Leo Panitch

“De staat in een veranderende wereld”:
sociaaldemocratiserend globaal kapitalisme?


Bron: De Internationale, Nederlandstalig theoretisch orgaan van de IVe Internationale, 1999, zomer, (nr. 69), jg. 43
Vertaling: Fons Pycke (van de redactie van De Internationale)
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?

Qr-MIA

       


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:


Verwant
Mondialisering
De Staat
De marxistische opvatting van de staat

We leven in een tijd waarin zich twee centrale ontwikkelingen voordoen. Eén ervan is het historisch falen van het socialistisch project van de massapartijen die de arbeidersklasse vertegenwoordigen, zowel de communistische als de sociaaldemocratische. De andere is de globalisering van het kapitalisme. Er is ongetwijfeld een relatie tussen deze twee fenomenen maar ze kunnen niet tot elkaar herleid worden. Elk heeft zijn eigen dynamiek, die afzonderlijk geanalyseerd dient te worden.

Het falen van het communisme was niet enkel te wijten aan de sterkte van het wereldwijde kapitalisme. De communistische partijen en regimes hebben ook niet ingezien dat democratische rechten nodig zijn om een politiek klimaat te scheppen waarin het socialisme kan ademen. Onder een dictatuur, zonder meerpartijensysteem, vrijheid van pers, spreekrecht en vrijheid van verenigen, konden werknemers nooit leren hoe ze een leidende klasse konden worden, zoals Rosa Luxemburg Lenin bekritiseerde onmiddellijk na de ontbinding van de Constituerende Vergadering. Het ontbreken van politieke vrijheid belet het vinden van de “duizend oplossingen” die gevonden moeten worden voor de “duizend problemen” die voortvloeien uit een revolutionaire verandering.

De sociaaldemocratie vertoont het tegenovergestelde gebrek. Te veel respect voor de institutionele vormen van de liberale democratie brachten een vorm van parlementair socialisme voort dat het vermogen verloor tot sociale verandering in de strijd om verkozen te worden. Korte tijd was de sociaaldemocratie in staat om het kapitalisme enigszins naar haar hand te zetten; maar omdat ze niet in staat was om de maatschappij te transformeren, verloor ze vlug haar visie en tenslotte haar socialistische retoriek. De succesvolle associatie van sociaaldemocratie met bureaucratisering toont aan dat Max Weber gelijk had toen hij bij het begin van deze eeuw stelde: “op lange termijn ... is het niet de sociaaldemocratie die de stad of de staat verovert; het is de staat die de partij overwint.” Het verlies van mobiliseringsvermogen en visie binnen de sociaaldemocratie wordt verborgen achter ronkende woorden als “modernisering” en “de derde weg”. Dit zijn termen die eigenlijk neerkomen op ondersteuning van de kapitalistische globalisering, terwijl de linkerzijde juist behoefte heeft aan een politiek die de globalisering bestrijdt. Dit kan echter alleen op basis van een systematische analyse van de historische gebeurtenissen die tot deze globalisering geleid hebben en een structureel verzet dat hiertegen kan worden opgebouwd.

De betekenis van globalisering

Wat is globalisering? Het is een fatsoenlijk woord, maar wat betekent het momenteel? Er worden vele mythes en misverstanden met de term geassocieerd, ontstaan uit simplistische extrapolatie van bepaalde strekkingen en ongerechtvaardigde veralgemeningen. Maar er zijn vijf heel belangrijke dimensies. Drie ervan zijn conjunctureel; twee zijn structureel.

