeft doen voorkomen.”

In gelijke geest heb ik mij de dag volgende op de eerste bijeenkomst uitgelaten tegenover de hoofdredacteur van Het Volksdagblad. Inderdaad, Mr. Troelstra maakte op mij op de eerste geheime bijeenkomst, een geheel andere indruk, dan ik steeds van hem had. Onder zijn leiding, omdat zij mij oprecht en beslist voorkwam, had ik mij onvoorwaardelijk gesteld, en ik zou, zonder een enkele wanklank te hebben laten horen, zijn inzichten hebben gevolgd. Ik stelde in Troelstra het volste vertrouwen; en dus werp ik verre van mij de veronderstelling als zou ik tegen hem een ‘relletje’ op touw gezet hebben.

Nu de woelige dagen achter ons liggen, de kalmte weergekeerd is, en wij allen de zaken nuchterder beoordelen kunnen, aarzel ik niet mijn eenmaal opgenomen taak te hervatten, namelijk deze: voor de geschiedenis een bijdrage te leveren tot de verklaring van de gebeurtenissen die achter ons liggen; gebeurtenissen die ongetwijfeld voor het nageslacht wel zo belangrijk zijn, dat het alles zal willen weten wat enig licht kan werpen op een moedig ingezette actie, die op een nationale ramp is uitgelopen. Niet omdat ik mij zelf beter geschikt acht dan iemand anders, maar wél omdat tot heden niemand mij voorging, aanvaard ik de taak. Ik voel mij verplicht het te doen, wat ik ga doen, omdat er weinigen zijn, die met dezelfde beslistheid mogen spreken als ik, eenvoudig omdat het aantal klein is dat alles van begin tot het einde (van de voorbereiding tot de beëindiging van de staking) mee gemaakt heeft.

De geschiedenis van de algemene werkstaking kan niet geschreven worden zonder melding te maken van de rol die de leider van de sociaaldemocraten, Mr. Troelstra, in deze ernstige gebeurtenis, gespeeld heeft. De geschiedenis, de rechtvaardige onpartijdige, publieke opinie van de toekomst zal vaststellen of Troelstra’s houding laakbaar of juist was. Ik voor mij verklaar met alle beslistheid dat Troelstra’s houding laakbaar was. Wat was hij? Een zwakkeling? Een verrader? Laat ons een ogenblik wachten met het uitspreken van een beslist oordeel.

Mr. Troelstra is een knap man. Hij heeft echter het grote gebrek knappe mensen eigen, en wel dit: dat zij luchtig-vluchtig zich zetten aan elke taak die luim of liefde hun zegt dat zij moeten aanvaarden. Bezwaren kennen zij niet, omdat zij inderdaad met intellect begaafd op die kracht steunen, die hen wel over alle moeilijkheden heen zal brengen.

Vooral begaafde sprekers zijn overmoedige mensen.

En niet alleen overmoedig, maar ook veelal onstandvastig, ondegelijk, wispelturig. Wie Mr. Troelstra’s openbaar leven kent, weet dat hij een onstandvastig, wispelturig man is, die geen vast doel voor ogen heeft en niet langs een eenmaal aangegeven lijn streeft naar de bereiking van dat ideaal. Het tekent zo juist ’s mans woelige geest, dat hij in de tien jaren van zijn openbaar leven redacteur geweest is van:

De Sneeker Courant
De Nieuwe Tijd
De Baanbreker
De Sociaal-Demokraat
Het Volk

Dat hij in die 10 jaren verhuisde:

van Leeuwarden naar Amsterdam,
van Amsterdam naar Utrecht,
van Utrecht naar Den Haag,
van Den Haag naar Haarlem en
van Haarlem naar Scheveningen.

De betekenis van deze schijnbaar nietige feiten mag niet onderschat worden, vooral niet nu zij opgemerkt worden bij een man, die de pretentie had de opperste leiding van een hoogst belangrijke beweging in handen te willen hebben; die een taak op zich wilde nemen, waarvoor vereist wordt een kalm, koel hoofd, een ongekende onverzettelijkheid. Hoe men ook oordeelt over de staking of zij gerechtvaardigd was of niet, dat de verhouding van regering tot volk, was als die van twee vijandige volkeren, die de oorlog verklaard hadden, zal wel niemand ontkennen. Een volksleider moet dus veldheerstalent hebben. Nu is wispelturigheid, onvastheid van wil, zeker de eigenschap die iemand totaal ongeschikt maakt voor veldheer. Troelstra’s grootste fout is dus geweest, dat hij geen zelfkennis of zelfbeheersing genoeg bezat, om weerstand te kunnen bieden aan de aanlokkelijkheid, die voor hem school in het leiderschap van het volk.

Als de bourgeoisie van de gezagsstoel had moeten worden weggepraat, dan ware Troelstra de man geweest. Want babbelen kan hij. Beter dan één onzer. Maar, helaas, we hadden behoefte niet aan een man van woorden, maar aan een man van wilskracht, en vooral aan een man van doorzicht. En dat is Troelstra niet! Wat Troelstra wél is? Een knap stylist. Een vlugge journalist met een vloeiende pen, die woorden op het papier gooit die u voor de ogen dansen van leven en vrolijkheid. Maar als de meeste journalisten, is hij oppervlakkig; zijn oordeel is nooit doordacht. Het kan nooit diep zijn, omdat het te vluchtig moet worden neergezet. Journalistieke arbeid is werk van het ogenblik en leeft dan ook veelal niet langer dan één dag. Die journalistieke eigenschap van direct klaar te staan, neen: klaar te moeten staan met zijn oordeel, heeft Troelstra de onaangenaamheden bezorgd waaraan hij nu blootstaat.

In zijn bericht van aftreden als redacteur van Het Volk wijst hij er op, dat de taak van hoofdredacteur en partijleider te zwaar is voor één persoon. Voor elk van die functies wordt het gehele leven van één persoon vereist. Goed gezien, maar wel wat laat. Troelstra was in de SDAP manusje van alles. Partijleider, propagandist en hoofdredacteur.

Uit gebrek?
Neen!

Maar in Troelstra zit het verlangen van alle ondegelijke mensen van te tonen dat hij alles kan. De man die nu hoofdredacteur zal worden, had allang die plaats kunnen innemen. Het is dwaasheid van Troelstra om te beweren, dat de partij nu eindelijk een man gekregen heeft die Troelstra kan opvolgen. Op het ogenblik dat wij dit schrijven weten wij natuurlijk nog niet wie zijn opvolger zal zijn, maar toch durven wij nu alreeds zeggen, dat het niet iemand zal zijn van vandaag of gisteren. Inderdaad, hoofdredacteur en partijleider gaat niet samen. De treurige rol van Troelstra in de afgelopen beweging is een gevolg van deze dubbele positie.

