Leo Michielsen
Geschiedenis van de Europese arbeidersbeweging
Hoofdstuk 13 van deel 2 - II


De Sovjet-Unie als probleem

Het volstaat geenszins kritiek op de Sovjet-Unie uit te brengen om aanspraak te kunnen maken op een kritische geesteshouding. Daartoe is het nodig het waarom van de ontwikkeling na te gaan. Wat verklaart de verwordingen naast de verworvenheden?

Hier vermelde titels raadplegen?
Meer weten over een onderwerp? Ga naar de tabel: Algemeen archief
of de: Zoekpagina

In zeer algemene termen zou men het antwoord zo kunnen formuleren: De bourgeoismaatschappij is een solide GEORGANISEERDE macht. Die kan alleen worden omvergeworpen door een revolutionaire macht die eveneens stevig GEORGANISEERD is. Na de politieke omwenteling komt het er op aan met alle middelen te verhinderen dat de vroegere heersers zouden toeslaan. De nieuwe macht dient derhalve op haar beurt stevig GEORGANISEERD te worden. Maar een georganiseerde macht heeft ALTIJD neiging om autoritaire allures aan te nemen en bureaucratisch te worden. BAKOENIN heeft sinds lang, heel profetisch, voorspeld dat uit een revolutie, die een nieuwe staat (dictatuur van het proletariaat) zou oprichten, zich opnieuw vormen van oppressie zouden ontwikkelen. Hij had gelijk, op de wijze waarop diegenen altijd gelijk hebben die zich BUITEN DE GESCHIEDENIS opstellen.[147] Dat is precies wat wij niet mogen doen. Alleen een historische analyse geeft een concreet antwoord op de vraag waarom een bureaucratie tot stand kwam en waarom het stalinisme mogelijk (niet noodzakelijk) werd.

Rusland was vóór 1914 een ACHTERLIJK, een ONDERONTWIKKELD land. Economisch betekende dat: zeer weinig industrie, een zwakke productie, een lage productiviteit. Sociaal betekende dat: een weinig talrijke arbeidersklasse, een enorm overwicht van boeren, over het algemeen dan nog achterlijke boeren. Hieraan verbonden was de culturele onderontwikkeling. Telkens weer kwam Lenin erop terug hoe tragisch het ontbreken van schoolse vorming en cultuur was, hoe verschrikkelijk moeilijk het daardoor werd tot democratische inspraak te komen. Te meer daar men ook met een politieke achterlijkheid geconfronteerd werd, d.i. met een land zonder parlementaire overlevering, zonder enige burgerlijk-democratische traditie.

Al deze zwakheden, al deze tekortkomingen werden – gedurende een periode die van 1914 tot 1921 liep – enorm verergerd door de oorlog, de revolutie, de burgeroorlog en de imperialistische interventie.

De economie van het land was totaal geruïneerd: zoals reeds meegedeeld, bedroeg de landbouwproductie slechts iets meer dan de helft van vóór de oorlog; de industrieproductie was op 1/7e teruggevallen; het transport was compleet ontredderd. Hongersnood en epidemieën teisterden het land. Déze situatie – en niet die van vóór de oorlog – was het ware uitgangspunt voor de opbouw in de Sovjet-Unie. Het reeds zo nijpende gebrek aan kaders was nog toegenomen, doordat ongeveer 80 % van de intellectuelen na de revolutie was uitgeweken, terwijl degenen die bleven meestal vijandig waren ingesteld. De arbeidersklasse (vroeger al niet erg talrijk, in het Europese Rusland geen 10 % van de bevolking, daarbuiten nog veel minder) WAS ALS KLASSE HAAST VERDWENEN: massa’s waren gesneuveld, waaronder de beste revolutionaire militanten; veel talrijker nog waren de arbeiders die, getroffen door werkloosheid, de steden hadden verlaten op zoek naar enig middel van bestaan op het platteland.[148] Vandaar de noodzaak achteraf een nieuwe arbeidersklasse te rekruteren uit de ongelooflijk achterlijke boerenmassa’s. Miljoenen lome, slome moezjieks moesten tot moderne arbeiders worden omgevormd. In de levensstijl, de ideologie, de geesteshouding van deze mensen bleef veel van het oude (en barbaarse) Rusland voortleven.[149]

De complete ontreddering van de economie en de machteloosheid (voor een deel zelfs verloedering) van de arbeidersklasse[150] maakten het rechtstreekse bedrijfsbeheer door de arbeiders totaal onmogelijk, zodat de leiding van de fabriek DOOR EEN BENOEMD DIRECTEUR moest worden waargenomen. Lenin zag geen ander middel om uit de chaos te geraken.[151]

Hij was er zich goed van bewust dat daarmee de bureaucratische structuren verder in de hand werden gewerkt. Maar, betoogde hij, zolang de “culturele revolutie” niet zal voltrokken zijn, zal men er ook de “bureaucratische afwijking” moeten bijnemen. Verbale veroordelingen kunnen niets aan de situatie veranderen. Op het tweede pan-Russisch congres van mijnwerkers kwam Lenin tot het besluit: “Er is bij ons bureaucratisme. Wie ons voorstelt ermee gedaan te maken is een demagoog. Met bureaucratisme zullen wij nog lange jaren af te rekenen hebben en wie anders denkt ... dat is charlatanerie of demagogie van zijnentwege.” Wel hoopte Lenin de bureaucratische ontwikkeling te kunnen afremmen door actieve arbeiderscontrole: “Hoe resoluter wij ons moeten uitspreken voor een persoonlijke dictatuur in die en die bepaalde arbeidsprocessen, in bepaalde momenten van louter uitvoerende functies ... des te verscheidener moeten de vormen en middelen van controle van beneden af zijn, teneinde altijd en altijd opnieuw het onkruid van de bureaucratie uit te roeien.”

Wat was er ondertussen bij de boeren veranderd? Er was verdeling van de grond geweest, zodat ook de landloze boeren zelfstandige producenten waren geworden. De jarenlange schaarste had bij de boeren (of het nu kleine, middelgrote of grote boeren waren) de smaak van de woeker enorm ontwikkeld. Dat betekende dat de kleinburgerlijke mentaliteit en de middenstandsverzuchtingen van de boeren een vruchtbare voedingsbodem vonden in de situatie. De NEP was tot op zekere hoogte een tegemoetkoming aan deze verzuchtingen.

Overigens hadden burgeroorlog en interventie gedurende vier jaar de ontwikkeling van militaire (d.i. autoritaire) structuren in de hand gewerkt. Alles moest in Rusland op militaire leest geschoeid worden.

In de burgeroorlog hadden de vroegere “linkse” partijen (sociaal-revolutionairen en sociaaldemocraten) zich in het kamp van de contrarevolutie opgesteld. Tegen wil en dank stond de communistische partij daar als enige om de revolutie te verdedigen. Partijpluralisme was niet mogelijk. Het monopolie van de communistische partij was geen kwestie van doctrine, maar het resultaat van een bepaalde situatie. In 1921, op het Xe partijcongres, zei Lenin: “Als regerende partij konden wij niet anders dan de bovenste lagen van de sovjets met de bovenste lagen van de partij versmelten; en ze zijn bij ons versmolten en ze zullen bij ons versmolten blijven...”

Het was tevens onder druk van de harde historische realiteiten dat op ditzelfde congres de FRACTIEVORMING als onaanvaardbare inbreuk op de partijdiscipline werd gesteld. Men bevond zich in het defensief, bij de aanvang van een partiële terugtocht (NEP); in die situatie kan alleen een ijzeren discipline paniek voorkomen. In principe was het een tijdelijke maatregel. Nu heeft niets zoveel neiging om definitief te worden als tijdelijke maatregelen. In casu was dat des te begrijpelijker, gezien ook in de volgende jaren de situatie uiterst gespannen bleef.

* * *

De “Sovjet-Unie als probleem” is historisch en praktisch van zulke kapitale betekenis dat wij ons veroorloven hier – met instemming van de auteur – EEN DEEL UIT EEN STUDIE VAN PIERRE JOYE in te schakelen. Deze merkwaardige studie brengt ons, benevens een klaar exposé, een indrukwekkende reeks teksten van Lenin; teksten die ons toelaten intiemer voeling te krijgen met de problematiek van die dagen.

Het woord is aan PIERRE JOYE:[152]

Hoewel Marx en Engels zeer voorzichtig zijn geweest om recepten te ontwerpen voor de gaarkeukens van de toekomst, toch zijn de zeldzame teksten, waarin ze uiteenzetten hoe zij de machtsuitoefening zien in de maatschappij van de toekomst, van groot belang.

Volgens Marx zal de socialistische samenleving het zelfbestuur zien ontstaan van de “geassocieerde producenten” en zal de socialistische samenleving de “associatie van de vrije producenten” zijn waarvan de bewuste activiteiten zullen gecoördineerd worden door een rationeel plan. Engels preciseert dat in het socialisme “de regering van de personen plaats maakt voor de administratie der dingen en voor het bestuur van de productieverrichtingen. De Staat wordt niet ‘afgeschaft’, hij verdwijnt.”

Want het zelfbeheer en het verval van de Staat zijn onderling met elkaar verbonden: uit de progressieve ontwikkeling van het zelfbeheer der producenten zal het verval van de Staat voortvloeien.

Het is in 1917 dat Lenin zich verdiept in de analyse van de marxistische idee van de Staat, een probleem waaraan op dat ogenblik “zowel vanuit theoretisch als vanuit praktisch politiek standpunt bijzonder veel belang” wordt gehecht.