In termen van eerder toevallige, conjuncturele dimensies verwijst globalisering naar:
1) de ruimtelijke verspreiding van het kapitalisme, direct verbonden met het uiteenvallen van de USSR en de communistische regimes in Oost-Europa, alsook met de draai naar het kapitalisme in China en Vietnam, waar de elites van de communistische partij de basis leggen om zichzelf te transformeren tot een nieuwe bourgeoisie.
2) de ideologische en culturele stroming van kapitalistische ideeën en waarden die deze neoliberale tijd kenmerken en waarvan de bourgeoisie gebruik maakt om haar wereldbeeld op te dringen.
3) het proces van een internationale klassevorming de laatste jaren, meer in het bijzonder een transnationale integratie in de bezittende klasse; dit is een proces dat nog niet ver gevorderd is, ingevolge de nationale woonplaats van eigenaars en directieraden van de grote multinationals.
Globalisering in de meer strikte betekenis, in termen van structurele dimensies, wordt best als volgt begrepen:
4) de nieuwe fase van kapitaalaccumulatie op wereldschaal, voortvloeiend uit de tegenstellingen van de naoorlogse keynesiaanse en Bretton Woods maatregelen, die gekarakteriseerd worden door een sterke toename van directe buitenlandse investeringen en handel, gekoppeld aan een nog grotere creatie van internationale kredieten, muntcirculatie, speculatie, toekomstgerichte markten en private en openbare schuld.
5) de internationalisering van de staat moet niet begrepen worden als transnationaal kapitaal dat aan de staat ontsnapt, maar eerder in termen van staten die zich meer en meer richten op kapitaalaccumulatie op wereldschaal. Al deze globaliseringsdimensies moeten nader geanalyseerd worden. Dit is zeker het geval voor de vierde dimensie als we de rol van de staat willen begrijpen. Ongetwijfeld heeft de globalisering de rol van de staat gereduceerd. In welke mate? Eerst en vooral, aangezien de staat een terrein van klasserelaties is, gaat de internationalisering van het kapitaal niet alleen een rol spelen in een bepaald deelgebied maar ook in de staat als geheel. Ten tweede blijven staten de essentiële infrastructurele en juridische voorwaarden vastleggen van markten en private eigendommen. Ten derde zijn de staten de eigenlijke bewerkers van de globalisering in zoverre dat zij een rol spelen in de regelgeving rond de kapitaalcirculatie, de investeringen en de wisselmarkten. Ten vierde laten de staten in dit hele proces hun relatie met de economie niet los, passen ze zich aan ten aanzien van de sociale actoren en de markt. Ten vijfde worden door de onderlinge relaties tussen de staten, geformaliseerd in internationale akkoorden, overeenkomsten en regelgevingen de nodige juridische en infrastructurele condities voor kapitaalaccumulatie vastgelegd en gehandhaafd. Niets van dit alles dient echter als functioneel automatisch beschouwd te worden; integendeel, alles gebeurt via geven en nemen, onderhandelen, compromissen sluiten, dit alles met spanningen en tegenstellingen. Klassetegenstellingen zijn hiervan het gevolg. We zien momenteel een duidelijke toename van de corruptie. Individuele kapitalisten, geconfronteerd met de onzekerheden van de onderlinge concurrentie zoeken steun bij politici voor subsidies, monopolies en bescherming van de tarieven.

De tegenstellingen van de globalisering zijn dusdanig dat het politieke en het ideologische leiderschap van het neoliberalisme in toenemende mate in vraag kan worden gesteld, zeker nu in veertien van de vijftien Europese lidstaten de sociaaldemocraten aan het bewind zijn. Maar in het spoor van president Clinton, ondanks de nederlaag van Bush en Dole, wil dit nog niet zeggen dat Europese sociaaldemocratische partijen (die voor het grootste deel niet langer een andere koers varen dan de Amerikaanse democraten) zich niet aanpassen aan het neoliberalisme en dat ze eerder de globalisering verder onderschrijven in al haar dimensies.

De politici verschuilen zich vaak achter het argument dat hun handen gebonden zijn door de internationale financiële markten en de handelsovereenkomsten om geen weerwerk te bieden. Een belangrijk editoriaal in The Economist van 7 oktober 1995 getiteld De mythe van de machteloze staat weerlegt dit argument en zegt dat ondanks de globalisering de linkse regeringen net zoveel economische macht kunnen hebben als voorheen. Het ontbreekt hen volgens The Economist alleen aan politieke wil en raadt de politici aan om te stoppen met het inroepen van valse argumenten.