Hij had partijleider of hoofdredacteur moeten zijn.

De tijd om kalm de dingen te overdenken heeft hem ontbroken. Toen op 31 januari de grote transportstaking uitbrak moest de journalist Troelstra – de zetter wachtte! – zijn oordeel in allerijl op het papier smijten. En zo ging het elke dag daarna. Totdat eindelijk de vermoeide man, zwak van wil, maar schijnbaar krachtig door het enthousiasme ... van anderen, met angst dacht aan de gevolgen van zijn aanstoken. Wat in de SDAP toen had moeten bestaan, was een verhouding zoals wij die inderdaad in het radicale kamp gekend hebben. Mr. M. W. F. Treub, de leider, de kalme, koele, standvastige leider, die de richting aangaf. De Koo, de partijjournalist, die met zijn pers de agitatie van de leider steunde. Had Mr. Troelstra van moeder Natuur eenzelfde wilskracht ontvangen als Treub, dan was hem een mooie toekomst weggelegd. Dan was de grote werkstaking nooit op een ramp uitgelopen. Dan zou Troelstra nooit, zoals nu zijn voorland is, als een algemeen geminacht man, het politieke toneel moeten verlaten.

Gaan wij de loop van de feiten eens een ogenblikje na!

Op 31 januari brak de grote werkstaking uit, die heel het zwoegende volk in geestdrift bracht. De “leeuw toont zijn klauw” was de titel van een geestdriftig hoofdartikel van Troelstra, waarin hulde gebracht werd aan de voorheen door hem met minachting behandelde mannen, die dit grootse werk tot stand hadden gebracht. De grote kracht van het verenigde arbeidende volk werd in het licht gesteld en er op gewezen dat zij regering en wetgeving dwingen kunnen de eisen van de arbeiders op politiek- en economisch gebied te vervullen, indien ze slechts zoveel inzicht hebben, om hun organisatie zo nodig dienstbaar te stellen aan de algemene beweging.

Troelstra jubelde dus van harte mee en in zijn verbeelding zag hij de hele Nederlandse arbeidersbeweging reeds de weg op gaan, die door hem altijd als de juiste was aangewezen.

Wanneer, zo vervolgde hij, zij (de georganiseerde transportarbeiders) het algemeen kiesrecht willen, hebben wij het binnen enkele jaren; als zij daarvoor koud zijn, verkrijgen wij het niet. De algemene indruk was dat van de sociaaldemocratie de eer van de overwinning toekwam; en de pers sprak in de eerste dagen dan ook bijna niets anders dan over de invloed die de sociaaldemocraten op onze arbeiders uitoefenden. Het Volk was dit zeer welgevallig, het smulde er in. En in een hoofdartikel in het blad van 5 februari werd er met niet weinig trots op gewezen dat de leiders van de Nederlandse vereniging van spoor- en tramwegpersoneel sociaaldemocraten zijn.

De sociaaldemocratie, zo heette het verder, levert de vakbeweging de beste strijders en leiders, mannen die een ruime blik hebben op de maatschappij en hun bedrijf – die klassenbewust staan tegenover het kapitaal, maar óók weten, hoever zij met het oog op de economische toestand kunnen gaan die door hun kracht en beslistheid het vertrouwen van hun medearbeiders weten te verwerven en behouden. Elke grote beweging van de arbeiders brengt deze nader tot de sociaaldemocratie, omdat de sociaaldemocratie nu eenmaal de zuiverste uitdrukking is van het willen en wensen van de arbeiders, zelve uit arbeiders bestaat, ja de organisatie van de arbeiders in de klassenstrijd is.

De sociaaldemocratie werd dus geproclameerd tot de organisatie die de arbeiders zou leiden in de strijd. Het scheen dan ook alsof dat beweren volkomen juist was, want door de sociaaldemocraten en niet het minst door het dagblad Het Volk werd zodanig gewerkt, dat alle andere groepen van arbeiders verre bij hen ten achter bleven. En toen dan ook uit het anarchistische kamp tekenen van leven gegeven werd, door te trachten een aandeel te bekomen in de leiding, toen was Troelstra er fluks bij, om ze direct zo aan te pakken, dat zij voor eens en altijd onschadelijk zouden zijn. In Het Volk van 9 februari 1903, werd gewaarschuwd tegen de anarchisten die bij de bestaande beroering hun slag zouden slaan, om de arbeiders afkerig te maken van de sociaaldemocratie.

Maandag aanstaande zo heette het zullen Rijnders en Kolthek in Plancius spreken en de mensen blijkens hun manifest wijsmaken, dat de sociaaldemocraten niets van werkstakingen en alleen iets van verkiezingen willen weten. Terwijl enkele jaren geleden de ganse haven van Hamburg is stil gelegd en op dit zelfde ogenblik in de haven van Bremen een grote uitsluiting plaats vindt, omdat 500 arbeiders tegen ’t bevel van hun chef een kameraad zijn gaan begraven, heet het in dit anarchistische manifest, dat in Duitsland zoiets als bij ons op dit gebied niet mogelijk is. En dat komt natuurlijk van die gevaarlijke politiek. Terwijl de Nederlandse vereniging van spoorwegpersoneel, die de algemene spoorwegstaking tot stand bracht, door sociaaldemocraten is gemaakt tot wat zij is en haar staking door sociaaldemocraten is geleid, heet zij thans het werk van de anarchisten.

Terwijl de sociaaldemocraten in België tweemaal een algemene werkstaking voor het algemeen kiesrecht proclameerden en terwijl verleden jaar in Zweden 125.000 arbeiders op de oproep van de SDAP het werk neerlegden, om van de regering een toezegging van algemeen kiesrecht te krijgen, tracht men in dit manifest de arbeiders wijs te maken, dat de sociaaldemocratie niets van de werkstaking verwacht. Het is wel nodig, dat onzerzijds tegen zulke infame leugens wordt opgekomen. Er zijn door de stakingen vele nieuwelingen in de beweging gekomen, die voor het eerst deze dingen horen, en die zulke gemene leugens misschien voor waarheid zullen slikken. Daarom meenden wij de leugenaars bij deze aan de kaak te moeten stellen als mensen, die op een ogenblik, dat meer dan ooit éénheid en onderling vertrouwen van de arbeiders nodig is, door hun haat tegen een deel van de arbeidersbeweging bezield, als ‘breekijzers’ gaan optreden!

De sociaaldemocratie was dus de vriendin, de oprechte vriendin van de vakbeweging, maar daar deze tot heden nog niet veel geloof aan die bewering hechtte, werd in het blad van 13 februari de partijgenoten de raad gegeven tot de vakbeweging te gaan, iets wat broodnodig was, omdat de SDAP reeds menigmaal tot de vakbeweging kwam, maar tot heden zonder succes.

Het Volk hield de gemoederen warm.

