Karl Marx

Productieve en onproductieve arbeid


Geschreven: 1863-1865
Bron: Sunschrift 26, SUN Nijmegen, augustus 1970, fragment uit: Resultate des unmittelbaren Produktionsprozesses, Frankfurt a/M, 1969, pp. 64-74
Vertaling: Marxisme-leninisme collectief Nijmegen
Deze versie: Spelling en interpunctie aangepast.
Transcriptie en HTML: Adrien Verlee


Omdat het directe doel en (het) eigenlijke product van de kapitalistische productie — meerwaarde is, daarom is alleen die arbeid productief die, en alleen die uitoefenaar van arbeidsvermogen een productief arbeider, die direct meerwaarde produceert, dus alleen die arbeid die direct in het productieproces voor de waarderealisering van het kapitaal geconsumeerd wordt.

Vanuit het eenvoudige standpunt van het arbeidsproces in het algemeen kwam dat soort arbeid ons als productief voor die zich in een product, of nauwkeuriger in een waar, realiseert. Vanuit het standpunt van het kapitalistische productieproces moet daaraan toegevoegd worden de nadere bepaling, dat die arbeid productief is, die direct de waarde van het kapitaal realiseert, ofwel meerwaarde produceert. Zich dus zonder equivalent voor de arbeider, voor de verrichter van die arbeid realiseert in een surplus value, uitgedrukt in een surplus produce, dus een overschots-increment van waar voor de monopoliser van de means of labour, voor de kapitalist. Alleen die arbeid, die het variabel kapitaal en daarmee het totaalkapitaal brengt in de formule C + Δ C = C + Δv. Het is dus arbeid die het kapitaal direct tot agency van de realisering van zijn waarde dient, als middel tot productie van meerwaarde.

Het kapitalistisch arbeidsproces heft de algemene bepalingen van het arbeidsproces niet op. Het produceert product en waar. In zoverre blijft die arbeid productief, die zich in waren, als eenheid van gebruikswaarde en ruilwaarde, objectiveert. Maar het arbeidsproces is slechts middel voor het waarderealiseringsproces van het kapitaal. Die arbeid is dus productief, die zich in waren uitdrukt, maar als wij de afzonderlijke waar beschouwen, die in een aliquoot deel daarvan onbetaalde arbeid uitdrukt, of als wij het totaalproduct beschouwen, die arbeid, die in een aliquoot deel van de totale warenmassa louter onbetaalde arbeid uitdrukt, dus een product vormt, dat de kapitalisten niets kost.

Die arbeider is productief, die productieve arbeid verricht en die arbeid is productief, die direct meerwaarde creëert, d.w.z. de waarde van het kapitaal realiseert.

Slechts de burgerlijke bekrompenheid, die de kapitalistische vorm van productie laat doorgaan voor de absolute vorm van productie, en daarmee voor een alleen denkbare natuurvorm van productie, alleen die bekrompenheid kan de vraag wat productieve arbeid, en wat een productieve arbeider is, vanuit het standpunt van het kapitaal, verwisselen met de vraag wat productieve arbeid in het algemeen is en zich daarom tevreden stellen met het tautologische antwoord dat alle arbeid productief is, die überhaupt produceert, en in een product, of in een of andere gebruikswaarde, in een resultaat überhaupt resulteert.

Alleen die arbeider is productief wiens arbeidsproces gelijk is aan het productieve consumptieproces van het arbeidsvermogen — van de drager van deze arbeid — door het kapitaal of de kapitalist.