Het rapport van de Wereldbank in 1997

Gezien de tegenstellingen van de globalisering is een andere aanpak van de ondersteuning door de staat dringend nodig. Het neoliberalisme heeft zijn grenzen bereikt, zelfs als dat niet het geval is voor de globalisering. Het is juist deze boodschap die we terugvinden in “De staat in een veranderende wereld”, het rapport van de Wereldontwikkeling voor 1997 van de Wereldbank.

Dit is een belangrijke interventie van de Wereldbank, een aansporing om de globalisering in een nieuw perspectief de eenentwintigste eeuw binnen te loodsen. In schril contrast met de “overladen overheid”-thesis uit het vorig rapport en in plaats van een pleidooi voor een minimalistische staat, pleit de Wereldbank nu voor een grotere rol van de staat in de bescherming en de corrigerende rol ten aanzien van de markten. Dit perspectief weerspiegelt natuurlijk alleen de argumenten die binnen de intellectuele middens van de sociaaldemocratie sinds geruime tijd circuleren. Men zou het de sociale democratisering van de globalisering kunnen noemen. De centrale boodschap van de Wereldbank is: “de globalisering begint in eigen land” (blz. 12). Volgens deze boodschap is de staat niet alleen een noodzakelijke partner, katalysator en begeleider maar de boodschap erkent ook “dat markten niet kunnen groeien zonder effectieve eigendomsrechten” (blz. 41). De mislukkingen van staatsbedrijven, zegt de Wereldbank, mogen het feit niet verbergen dat groei zonder een effectieve staat onmogelijk is.

Dit betekent de erkenning van de positieve rol die gespeeld wordt door “staten die als partners van de markt optreden om haar tekortkomingen te corrigeren zonder de markt te vervangen... De unieke sterkte van de staat schuilt in zijn vermogen om belastingen te innen, verbodsbepalingen op te leggen, te bestraffen en participatie te eisen. Door belastingen op te leggen kan de staat openbare diensten financieren. Door verbodsbepalingen en strafmaatregelen kunnen de persoonlijke veiligheid en de eigendomsrechten worden beschermd. En de eisen tot participatie minimaliseren de kansen op avonturisme” (blz. 25).

Het is de betrachting van de Wereldbank om “het steriele debat tussen staat en markt te verplaatsen naar de meer fundamentele crisis van de doeltreffendheid van de staat” (blz. 25). De effectiviteit wordt in de eerste plaats bepaald door de ontwikkeling van de openbare regels en instellingen die “de markt toelaten te floreren” (blz. 1). maar dit veronderstelt dat de wettelijke functies van de staat ernstig worden genomen. Voor de meeste landen is dit voordeliger en is het een belangrijke voorwaarde om tot actieve globale integratie te komen. Het rapport stipt in dit verband aan dat ondanks liberalisering de handelsbalans daalde in vierenveertig van de drieënnegentig ontwikkelingslanden tussen het midden van de jaren 80 en het midden van de jaren 90. In het bijzonder wordt er gewezen op de tragische situatie in de Afrikaanse landen ten zuiden van de Sahara.

Het rapport vermeldt ook opiniepeilingen in kapitalistische landen in West-Europa, waaruit blijkt dat een ruime meerderheid in de vijftien Europese lidstaten vindt dat de staat de huidige sociale voordelen en beschermingsmaatregelen moet handhaven, terwijl slechts twaalf procent vindt dat ze moet opgeofferd worden aan de competitiviteit van de wereldmarkten. Gelijkaardige trends merkt men in Latijns-Amerika en in Azië. Enkel de Verenigde Staten maken hierop een uitzondering.