Het blad werd reusachtig verspreid en meermalen werd de reusachtig vermeerderde oplaag in het blad medegedeeld. Toen het gerucht meer en meer vaste vorm kreeg, dat de regering op aanstoken van de kerkelijke en patroonsbladen, een knevelingswet zouden voorstellen, toen schreef Troelstra in het nummer van 12 februari:
“...dat de arbeiders onverzettelijk staan moeten blijven voor de handhaving hunner vrije persoonlijkheid en van hun verenigingsrecht. Tast men dit aan, dan behoort een algemene werkstaking in ons land (zoals wij de toestand inzien) niet tot de onmogelijkheden. De arbeiders kunnen en mogen zich hun enig economisch strijdmiddel niet laten ontnemen.”

De aanmatiging van Troelstra, de in het oog lopende manier om toch maar vooral de lakens te kunnen uitdelen, had dan ook tengevolge, dat door de machinist Petter, de 14de februari, een protest geplaatst werd in Het Volk tegen de aanmatiging van de sociaaldemocraten, als zou hen alleen de eer van de overwinning toekomen. Hoe dan ook, Troelstra hield zich kordaat en de titel van één van zijn aanmoedigende artikelen “Het geweer bij de voet”, geeft wel aan welke geest hij wenste op te wekken...

Op het congres van de SDAP verklaarde Oudegeest dan ook ruiterlijk, dat zijn onzinnige proclamatie aan het spoorwegpersoneel, om zo nodig naar Den Haag op te trekken en zich weer gereed te houden voor een tweede staking, geschreven was onder de invloed van Troelstra’s opgewonden artikelen. Het gerucht, dat er dwangwetten in de maak waren, was inmiddels bijna zekerheid geworden. En op uitnodiging van de spoorwegverenigingen en van de federatie van de transportarbeiders, kwamen op donderdag 20 februari 1903 de vertegenwoordigers van de arbeidersbonden en -partijen in het gebouw van de Algemene Nederlandse Diamantbewerkersbond bijeen om in het geheim te beraadslagen wat er gedaan moest worden ter wering van de wet die de vakactie zou belemmeren.

Deze vergadering was, zoals licht valt te begrijpen, een zeer belangrijke en ernstige bijeenkomst. Een ieder voelde; dat hij nu een moment in het leven mee maakte, waarin van zijn ernst alles gevraagd werd en dat hij diep, zeer diep, zijn verantwoordelijkheid zou moeten beseffen. De vergadering, gegeven het redenaarstalent en de temperamentvolle wijze waarop hij spreekt, werd natuurlijk beheerst door de man, die tot toen, in deze spannende dagen, werkelijk met al zijn kracht de arbeiders ter zijde had gestaan: ... mr. P.J. Troelstra.

En op zijn voorstel werd als resumé van de discussies aangenomen een motie, waarin verklaard werd dat een algemene werkstaking zou geproclameerd worden, indien een wetsvoorstel tot belemmering van de vakactie zou worden ingediend. Troelstra’s succes die avond was zéér groot, en ’s mans toestand valt het best weer te geven door het releveren van een incident dat zich op die vergadering voordeed. De afgevaardigde van de Communistenbond, Dekker, vroeg plaats in het te vormen comité van verweer, dat de actie tegen de wetten zou voeren. “Onnodig!” riep Troelstra uit. “De Communistenbond is opgericht met het doel sociaaldemocraten en anarchisten bij elkaar te brengen. Welnu dat is hedenavond gebeurd en dus heeft de Communistenbond ook elk recht van voortbestaan voortaan verloren”, Troelstra zei dat op zulk een grappige toon, dat heel de vergadering in hartelijk lachen uitbarstte. Het bewijs was die avond geleverd dat, bijaldien Troelstra inderdaad een krachtige figuur was, hij had kunnen rekenen op de medewerking van geheel de arbeidersklasse. Want niet één enkele wanklank werd gehoord, niet één enkel klein nietig feitje kon worden aangewezen, dat aantoonde dat de eendracht kunstmatig was. De eendracht was geboren uit de noodzakelijkheid, hoog nodig dus, maar ook niet minder hartelijk.

De geest van de vergadering, die hem lang niet ongenegen was, legde hem, zonder dat men zulks in woorden uitte, het opperbevelhebberschap in handen. Nimmer heeft een leger echter onbetrouwbaarder aanvoerder gekozen. De volgende feiten zullen zulks bewijzen. Het Comité van Verweer, geconstitueerd uit afgevaardigden van transportarbeiders, spoorwegarbeiders, nationaal arbeidssecretariaat, SDAP en vrije socialisten, nam de agitatie tegen de wetten, die inmiddels bekend gemaakt waren, ter hand, door het uitgeven van geschriften, het zenden van debaters en het beleggen van een vijftigtal protestmeetings op één dag.

Er heerste in de kring van het georganiseerde proletariaat een ongekende geestdrift.

Het was een lust om te leven. Overal bedrijvigheid, leven, moed. De arbeidersorganisaties zagen hun ledental met honderden vermeerderen. De protestmeetings in de lande waren overal een succes. Sociaaldemocratie en anarchisten stonden in alle oprechtheid als broeders naast elkaar. Op woensdag 4 maart werd er in het Paleis voor Volksvlijt een protestmeeting gehouden, waarop F. Domela Nieuwenhuis met Dr. Herman Gorter, H. Kolthek en G. van Erkel als sprekers optraden. Toen Dr. Gorter zijn rede aanving bracht hij aan de afwezige veteraan, Domela Nieuwenhuis, een eresaluut, voor al wat hij voor de arbeidersbeweging gedurende 25 jaren gedaan had.

De vergadering barstte in gejuich uit, en toen op hetzelfde ogenblik de in het oog lopende figuur van Domela Nieuwenhuis, die op het podium kwam, zichtbaar werd, werd de veteraan een ovatie gebracht zo imposant, zo overweldigend, als hem wel nooit tevoren zal zijn overkomen.

Mijn inzicht was niet onjuist gebleken.
De Vrije Socialisten-Vereniging” had namelijk de vorige avond een huishoudelijke vergadering gehad waarin Domela verzocht werd op deze meeting namens de vrije socialisten het woord te voeren. Domela weigerde, omdat hij naast de geannonceerde sprekers Troelstra en Vliegen, niet wenste te spreken. “Ik vertrouw die lui niet”, was zijn argument. De gehele vergadering smeekte hem, wel meer dan één uur, voor deze keer toch maar met Troelstra en Vliegen op te treden. Doet het toch, voegde ik hem toe, want uw optreden, naast de sociaaldemocraten zal een siddering door het land jagen. Al ons smeken baatte niets, en al mijn praten langs de weg huiswaarts, hielp niets om hem te bewegen aan ons verzoek te voldoen.