Daaruit volgen meteen twee dingen:

Ten eerste: Omdat met de ontwikkeling van de reële onderschikking der arbeid onder het kapitaal, of van de specifiek kapitalistische productiewijze niet de afzonderlijke arbeider, maar meer en meer een sociaal gecombineerd arbeidsvermogen de werkelijke functionaris van het totale arbeidsproces wordt, en de verschillende arbeidsvermogens, die concurreren en de totale productieve machine vormen, op zeer uiteenlopende manier aan het directe proces van de waren — of beter hier van de productvorming deelnemen, de een meer met de hand en de ander meer met het hoofd werkt, de een als manager, engineer, technoloog etc., de ander als overlooker, de derde als directe handarbeider of zelfs als simpele hulp, daarom worden steeds meer arbeidsvermogens-functies onder het direct begrip productieve arbeid en hun dragers onder het begrip productieve arbeiders, direct door het kapitaal uitgebuite en aan het waarderealiserings- en productieproces van het kapitaal überhaupt ondergeschikt gemaakte arbeiders, samengebracht. Bekijkt men de totaalarbeider, waaruit het atelier bestaat, dan verwezenlijkt zich materialiter zijn gecombineerde activiteit direct in een totaalproduct, dat tegelijkertijd een totaalmassa van waren is, waarbij het volkomen onverschillig is of de functie van de afzonderlijke arbeider, die slechts een lidmaat van deze totaalarbeider vormt, meer of minder ver af staat van de directe handarbeid. Maar dan: De activiteit van dit totale arbeidsvermogen is de directe productieve consumptie ervan door het kapitaal, dat wil dus zeggen waarderealiseringsproces van het kapitaal zelf, directe productie van meerwaarde, en dus — en dat moet verderop nog ontwikkeld worden — directe omzetting daarvan in kapitaal.

Ten tweede: De nadere bepalingen der productieve arbeid volgen vanzelf uit de gegeven karakteristieke eigenschappen van het kapitalistische productieproces. Ten eerste treedt de bezitter van het arbeidsvermogen als verkoper daarvan irrationeel, zoals wij gezien hebben, uitgedrukt als direct verkoper van levende arbeid, niet van waar, in een positie tegenover het kapitaal of de kapitalist. Hij is loonarbeider. Dit is de eerste vooronderstelling. Ten tweede echter, ingeleid door dit voorlopige, tot de circulatie behorende proces, wordt zijn arbeidsvermogen en zijn arbeid als levende factor bij het productieproces van het kapitaal direct ingelijfd, wordt zelf een van zijn bestanddelen, en wel het variërende, dat niet alleen de voorgeschoten kapitaalwaarden gedeeltelijk in stand houdt, gedeeltelijk reproduceert, maar tegelijkertijd vermeerdert en daarmee pas door schepping van de meerwaarde omzet in waarde die zichzelf realiseert, in kapitaal. Deze arbeid objectiveert zich direct tijdens het productieproces als vlottende waardegrootte.

Enerzijds kan de eerste voorwaarde optreden, zonder dat de tweede optreedt. Een arbeider kan loonarbeider, dagloner etc. zijn. Dit treedt telkens op wanneer het tweede moment ontbreekt. Ieder productief arbeider is loonarbeider, maar daarom is nog niet iedere loonarbeider productief arbeider. Telkens als de arbeid gekocht wordt om als gebruikswaarde verteerd te worden, als dienst, en niet om als levende factor in de plaats van de waarde van het variabel kapitaal te komen, en in het kapitalistisch productieproces ingelijfd te worden, is die arbeid geen productieve arbeid en de loonarbeider geen productief arbeider. Zijn arbeid wordt dan vanwege haar gebruikswaarde, niet als ruilwaardescheppend, zij wordt onproductief, niet productief geconsumeerd. De kapitalist staat tegenover die arbeid daarom niet in de verhouding van kapitalist, van representant van het kapitaal. Hij ruilt zijn geld tegen die arbeid als revenu, niet als kapitaal. De consumptie van die arbeid constitueert geen verhouding G — W — G’, maar W — G — W (en dat laatste is de arbeid of de dienst zelf). Het geld functioneert hier enkel als circulatiemiddel, niet als kapitaal.