Uit “Staat en revolutie”, een van de bekendste werken van Lenin, houdt men vooral een gedachte over die in het werk overheerst en die beantwoordt aan de concrete omstandigheden van de Russissche revolutie, nl. de noodzakelijkheid om “met het oude staatsapparaat gedaan te maken door het te vervangen door een nieuw.” Maar men besteedt niet altijd voldoende aandacht aan zijn zeer grondige analyse van het probleem van de Staat in zijn geheel, zowel wat zijn karakter als wat zijn rol betreft in een socialistische maatschappij.

Lenin onderstreept dat het de Staat van de bourgeoisie is, die tijdens de revolutie door het proletariaat wordt afgeschaft. Na de revolutie hebben de arbeiders een staatsmacht nodig die dient gevormd door “het georganiseerde proletariaat als heersende klasse” zowel om de weerstand te breken van de uitbuiters als om de grote massa van de bevolking te leiden bij de invoering van de socialistische economie. Maar deze Staat zal slechts een “halve-Staat” zijn want “het proletariaat heeft slechts een Staat nodig die op weg is om te verdwijnen, d.w.z. die zodanig opgevat is dat hij onmiddellijk zichzelf doet verdwijnen en die onmogelijk niet zou kunnen verdwijnen.”

Lenin hecht veel belang aan dit punt. “De proletarische Staat begint van bij zijn overwinning te verdwijnen doordat de Staat overbodig is en teniet gaat in een samenleving waar klassetegenstellingen niet bestaan.” En hij herinnert er aan dat “Marx – opdat men de ware aard van de strijd tegen het anarchisme niet zou miskennen – met klem wijst op het revolutionair- en overgangskarakter van de Staat die het proletariaat nodig heeft. Het proletariaat heeft slechts gedurende een bepaalde periode een Staat nodig. We zijn het zeker niet oneens met de anarchisten waar het gaat om de afschaffing van de Staat als uiteindelijk doel.” Wat Marx en Lenin de anarchisten verwijten is niet dat ze de Staat willen afschaffen, maar “is dat ze verkondigen dat het mogelijk is om de Staat van vandaag op morgen af te schaffen.” Deze toekomstige “verdwijning” zal een proces zijn dat noodzakelijk veel tijd in beslag neemt.

Hoe snel zullen de voorwaarden tot ontwikkeling komen die nodig zijn opdat de Staat zou verdwijnen? “Dat is wat we niet weten en niet kunnen weten. We hebben ook enkel het recht om van de onvermijdelijke verdwijning van de Staat te spreken, indien we wijzen op de duur van dit proces, op het feit dat de snelheid waarmee dit proces gebeurt, afhankelijk is van de snelheid waarmee het uiteindelijk stadium van het communisme tot ontwikkeling komt, en indien we de vraag naar de tijd die hiervoor nodig is of naar de concrete vorm van deze verdwijning voorlopig buiten beschouwing laten. Immers, de gegevens die ons dienen toe te laten om dergelijke problemen zonder meer duidelijk te stellen, zijn niet voorhanden.”

Hoewel Lenin in “Staat en Revolutie” niet expliciet spreekt over zelfbestuur, openen de passages die handelen over de organisatie van de productie op dit punt toch belangrijke perspectieven. “Het zijn wij zelf, de arbeiders, die de gehele productie zullen organiseren, waarbij zal vertrokken worden van wat het kapitalisme reeds verwezenlijkt heeft (...). We staan voor een mechanisme dat, uit technisch oogpunt gezien, over merkwaardige mogelijkheden beschikt en dat op uitstekende wijze door de arbeiders zelf kan worden op gang gebracht.” Tevens wordt de mogelijkheid vooropgesteld directe democratie en verkiesbare democratie met elkaar te combineren.

“In het socialistisch regime zullen heel wat facetten van de ‘oorspronkelijke’ democratie noodzakelijk herleven doordat voor de eerste keer in de geschiedenis van de geciviliseerde samenlevingen, de massa van de bevolking ertoe zal komen zelfstandig deel te nemen niet alleen aan de stemmingen en de verkiezingen, maar ook aan het dagelijks beheer. In het socialistisch regime zal iedereen op zijn beurt regeren en er zich aan gewennen dat niemand regeert.”

Deze vooruitzichten zijn niet gerealiseerd. Zowel voor Lenin als voor Marx maken deze vooruitzichten deel uit van het perspectief op de overwinning van de revolutie in de ontwikkelde landen. Voor Lenin diende de Russische Revolutie hiertoe het sein te geven. Deze vooruitzichten houden in dat aan een reeks voorwaarden voldaan is, met name: een ontwikkelde industrie en een ontwikkelde arbeidersklasse, voldoende massacultuur, enz. Aan deze voorwaarden was in Rusland niet voldaan.

---O---

Nochtans blijft Lenin gedurende geruime tijd de mening toegedaan dat het in Rusland mogelijk zal zijn deze weg te volgen. De sovjets van arbeiders, soldaten en boeren vormen “een nieuw type van Staat.” Ze vormen organismen van directe democratie waardoor de massa’s zichzelf besturen.

Dankzij hen draagt het volk zijn soevereiniteit – en de uitoefening van deze soevereiniteit – niet meer over aan afzonderlijke beheersorganen. De sovjets maken een einde aan de representativiteit. Zij zelf zijn de representatieve organen die hun eigen representativiteit organiseren door ze te onderwerpen aan de permanente controle van de vergadering. Ze beperken dus de democratie niet maar geven er een concrete inhoud aan: ze geven het volk de mogelijkheid om discussies te voeren, beslissingen te nemen, op te treden en zichzelf te regeren.

De Oproep aan de bevolking die in de Pravda van 7 november 1917 verschijnt en die ondertekend is door V. Oulianov (Lenin), voorzitter van de Raad van Volkscommissarissen is duidelijk: “Kameraden, arbeiders. Bedenk dat gij het zijt die op dit ogenblik de Staat bestuurt. Er is niets dat u zal helpen indien gij u niet verenigt en indien gij niet alle aangelegenheden van de Staat in eigen handen neemt. Uw sovjets zijn voortaan de bestuursorganen van de Staat, die over volmacht beschikken, organen die beslissingsmacht hebben.”

Het is een tema waarop Lenin op dat ogenblik steeds weer terugkomt. De Sovjets vormen een nieuw staatsapparaat ... Dit apparaat verzekert een band tussen de massa’s en tussen de meerderheid van het volk, die zo nauw is, zo onverbrekelijk en zo gemakkelijk te controleren en te vernieuwen dat niets van die aard in het oude staatsapparaat ooit bestaan heeft... Wegens het feit dat dit apparaat verkiesbaar is en de mogelijkheid heeft om zijn eigen samenstelling te wijzigen zoals het volk zelf wil, zonder bureaucratische administratieve formaliteiten, is het veel democratischer dan alle voorgaande... Het laat toe de voordelen van het parlementarisme te verenigen met die van de directe democratie, d.w.z. in de persoon van de vertegenwoordigers die door het volk gekozen werden tegelijk de wetgevende functie te verenigen met de uitvoering van de wetten. Voor de ontwikkeling van de democratie betekent dit, in vergelijking met het burgerlijk parlementarisme, een stap vooruit die van universele betekenis is voor de ontwikkeling van de democratie...

De sovjets kunnen slechts werkelijk tot ontwikkeling komen, kunnen slechts hun taak volledig volbrengen en kunnen slechts volledig gebruik maken van hun mogelijkheden indien ze alle macht in de Staat grijpen; in het andere geval hebben ze niets meer te doen, zijn ze slechts embryo’s of speelgoed.”

Ook in 1918 hecht Lenin nog steeds hetzelfde grote belang aan dit punt: “De sovjets vormen de rechtstreekse organisatie van de uitgebuite arbeidersmassa’s voor wie aldus de mogelijkheid vergemakkelijkt wordt om zelf de Staat te organiseren en met alle middelen te besturen.”

Het is in dezelfde optiek dat Lenin op dat ogenblik het beheer van de industrie ziet gebeuren.

Onmiddellijk na de februarirevolte van 1917 ontstond in talrijke bedrijven een nieuwe vorm van arbeidersorganisatie, nl. de bedrijfsraden die men van de kant van de voorlopige regering wel moest erkennen.

Eind mei werd in Petrograd de eerste conferentie gehouden van die bedrijfsraden. De resolutie die er op 14 juni 1917 wordt aangenomen, en die door Lenin werd opgesteld, legt de nadruk op de noodzaak om de arbeiderscontrole in te stellen om een einde te maken aan de chaotische toestand van de industrie. “Men kan de catastrofe slechts bedwingen door het instellen van een werkelijke arbeiderscontrole op de productie en de verdeling.”

Deze controle werd meer en meer actief en ging zich meer en meer bezighouden met aangelegenheden betreffende organisatie en productie.

De Oktoberrevolutie betekent het begin van een nieuwe fase in de ontwikkeling van de directe arbeidersparticipatie in het beheer van de ondernemingen. De organen voor de arbeiderscontrole vertonen de tendens om het “instrument van de nieuwe macht” te worden.

Dit staat ook duidelijk in de Oproep die op 8 november door het Congres van de Sovjets aan de arbeiders, soldaten en boeren wordt gericht: “De macht van de sovjets zal de arbeiderscontrole op de productie instellen.”

Een Decreet over de arbeiderscontrole, opgesteld door Lenin, wordt op 27 november 1917 aangenomen. Hierbij wordt bepaald dat in iedere onderneming een arbeiderscontrole zal worden ingevoerd “op de productie, de verkoop en het opslaan van goederen en grondstoffen, en op het financieel beleid van de onderneming.” Deze controle zal worden uitgeoefend door alle arbeiders van het bedrijf door middel van de verkozen bedrijfsraden.

Enkele dagen later wordt in Petrograd een Raad voor arbeiderscontrole voor heel Rusland opgericht.