Ik heb Nieuwenhuis die avond leren kennen als een kolossale stijfkop. Dat hij toch opgetreden is, was te danken aan het comitélid Rijnders, die heeft weten te bewerken, dat niet Troelstra of Vliegen, maar dr. Gorter voor de sociaaldemocraten zou optreden, een persoon die het vertrouwen van Domela genoot.

Wat ik beweerde kwam uit.

De gehele burgerlijke pers commentarieerden het optreden van en de reusachtige ovatie gebracht aan de ongetemde leeuw. Het eendrachtig optreden van sociaaldemocraten en anarchisten werd geconstateerd en de burgerlijke bladen lieten natuurlijk niet na Troelstra onder de neus te houden dat hij met Domela Nieuwenhuis in één schuitje voer, ja, feitelijk zijn adjudant, zijn slippendrager geworden was. Zoals zo-even gezegd is, deze belangrijke vergadering vond plaats op woensdag 4 maart.

Zes dagen later reeds, bleek de invloed van de burgerlijke pers zodanig dat hij, die in Het Volk van 28 februari geschreven had dat “de arbeiders zich gereed moeten houden, opdat op het eerste woord van het Comité van Verweer, een reuzenstaking aantoonde, dat de Nederlandse arbeider liever ten onder gaat, dan zich te laten vertrappen”, alreeds op donderdag 10 maart in een hoofdartikel, getiteld “Weest nuchter en waakt!” zo’n terugkrabbelende houding aannam, dat eenieder daaruit ontmoediging moest lezen (Troelstra’s treurige houding dateert vanaf het ogenblik dat Domela naar voren kwam).

Het bleek meer en meer dat Troelstra geen vaste wil had; en de ernstigen onder ons ook al hadden zij geen academische opleiding genoten, maar wel een rijke ervaring in het leven opgedaan werden ernstig bezorgd over wat er gebeuren zou, indien hij de leiding bleef behouden. Het vertrouwen, neen laat ik een ander woord gebruiken “het geloof” in hem was geschokt. Evenals een generaal die in het veld is, moet ook de “volksleider” van zijn volgelingen het onbeperkt vertrouwen genieten, moet het geloof in hem, zo sterk zijn, dat de mannen de strijd aangaan innig overtuigd de overwinning te behalen.

Op de tweede geheime bijeenkomst op zondag 15 maart 1903 in het gebouw van de ANDB gehouden, kwam het duidelijk aan het licht, dat Troelstra terrein verloren had. De vergadering in tegenstelling van de eerste geheime bijeenkomst werd niet meer door hem beheerst. Het was Domela Nieuwenhuis, die op de eerste geheime vergadering afwezig geweest zijnde nu, zonder moeite de bezielende leiding verkreeg. Om ons eens in sporttaal uit te drukken: met dit gevolg dat Troelstra door flink te spurten hem een ogenblik achter zich liet.

In de arbeiderskringen brandde men van verlangen om op straat te komen. Er was als het ware een elektrische schok van verzet geslagen door de zwoegende massa, die begeesterd door het voorbeeld van 31 januari, zich met moeite kon bedwingen kalm de gelegenheid af te wachten om zich met hun heer en meesters te meten. Op die vergadering drongen verschillende arbeiders er bij de vergaderden op aan, toe te staan dat verschillende vakken in strijd konden gaan. Domela Nieuwenhuis, kalm, bezadigd, waarschuwde met het oog op de grote militaire macht op dit ogenblik in Amsterdam aanwezig en ried aan kalm te blijven, totdat de regering door de kalmte misleid de miliciens, zoals het gerucht ging, met verlof naar huis zou hebben gezonden.

Troelstra koos de partij van de naar staking smachtende werklieden en zag zijn interventie bekroond met het besluit, dat de partiële werkstakingen konden uitbreken. Het gevolg was dan ook, dat niet lang na deze vergadering te Amsterdam, de burgersmeden, de schuitenvoerders, de mannen van de Simplex en de grondwerkers, de arbeid staakten. Een bekwamer pen dan de mijne, kan alleen in staat zijn juist weer te geven het reusachtig verschil van indruk dat de aanwezigheid van deze twee mannen: Domela Nieuwenhuis en Troelstra, op de aanwezigen maakte.

Het kan zijn dat Domela’s fysieke eigenschappen, zijn indrukwekkende apostolische verschijning hem de meerdere die middag deed zijn; dit is beslist waar, dat wie de vergadering verliet, het deed met het besef dat Troelstra het had afgelegd. En toch had men geen woordensteekspel tussen deze twee vijanden meegemaakt. Integendeel, hadden de twee mannen elkaar nog wel beleefdheden bewezen, door en passant te betuigen, dat zij geen belediging of verwijt bedoelden. Op deze bijeenkomst, verwekte Nieuwenhuis, door zijn onverstoorbare kalmte en bezadigdheid, zich het vertrouwen nog sterker, van een publiek, dat hem toch alreeds aanhing.

Er gaat kracht, bezieling uit van een figuur als Domela; en in deze kritieke tijd had de massa behoefte zich te kunnen verzamelen om een man, wiens verleden haar borg stond, dat hij haar trouw zou blijven. En des te groter was nu de vreugde over de aanwezigheid van de oude kampvechter, omdat de man, die door zijn afwezigheid zijn plaats had ingenomen, bewezen had, niet standvastig te zijn.

Toen op de derde geheime vergadering (2 april) tot de staking besloten was, nam Domela Nieuwenhuis het woord en zo indrukwekkend was dat ogenblik, dat zelfs een man als F. van Eeden, lang nog na de vergadering, onder de indruk van dit moment verkeerde. Domela Nieuwenhuis aanwezigheid op de tweede vergadering (15 maart) verklaart voor mij waarom Troelstra de 16de maart zijn artikel Wat nu? schreef, waarin hij de algemene werkstaking een anarchistisch avontuur noemde.

Wat was het belangrijkste besluit op de 2e geheime bijeenkomst genomen? Dit: dat de eenmaal op 20 februari aangenomen motie waarin verklaard werd, dat de verenigingen van het spoorwegpersoneel ter wering van een wet, die de vrijheid van staken aanrandt, de arbeid zullen neerleggen en dat de Federatie van Transportarbeiders en andere verenigingen, in dat geval ook tot een werkstaking zouden overgaan gehandhaafd bleef.

Dus dat de georganiseerde arbeiders nog steeds tot Kuyper met een dreigende vinger zeiden: indien gij ons recht durft aanranden, proclameren wij de algemene werkstaking. Wie was de man die voorstelde deze motie te doen handhaven?
Mr. P. J. Troelstra.

Als man van eer blijf ik deze bewering in haar volle kracht handhaven.