Evenmin als de waren die de kapitalist koopt voor zijn privé-consumptie, productief geconsumeerd worden, factoren van het kapitaal worden, evenmin worden dat de diensten die hij vrijwillig of gedwongen (bij de staat etc.) vanwege hun gebruikswaarde voor zijn consumptie koopt. Zij worden geen factor van het kapitaal. Ze vormen daarom geen productieve arbeid en hun dragers zijn geen productieve arbeiders.

Hoe meer de productie überhaupt zich tot productie van waren ontwikkelt, des te meer moet iedereen en wil iedereen warenhandelaar worden, geld maken, hetzij uit zijn product, hetzij uit zijn diensten, als zijn product overeenkomstig de natuurlijke gesteldheid ervan slechts in de vorm van een dienst bestaat, en dit geldmaken treedt te voorschijn als het laatste doel van iedere vorm van activiteit. (zie Aristoteles).[1] In de kapitalistische productie wordt nu van de ene kant de productie van de producten als waren, van de andere kant de vorm van de arbeid als loonarbeid absoluut. Een massa functies en werkzaamheden, die een aureool om zich heen hadden, als doel-in-zichzelf golden, gratis geschiedden of langs omwegen werden betaald (zoals alle professionals, artsen, barristers etc. in Engeland, waar de barrister en de physician geen aanspraak op betaling konden of kunnen maken), veranderen enerzijds direct in loonarbeiders, hoe verschillend hun inhoud en hun betaling ook mag zijn.[2] Anderzijds vallen zij — de taxatie van hun waarde, de prijs van deze verschillende werkzaamheden van de hoer tot aan de koning — onder de wetten, die de prijs van de loonarbeid regelen. De uitwerking van dit laatste punt hoort thuis in een speciale verhandeling over loonarbeid en arbeidsloon, niet hier. Dit verschijnsel nu, dat met de ontwikkeling van de kapitalistische productie, alle diensten veranderen in loonarbeid en al hun uitoefenaars veranderen in loonarbeiders, die dus deze karakteristiek met de productieve arbeider gemeen hebben, geeft des te meer aanleiding tot verwarring tussen deze twee, omdat het een verschijnsel is dat voor de kapitalistische productie karakteristiek en door haarzelf in het leven geroepen is. Anderzijds geeft het de apologeten aanleiding de productieve arbeider, omdat hij loonarbeider is, tot een arbeider te maken die alleen zijn diensten (d.w.z. zijn arbeid als gebruikswaarde) tegen geld zou ruilen. Daarmee wordt dan lichtvaardig over de differentia specifica van deze “productieve arbeider” en van de kapitalistische productie — als een productie van meerwaarde, als waarderealiseringsproces van het kapitaal, welks loutere bij zich ingelijfde agency de levende arbeid is, heengestapt. Een soldaat is een loonarbeid-soldenier, maar hij is daarmee nog geen productief arbeider.

Een verder misverstand heeft tweeërlei oorsprong:

Ten eerste: binnen de kapitalistische productie worden steeds delen van warenproducerende arbeid verricht op een manier die tot vroegere productiewijzen behoren, waarin dus de verhouding van loonarbeid en kapitaal in feite nog niet bestaat en waarop daarom de aan het kapitalistische standpunt beantwoordende categorie van productieve en onproductieve arbeid in het geheel niet van toepassing is. Maar in overeenstemming met de heersende productiewijze worden ook nog niet reëel onder haar gerangschikte verhoudingen daaronder idealiter gerangschikt. Bv. de selfemploying labourer is zijn eigen loonarbeider, zijn eigen productiemiddelen komen als kapitaal in zijn voorstelling tegenover hem te staan. Als zijn eigen kapitalist zet hij zichzelf als loonarbeider in. Dergelijke anomalieën geven aan de haarkloverijen over productieve en onproductieve arbeid dan een welkom werkterrein.