Het is een punt waaraan Lenin op dat ogenblik een moeilijk te overschatten belang hecht omdat een coördinatie van de productie zich op sociaal vlak opdringt. Terwijl het aantal bedrijfsraden voortdurend stijgt, heeft ieder van hen eigenlijk de neiging om zijn bedrijf te gaan beschouwen als een onafhankelijke productie-eenheid. De bolsjewistische partij tracht daarom een oplossing te vinden voor het probleem van de coördinatie van de werking der bedrijfsraden, door een arbeiderscontrole in te stellen op een veel algemener niveau. Het is in deze optiek dat de “Verklaring van de rechten van het werkende en uitgebuite volk”, opgesteld door Lenin en op 16 januari 1918 aangenomen door het uitvoerend centraal comité van Rusland, bepaalt dat de arbeiderscontrole er moet voor zorgen “de macht te verzekeren van het werkende volk over de uitbuiters, als eerste maatregel die erop gericht is de fabrieken, de bedrijven, de mijnen, de spoorwegen en de overige transport- en productiemiddelen volledig terug te geven aan de Staat.”

Uit de tussenkomsten van Lenin op het VIIe Congres van de CP(b) van Rusland (6-8 maart 1918) waarin een bepaling wordt gegeven van de proletarische macht blijkt dezelfde optiek van het zelfbestuur. Het zijn de volksmassa’s, die direct de Staat moeten leiden en de productie organiseren.

“Onze Sovjets zijn nog in heel wat opzichten zeer onvolledig ontwikkeld en onvoltooid, maar wat werkelijk een historische waarde heeft, wat een stap voorwaarts betekent voor de ontwikkeling van het wereldsocialisme is, dat hier een nieuw staatsmodel in het leven geroepen werd... De macht van de Sovjets vormt een nieuw staatstype, zonder bureaucratie, zonder politie, zonder permanent leger, waarin de burgerlijke democratie plaats maakt voor een nieuwe democratie die de voorhoede van de arbeidersmassa’s in haar eerste rangen opneemt, die maakt dat zij de wetgevende en de uitvoerende macht vormen, die hen de militaire verdediging toevertrouwt en die een staatsapparaat creëert dat de massa’s opnieuw kan opvoeden.”

Zonder te verbergen dat het “een buitengewoon moeilijke taak” is, onderstreept Lenin dat “de macht van de Sovjets een apparaat is dat de massa moet toelaten onmiddellijk te beginnen met het leren besturen van de Staat en het organiseren van de productie op nationaal vlak” omdat “het socialisme niet kan ingevoerd worden door een minderheid, door de Partij. Dat kan slechts gedaan worden door tientallen miljoenen mensen, wanneer ze zullen geleerd hebben het zelf te doen.”

Hierna verzet Lenin zich tegen het voorstel van Boecharin om de idee van de noodzakelijke afschaffing van de Staat op te nemen in het nieuwe partijprogramma. “Wanneer zal de Staat beginnen verdwijnen? We zullen in ieder geval nog de tijd hebben om intussen meer dan twee congressen te houden vooraleer we kunnen zeggen: ziedaar hoe onze Staat verdwijnt. Op dit ogenblik is het nog te vroeg. De afschaffing van de Staat uitroepen, is het historisch perspectief geweld aandoen.”

Het aan de macht komen van de sovjets vormt in ieder geval een stap in de richting van de afschaffing van de Staat: “In zoverre de arbeidersmassa’s zelf het bestuur van de Staat op zich nemen en een legermacht oprichten die de bestaande orde steunt, verdwijnt het speciale bestuursapparaat, verdwijnt dit speciale apparaat waarmee de Staat een bepaald geweld uitoefent, en vanaf dat ogenblik kunnen we niet langer vasthouden aan de oude vorm van de democratie.”

Het ontwerp voor het partijprogramma opgesteld door Lenin voor dit VIIe congres maakt deze idee duidelijker. Het voorziet: “de overgang, door bemiddeling van de Staat der Sovjets, naar een geleidelijke opheffing van de Staat, waarbij een voortdurend toenemend aantal burgers, en nadien alle burgers zonder uitzondering, er systematisch toe gebracht worden om een deel van de directe en dagelijkse taken van het bestuur van de Staat op zich te nemen. Op economisch vlak: de socialistische organisatie van de productie; op nationaal vlak: bestuur door de arbeidersorganisaties (vakbonden, bedrijfsraden, enz.) onder de algemene leiding van de Sovjetmacht, die alleen soeverein is.”

In de brochure “De onmiddellijke taken van de sovjetmacht” die in dezelfde periode gepubliceerd wordt (maart-april 1918) gaat Lenin verder in op de inspanningen die dienen geleverd om deze perspectieven te verwezenlijken. “We hebben in geheel Rusland een hoger staatstype ingevoerd: de Sovjetmacht. Maar in geen geval kunnen we ons tevreden stellen met de bekomen resultaten, want we hebben slechts het terrein geëffend voor de overgang naar het socialisme en wat dat betreft, is het belangrijkste nog niet verwezenlijkt. Het belangrijkste is: het organiseren van een zo nauwkeurig mogelijke inventarisering en controle door heel het volk van het vervaardigen en het verdelen van de goederen.(...) De arbeiderscontrole is bij ons ingevoerd als een wet; maar hij begint nauwelijks door te dringen tot de dagelijkse werkelijkheid, tot het bewustzijn van de grote massa van het proletariaat.(...) Zolang echter de arbeiderscontrole niet volledig zal verwezenlijkt zijn, zal het niet mogelijk zijn, na de eerste stap (de arbeiderscontrole) een tweede stap te zetten op de weg naar het socialisme, d.w.z. over te gaan tot de regeling van de productie door de arbeiders.”

Een jaar later, op het eerste Congres van de Communistiache Internationale (4 maart 1919), onderstreept Lenin opnieuw de noodzaak om de arbeiders direct te betrekken bij het bestuur van de Staat: “De afschaffing van de Staatsmacht is het doel waarnaar gestreefd wordt door alle socialisten, Marx voorop. Zolang dit doel niet is bereikt, kan de echte democratie, d.w.z. de vrijheid en de gelijkheid niet gerealiseerd worden. Het is echter juist de democratie van de sovjets of van de proletariërs die naar de praktische verwezenlijking van dit doel leidt omdat ze, door de organisaties van de arbeidersmassa’s voortdurend en noodzakelijk deel te laten hebben aan het bestuur van de Staat, werkelijk in de praktijk reeds een begin maakt met de totale afbouw van elke Staatsvorm.”

En tijdens het VIIIe Congres van de CP(b)R (18-23 maart 1919) beklemtoont hij opnieuw het belang van het arbeidersbeheer in de industrie. “Op dit ogenblik zijn we in de industrie overgegaan van de arbeiderscontrole naar het arbeidersbeheer, of wat er dan toch zeer dicht bij staat.”
Maar terzelfdertijd vestigt Lenin, tijdens hetzelfde VIIIe Congres van maart 1919, de aandacht op de enorme moeilijkheden waarmee men af te rekenen heeft indien men deze evolutie wil verwezenlijken, indien men een werkelijk
arbeidersbeheer in de industrie wil realiseren, indien men wil bereiken dat de sovjets werkelijk regeringsorganen zouden zijn in de handen van de arbeiders.

“Bekijken we het probleem waarmee men zich vooral heeft beziggehouden: de overgang van de arbeiderscontrole naar het arbeidersbeheer in de industrie... Het is voldoende aan het onmachtig, impulsief en toevallig karakter te herinneren van onze eerste besluiten en beslissingen betreffende de arbeiderscontrole in de industrie. We dachten dat het hier ging om iets wat gemakkelijk te verwezenlijken was. De praktijk toonde aan dat het nodig was op te bouwen, maar we hadden geen antwoord gevonden op de vraag hoe er opgebouwd moest worden... Welnu, op dit punt zijn we nog lang niet uit al onze moeilijkheden, op verre na niet...

Het is nl. zo dat diegenen uit de arbeidersklasse, die het land gedurende dit jaar geleid hebben, het politiek programma uitgevoerd hebben en dus onze macht vormen, een ongelooflijk dunne laag van de Russische bevolking uitmaken. Indien de geschiedschrijver van later op een bepaald ogenblik gegevens zal verzamelen om uit te maken welke groepen Rusland gedurende deze 17 maanden bestuurd hebben, wie de honderden, de duizenden mensen zijn die de onvoorstelbaar zware taak van het bestuur van het land op zich hebben genomen, zal niemand willen geloven dat dit alles werd verwezenlijkt met zo’n beperkt aantal krachten. Beperkt, omdat de politieke leiders met cultuur, ontwikkeling en begaafdheid zo zeldzaam waren. Deze bevolkingslaag was reeds zeer dun en heeft zich tijdens de strijd van de laatste jaren overwerkt, heeft zich werkelijk afgebeuld, en heeft eigenlijk meer gedaan dan mogelijk was.”

“... We zijn er ons terdege van bewust wat de culturele achterstand van Rusland betekent, welke schade die toebrengt aan de sovjetmacht, die in principe een proletarische democratie tot stand heeft gebracht die onovertroffen is, die voor de hele wereld het model voor de democratie heeft geleverd; we zijn er ons van bewust hoe deze vertraging afbreuk doet aan de sovjetmacht en de bureaucratie herstelt... Het is echter slechts mogelijk om de bureaucratische instelling te bestrijden tot het bittere einde en tot de volledige overwinning is behaald, indien de hele bevolking aan het bestuur van de staat deelneemt. Maar we hebben nog niet verkregen dat de arbeidersmassa’s kunnen deelnemen aan het nationaal beleid. Het laag cultureel peil maakt dat de sovjets, die volgens hun programma organen zijn van een regering door de arbeiders, in werkelijkheid organen zijn van een regering voor de arbeiders, die geleid wordt door het ontwikkelde deel van het proletariaat en niet door de arbeidersmassa’s.”