Dit perspectief, zeker doordat het wordt aangebracht door de Wereldbank, zal ongetwijfeld met enthousiasme worden onthaald door de mensen die reeds geruime tijd onder het neoliberalisme te lijden hebben. Maar zij die de globalisering bekritiseren zouden hun enthousiasme best temperen. Er komen heel wat passages in het rapport voor die erop aandringen dat staten dichter bij het volk moeten staan, zich meer verantwoordelijk moeten opstellen voor de civiele maatschappij, de maatschappelijke belangen ten volle moeten dienen. Maar de staten worden er ook voor gewaarschuwd niet te veel hooi op de vork te nemen. Vooral wanneer het gaat om specifieke vooruitstrevende hervormingen beperkt het rapport die zorgvuldig tot wat het noemt “de grondbeginselen”, erop aandringend dat “behoud van vrijhandel, kapitaalmarkten en beleggingen essentieel zijn voor de economische groei” (blz. 48). Dit betekent dat het rapport zich beperkt tot “veilige” hervormingen, die de integratie van de kapitalistische globalisering vergemakkelijken in plaats van ze te hinderen. Zo wordt er aangestuurd op een verschuiving van de persoonlijke inkomensbelasting en handelstaksen naar consumptiegerichte belastingen, zoals belasting op de toegevoegde waarde (BTW), als een onvermijdelijke consequentie van de wereldwijde integratie. Het recept voor een “goed politiek beleid” in het rapport en de definitie van een “slecht beleid” klinken bekend. Slecht beleid “bevoordeelt politiek invloedrijke groepen”; voorbeelden zijn macro-economische beleidsmaatregelen die “bedekte manieren zijn om onverwachte belastingen te heffen op de private sector of om economische voordelen te herverdelen”; andere zijn micro-economische maatregelen die “beperkingen in marktoperaties” opleggen, inbegrepen “importbeperkingen en lokale monopolies”. Goede beleidsmaatregelen anderzijds geven voorrang aan inflatiebestrijding en aan het “kiezen van een conservatieve gouverneur van de Centrale Bank, iemand die meer tegen inflatie gekant is dan de maatschappij in het algemeen.
De vitale ingrediënten om te sterke staten te verhinderen zijn competitieve markten en de bereidheid om de hindernissen uit de weg te ruimen die hun acties belemmeren
” (blz. 51).

Zelfs op het gebied van hospitalen, klinieken, universiteiten en transport, waar regeringen hun uitgaven concentreren in infrastructuur en sociale voorzieningen, neemt het rapport het standpunt in dat de markt en de private ondernemingen de meeste zaken kunnen oplossen, behalve die van de armste lagen van de bevolking. “Het grootste deel van de gezondheidszorg is bijna uitsluitend in private handen – als de regering de rekeningen niet betaalt zullen op uitzondering van de allerarmsten de meesten wel oplossingen vinden om voor zichzelf te zorgen” (blz. 53). De bezorgdheid van de Wereldbank voor de sociale dimensie van de globalisering wordt verder getemperd door haar berusting in het feit dat ontwikkelingslanden zich geen Westerse sociale maatregelen kunnen veroorloven en door te beweren dat ze grotere sociale zekerheid aan een lagere prijs kunnen bereiken door een beroep te doen op hun gemeenschappen en hun gezinnen.

Wat onderscheidt dan eigenlijk dit kookboek van het neoliberale? De doelstelling van de liberalisering van de markt wordt nu door de Wereldbank verbonden aan de ontwikkeling van een effectieve regelcapaciteit van de staat om private markten in stand te houden. In de eerste plaats is dit het geval voor de financiële sector.