Ten tweede: Bepaalde onproductieve vormen van arbeid kunnen misschien incidenteel met het productieproces verbonden zijn en de prijs ervan kan misschien zelfs in de prijs van de waar opgaan, dus het daarvoor uitgegeven geld so far een deel van het voorgeschoten kapitaal vormen en hun arbeid daarmee arbeid lijken die niet tegen revenu, maar direct tegen kapitaal wordt geruild.

Laat ons meteen maar het laatste geval nemen, de belastingen, de prijs voor de regeringsdiensten etc. Maar dit behoort tot de faux frais de production en is ten opzichte van het kapitalistische productieproces een in alle opzichten toevallige en op geen enkele manier erdoor bepaalde, noodzakelijke en eraan immanente vorm. Als bv. alle indirecte belastingen in directe veranderd worden, dan worden de belastingen toch — net als altijd — betaald, maar vormen niet meer een kapitaalsvoorschot, maar een uitgifte van revenuen. De mogelijkheid van deze vormverandering openbaart haar uiterlijkheid, onverschilligheid en toevalligheid ten opzichte van het kapitalistische productieproces. Met een vormverandering van de productieve arbeid echter zou het revenu van het kapitaal en het kapitaal zelf ophouden.

Verder bv. processen, materiële akten etc. Dit alles heeft betrekking op overeenkomsten tussen de warenbezitters als kopers en verkopers van waren, en heeft met de verhouding tussen kapitaal en arbeid niets uitstaande. Ook al worden de functionarissen daardoor misschien loonarbeiders van het kapitaal, ze worden daarmee geen productieve arbeiders.

Productieve arbeid is niets meer dan een afkortende uitdrukking voor de hele verhouding en de hele manier, waarop het arbeidsvermogen en de arbeid in het kapitalistische productieproces figureert. Als wij dus praten van productieve arbeid, dan praten wij van maatschappelijk bepaalde arbeid, arbeid die een zeer bepaalde relatie tussen de koper en de verkoper van arbeid impliceert. Productieve arbeid wordt direct tegen geld als kapitaal geruild, d.w.z. tegen geld dat op zich kapitaal is, de bestemming heeft als kapitaal te functioneren en tegenover het arbeidsvermogen komt te staan als kapitaal. Productieve arbeid is dus dusdanige arbeid die voor de arbeider slechts de vooraf bepaalde waarde van zijn arbeidsvermogen reproduceert, maar als waardescheppende activiteit echter de waarde van het kapitaal realiseert, de door haar gecreëerde waarden als kapitaal tegenover de arbeider stelt. De specifieke verhouding tussen de geobjectiveerde en de levende arbeid, die de eerste tot kapitaal maakt, maakt de laatste tot productieve arbeid.

Het specifieke product van het kapitalistische productieproces, meerwaarde, wordt slechts door ruil tegen de productieve arbeid gecreëerd.

Wat haar specifieke gebruikswaarde voor het kapitaal vormt, is niet haar bepaalde nuttige karakter, evenmin als de speciale nuttige eigenschappen van het product waarin zij zich objectiveert, maar haar karakter als scheppend element van de ruilwaarde (meerwaarde).

Het kapitalistisch productieproces is niet simpelweg de productie van waren. Het is een proces dat onbetaalde arbeid absorbeert, de productiemiddelen tot middelen ter opzuiging van onbetaalde arbeid maakt.