---O---

Op 6 november 1920, bij de herdenking van de overwinning van de Oktoberrevolutie, herinnerde Lenin er aan, dat de bolsjewisten op het ogenblik dat ze aan de macht kwamen, gedacht hadden dat hun voorbeeld zou gevolgd worden door de arbeiders van de ontwikkelde landen. “We waren slechts aan onze taak begonnen omdat we volledig gerekend hadden op de wereldrevolutie.”

De revolutie breidde zich echter niet uit tot de ontwikkelde kapitalistische landen, maar bovendien verminderde in Rusland zelf de invloed van de arbeidersklasse als gevolg van wijzigingen die zich binnen de sociale structuren voordeden na de revolutie en tijdens de burgeroorlog. Wegens de fabriekssluitingen en de hongersnood, keerden veel arbeiders, die oorspronkelijk landbouwers waren, terug naar hun dorp.

De grote steden ontvolkten. Het aantal inwoners van Petrograd liep van 2.415.000 in 1916 terug tot 740.000 in 1920, het bevolkingscijfer van Moskou verminderde van 1.940.000 in 1916 tot 1.120.000 in 1920. Van de 2.596.000 arbeiders die in 1917 tewerkgesteld waren in industriële ondernemingen van een zeker belang, bleven er slechts 1.185.000 over in 1921.

“Ons proletariaat gaat er voor het grootste deel maatschappelijk op achteruit: de ongehoorde crises, de fabriekssluitingen hebben gemaakt dat de mensen op de vlucht geslagen zijn voor de hongersnood; de arbeiders hebben heel eenvoudig de fabrieken verlaten, hebben een onderkomen moeten zoeken op het platteland en hebben opgehouden arbeiders te zijn.”

Hierdoor blijken de sovjets niet in staat te zijn hun rol op efficiënte wijze te vervullen. Ze zijn niet langer organismen die gekenmerkt worden door directe democratie, die gegroeid zijn uit de arbeidersmassa, die in staat zijn om zelf initiatieven te nemen.

Tijdens het VIIe Congres van de Sovjets van Rusland (december 1919) zegt Lenin: “In zeer veel gevallen moeten we op het huidig ogenblik steunen op een zeer dunne bevolkingslaag, die gevormd wordt door de voorhoede van de arbeiders, om de staat te besturen... We hebben een enorme behoefte aan arbeiders en boeren die in staat zijn om het beheer waar te nemen en die een degelijke kennis bezitten over de bijzondere deelgebieden van het beheer en in deze behoefte is nog niet voor een tiende, zelfs niet voor een honderdste voorzien... Er wordt ons gezegd: de sovjets vergaderen zelden en vernieuwen zich niet dikwijls genoeg... We hebben minder arbeiders, gehard door jarenlange strijd, met veel ervaring, in staat om leiding te geven, dan om het even welk ander land... En ik ben ervan overtuigd dat wie ook maar een beetje leiderservaring heeft, in plaats van het ons ten kwade te duiden, het goed zal vinden dat we gedaan hebben wat we konden om de organismen die verwant zijn met de uitvoerende comités tot een minimum te beperken, omdat de militanten zich in de strijd geworpen hebben, zoals ze zich op dit ogenblik met honderden, met duizenden werpen op het werk dat noodzakelijk is voor de brandstofbevoorrading. Daar bevindt zich de basis die voor de sovjetrepubliek van levensnoodzakelijk belang is. Indien het hierbij noodzakelijk blijkt dat de Sovjets gedurende enkele maanden minder dikwijls vergaderen, dan zal er onder de arbeiders en de boeren niemand zijn die hiervan de noodzakelijkheid niet inziet.”

Men moest vóór alles het sociaal leven organiseren in de chaos die teweeggebracht was door de oorlog, de contrarevolutie, de schaarste en hongersnood. Onder deze omstandigheden besloot Lenin alle administratieve en economische functies te centraliseren, hierbij nochtans wijzend op de noodzakelijkheid om de arbeiderscontrole te verstevigen tegenover de bureaucratische vervormingen waarvan hij zich bewust was. “Onze Staat is een arbeidersstaat, die een bureaucratische vervorming vertoont”, constateert hij.

De bedrijfsraden bleken niet in staat de productie te leiden, het Russische proletariaat bleek te zwak, te weinig talrijk ook. Men was dus verplicht de verwezenlijking van het ordewoord “de bedrijven aan de arbeiders” uit te stellen. Om uit de chaos te geraken en de Russische Revolutie te redden die geïsoleerd werd, omsingeld werd, belegerd werd, was het nodig de directe participatie van de arbeiders aan het beheer van de ondernemingen, op te offeren en in plaats daarvan het persoonlijk beleid te stellen omdat het veel efficiënter bleek.

Sedert 1918 had Lenin gewezen op de noodzakelijkheid van de discipline bij de organisatie van het werk. “... Iedere grote, gemechaniseerde industrie, die juist de oorsprong en de materiële basis vormt van de productie van het socialisme, eist een eensgezindheid die streng en absoluut is en die het gemeenschappelijk werk regelt van honderden van duizenden en tienduizenden mensen... De revolutie heeft zopas de oudste, de sterkste en de zwaarste ketens doorbroken waarin het regime met de knuppel de massa’s gevangen hield. Zo was het gisteren. Maar vandaag eist dezelfde revolutie, juist om zich te kunnen ontwikkelen en zich te kunnen consolideren, juist in het belang van het socialisme, dat de massa’s zonder voorbehoud zouden gehoorzamen aan de enige wil van hen die het werk leiden.”

Op dat dogenblik was de vervanging van het persoonlijk beleid door een gemeenschappelijk beleid van de bedrijven, het onderwerp van heftige meningsverschillen tussen de meerderheid van het Centraal Comité van de CP(b)R en de “arbeidersoppositie” die geleid werd door Kollontai en Sjliapnikov, en die vooral uit syndicalisten bestond.

Voor Kollontai is het “persoonlijk beleid” het product van een burgerlijke opvatting die met individuen werkt. Ze bevestigt fundamenteel de onbeperkte, geïsoleerde, volkomen vrije wil van een persoon die buiten de gemeenschap staat. Ze wordt in alle aspecten van menselijke activiteit teruggevonden, te beginnen bij de functie van staatshoofd en eindigend bij de directeur-generaal van het bedrijf. Ze is de hoogste wijsheid van het burgerlijk denken want de burgerij gelooft niet in de kracht van een collectief. Ze is gewoon de massa te beschouwen als een gehoorzame kudde die ze kan leiden waarheen het haar ongecontroleerde wil belieft.

“De arbeidersklasse en haar vertegenwoordigers zijn er zich daarentegen van bewust dat hun nieuwe doel enkel kan bereikt worden door collectieve en creatieve inspanningen van de arbeiders zelf. Hoe vlugger de massa’s vorderingen maken bij het tot uitdrukking brengen van hun collectieve wil en hun gemeenschappelijk denken, des te vlugger en des te vollediger zal het doel dat hun klasse nastreeft, verwezenlijkt worden en zal zich een nieuwe communistische industrie ontwikkelen, die homogeen is, die op eenheid steunt en die perfect zal georganiseerd zijn omdat enkel diegenen die onmiddellijk betrokken zijn bij de industrie er opbouwende veranderingen kunnen aanbrengen. Afzien van het principe van het collectief beheer bij de controle van de industrie is afwijken van de klassenpolitiek die wij met zoveel ijver verdedigd hebben tijdens de eerste fase van de revolutie.”

Waarop Lenin antwoordt met het aanhalen van feiten: de ervaring heeft geleerd dat het persoonlijk beleid veel efficiënter is. “In alle domeinen van de werking van de Sovjets zal u een klein aantal bewuste proletariërs vinden, een massa minder ontwikkelde proletariërs en, beneden dit alles, aan de basis, een enorme massa boeren die gewend zijn aan individuele uitbating... Zo zijn de omstandigheden waarin wij moeten handelen: ze eisen aangepaste methoden om actie te voeren. De ervaringen met het leger hebben ons geleerd dat de organisatie van het beheer, van de eenvoudige vormen van collectief beheer tot de persoonlijke bevelvoering, zich op normale wijze ontwikkelt. In het gunstigste geval vergt het collectief beheer een enorm verbruik van krachten en garandeert geen snel en nauwkeurig werk, wat voor een grote gecentraliseerde industrie nochtans noodzakelijk is.”

“Het komt er nu op aan om het vreedzaam werk van de heropbouw van de economie, om het op punt stellen van de gedesorganiseerde productie, tot stand te brengen met alles wat het proletariaat hiervoor kan concentreren: zijn absolute eensgezindheid. Hiervoor is een ijzeren discipline nodig, een regime zonder meedogen... Het probleem van de keuze tussen het collectief of het persoonlijk beleid dat u moet oplossen, dient kost wat kost onderzocht te worden in het licht van onze ervaringen, van onze revolutionaire praktijk.
Men zegt ons bijvoorbeeld: “Het collectief beleid is één van de vormen waardoor brede massa’s deelnemen aan het bestuur... Het is niet mogelijk om het met een dergelijke verwarring van theorie en praktijk eens te zijn. Indien we in verband met een zo belangrijke aangelegenheid als onze militaire activiteit, als onze burgeroorlog, zelfs maar voor een tiende deel van wat hier het geval is, theorie en praktijk hadden verward, dan zouden we verslagen geweest zijn en niet zonder reden...”

