Friedrich Engels

Uit: De verkiezingen in Engeland


Geschreven: 22 februari 1874
Bron: Tegen het reformisme, Uitgeverij Progres, Moskou 1990. Een bundel teksten (extracten) rond het thema reformisme
Vertaling: Uitgeverij Progres
Deze versie: Spelling - Voetnoten zijn niet overgenomen
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, januari 2009

Laatste bewerking: 28 januari 2009


...De geheime stemming heeft een groot aantal voorheen politiek kleurloze arbeiders de mogelijkheid gegeven om ongestraft te stemmen tegen hun uitbuiters en tegen de partij, waarin zij naar hun goed recht een partij van industriële magnaten zien, — tegen de liberale partij. Dit is zelfs in die gevallen juist, waar het merendeel van de grote industriemagnaten volgens de mode naar het conservatieve kamp zijn overgestapt. Indien de liberale partij niet de zware industrie vertegenwoordigt, als tegenwicht tegen het grootgrondbezit en de financieel hoogste kringen, dan vertegenwoordigt zij in Engeland helemaal niets.

Reeds het vorige parlement stond op een meer dan middelmatig intellectueel niveau. Het bestond voornamelijk uit provinciale adel en zonen van grootgrondbezitters enerzijds en uit bankiers, directeuren van spoorwegmaatschappijen, bierbrouwers, fabrikanten en overige kapitaalkrachtige parvenu’s anderzijds; onder hen waren ook enige politieke activisten, juristen en professoren. Een aanzienlijk deel van deze ‘vertegenwoordigers van het intellect’ heeft ditmaal de boot gemist, zodat het nieuwe parlement in nog grotere mate dan het vorige uitsluitend het grootgrondbezit en de geldbuidel representeert. Doch twee nieuwe elementen maken een verschil met het vorige uit: het is verrijkt met twee arbeiders [A. Macdonald en Th. Burt. Red.] en zo’n vijftig Ierse home-rulers.

Wat de arbeiders betreft moet vooreerst worden geconstateerd, dat sinds de vijftiger jaren, toen de partij der chartisten schipbreuk had geleden, er in Engeland geen aparte politieke arbeiderspartij meer bestaat. En dit is ook begrijpelijk in een land, waar de arbeidersklasse meer dan waar dan ook zijn graantje kan meepikken van de explosief aanwassende zware industrie, iets wat bij de Engelse beheersing van de wereldmarkt wel moest gebeuren; daarenboven in een land, waar de heersende klassen zich tot taak stelden om naast andere concessies één voor één alle eisen te vervullen in het chartistenprogramma, het Volkscharter. Van de zes programmapunten zijn er reeds twee tot wet geworden: het geheim indienen van stemmen en het afschaffen van vermogenbelasting voor kandidaten; het derde punt — algemeen kiesrecht — is op zijn minst bij benadering ingevoerd; onaangeroerd op tafel liggen de laatste drie punten: jaarlijkse verkiezingen, salariëring van de gedeputeerden en het belangrijkste punt — kiesdistricten met een gelijk aantal inwoners.

Voor zover de arbeiders aan de algemene politiek deelnamen via aparte organisaties, traden zij de laatste tijd bijna uitsluitend op als de uiterst linkse vleugel van de ‘grote liberale partij’ en in deze rol werden zij uiteraard door de grote liberale partij een beentje gelicht bij elke verkiezing. Maar toen werd de bill over de verkiezingshervorming aangenomen en kwamen de arbeiders meteen in een andere politieke situatie. In alle grote steden maken zij thans het merendeel der kiezers uit en in Engeland zijn zowel de regering als de kandidaten voor het parlement gewend om hun kiezers te vertroetelen. Van toen af aan werden de voorzitters en secretarissen van de trade-unions en politieke arbeidersbonden, evenals verdere bekende welbespraakte arbeiders, aan wie invloed op de arbeidersklasse werd toegeschreven, ineens belangrijke mensen; de parlementsleden, lords en overig voornaam gespuis gingen hen visiteren, toonden een onverwachtse belangstelling voor de wensen en behoeften van de arbeidersklasse, bespraken met deze ‘leiders van de arbeiders’ kwesties, waarvoor ze tot dan toe hooghartig hun neus ophaalden en waarvan het poneren alleen al onwelvoeglijk werd gevonden: zij gingen zelfs geld offeren en inzamelingen houden ten behoeve van de arbeiders. Het ligt voor de hand, dat de ‘leiders van de arbeiders’ op het idee kwamen om zelf in het parlement door te dringen; hun voorname vrienden leefden hierin gewoonlijk. mee, doch, uiteraard alleen met het doel, in elk afzonderlijk geval de verkiezing van een arbeider zoveel mogelijk te dwarsbomen. En zo kwam er geen schot in de zaak.

Natuurlijk, niemand zal de ‘leiders van de arbeiders’ gaan verwijten, dat zij graag in het parlement zouden komen. Dit zou het snelst worden bereikt door meteen over te gaan tot het organiseren van een nieuwe, sterke arbeiderspartij met een duidelijk omschreven programma. Het Volkscharter zou voor hen het beste politieke programma zijn dat zij zich maar konden wensen. Maar de benaming ‘chartisten’ zelfs stond — juist omdat ze een onmiskenbaar proletarische partij waren — bij de bourgeoisie op een slecht blaadje, en in plaats van aan te sluiten bij de roemvolle traditie der chartisten gaven de ‘leiders van de arbeiders’ er de voorkeur aan in onderhandeling te treden met hun voorname vrienden en ‘respectabel’ te handelen, wat in Engeland gelijk is aan a la bourgeois. Indien het oude kiesrecht tot op zekere hoogte de arbeiders ertoe dwong om in de achterhoede van de radicale bourgeoisie te lopen, dan zou het onvergeeflijk zijn hen tot dezelfde rol te dwingen, nadat de bill over de hervorming de deuren van het parlement heeft geopend voor op zijn minst zestig kandidaten uit de arbeiders.