De mededeling dat het Mr. Troelstra was, die op 15 maart voorstelde, de motie van de algemene werkstaking te handhaven, heeft wel enige verbazing in het land verwekt, omdat Mr. Troelstra de volgende dag zijn eigen voorstel een anarchistisch avontuur noemde en er ten zeerste voor waarschuwde. Meer dan één courant gaf onomwonden te kennen dat zij mijn mededeling niet voor waar aannam, en men drong er bij Troelstra eenparig op aan zich te verdedigen. Troelstra’s verdediging nu heeft ten gevolge gehad dat hij en ik een tamelijk uitgebreide polemiek gevoerd hebben, die in de lande wel met enige belangstelling gevolgd werd. Troelstra ontkende de motie van de algemene werkstaking op 20 februari gesteld te hebben.

Ik heb, zo sprak hij in zijn “Persoonlijke verklaring” in Het Volk van 5 mei, wel een motie namens het partijbestuur van de SDAP gesteld, maar deze motie (zo-even geciteerd) bedoelde de algemene werkstaking niet. Deze verdediging verwekte een schaterlach in de pers, en algemeen werd hem toegevoegd: kom ouwe jongen, neem nou een ander in het ootje maar ons niet. En wat de tweede vergadering betreft, daarvan zei hij:
Hoewel het er weinig op aankomt moet ik toch verklaren, dat een dergelijk voorstel (het handhaven van de motie van 20 februari) niet door mij is gedaan.”

Een pertinente ontkenning dus.
Hij ontkende dus:
dat de motie, op 20 februari door hem gesteld, de algemene werkstaking bedoelde;
dat deze motie, die volgens hem de algemene werkstaking niet, maar volgens mij de algemene werkstaking wel bedoelde, op zijn voorstel gehandhaafd werd.

De kwestie, ter beoordeling van allen die onze polemiek volgden, was dus in hoofdzaak deze: Is wat Reens beweerde waar? Is met de op 20 februari aangenomen motie de algemene werkstaking bedoeld?

Is wat Reens beweert waar, werd met de motie van 20 februari de algemene werkstaking bedoeld, dan heeft Troelstra alle reden te ontkennen, dat hij deze motie op 15 maart heeft doen handhaven en dan kan hij moeilijk volhouden, dat het er toch eigenlijk weinig op aankomt of een dergelijk voorstel door hem gedaan werd. Troelstra beschuldigde mij van schriftvervalsing.

Waarom?
Omdat ik in de loop van onze polemiek het feit constateerde, dat Troelstra bekend heeft, de motie op 15 maart te hebben doen handhaven.

Hoe kwam ik daartoe?

In Het Volk van 8 mei verdedigde Troelstra zich als volgt:
Dit punt (of Troelstra de motie van 20 februari op 15 maart heeft doen handhaven) is van heel weinig belang; die motie toch laat de vraag, of er een algemene werkstaking zal uitbreken, ter beslissing aan het comité en door haar te handhaven werd hierin niets veranderd. Troelstra heeft dus geen reden dat punt te ontkennen, indien Reens voorstelling waar is.

Daar stond dus met andere woorden: Waarde heer Reens, we willen met alle genoegen want dit punt is van heel weinig belang verklaren de motie te hebben doen handhaven, we hebben geen reden, goeie man, dat te ontkennen, als je voorstelling waar is; maar je voorstelling is niet waar. Hier is door de handige journalist Troelstra met een woordje gegoocheld.

Immers, Mr. Troelstra had in plaats van geen reden te ontkennen indien Reens voorstelling waar is, alle reden om te ontkennen. Mr. Troelstra had geen reden te ontkennen indien Reens voorstelling onwaar was!! Indien bewezen was dat de voorstelling van Reens, als zou de motie van 20 februari de algemene werkstaking bevatten, onwaar was, zou Troelstra het recht gehad hebben te zeggen: ook al heb ik de motie van 20 februari op 15 maart doen handhaven, daarom heb ik toch zeker wel het recht gehad de algemene werkstaking op 16 maart een “anarchistisch avontuur” te noemen, want nergens heb ik mij doen kennen als een voorstander van de algemene werkstaking.”

Ik nam dus de vrijheid van een bekentenis te spreken, omdat Troelstra’s bewust gegoochel met het weglaten van ‘on’ vóór waar, (of des correctors nalatigheid of slordigheid?) mij daartoe het recht gaven. Indien deze kwestie gebracht werd voor een commissie van taalkundigen, dan werd ik beslist in mijn eer hersteld. Men herleze dit hoofdstukje maar eens met enige aandacht en men zal zich ogenblikkelijk aan mijn zijde scharen.

Ik wil voor een ogenblik toegeven, dat niet Mr. Troelstra de motie van 20 februari op 15 maart heeft doen handhaven. Dat zij op 15 maart gehandhaafd werd staat vast want Mr. Troelstra schreef zelf in zijn Wat nu?-artikel op 16 maart het volgende:

Bovendien is de oorspronkelijke motie, waarin van een werkstaking tegen de wetten sprake is, uitdrukkelijk door de vergadering gehandhaafd. Ze was niet van mij”, zegt Troelstra. Van wie dan wél?

Van mij! zegt de heer W. H. Vliegen in Het Volk van 19 mei. Best!

De motie was dus niet van Mr. P. J. Troelstra, lid van het Partijbestuur van de SDAP, maar van de heer W. H. Vliegen, afgevaardigde (in het Comité van Verweer) van de Sociaal Democratische Arbeiderspartij. Is het niet alsof een klant in een knopenwinkel ontkent een half dozijn, maar wel zes stuks gehad te hebben? Het komt er eigenlijk ook niet op aan of Troelstra dan wel Vliegen, de oorspronkelijke motie deed handhaven! Hoofdzaak is dat het vaststaat dat het voorstel om de dwangwetten met een Algemene Werkstaking te beantwoorden (immers, spoorwegarbeiders, transportarbeiders en andere arbeiders, vooral dat woordje andere betekenen de algemene staking) tot twee maal toe, door afgevaardigden van de SDAP werd gedaan.

Wij gingen zondagmiddag 15 maart, omstreeks 5 uur, uit het gebouw van de ANDB. Het dagblad Het Volk verscheen maandag 16 maart, ’s middags omstreeks 3 uur, met een hoofdartikel, getiteld Wat nu? In dat artikel werd de algemene werkstaking door Troelstra een “anarchistisch avontuur” genoemd. Dus enige uren tevoren stelde hij of Vliegen voor ons aan een avontuur te wagen!! Dat Wat nu?-artikel kenmerkte zich door bijzondere onduidelijkheid.