Een belangrijke bezorgdheid in het rapport betreft de ziekelijke corruptie die in zovele regeringen wereldwijd is binnengedrongen. Voor dit rapport onderzocht de Wereldbank drieduizend achthonderd vijfenzestig firma’s in zesennegentig landen in een poging om de corruptie in kaart te brengen en na te gaan welke schade dit toebrengt aan de beleggingen. Men kwam tot de vaststelling dat “vooral onvoorspelbare en een hoge graad van corruptie” negatieve gevolgen hebben. Verstrenging van de juridische beheersing en bestraffing, het transparanter maken van de regelgeving en het opheffen van de officiële geheimhouding – dit alles wordt voorgesteld als administratieve hervormingen die het probleem zouden kunnen oplossen, maar altijd samengaand met “een beleid dat de controle op buitenlandse handel vermindert, de hinderpalen voor private industriële initiatieven wegneemt en de staatsbedrijven privatiseert om de concurrentie te verzekeren” (blz. 8). Eén van de factoren die volgens het rapport vaak samengaan met corruptie is de erosie van het loon van ambtenaren vergeleken met het gemiddelde loon van arbeiders. De remedie hiertegen, volgens het rapport, is hogere lonen voor de topambtenaren en beheersing van de loonkost voor lagere ambtenaren. De topfunctionarissen zouden ingevolge de materiële compensatie minder geneigd zijn om zich te laten omkopen en de anderen zouden door “met geldelijke beloningen” – erkenning, appreciatie, prestige – aangezet worden om “toegewijde werknemers te zijn, dit gekoppeld aan een meritocratisch systeem voor aanwerving en promotie” (blz. 96). Globalisering begint inderdaad in eigen land. De hervormingen die de Wereldbank voorschrijft voor een meer efficiënte staat hangen af van institutionele herstructureringen van de staatsapparaten en de herschikking van de onderlinge verantwoordelijkheden, “te beginnen met enkele cruciale deelgebieden zoals het ministerie van financiën, de Centrale Bank en de belastingadministratie... Deze herstructurering – die van overheidswege kan worden opgelegd – moet resulteren in drastische budgetverlaging, belastinghervormingen, liberalisering van de prijzen, deregulering, privatisering en vooral in het installeren van een effectief macro-economisch management door een geïsoleerde technocratische elite” (blz. 152) Maar een superefficiënte staat zal zich waarschijnlijk niet beperken tot deze “hervormingen van de eerste generatie”, zoals het rapport ze zelf noemt. Ze zal op termijn wellicht hervormingen doorvoeren op het uitvoerende, het wetgevende en het juridische terrein, de openbare diensten, de vakbonden, de politieke partijen, de media, het landelijke en het lokale beleid en zelfs in de private sfeer. Dit alles betekent dat de internationale instellingen die de globalisering ondersteunen zichzelf niet zien als de vervangers van de staat, maar eerder als voorbereiders van een bepaald type van staatsherstructurering.

Conclusie

Hedendaagse sociaaldemocratische politici, van Jacques Delors tot Tony Blair, plaatsen ons voor de uitdaging hoe we een consequente globalisering kunnen verzoenen met progressieve sociale waarden. Uit het rapport van de Wereldbank alsook uit Delors’ “Sociaal Charter” blijkt echter dat dit de verkeerde uitdaging is voor de linkerzijde. Het binnendringen van kapitalistische waarden in elke dimensie van de staat, waar ook ter wereld, in alle facetten van de samenleving, dat zal de overheersende prioriteit zijn.

De mening van de Wereldbank dat dit geen minimale staat inhoudt, maar eerder een efficiënte kapitalistische staat, stemt in toenemende mate overeen met hetgeen de sociaaldemocratie vandaag zegt. De sociaaldemocratie heeft de wereldwijde concurrentie, gesteund door de staat, als een doelstelling aanvaard, eerder dan ze te beschouwen als een bedreiging.