Uit het voorafgaande volgt dat productieve arbeid zijn, een bepaling van arbeid is, die als zodanig absoluut niets van doen heeft met de bepaalde inhoud der arbeid, haar speciale nut, of de specifieke gebruikswaarde, waarin zij zich uitdrukt. Arbeid van een en dezelfde inhoud kan daarom productief en onproductief zijn. Bv. Milton, who did the paradise lost, was een onproductief arbeider. De schrijver echter, die fabriekswerk voor zijn boekhandelaar levert, is wel een productief arbeider. Milton produceerde Paradise lost zoals een zijderups zijde produceert, als werkzaamheid van zijn natuur. Hij verkocht het product later voor 5 pond en werd in zoverre warenhandelaar. Maar de Leipzigse literatuurproletariër die op commando van zijn boekhandelaar boeken, bv. compendia over politieke economie, produceert komt al in de buurt van een productief arbeider, voorzover zijn productie onder het kapitaal gerangschikt is en slechts voor de waarderealisering daarvan plaatsvindt. Een zangeres die zingt zoals een vogel zingt, is een onproductief arbeid(st)er. Als zij haar gezang voor geld verkoopt is zij in zoverre loonarbeid(st)er of warenhandelaar(st)er. Maar dezelfde zangeres, door een entrepreneur geëngageerd, die haar laat zingen om er geld uit te slaan is een productief arbeid(st)er, want ze produceert direct kapitaal. Een onderwijzer die anderen onderricht geeft is geen productief arbeider. Maar een onderwijzer die als loonarbeider in een instituut met anderen is geëngageerd om door zijn arbeid het geld van de entrepreneur van de knowledge mongering institution met meerwaarde te verrijken, is wel een productief arbeider. Toch zijn de meeste van de vormen van arbeid, naar hun vorm beschouwd, nauwelijks formeel onder het kapitaal gerangschikt, maar behoren tot de overgangsvormen.

In het algemeen zijn die vormen van arbeid, die slechts als diensten genoten worden, niet in van de arbeiders te scheiden en daarmee buiten hen om als zelfstandige ware existerende producten veranderd worden, maar toch direct kapitalistisch kunnen worden geëxploiteerd, minieme grootheden, vergeleken met het totaal van de kapitalistische productie. Zij kunnen daarom geheel buiten beschouwing blijven, zijn te behandelen in de loonarbeid, onder de categorie loonarbeid, die niet tegelijkertijd productieve arbeid is.

Een en dezelfde arbeid (bv. gardening, tailoring etc.) kan door een en dezelfde workingman in dienst van een industriële kapitalist, of van een directe consument verricht worden etc. In beide gevallen is hij loonarbeider of dagloner, maar in het ene geval is hij een productief, in het andere een onproductief arbeider, omdat hij in het ene geval kapitaal produceert en in het andere niet. Omdat in het ene geval zijn arbeid een moment van het waarderealiseringsproces van het kapitaal vormt, en in het andere niet.

Een groot deel van het jaarlijkse product, dat als revenu verteerd wordt en niet meer als productiemiddel opnieuw in de productie opgaat, bestaat uit de meest fatale producten die ter bevrediging dienen van de jammerlijkste lusten, fancies enz. (gebruikswaarde). Deze inhoud is voor de bepaling van het al dan niet productief zijn van de arbeid geheel onverschillig (hoewel natuurlijk, als een onevenredig groot deel zo gereproduceerd zou worden, in plaats van opnieuw in productiemiddelen en levensmiddelen omgezet te worden, die opnieuw in de reproductie van ofwel de waren ofwel de arbeidsvermogens zelf opgaan — kortom, die productief geconsumeerd worden —, de ontwikkeling van de rijkdom natuurlijk een klap zou krijgen). Deze soort van productieve arbeid produceert gebruikswaarden, objectiveert zich in producten, die slechts voor de onproductieve consumptie bestemd, in hun realiteit, als artikelen, geen gebruikswaarde voor het reproductieproces hebben (zij kunnen dit alleen maar krijgen door stofwisseling, door ruil tegen reproductieve gebruikswaarden; maar dat is slechts een displacement. Somewhere moeten ze als onreproductief geconsumeerd worden. Andere van zulke onder het onproductieve consumptieproces vallende artikelen zouden desnoods ook weer als kapitaal kunnen functioneren. Naders hierover hoort thuis in hfdst. III boek II over het reproductieproces. Hier hoeft alleen deze ene opmerking geanticipeerd te worden: het is voor de normale economie onmogelijk om over de grenzen van de luxeproductie, vanuit het standpunt van de kapitalistische productie zelf een verstandig woord te zeggen. De kwestie wordt echter zeer eenvoudig als de momenten van het reproductieproces fatsoenlijk geanalyseerd worden. Als het reproductieproces geremd wordt of de vooruitgang ervan, voorzover die al door de natuurlijke vooruitgang van de bevolking bepaald is, tegengehouden door een onevenredige toepassing van dat soort van productieve arbeid die zich in onreproductieve artikelen uitdrukt, dan zijn dus te weinig noodzakelijke levensmiddelen of te weinig productiemiddelen etc. gereproduceerd, en dan is luxe verdoemenswaardig vanuit het standpunt der kapitalistische productie. Overigens is luxe een absolute noodzakelijkheid voor een productiewijze die de rijkdom voor de niet-producenten produceert, daaraan dus noodzakelijke vormen moet geven, waarin hij door de louter genietende rijkdom toe te eigenen is).