Het was gedicteerd door Troelstra, die mét ijlende koorts te bed lag. Mendels zei op het congres er van, dat het Wat nu?-artikel hem nu nog steeds onverklaarbaar is. Tak: dat hij het na herhaalde lezing nog niet voldoende begrepen heeft. Het behoort tot die duistere geschriften uit de oudheid, die zonder verklarende commentaar voor de eenvoudige burger niet zijn te begrijpen. Roland-Holst kan zich het Wat nu?-artikel niet verklaren uit de door haar bijgewoonde tweede vergadering van hoofdbesturen. Gorter zei, dat Troelstra in zijn Wat nu?-artikel regelrecht tegen zijn eigen woorden inging. En de commissie die het Verraad-Rapport opstelde, noemde het “een ontactische daad”.

Het scherpst heeft Dr. Anton Pannekoek, met wie ik ogenblikkelijk daarna in correspondentie trad, zich er over uitgelaten. Hij plaatste in Het Volk het volgende proteststukje:

Vele partijgenoten hebben met verbazing en verontwaardiging het hoofdartikel in het blad gelezen. Uw persoonlijke mening over het al of niet wenselijke van een transportstaking bij een eventuele openbare behandeling van de dwangwetten, hebt gij zondag (14 maart) op de algemene vergadering van het Comité van Verweer met de hoofdbesturen te berde kunnen brengen. Nu het comité, blijkens zijn bekendmaking, op de ingeslagen weg voortgaat, kon uw daaraan tegenovergestelde advies, slechts strekken om wankeling te brengen in de vastbeslotenheid van de arbeiders, de leiding van het comité te volgen; daarom is het een verbreken van de pas verkregen eenheid, een vergrijp tegen de andere verenigingen een benadeling van de arbeidersbeweging en een oneer voor de partij. Bovendien kan uw zwakke en weifelende houding, die niet in overeenstemming is met de kracht van de protestbeweging tegen de wetten, enkel dienen om de bezittende klasse en de regering, juist nu zij ten gevolge van de protestbeweging wat begint te aarzelen, te bemoedigen op haar heilloze weg voort te gaan”.

Het was dus wel een belangrijk artikel!

Wij zijn er van overtuigd, dat de heer Troelstra, indien hij zich aan een analoog geval in oorlogstijd zou hebben schuldig gemaakt, de kogel zou hebben gekregen. Het Wat nu?-artikel, geschreven volgens Troelstra zelf door een aan koorts lijdend, zwak man, die met een bijzonder sterke mate van eerzucht bezield is, is het uitvloeisel geweest van een gemoed, dat teleurgesteld, zijn aartsvijand de gelegenheid ontnemen wilde, om een glorierijke overwinning te behalen. Wie gissen wil naar de motieven, waarom Troelstra dit artikel schreef, mag ook wel eens een ogenblikje luisteren naar wat wij zeggen.

Vóór alles moet men weten hoe Troelstra tegenover Domela Nieuwenhuis stond; wie daar niets van weet, is niet tot oordelen in staat. Wanneer de kwestie ter oplossing gegeven wordt wie van beiden meer talent heeft, zal het oordeel niet gemakkelijk te geven zijn. Maar wanneer gevraagd wordt: wie van beiden heeft meer karakterkracht, dan wijst alles op Domela Nieuwenhuis. De talentvolle Troelstra maakte zich steeds wijs, dat hij de ouwe man verdrongen had. Toen Troelstra 10 jaar in de beweging was, schreef hij een snorkend hoofdartikel in zijn blad, waarin hij zichzelf opkamde en met medelijden, weemoedig medelijden wees op Domela Nieuwenhuis, die vergeten en veracht zich uit het openbare leven teruggetrokken had.

In het kamp van de sociaaldemocraten werd Domela Nieuwenhuis invloed ongekend laag geschat. Met de anarchisten hadden ze afgerekend. Men leest Vliegers oordeel in “De Dageraad van de Volksbevrijding” over Domela Nieuwenhuis, wiens naam nog klinkt als een nagalm uit ver vervlogen dagen. De haat jegens de man, die door hem gewaand werd afgemaakt te zijn, heeft Troelstra gemaakt tot verrader van de zaak des volks.

Wij herhalen in alle kalmte het woord: verrader.

Troelstra heeft de beweging tegen de dwangwetten verraden; hij heeft, de draagkracht niet kennende van wat hij dicteerde voor zijn Wat nu?-artikel, het schitterend ingezette verzet tegen de dwangwetten gebroken. Hij heeft, door haat tegen Domela Nieuwenhuis bezield, een dienst aan de vijand bewezen, door geest en getalsterkte van de troepen, waartoe hij behoorde, te openbaren. Hij heeft de eendracht verbroken; de geest van vertrouwen verzwakt, de hoop op een overwinning verminderd. En dat alles, omdat op de tweede geheime vergadering Domela Nieuwenhuis, uit het hok van de vergetelheid gekropen, toonde bereid te zijn de volle verantwoordelijkheid te willen gaan dragen van wat hem (Troelstra) afschrikte.

Het oordeel is hard! Wij erkennen het.

Maar hoe meer wij ons verdiepen in de literatuur die wij verzamelden, en die ons helpen moet om anderen te overtuigen van wat in ons gegroeid is als een vaste mening, hoe bitterder wij gestemd raken jegens de man die nog maar steeds in het openbare leven een rol speelt en door velen nog als een “mooie figuur” beschouwd wordt. Wij zullen nog een ogenblikje wachten alvorens met het ontleden van het Wat nu?-artikel te beginnen! Wij willen vooreerst vragen, waarom moest wat Troelstra in Het Volk openbaarde gepubliceerd worden?

Gesteld eens dat zijn voorstel juist was geweest, waarom dan niet ridderlijk in de geheime krijgsraad daarmee voor de dag gekomen?

Waarom dan niet gezegd: Mannenbroeders, ik heb de zaak des volks lief. Ik leef voor u, maar luistert eens even naar mij. De weg die wij thans opgaan, leidt naar het verderf. Wij gaan een ramp tegemoet. Ik heb een voorstel. Laat ons zus doen en zo handelen als ik u hier zal voorstellen?

Wanneer Troelstra zo gesproken had op de tweede geheime vergadering van 15 maart en wij hadden niet naar zijn raad geluisterd, dan nog had hij het recht niet verkregen in het openbaar een ander plan de campagne uiteen te zetten, maar dan had hij, nu de strijd verloren is, met een onbezwaard gemoed gestaan.

Dit nu heeft Troelstra niet gedaan!

Op de tweede geheime bijeenkomst heeft Mr. P.J. Troelstra geen enkel waarschuwend woord laten horen. Dit zwijgen kan zwakheid geweest zijn. Maar deze zwakheid werd in de gegeven omstandigheden misdaad. En nu hij boven deze zwakheid nog bovendien in het publiek het strijdende volk ging verdelen werd hij een verrader. Het Wat nu?-artikel is een aanklacht tegen de volksleider Troelstra. Niet zozeer om het feit dat hij op de geheime vergadering zweeg over de daarin opgeworpen stellingen, als wel om de stellingen zelf.