“Na twee jaar ervaring kunnen we niet redeneren alsof we nu pas aan de opbouw van het socialisme beginnen. We hebben genoeg stommiteiten begaan... We hoeven ons daarover niet te schamen. Waar moesten we de nodige wetenschap vandaan halen, toen we voor het eerst een nieuw werk begonnen? We zijn nu eens aan het één, dan weer aan het ander begonnen. Op dit ogenblik is dit echter een recent verleden, dat we achter ons gelaten hebben... Hoe is deze periode geweest? Het is deze geweest van de onmacht waaruit we als overwinnaars zijn tevoorschijn gekomen. Het is deze geweest van het 100 t.h. collectief beleid. Men kan deze historische werkelijkheid niet loochenen door te zeggen dat de collectieve beleidvoeringen de school zijn voor het bestuur. Men kan trouwens niet tot in de eeuwigheid blijven doorgaan met een voorbereidende cursus. We zijn nu volwassen mensen. We moeten vooruit... De vakbonden hebben af te rekenen met enorme moeilijkheden. We moeten maken dat ze hun taak kunnen volbrengen door strijd te voeren tegen de overblijfselen van de zo geroemde democratische geest. Al deze klachten over benoemingen van hogerhand moeten eindelijk eens ophouden.”

Het Xe Congres van de CP(b)R (8-16 maart 1921) stelt voorgoed een einde aan de pogingen om het zelfbestuur in te voeren. Het verwerpt de resolutie van de groep gevormd door de “arbeidersoppositie” met de woorden: “de organisatie van het bestuur van de nationale economie wordt bepaald door het congres van de producenten van Rusland, die gegroepeerd zijn in productieverenigingen, die een centraal orgaan verkiezen dat volledig de leiding heeft over de nationale economie.”

Op dat ogenblik heeft Lenin zeker gelijk als hij stelling neemt tegen de “arbeidersoppositie”. Nochtans werd iets essentieels opgeofferd aan wat door de omstandigheden noodzakelijk werd gemaakt, want het persoonlijk beleid veroorzaakt een bewuste en gewilde vermindering van de arbeidersparticipatie in het bedrijfsbeheer, en betekent een verzwakking voor wat evolueert in de richting van het democratisch medebeheer.

Op het ogenblik dat de betekenis van de bedrijfsraden afneemt, verliezen ook de vergaderingen van de vakverenigingen, en meer algemeen zelfs, de arbeidersraden, aan belang.

Het zijn de omstandigheden die deze beslissingen noodzakelijk maken. Zoals Lenin het formuleert: “Eén van de belangrijkste bijzonderheden van Rusland is, dat het proletariaat een minderheid vormt, en zelfs een kleine minderheid, tegenover een verpletterende meerderheid van boeren. De omstandigheden waarin wij de revolutie hebben moeten verdedigen hebben de verwezenlijking van onze opdrachten ongelooflijk moeilijk gemaakt... We hebben ons moeten aanpassen aan dwingende noodzakelijkheden. Tot op dit ogenblik hebben we voortdurend af te rekenen gehad met een oorlog die zo verwoed en zo vreselijk hard is geweest dat ons geen andere keuze overbleef dan militair op te treden in het domein van de economie.”

Lenin was van mening dat door de noodzakelijke verscherping van de discipline en door het instellen van het persoonlijk beleid in de bedrijven nochtans niet de functie van de vakverenigingen diende overbodig gemaakt te worden. Deze dienden niet enkel deel te nemen aan de organisatie van de inspanningen die noodzakelijk waren voor de productie, aan de controle en aan het aanwerven van arbeiderskaders. Ze moesten ook een contesterende functie hebben “in de mate van de mogelijkheden.” Omdat de Staat bureaucratische vervormingen vertoont, blijven de vakbonden noodzakelijk “om de arbeiders te verdedigen tegen hun Staat en opdat de arbeiders hun Staat zouden verdedigen.”

Daar “de dwingende noodzaak om het werkrendement op te drijven, om te maken dat elke onderneming van de Staat niet met verlies werkt maar met winst (...) noodzakelijk in zekere mate tegengestelde belangen doet ontstaan, in verband met de werkomstandigheden in de onderneming, tussen de massa van de arbeiders en de directeurs, diegenen die de staatsondernemingen leiden of de administraties waarvan ze deel uitmaken (...), hebben de vakbonden de absolute plicht de belangen van de arbeiders te verdedigen, in de mate van het mogelijke bij te dragen tot hun materieel welzijn, voortdurend de vergissingen en de buitensporigheden goed te maken van de administraties die het economisch beleid waarnemen, indien zich hierbij bureaucratische vervormingen van het staatsapparaat voordoen.”

---O---

Lenin, die met zoveel klem bevestigd had dat de staat onmiddellijk moest beginnen verdwijnen, dat zich onmiddellijk na de overwinning van de revolutie vormen van zelfbestuur van de maatschappij dienden te ontwikkelen, werd er dus onder de druk van de omstandigheden toe gebracht eisen te formuleren die een andere richting volgden.

De ontbinding van de maatschappelijke ordening en de zwakheid van de proletarische macht maakten het voortdurend interveniëren van de politieke voorhoede noodzakelijk in alle domeinen. De partij was verplicht tussen te komen bij alle problemen die van enig belang waren, wat natuurlijk snel de neiging in de hand werkt om de partij en de staat met elkaar te identificeren. Weldra is deze symbiose van partij en staat van die aard, dat in alle domeinen van het politiek leven (de sovjets) en het economisch leven (de ondernemingen) de problemen opgelost worden door de partij en dat geen enkele beslissing die van enig belang is, kan getroffen worden tenzij door de partij. Op dezelfde wijze is het repressief apparaat (leger en politie) rechtstreeks afhankelijk van de partij.

“In onze Republiek is er geen enkel probleem dat van politieke aard is of dat met organisatie te maken heeft, van enig belang is en opgelost wordt door een instelling van de Staat, waarvoor het Centraal Comité van de partij geen directieven geeft”, schrijft Lenin in 1920. En hij zet onomwonden uiteen hoe op dat ogenblik de betrekkingen zijn tussen de leiders, de partij en de klasse, hoe de dictatuur van het proletariaat in de praktijk gebracht wordt:
“De dictatuur wordt uitgeoefend door het proletariaat dat georganisseerd is in sovjets en geleid wordt door de bolsjewistische partij die, volgens de gegevens van haar laatste congres (april 1920), 611.000 leden telt... Een Centraal Comité van 19 leden neemt de leiding waar van de partij. De dagelijkse werkzaamheden worden toevertrouwd aan colleges, die nog beperkter zijn, die Orgburo (Organisatiebureau) en Politburo (Politiek bureau) genoemd worden, die tijdens de plenaire vergadering van het Centraal Comité hieruit verkozen worden en die telkens per bureau uit 5 leden bestaan. Hieruit ontstaat dus de meest authentieke “oligarchie”.

“Bij zijn werkzaamheden steunt de partij rechtstreeks op de vakbonden die vandaag meer dan 4 miljoen leden tellen en die formeel niet partijgebonden zijn. Maar in feite zijn alle leidinggevende instellingen van de overgrote meerderheid der vakbonden en is, in de eerste plaats, de Centrale Raad van de Vakbonden van Rusland samengesteld uit communisten en worden de directieven van de partij gevolgd. Tenslotte wordt een proletarisch apparaat bekomen dat formeel niet communistisch is, dat soepel, betrekkelijk omvangrijk en zeer machtig is, een apparaat waardoor de klassedictatuur verwezenlijkt wordt onder de leiding van de partij. Zonder dat hadden we het land geen twee en een half jaar, ik zou zelfs zeggen geen twee en een halve maand kunnen regeren.”

Tussen de partij en de staat is de symbiose volledig. “Als partij die aan de macht was, zijn we verplicht geweest de ‘leidinggevende kringen’ van de Sovjets te versmelten met die van de partij.” Het is de partij die over de benoemingen op alle verantwoordelijke posten beslist en de nomenclatura, de lijst van posten waarin enkel wordt voorzien met de toestemming van – of op voorstel van – de leidinggevende partijinstanties, wordt van jaar tot jaar langer.

Dit heeft voor gevolg dat tussen de arbeidersklasse, de Staat en de partij een systeem van streng hiërarchische betrekkingen tot stand komt, dat volledig gedomineerd wordt door de partij, die per definitie voorgesteld wordt als de vertegenwoordigster van de algemene belangen van de arbeidersklasse in een Rusland waar “het proletariaat een minderheid, en bovendien een zeer zwakke minderheid vormt tegenover een verpletterende meerderheid van boeren.”

De dictatuur van het proletariaat, zoals ze uitgeoefend wordt in Rusland onmiddellijk na de revolutie, bevat in de kiem veel eigenschappen van wat men vandaag het “stalinisme” noemt, maar wat niet enkel door de persoon van Stalin te verklaren is. In ruime mate is die het product geweest van de omstandigheden waarin het socialisme tot ontwikkeling is gekomen binnen een welbepaalde historische context, nl. die van het Rusland van de jaren 1920-1930.

Wat Stalin later als theorie formuleert, was in veel gevallen reeds in ruime mate een feit ten tijde van Lenin. In 1921 reeds, tijdens het Xe Congres van de CP(b)R had Lenin verklaard dat “de dictatuur van het proletariaat onmogelijk is zonder toedoen van de Communistische Partij.” En twee jaar later werd door het XIIe Congres van de CP(b)R (april 1923) deze idee nog duidelijker gesteld en werd bevestigd dat “de dictatuur van het proletariaat slechts kan gegarandeerd worden door de dictatuur van zijn leidinggevende voorhoede, d.w.z. van de communistische partij.”