Dit was het keerpunt. Om in het parlement door te dringen namen de ‘leiders van de arbeiders’ op de eerste plaats hun toevlucht tot de stemmen en gelden der bourgeoisie en pas op de tweede plaats — tot de stemmen van de arbeiders zelf. Maar hierdoor hielden zij op arbeiderskandidaten te zijn en veranderden zij in bourgeoiskandidaten. Zij wendden zich niet tot die arbeiderspartij die opnieuw moest worden opgericht, maar tot de burgerlijke ‘grote liberale partij’. Ze vormden onderling een maatschappij voor wederzijdse waarborg bij de verkiezingen, de Liga van Vertegenwoordigers der Arbeiders, die haar zeer karige geldmiddelen voornamelijk uit de bronnen der bourgeoisie putte. Maar dit was nog niet alles. De radicale bourgeois zijn doortastend genoeg om te begrijpen, dat de verkiezing van arbeiders in het parlement steeds onontkoombaarder wordt; daarom is het in hun belang dat zij de veronderstelde arbeiderskandidaten onder hun bestuur houden en daarmee het moment van hun daadwerkelijke verkiezing zover mogelijk opschuiven. Voor dit doel beschikken zij over een zekere mijnheer Samuel Morley, een Londense miljonair die best een paar duizend pond wil afstaan om enerzijds de rol te vervullen van bevelhebber over deze generale staf van pseudo-arbeiders en anderzijds met zijn hulp bij de massa’s door te gaan voor vriend van de arbeiders, uit dankbaarheid voor het feit dat hij met deze arbeiders een loopje neemt. En toen ongeveer een jaar geleden de demissie van het parlement steeds waarschijnlijker werd, verzamelde Morley in een Londens café zijn trouwe dienaren om zich heen. Zij verschenen allemaal: de Fotters, Howells, Odgers, Hales’en, Mottersheads, Cremers, Eccariussen en de anderen; een club van mensen die bij de eerdere parlementsverkiezingen stuk voor stuk door de bourgeoisie werden gesalarieerd als agitatoren van de ‘grote liberale partij’ of die tenminste hiervoor hun diensten hadden aangeboden. Deze club stelde onder het voorzitterschap van Morley een ‘arbeidersprogramma’ op dat elke willekeurige bourgeois kon ondertekenen en dat, geïnstalleerd als grondslag van een machtige beweging, de arbeiders nog nauwer moest binden aan de politiek van de bourgeoisie en — zo mijmerden deze heren — de ‘oprichters’ zelf in het parlement moest doordrukken. Deze hongerende oprichters zagen daarbij nog eens de talrijke vijfpondsbiljetten van Morley voor ogen flitsen en die zouden vast en zeker tijdens de agitatie hun zakken spekken. Maar heel deze beweging stortte nog voor er een behoorlijk begin was gemaakt ineen. Morley sloot zijn brandkast af en de oprichters verlieten ten tweede male het toneel.

Vier weken geleden stuurde Gladstone onverwachts het parlement naar huis. De onvermijdelijke ‘leiders van de arbeiders’ haalden opgelucht adem: ofwel zij worden gekozen, ofwel zij worden goed betaalde reizende predikers van de ‘grote liberale partij’. Maar nee: de termijn van de verkiezingen was zo kort, dat ze in zowel het ene als het andere opzicht bedrogen uitkwamen. Weliswaar traden sommigen van hen op als kandidaten, maar aangezien in Engeland elke kandidaat voor het verkrijgen van passief kiesrecht tweehonderd pond (1240 thaler) moet inbrengen als contributie om de kosten van de verkiezingen te dekken en de arbeiders bijna nergens voor dit doel waren georganiseerd, konden alleen diegenen onder hen zich serieus kandidaat stellen, die deze som hadden ontvangen van de bourgeoisie en die kennelijk handelden met instemming van de bourgeoisietop. En meer verplichtingen had de bourgeoisie nu niet meer om hun zelf een schitterende afgang op de verkiezingen te bezorgen.

Slechts twee arbeiders kwamen in het parlement terecht, allebei uit de schachten van de steenkolenmijnen. Deze tak van industrie is zeer goed georganiseerd in drie trade-unions, die over aanzienlijke middelen beschikken, in sommige districten op een onbetwiste meerderheid kunnen rekenen en sinds de verkiezingshervorming planmatig ijverden voor directe vertegenwoordiging in het parlement. Als kandidaten werden de secretarissen van deze drie trade-unions ingezet; een van hen, Halliday, had in Wales geen enkel succes; de twee anderen — Macdonald in Stafford en Burt in Morpeth — haalden de verkiezingen. Burt is weinig bekend buiten de grenzen van zijn district; Macdonald heeft als vertegenwoordiger van de kolengravers bij de beoordeling van de laatste mijnbouwwet het vertrouwen van zijn aanhangers verspeeld door een aanvullende paragraaf goed te keuren, die zo duidelijk de belangen van de kapitalisten diende, dat zelfs de regering besloot om deze in zijn project op te nemen.

Maar hoe dan ook, het ijs is gebroken en in de allerdeftigste discussieclub van Europa, onder de mensen die zichzelf Europa’s eerste gentlemans noemen, zetelen twee arbeiders.

Vertaald uit het Duits


Zoek knop