De sociaaldemocratie erkent nog wel het belang van vrije democratische instellingen, maar is de ruimere democratische visie verloren die socialisten er oorspronkelijk toe aanzette om deze instellingen te gebruiken als bouwstenen voor een maatschappij die eerder steunt op coöperatieve principes dan op competitieve. De aanpassing aan de globalisering is zo verregaand (zelfs in vroegere Oost-Europese communistische landen), dat zelfs de strijd van de sociaaldemocratie tegenover de massale aanhoudende werkloosheid in West-Europa herleid wordt tot het ondergraven van de sociale verworvenheden ten gunste van de flexibiliteit op de arbeidsmarkt. Het is alsof men het probleem van een hongerige en dakloze man alleen zou bekijken vanuit de optiek van niet gemotiveerd, niet ondernemend, niet geschoold genoeg, om aan werk te geraken, in plaats vanuit het standpunt dat er met het kapitalistisch systeem iets grondig mis is. Er zit niet veel sociaals in een systeem dat moreel gezien niet vertrekt vanuit de laatste optiek. Er kan ook niet veel goeds gezegd worden over de economische strategie van de sociaaldemocratie die in stijgende mate steunt op de export van competitiviteit. Als antwoord op de neoliberale roep naar een minimale staat, hebben de sociaaldemocratische intellectuelen de laatste tien jaar dikwijls hun toevlucht gezocht in het voorbeeld van de Oost-Aziatische staten die aangetoond hebben dat een efficiënte markteconomie een actieve tussenkomst van de staat vereist.

De Wereldbank heeft eveneens de Oost-Aziatische staten als model aangenomen voor succesvolle integratie in de globalisering. Het feit dat de Wereldbank dit bleef doen toen de onweerswolken van een grote financiële crisis over de regio trokken doen niet veel goeds vermoeden over het rapport. Toch zal de centrale boodschap van het rapport – reglementering is nodig voor liberalisering – meer en meer gehoord worden in verband met internationale financiering.

Bij de lancering van het rapport in Toronto in juni 1997 werd een video getoond over vrouwen die borduurwerk verrichtten in het kader van een NGO in India. Eén van de leiders drukte de wens uit voor “een situatie waarin vrouwen niet alleen de producenten zouden zijn, maar ook de eigenaars en de managers.” Niemand nam deze woorden echter ernstig, voor een goede reden: deze aloude inspiratie voor onvervalste democratie kan onmogelijk door de Wereldbank onderschreven worden. Dit kan alleen bereikt worden als er in het licht van de tegenstellingen van de globalisering nieuwe socialistische krachten opstaan die het opnemen tegen de macht van het kapitaal zoals die nu is ingebed in de huidige staatsvormen. Ingevolge de onvermijdbare conflicten die voortvloeien uit de globalisering en die zich zullen blijven voordoen, is het niet onwaarschijnlijk dat er nieuwe partijen en bewegingen ontstaan die hiervan hun streefdoel zullen maken. Deze krachten kunnen zelfs enkele bladzijden uit het rapport van de Wereldbank overnemen wanneer het gaat over de erkenning dat het uitbouwen van alternatieven voor de globalisering ook in eigen land moeten beginnen. Uiteraard zal een internationale samenwerking tussen deze krachten nodig zijn. Ze zullen over de grenzen heen elkaar moeten inspireren. Alleen zo kunnen ze controle krijgen over de mobiliteit van de geldstromen. Het kan ook de moeite waard zijn om aandacht te schenken aan de lof die de Wereldbank toezwaait aan “ver vooruitziende politieke leiders” die zo’n belangrijke rol hebben gespeeld in de realisatie van de globalisering en “die de opties voor hun volk hebben aangepast... omdat ze een lange termijnvisie uitstippelden, die hun mensen verder deed kijken dan de ongemakken van de aanpassingen” (blz. 14). Zoals de bezorgdheid van de Wereldbank er een is voor meer politieke leiders “met een klare kijk op de toekomst en met de overtuiging deze visie in realiteit om te zetten” (blz. 144), zo moet er naar gestreefd worden in de eenentwintigste eeuw een nieuwe generatie op te bouwen van socialistische politieke leiders die juist over bovengenoemde eigenschappen beschikken, maar die deze gebruiken om structurele hervormingen door te voeren die duidelijk verschillen van deze die de Wereldbank wil realiseren. Het streefdoel van dit nieuwe socialistische leiderschap moet erin bestaan de staten om te vormen tot creatieve vertegenwoordigers van samenwerking, onderhandeling en democratisering eerder dan efficiënte agenten van kapitalistische globalisering.

Leo Panitch doceert politieke wetenschappen aan de universiteit van York en is mederedacteur van ‘Socialist Register’.