Reeds ten tijde van Lenin nam deze “dictatuur van de partij” meer totalitaire vormen aan, nl. tijdens de periode van de burgeroorlog – de periode van het “communisme in oorlog” – die een militarisering van de partij en van de hele economische en politieke activiteit meebracht waarvan de gevolgen langer bleven nawerken dan de oorzaken die zich aan de basis ervan bevonden.

Onder de druk van de omstandigheden kwam door de oprichting van het Rode Leger en het herstel van de militaire discipline binnen zijn rangen, een eerste breuk tot stand met het systeem van “raden”. Het Rode Leger stond immers niet onder het gezag van de “sovjets”, maar hing rechtstreeks af van de partij.

De oprichting van het Rode Leger bleef niet zonder gevolgen voor de structuur en de werking van de partij. In maart 1920 werden 50 t.h. van de partijleden voor het Rode Leger gemobiliseerd en diende de hele organisatie van de partij hervormd te worden en in functie gesteld van de militaire inspanning. Sedert 1919 werden de cellen van de partij binnen het leger ondergeschikt aan “politieke afdelingen” (per divisie, per leger, per front) waarbij het principe van benoeming door verkiezing werd vervangen door benoeming van boven af en waar het principe van de gedeelde- vervangen werd door de persoonlijke verantwoordelijkheid. Wat op die manier tijdens de burgeroorlog als uitzondering gold voor de organisatie van de partij in het leger, werd weldra toegepast op de partij in haar geheel, waarbij de benoeming van bovenaf veralgemeend werd.

De beperkingen die werden opgelegd aan de democratische werking en de militarisering van de methode van werken in de partij, wat beantwoordde aan een militaire noodzaak, moesten aan de partij duurzame eigenschappen van blijvende waarde geven: nl. centralisering van de leiding, benoemingen van bovenaf, totale discipline, geen gedeelde- maar persoonlijke verantwoordelijkheid.

De partij verliest aldus geleidelijk haar oorspronkelijk karakter als politieke en democratische organisatie en neemt het karakter aan van een uitvoerend, administratief orgaan dat sterk hiërarchisch gestructureerd is en autoritair bestuurd wordt, wat meteen beperkingen oplegt aan haar zuiver politieke rol en aan haar politieke verhouding met de massa’s.

Lenin was zich van dit gevaar bewust en, tijdens zijn leven nog, werden de nadelige gevolgen van deze “militarisering” van de partij beklemtoond door de meest verantwoordelijke leiders. Het kan paradoxaal klinken, maar het is Stalin, sedert april 1922 secretaris-generaal geworden van de partij, die met kracht deze verzwakking van de democratische gang van zaken aangeklaagd heeft in een rapport “Over de taken van de partij”, dat op 2 december 1923 door hem werd ingediend. Hij wees erop dat “men het in het plaatselijk partijleven dikwijls helemaal niet nodig acht dat een aantal problemen, die nochtans betrekking hebben op de inwendige praktijk van de partij, tijdens de vergaderingen zouden besproken worden, omdat het Centraal Comité en de andere leidinggevende organen zelf deze problemen zullen oplossen. Dikwijls genoeg is men in de praktijk van oordeel dat werkelijke verkiezingen voor de partijraden niet nodig zijn... In de ondernemingen is men van oordeel dat de economische organen die hun directieven ontvangen van het Centraal Comité en door directieven aan het Centraal Comité gebonden zijn, deze directieven zullen uitvoeren, ook al wordt door de massa’s van de partij afgezien van de controle die van hun basis uitgaat.”

“De eerste reden is dat onze partijorganisaties zich nog niet hebben vrijgemaakt van bepaalde overblijfselen uit de oorlogsperiode. Deze periode heeft in de mentaliteit van sommige militanten overblijfselen laten voortbestaan van het militair regime in de partij. Ik vind dit terug in de opvatting dat de partij geen strijdorganisatie van het proletariaat is en niet in staat is om initiatieven te nemen, maar integendeel iets als een ingewikkeld geheel is van allerlei instellingen die elk hun functionarissen hebben, grote en kleine... Ze vertegenwoordigen een overblijfsel uit de tijd dat we de partij gemilitariseerd hebben, tijdens de oorlog, waarbij de kwestie van het initiatief van de massa van de leden goed- of kwaadschiks op de achtergrond werd geschoven en waarbij de militaire bevelen van doorslaggevend belang waren...
De tweede reden is dat door ons staatsapparaat, dat in grote mate bureaucratisch is, een bepaalde druk wordt uitgeoefend op de partij en haar verantwoordelijken. In 1917, toen we op weg waren naar Oktober, dachten we dat we de Commune zouden hebben, die een associatie van arbeiders zou zijn, dat men er in zou slagen de Staat te hervormen, zoniet onmiddellijk, dan toch minstens na twee of drie korte periodes, in een associatie van arbeiders. Maar de praktijk heeft uitgewezen dat dit een ideaal is waarvan we nog ver verwijderd zijn, dat, om van de sovjetmaatschappij een associatie van arbeiders te maken, het nodig is dat de bevolking een hoge graad van culturele ontwikkeling bereikt en dat wat onze buitenlandse betrekkingen betreft, de vrede volledig gegarandeerd wordt zodat we geen omvangrijk leger meer nodig hebben, dat grote uitgaven en hinderlijke diensten noodzakelijk maakt die, alleen al doordat ze er zijn, hun stempel drukken op alle overige staatsinstellingen. Ons staatsapparaat is in ruime mate bureaucratisch en het zal nog lang zo blijven. Onze kameraden werken er en de sfeer, de atmosfeer van dit bureaucratisch apparaat is van die aard dat het de bureaucratisering van onze partijmilitanten en onze partijorganisaties in de hand werkt.”

De periode van het “communisme in oorlog” (lente 1918-1921) bracht niet alleen een afzwakking mee van de democratische gang van zaken binnen de partij. Het had gevolgen die zich op alle gebied lieten voelen want het Rode Leger werd er van het begin toe gebracht een rol te vervullen die zijn strikt militaire opdracht te buiten ging.

In 1918, tijdens de burgeroorlog, waren de sovjets nog lang niet toe aan de vorming van een staatsapparaat dat in de mogelijkheid was om heel het land te besturen. Hun gezag op het platteland, d.w.z. in het grootste deel van het land, was gering. Hierdoor was het het Rode Leger dat de meest dringende problemen diende op te lossen en dat moest instaan voor het transport en voor de voedsel- en brandstofbevoorrading van de steden. Het is het Rode Leger dat op dat ogenblik de autoriteit van de nieuwe, revolutionaire staat doet respecteren en de werking van een rudimentaire economische activiteit verzekert.

De eerste ervaringen van de staatsmacht na de revolutie worden dus niet geleverd door de sovjets maar door het leger. Dit was niet alleen het onvermijdelijk resultaat van de omstandigheden tijdens de burgeroorlog, het was ook de enige manier om de chaotische massa der boeren te onderwerpen aan het gezag van de proletarische macht, waarvan ook de afloop van de oorlog afhing.

Het teruggrijpen naar militaire methoden drong zich nadien op als noodzaak om de economische activiteit na het einde van de burgeroorlog nieuw leven in te blazen. Lenin vestigt hierop tijdens de winter van 1919 nog de aandacht.
“De ervaring die we opgedaan hebben bij onze militaire activiteiten moet overgedragen worden op het gebied van de economische opbouw. Vandaag zijn wij grotendeels de overwinnaars op militair en internationaal vlak... Onze taak bestaat er vandaag in heel de ervaring die wij op militair gebied hebben verworven, te richten op de oplossing van de belangrijkste problemen van de vreedzame opbouw.”

Enkele maanden later ontwikkelt Lenin nogmaals dit thema en voegt er ter verduidelijking aan toe dat het hier om een probleem gaat dat verder reikt dan wat men kan leren uit de burgeroorlog.
“Alle aandacht van de communistische partij en de sovjetoverheid is gericht op de vreedzame economische opbouw, de dictatuur, het persoonlijk beleid... Het is niet uitsluitend de ervaring van het Rode Leger en van een zegenrijke burgeroorlog geweest, het is iets geweest dat veel verder reikt en duidelijk te maken heeft met de taken van de dictatuur van de arbeidersklasse in het algemeen dat ons verplicht heeft al onze aandacht te richten op de arbeidersdiscipline, hoeksteen van elke economische opbouw van het socialisme, basis van datgene waaronder we dictatuur van het proletariaat verstaan... De draagwijdte van de dictatuur van het proletariaat en zijn effectieve, praktische voorwaarden zijn duidelijk geworden naarmate we begonnen zijn met het uitoefenen van de dictatuur na het aan de macht komen...”

Het is op dat ogenblik dat het proletariaat als overheersende klasse niet enkel tegenover een minderheid van kapitalisten staat, maar ook tegenover de massa der boeren, d.w.z. tegenover de meerderheid van de bevolking die toen op het platteland woonde.