Het gehele artikel getuigt van grenzeloze naïveteit ... en gebrek aan inzicht.

Wat wilde Troelstra?

Geen politieke algemene werkstaking. Want de bourgeoisie nu haar oppermacht de inzet van de strijd geworden is, is door haar leger, politie en justitie nog te machtig. Maar hij wilde een economische algemene werkstaking. Zie je, zo redeneerde hij, arbeiders, jullie hebben nog een paar weken de tijd voordat de dwangwetten aangenomen zijn en dus stel je eisen aan je patroons, opdat je in die paar weken alsnog je positie verbeteren kunt. De spoorwegvereniging, in het bijzonder werd de raad gegeven, om onverwijld de directies een ultimatum te stellen. Let nu op! In zijn gehele verdediging is slechts één tamelijk sterk motief en wel dit: het comité van verweer wist dat de spoorwegdirecties door middel van de zoete jongens verenigingen zo’n mismoediging onder het spoorwegpersoneel gebracht had, dat aan het gelukken van een staking onder het spoorwegpersoneel niet viel te denken. Een enquête had het bewezen en het resultaat was hem door Vliegen in het geheim medegedeeld.

Nu komt dezelfde man, de leider nota bene, die weet dat de geestdrift van 31 januari bij het spoorwegpersoneel gebroken is, dat spoorwegpersoneel aanzeggen, onverwijld gereed te staan een werkstaking voor lotsverbetering aan te gaan. Meende Troelstra nu inderdaad dat spoorwegarbeider A., die door vrees zijn brood te verliezen, niet te bewegen was, om zijn recht te handhaven op straat te komen, nu het gaat om zijn lot te verbeteren, wél de moed zou hebben?

Och kom!

Een beetje praktijk, zoals wij die opgedaan hebben in de strijd, zou een onervaren leider als Troelstra klaarblijkelijk geen kwaad doen. Het is om te lachen. Neen, als de geest onder het spoorvolk slecht was, had men het noch voor het een noch voor het ander op straat kunnen krijgen. Deze eenvoudige waarheid had waarachtig een man, die in zo’n nationale crisis de opperste leiding had willen hebben, wel mogen inzien. Maar uit dat en uit nog zo heel veel meer blijkt, dat deze man niet voor zijn taak berekend was. Vooral daarom niet omdat hij zelf niet recht wist wat hij wilde.

Wij zullen het aantonen.

Een eigenschap van zwakkelingen is dat zij heen en weer geslingerd worden. Volgen wij Troelstra eens in zijn treurig geschommel van links naar rechts en vice versa. In Het Volk van maandag 16 maart (Wat nu?) is hij voorstander van de algemene economische werkstaking, want, zegt hij:

Men zal niet kunnen zeggen, dat wij een algemene werkstaking vrezen of tegenwerken; wij wekken juist op, thans te gaan staken waar daarmee iets te behalen is; wij sporen juist met name de spoorwegarbeiders aan (de spoorwegarbeiders, die volgens Troelstra er zo slecht voorstonden, zodat hij zich verplicht achtte tegen de staking te ageren) misschien voor het laatst hun stakingsrecht tegen hun directies te gebruiken.

16 maart dus voorstander van de algemene werkstaking. Wel niet van een politieke maar van de economische algemene werkstaking! In zijn “Persoonlijke verklaring”, op dinsdag 5 mei in Het Volk geplaatst, zegt Troelstra woordelijk:

Dat ik op de tweede vergadering (15 maart) mij er toe heb beperkt het besluit tot uitroeping van de staking op dat ogenblik af te ketsen, doch niet zover ben gegaan, om een besluit uit te lokken om in geen geval tot een staking over te gaan, had zijn goede reden.

Hij was er dus voor ... en hij was er dus óók tegen!

Dat hij op dat ogenblik niet ruiterlijk bekende tegen de algemene werkstaking te zijn had ... zijn goede reden. Zou de tactvolle leider in die dagen wel geweten hebben wat ie aan zich zelf had? Op woensdag 1 april, (zou het een aprilgrap geweest zijn?) was ie er klaarblijkelijk weer voorstander van. Want in Het Volk lezen wij onder het opschrift “Geen gekheid alsjeblieft!” het volgende:

Wij vernemen hier en daar, dat personen die heel goed weten waar Abram de mosterd haalt, pogingen doen, om ons wegens ons artikel Wat nu? er voor aansprakelijk te stellen als er geen algemene werkstaking uitbreekt.

Hier leren wij dus dat hij dat verwijt verre van zich werpt, anders toch zou het hem glad onverschillig kunnen zijn of hij al of niet de schuld van het niet uitbreken van een algemene staking draagt. Een dag later is hij er weer tegen. Op het congres te Enschede verklaarde hij:

Op de vergadering van 2 april hebben Schaper, Helsdingen en ik alle moeite gedaan, om het oorspronkelijke standpunt te handhaven, dat de spoorwegarbeiders de staking zouden uitschrijven. Dit voorstel werd door ons gedaan, om te voorkomen dat de staking zou uitbreken.

Een zwaar besef van roekeloosheid moet er rusten op het gemoed van Troelstra. En niet alleen dit, maar ook een zwaar gevoel van slecht gehandeld te hebben. Er staan op dit ogenblik duizenden slachtoffers die door de afgelopen beweging óf hun gehele óf voortaan een goed bestaan verloren hebben. Ik heb daaraan meegewerkt, en wanneer ik tegenover een slachtoffer sta, gevoel ik in niet geringe mate dat ik verplicht ben, naar mijn vermogen hem te helpen. Troelstra echter staat tegenover de slachtoffers niet met een gerust geweten. Toen wij, niet-leden van het partijbestuur van de SDAP, naar onze respectievelijke standplaatsen trokken, om daar de mannen mee te delen dat wij in opdracht van het landelijk Comité van Verweer, de staking kwamen proclameren, trokken wij daar heen in het geloof dat de beweging zou gelukken, dat een grootse ontplooiing van macht, door de arbeiders er toe te brengen de arbeid neer te leggen, de regering zou bewegen door middel van een compromis, haar eer te redden of de arbeiders in hun vakverenigingen vrij te laten. Troelstra, lid van het partijbestuur van de SDAP stond er anders voor.

Zijn kameraad Vliegen, wist meer, had hem meer verteld, dan een van ons ooit te weten gekomen is. Die wist, dat de spoorwegarbeiders er beroerd voor stonden. En ondanks dat Troelstra dat alles wist, heeft hij zich op de 3e geheime vergadering op 2 april, niet met hand en tand verzet tegen een staking waarvan hij wist, dat zij duizenden mensen diep ongelukkig zou maken. Waarom verzette Troelstra zich op de 3e geheime vergadering niet ridderlijk tegen het proclameren van de staking, die, naar hetgeen hij wist, mislukken moest?