Daarom “zijn de voornemens betreffende de gelijkheid, de vrijheid en de democratie slechts gewauwel... De klassenstrijd gaat voort en de rol van de dictatuur van het proletariaat verschijnt ons in een nieuw daglicht... Niet alleen en niet zozeer als het gebruik van dwangmiddelen van de overheid om de weerstand van uitbuiters te breken... Het is onze plicht het economisch leven te organiseren op een nieuwe en meer geperfectioneerde basis die absoluut noodzakelijk is willen we ooit het socialisme of het communisme opbouwen... Men kan slechts overwinnen indien het proletariaat zijn dictatuur uitoefent door de georganiseerde, de organiserende en morele kracht aan te wenden tegenover alle arbeiders, ook die van de niet proletarische massa’s.
Het kapitalisme is vernietigd maar het socialisme is nog steeds niet opgebouwd en het zal tijd vragen om het op te bouwen... Het Russisch proletariaat is op dit ogenblik niet zeer talrijk. De oorlog heeft zijn rangen uitgedund. Onze overwinningen zelf hebben het ons moeilijker gemaakt om het land te besturen... De gebieden die we hebben teruggenomen, hebben het grondgebied van Sovjet-Rusland opmerkelijk uitgebreid. We hebben Siberië, Don en Koeban overwonnen. Het proletariaat vertegenwoordigt er slechts een zeer klein percentage van de bevolking. De toestand is ingewikkeld geworden. Er is vooral discipline nodig, persoonlijk beleid en dictatuur. Zonder dat kan men het zich niet eens veroorloven om zelfs maar van een grotere overwinning te dromen.”

Deze opvatting over de dictatuur van het proletariaat staat diametraal tegenover de opvatting over de “half-staat” waartoe Lenin gekomen was in “Staat en Revolutie”. Ze beantwoordde ongetwijfeld aan de noodzakelijkheden van het ogenblik maar ze zou blijvend haar stempel drukken op de communistische partij, het partijleven, haar werkmethoden, de machtsmechanismen en de betrekkingen tussen de arbeidersklasse en “haar” staat.

* * *

Tot hiertoe betrof ons betoog (en dat van Pierre Joye) de ELLENDIGE VERTREKBASIS. Hoe verliep de ontwikkeling verder?

Uiteraard werd men geconfronteerd met een dubbele opdracht: 1) opheffing uit de onderontwikkeling, 2) opbouw van een socialistische maatschappij. In een hoog ontwikkeld kapitalistisch land had enkel de tweede taak moeten volbracht worden...

Tweedens was er het feit dat de revoluties buiten Rusland geen doorgang vonden, zodat “het socialisme in één land” de enig mogelijke uitweg bleef. Maar dat betekende KAPITALISTISCHE OMSINGELING.

Hieruit vloeiden een reeks DWANGSITUATIES voort:
1. Zo was er de noodzaak van bestendige waakzaamheid tegen spionage en sabotage, tegen steun van buiten af aan contrarevolutionaire krachten. Dat was een vruchtbare voedingsbodem voor de groei van de organen van de staatsveiligheid. Veiligheidsorganen hebben altijd neiging om zich tot een staat in de staat te ontwikkelen.
2. In 1930 stelde Stalin in een rede de vraag: KUNNEN WIJ HET TEMPO VAN DE INDUSTRIALISATIE VERTRAGEN? Het antwoord luidde: dat wij door het imperialisme gaan aangevallen worden is volstrekt zeker; wij gaan met een oorlog geconfronteerd worden; wij staan industrieel 50 à 100 jaar ten achter; wij moeten die achterstand in tien jaar tijd inhalen of wij worden verpletterd. “Tien jaar hebben wij nog de tijd, meer niet.” Het was een merkwaardig juiste analyse. De conclusie lag voor de hand: een GEFORCEERD TEMPO was volstrekt noodzakelijk.

Zo wordt de lijst van dwangsituaties maar altijd langer:
- er was de VERPLICHTING absolute voorrang te verlenen (ten koste van de consumptie) aan de investering, aan de productie van productiemiddelen;
- er was de VERPLICHTING om een aanzienlijk deel van de productie aan defensie te besteden;[153]
- er was de NOODZAAK van de primitieve accumulatie.

Kortom, ondanks de stormachtige ontwikkeling van de globale economische productie, deed zich een slechts TRAGE STIJGING VAN HET CONSUMPTIEFONDS voor, nog verergerd door de mislukking van de (overigens betwistbare) landbouwpolitiek. Alles te samen moest men de bevolking zware inspanningen vragen voor slechts matige beloning. In die voorwaarden was het beslist onmogelijk een ruime democratie tot ontplooiing te brengen. Om de spanningen, die dat hele proces meebracht, te kunnen beheersen, was een imperatieve en gecentraliseerde planeconomie onontbeerlijk en drong zich een vergaande ideologische discipline op, eenheid van gedachte, eenheid van politieke lijn, enz. Al deze dwangsituaties samen leidden naar bureaucratische overwoekeringen.

Maar bureaucratie kan slechts functioneren als ieder bureaucraat op zijn niveau macht krijgt van de bureaucraat boven hem. Als het hele systeem een gecentraliseerde structuur vormt, moet er aan de top een formidabel machtig dictator staan. Het is een algemene regel dat rond deze topfiguur systematisch en bewust een PERSONENCULTUS opgebouwd wordt.

Personencultus als omstraling van de dictatoriale figuur aan de top van de bureaucratische hiërarchie. Maar niet alleen daarom. Als het er op aankomt miljoenen mensen te winnen voor een grootse zaak, dan is het geraden de idee te belichamen in een levend personage met een groot charisma. Door een gedachte in een levend mens te concretiseren, wordt de impact van deze gedachte bij de massa veel groter. Niet alleen de stalincultus, ook de haast religieuse verering van de overleden Lenin beantwoordde aan deze functie. Personencultus kán in een revolutionair proces in een bepaald stadium een positieve rol spelen. In alle geval was het hele, tot hiertoe beschreven proces in de Sovjet-Unie praktisch onvermijdelijk.

Maar de geschiedenis kan niet uitsluitend door objectieve factoren verklaard worden. Ook het SUBJECTIEVE element speelt een rol. De wijze waarop het met macht beklede personage reageert heeft belang. Er is een moment in het proces, waar de persoonlijke verantwoordelijkheid optreedt. Stalin was behept met een reeks karakterfouten, waarvoor Lenin overigens gewaarschuwd had. Zijn dictatoriale neigingen accentueerden zich, naarmate hij in aanzien steeg en ouder werd.

Een van de redenen waarom de buitenstaanders (i.c. de basis van de CPSU, de bevolking van de Sovjet-Unie en de communisten buiten de Sovjet-Unie) zich van deze evolutie niet bewust waren, ligt zeker in het feit dat Stalin gedurende een hele periode de indruk gaf van gematigdheid en democratische betrachtingen.

Talloze uitspraken van Stalin staven die indruk.
In zijn “Bijdragen tot de vraagstukken van het leninisme” (januari 1926) wijdt Stalin hoofdstuk V aan de rol en de positie van de partij in de Sovjetstaat. Hij stelt de vraag of men “tussen dictatuur van het proletariaat en leidende rol van de partij EEN TEKEN VAN GELIJKHEID KAN ZETTEN, dat men het eerste met het tweede kan IDENTIFICEREN.” Stalin ontkent dat en geeft een grondige en omstandige, een klare en overtuigende uiteenzetting omtrent de positie van de partij ten aanzien van de arbeidersklasse. Stalin beklemtoont dat de autoriteit van de partij uitsluitend op het vertrouwen van de arbeidersmassa’s mag gesteund worden, dat de partij tegenover de massa in geen geval geweld mag aanwenden, dat ze zich uitsluitend met de middelen van de overtuiging tot de massa moet richten, dat ze slechts een leidende rol kan spelen in zoverre ze de ondersteuning van de massa verwerft, in zoverre ze “een juiste uitdrukking geeft aan wat het volk zich bewust wordt” (Lenin). De leidende rol aan de dictatuur van de partij gelijkstellen, zo betoogt Stalin, zou hierop neerkomen:
- “dat men TOT DE PARTIJLOZE MASSA’S zou zeggen: waag het niet tegen te spreken, waag het niet te oordelen...
- “dat men TOT DE PARTIJKADERS ZOU ZEGGEN: treed maar direct op, pak stevig aan, gij behoeft niet naar de stem van de partijloze massa’s te luisteren...
- “dat men TOT DE PARTIJLEIDERS zou zeggen: gij kunt u de luxe van een zeker zelfbehagen veroorloven, ja, ge kunt uzelf een weinig in de hoogte steken, want bij ons heerst de dictatuur van de partij en “dus” ook de dictatuur van de leiders.”

Als in 1927 Boecharin het voorstel deed om een “geforceerd offensief” in te zetten tegen de koelakken, drong Stalin (ja, hij!) aan op matiging: “Zij hebben ongelijk, de kameraden die het mogelijk en noodzakelijk achten de koelak te vernietigen door administratieve maatregelen en door het optreden van de staatsveiligheid. De koelak moet bestreden worden met maatregelen van economische aard en op grond van socialistische wettelijkheid.” (Een paar jaar later waren de rollen tussen Stalin en Boecharin omgekeerd!)

Meldenswaard is ook Stalins interview aan Emile Ludwig in 1932. Op de vraag of hij alleen besliste, antwoordde Stalin: “Neen, één persoon kan niet beslissen. Beslissingen van één enkel persoon zijn altijd of bijna altijd eenzijdig. In ieder collegium, in ieder collectief lichaam zijn er mensen met wier opinie men moet rekening houden. In ons orgaan, het Centraal Comité van onze Partij, dat al onze Sovjet- en Partijorganisaties leidt, zijn ongeveer 70 leden. Onder deze leden van het Centraal Comité bevinden zich onze beste industriële leiders, onze beste coöperatieve leiders, de beste organisators van de verdeling, onze beste militairen, onze beste propagandisten en organisators... In deze areopagus is de wetenschap van de partij geconcentreerd. Iedereen wordt in de mogelijkheid gesteld zijn ervaring bij te brengen. Als het anders ware, als de beslissingen door enkelingen getroffen werden, dan zouden we zeer ernstige vergissingen begaan. Maar juist doordat iedereen de mogelijkheid heeft de vergissingen van enkelingen recht te zetten, komen we tot min of meer correcte besluiten.” Stalin benadrukte dat hij slechts namens het Centraal Comité, krachtens besluiten van het Centraal Comité optrad.