Wij werden, verklaarde Vliegen, in Het Volk overdonderd. Een mooie generaal die, wetende dat zijn leger verslagen zal worden, zich door zijn volk er toe laat bewegen, een hopeloze strijd aan te gaan.

Wij werden overdonderd.

Geen vernietigender oordeel, dan deze zin! Een leider laat zich niet overdonderen.

Hij leidt. Hij geeft de weg aan. Hij gaat voor! Maar nooit laat hij zich overdonderen. Gebeurt zoiets wel, dan is ie een leider “van lik mijn vestje”, om eens met het volk te spreken.

Edoch, Troelstra werd niet overdonderd. Geen kwestie van!

Koel bewust liet hij de arbeiders de afgrond in lopen. Waarom verhinderde hij het niet?

Omdat hij daar zijn goede reden voor had.

En die was?

Op het congres te Enschede heeft hij het tot zijn schande onomwonden verklaard:

Het partijbestuur overwoog ernstig in deze 2e vergadering voor te stellen het idee van de algemene werkstaking aan kant te zetten. Eenstemmig (dus ook Troelstra stemde voor) heeft het partijbestuur besloten dat niet te doen. De boel zou zijn gesprongen omdat dan het niet inlichten te berde had moeten worden gebracht en men zou hebben gezegd: zie hier wat de sociaaldemocraten doen. Meedoen was onze proletarische plicht. Ons bestaan als arbeiderspartij was er mee gemoeid. Niet om de arbeiders te goed vrind te houden of uit lafheid, maar om onze plicht, de arbeiders te dienen. Waarschuwingen zouden niet hebben gebaat. Er zou zijn gezegd en met alle recht: Gij vreest om bij de burgerij in een slecht daglicht te komen. Gij zijt parlementairen, en vreest, als een revolutionaire daad wordt vereist, u met de arbeiders te encanailleren. Alle invloed zouden wij hebben verloren.”

Deze bekentenis is eerlijk en volledig.

Om de arbeiders te dienen, laat Troelstra ze zonder waarschuwing, want op de 3e geheime vergadering heeft hij ook niet gewaarschuwd, een avontuur aangaan. Een raar soort diening!

En waarom heeft hij niet gewaarschuwd?

Omdat het toch niet zou hebben gebaat.

Prachtig argument!

En vooral van een leider.

Neen, de laatste zin van zijn betoog bevat de juiste reden, waarom hij niet gewaarschuwd heeft. Hij zou alle invloed hebben verloren. Dat is de goede reden, waarom hij de arbeiders liet kelderen. Hoe erbarmelijk treurig staat de figuur van dezen volksleider ons in dit licht nu voor ogen. Een demagoog van het allerminste allooi. Een volksvleier, die, om toch maar asjeblieft de gunst te mogen behouden, willens en wetens, het volk tegemoet komt, ook al weet hij vooraf, wat ernstige gevolgen er zullen komen.

Mijn partij zou uiteengespat zijn !

Ziehier, waarom deze man ons niet terug hield. Een werkelijk krachtig man zou hebben gewaarschuwd, open en fier. Hij zou de arbeiders hebben bezworen het niet te doen, maar bijaldien ze toch ten oorlog trokken, ze met zijn lijf en leven hebben gediend.

Als de slag verloren ware, zouden zij tot hem zijn gekomen, zijn handen hebben gekust en gezegd hebben: “Vriend, je bent een man. Je hebt ons gewaarschuwd. We hebben niet naar je geluisterd. Je hebt ons, ondanks dat geholpen. We hebben je lief.”

Gij anarchisten, wat hebt gij gewild?

Een overwinning als het kon, een compromis als het moest. Wij hebben de arbeiders willen helpen in hun rechtmatige strijd tegen het kapitaal. Wij hebben een verheven ideaal voor ogen. En dat is: de vernietiging van het kapitalistische stelsel. Om dat te bereiken, roepen wij de zwoegers van heel de wereld op, zich gereed te maken een kamp om het bezit van de aarde, met de tegenwoordige bezitters aan te gaan.

Ons scherpste wapen in de kamp is: de rede.

Wij wensen onze medemensen te overtuigen dat het socialistische stelsel het stelsel dat ieder mensenkind zal helpen voortbrengen en dat alle mensenkinderen van het voortgebrachte zoveel zullen kunnen bekomen als ze als mens nodig hebben, te verkiezen is boven het hedendaagse stelsel, dat genot aan enkelen en beproeving aan velen geeft. Wij geloven, dat de samenvoeging van arbeiders in hun vakverenigingen, eenmaal een leger van welbewuste mensen voort zal brengen, dat opmarcheert naar de sociale samenleving. Waar nu de bezittende klasse die samenvoeging die vereniging belemmert, tegenwerkt, daar strijden wij met de arbeiders, om die tegenwerking of geheel te doen; ophouden of tot een minimum terug te brengen.

Zo kwamen wij dan ook in de rangen van de arbeiders, die zich tegen Kuypers wetten verzetten!

Het morele succes was aan onze zijde!

Niet één enkele van ons heeft getoond onwaardig geweest te zijn.

Wij hebben allen lief en leed met het volk gedeeld en zouden zo nodig met ons lijf en ons leven getuigenis hebben afgelegd van onze innige liefde voor de zaak des volks. Men heeft het willen doen voorkomen alsof wij, anarchisten, in dolle ontembare drift de strijd zijn ingegaan.

Dit is onwaar.

Als een bewijs, dat wij maar in het wilde schermden, haalt Mr. Troelstra het feit aan, dat door Reens op de bijeenkomst van 15 maart voorgesteld werd, de staking te laten uitbreken als de wet zou zijn aangenomen.

Troelstra liegt.

En met opzet.

Toen de arbeiders 15 maart weer bijeen kwamen, stelde ik voor, heden niet tot het proclameren van een staking, over te gaan, maar liever te wachten totdat de Eerste Kamer, de wet zou hebben aangenomen. In mijn toelichting wees ik er op, dat de gehele linkerzijde van de Tweede Kamer van Mees tot Schaper, tegen de ongewijzigde wet stond. De mogelijkheid bestond dus dat de liberale Eerste Kamer, bezield met de zucht om Kuyper een beentje te lichten, de wet zou verwerpen en er dus een ministeriële crisis zou uitbreken. Wat dan een werkstaking vooreerst onnodig maakte. Neen, wij anarchisten zijn niet zo ondoordacht als men wel wil doen voorkomen. In de uren des gevaars zijn wij als het moet beslist.

Wat wij niet zijn?

Wij zijn geen mensen zoals Mr. Troelstra, die zeggen een zaak te dienen, maar in werkelijkheid haar verraden.


Zoek knop