Het gaat niet op deze uitspraken zonder meer als een hypocriete tegenstelling tussen woorden en daden te bestempelen. De persoonlijkheid van Stalin was veel complexer dan dat. Niettemin geraakten deze teksten hoe langer hoe meer in tegenspraak met de reële ontwikkeling.

Zoals gezegd, kwam het in de jaren ’30 tot zeer grote spanningen in het land. Ondanks de merkwaardige industriële groei bleef de bevolking armoedig; daarover heerste ontevredenheid, daarover werd gemord en onvermijdelijk vond deze situatie haar weerslag als oppositie in de partij. Hoe meer Stalin als leider op de voorgrond trad, hoe meer de kans toenam dat hem de verantwoordelijkheid voor de moeizame gang van zaken zou worden toegeschreven, te meer daar een groot deel van de miseries terug te brengen was tot Stalins mislukte landbouwpolitiek. Kortom, Stalin werd met onoplosbare contradicties in het land en met een verhulde oppositie in de partij geconfronteerd. Onoplosbare contradicties met dwang beantwoorden, met politionele methodes te lijf gaan, is helemaal geen uitzonderlijk verschijnsel in de geschiedenis. Het is eerder de regel. Zo werd het door Stalin aangepakt.

Het kwam er echter op aan, in het hooggepolitiseerde milieu dat de partij van de bolsjewieken was, deze praktijk te rationaliseren met een aangepaste theorie. Daartoe werd Lenins stelling over het verscherpen van de klassenstrijd na de revolutie ingeschakeld. Deze stelling is juist voor de beginperiode. Maar haar geldigheid blijft niet duren. Eenmaal de nieuwe sociale ordening gevestigd, begint het verzet van de geruïneerde klassen af te zwakken. Stalin integendeel breidde de stelling van de verscherpte klassenstrijd uit over een periode waarin ze volledig achterhaald was. Zulke theorie had het “voordeel” alle contradicties, eigen aan de socialistische opbouw in de condities van Rusland, te herleiden en te vervormen tot één enkele: de tegenstelling tussen het socialisme en zijn vijanden. Iedere oppositie, of ze zich uitte, of aan de hand van vroegere stellingnames kon vermoed worden, kon daarmee als een inbreuk op de eenheid van de partij, als een daad van vijandschap, als een verraad geïnterpreteerd worden. De toenmalige internationale toestand in acht genomen, kon het niet anders of de “verrader” moest ook nog een “agent van het imperialisme” zijn. Ieder nieuw proces verschijnt dan als een supplementair “bewijs” van de alom aanwezigheid der vijandelijke elementen. Het is door hun gewroet dat het allemaal zo moeilijk gaat!

Eenmaal de achtervolgingen ingezet, moet het een escalatie worden. Want met ieder nieuw slachtoffer wordt de kring van dezen die zich eveneens bedreigd VOELEN, en daardoor voor de despoot een bedreiging ZIJN, met een veelvoud verruimd. Hoe meer terreur de despoot zaait, hoe meer hij ook zichzelf bedreigd voelt en hoe sterker zijn neiging zal zijn om nog meer slachtoffers te maken. Het hele proces resulteert in vervolgingen zonder einde.

De vraag “kon dat alles vermeden worden?” kan ongeveer zo worden beantwoord: vele van de ergste excessen hadden kunnen vermeden worden, omdat zij tot het niveau van het subjectieve behoorden. Maar de bureaucratische misvormingen als dusdanig lagen wel in de aard der dingen besloten.

In Rusland bleef veel van de oude barbaarsheid voortleven; maar tevens werd een moderne, progressistische ontwikkeling ingezet.

_______________
[147] Zij stellen zich buiten de geschiedenis op, omdat een revolutie die geen organisatie, geen staatsmacht en geen repressie tegen contrarevolutie opstelt, zich tot op heden nergens voordeed en zich ook niet kán voordoen.
[148] In 1921 telden de Russische steden 8 miljoen inwoners minder dan in 1914. Men mag aannemen dat in 1922 in Petrograd omzeggens geen enkele arbeider meer leefde van degenen die in 1917 de Oktoberrevolutie bevochten; ze lagen als lijken verspreid op alle slagvelden van de Russiche bodem of geraakten verstrooid in alle windrichtingen.
[149] Lenin in 1921: “Het verleden heeft ons in zijn greep, klampt zich met duizenden handen aan ons vast.”
[150] Handelend over de arbeiders in het Donetsgebied, verklaarde Lenin in een rede voor het Centraal Comité op 27 maart 1922: “We hebben daar met arbeiders te doen. Heel dikwijls, wanneer men spreekt over ‘arbeiders’, denkt men dat dit wil zeggen fabrieks- en bedrijfsproletariaat. Dat wil het in het geheel niet zeggen. Sinds de oorlog gingen bij ons mensen in de fabrieken en bedrijven werken, die helemaal niet proletarisch waren; maar ze deden dit om aan de oorlog te ontkomen... En zijn tegenwoordig bij ons de maatschappelijke en economische verhoudingen van die aard, dat in de fabrieken en bedrijven echte proletariërs werken?... Heel vaak zijn diegenen, die naar de fabriek gaan, geen arbeiders, maar allerlei toevallige elementen.”
[151] Lenin in 1921: “Het is onze taak in de leer te gaan bij het Duitse staatskapitalisme; wij moeten ons tot het uiterste inspannen om ons zijn methodes eigen te maken; zelfs dictatoriale middelen mogen wij niet verwaarlozen, als het er op aan komt de inplanting van de Westerse zeden in het oude barbaarse Rusland te verhaasten. Desnoods moeten wij tegen de barbaarsheid onze toevlucht nemen tot barbaarse methodes.”
[152] De bijdrage verscheen onder de titel “Lénine et l’autogestion” in CAHIERS MARXISTES (nieuwe reeks nr. 25, mei 1976, pp. 5-25). Een vertaling van de hand van Pol Hoste werd opgenomen in het VLAAMS MARXISTISCH TIJDSCHRIFT (1976, nr.2, pp. 8-40).
[153] Militaire uitgaven in de USSR:
1933: 3,4 % van het staatsbudget,
1934: 9,1 % van het staatsbudget,
1936: 16,1 % van het staatsbudget,
1939: 25,6 % van het staatsbudget.
Hierbij moet men bedenken dat het staatsbudget in de Sovjet-Unie niet op een klein, maar op het overgrote deel van de productie slaat: 6 % in het Sovjetbudget is relatief een veelvoud van 6 % in het budget van een kapitalistische staat.

Enige lectuur

Betreffende 1

Verscheidene werken, in vorig deel geciteerd, bestrijken ook de periode 1914-1918, o.a.
- G.D.H. COLE, A History of Socialist Thought, (speciaal vol. IV, part. I).
- evenals de werken van G. LEFRANC voor Frankrijk, van H. PELLING voor Engeland, van J. D’HONDT, van S.H. SCHOLL en van P. JOYE en R. LEWIN voor België.

Deze verwijzing dient aangevuld met een collectief werk onder leiding van
- J. DROZ, Histoire générale du socialisme, tome II: de 1875 à 1918, (Parijs, Presses Universitaires, 1974, 674 blz.).

Voor de houding van de Tweede Internationale bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, het kapitale werk van:
- G. HAUPT, Socialism and the Great War (Oxford University Press, 1973, 270 blz.).

Voor uitgebreider bibliografie verwijzen we naar DEEL 3 van dit werk.

Betreffende 2

Ontelbaar is het aantal werken over de Oktoberrevolutie en de Sovjet-Unie. Hier volgen slechts een paar titels.

- GESCHIEDENIS VAN DE COMMUNISTISCHE PARTIJ DER SOVJET-UNIE (b), een officiële geschiedenis, voor het eerst in 1938 verschenen, onder directe leiding van STALIN opgesteld (Amsterdam, Pegasus, 1939, 490 blz.)

Een nieuwe officiële geschiedenis werd in de Sovjet-Unie uitgegeven na het XXe partijcongres van 1956:

- HISTOIRE DU PARTI COMMUNISTE DE L’UNION SOVIETIQUE (Moskou, Editions de langues étrangères, 1960, 880 blz.). Naar de geest verschilt dit boek niet aanzienlijk van de eerste versie.

Een kapitale reeks werken over de Oktoberrevolutie en de aanvangsjaren van de Sovjet-Unie bracht
- E.H. CARR:
- The Bolshevik Revolution, 1917-1923 (3 delen, Londen, MacMillan, 1950, 1952, 1953)
- The interregnum, 1923-1924 (1 deel, ibidem, 1954)
- Socialism in one Country, 1924-1926 (2 delen, ibidem, 1959, 1959).

Bijzonder boeiend en degelijk:
- M. LIEBMAN, La révolution russe (Marabout, 1967, 434 blz.).

J. ELLENSTEIN geeft zijn visie als Frans communist in Histoire de l’URSS (Parijs, Editions Sociales, 1972, 1973). De eerste twee delen bestrijken de in dit boek behandelde periode:
- La conquête du pouvoir, 1917-1921 (220 blz.).
- Le socialisme dans un seul pays, 1922-1939 (318 blz.).

C. BETTELHEIM, Les luttes de classes en URSS, 1917-1923 (Parijs, Maspero/Seuil, 1974, 524 blz.) brengt enige nieuwe aspecten omtrent de ontwikkeling in de beginjaren.

Over de door Stalin geïnspireerde vervolgingen kan verwezen worden naar de Russische historicus
- R.A. MEDVEDEV, Laat de Geschiedenis oordelen (Parijs, Brussel, Amsterdam, Manteau, 1973, 627 blz.).