Voor de arbeider zelf is deze productieve arbeid, net als elke andere, louter middel ter reproductie van zijn noodzakelijke levensmiddelen. Voor de kapitalist, voor wie de aard van de gebruikswaarde en het karakter van de aangewende concrete arbeid op zichzelf volkomen onverschillig is, louter een moyen de battre monnaie, de produire la survalue.

De neiging om de productieve en onproductieve arbeid door haar materiële inhoud te bepalen, heeft drieërlei oorsprong.

1) De aan de kapitalistische productiewijze eigen, en uit haar wezen ontspruitende fetisjistische zienswijze, die economische vormbepaaldheden, als waar te zijn, productieve arbeid te zijn etc., als een aan de materiële dragers van deze vormbepaaldheden of categorieën op zichzelf inherente eigenschap beschouwt;

2) Dat, beschouwt men het arbeidsproces als zodanig, alleen die arbeid productief is die in een product (een materieel product, omdat het hier slechts om materiële rijkdom gaat) resulteert;

3) Dat in het werkelijke reproductieproces — naar zijn reële momenten beschouwd, een groot verschil met betrekking tot de vorming etc. van de rijkdom bestaat, tussen die arbeid die zich in reproductieve artikelen en andere arbeid, die zich in louter luxuries uitdrukt.

(Voorbeeld: Of ik een broek koop of dat ik stof koop en een kleermakersgezel in huis neem, aan wie ik zijn dienst (d.w.z. zijn kleermakersarbeid) betaal, is voor mij volkomen onverschillig. Ik koop ze van de merchant tailor omdat ze zo goedkoper is. In beide gevallen zet ik geld dat ik uitgeef om in een gebruikswaarde, die aan mijn individuele consumptie moet toevallen, mijn individuele behoefte moet bevredigen, ik zet het niet om in kapitaal. De kleermakersgezel bewijst mij dezelfde dienst, of hij nu bij de merchant tailor voor mij werkt of bij mij thuis. Daarentegen bestaat de dienst die dezelfde kleermakersgezel, als hij door een merchant tailor ingezet wordt, deze kapitalist bewijst, hierin dat hij 12 uur werkt en er slechts 6 van betaald krijgt. De dienst die hij voor hem verricht bestaat dus hierin dat hij 6 uur voor niets werkt. Dat dit in de vorm van broekmakerij gebeurt, verdoezelt slechts de werkelijke transactie. Zo gauw de merchant tailor kan probeert hij de broeken daarom weer in geld om te zetten, d.w.z. in een vorm waaruit het specifieke karakter van de kleermakersarbeid volledig is verdwenen, en de verrichte dienst daarin tot uitdrukking komt dat een daalder twee daalders is geworden.

Dienst is überhaupt slechts uitdrukking voor de specifieke gebruikswaarde van de arbeid, voorzover deze niet als zaak maar als activiteit nuttig is. Do ut facias, facio ut facias, facio ut des, do ut des, zijn hier volkomen gelijkwaardige vormen van dezelfde verhouding, terwijl in de kapitalistische productie het beginsel do ut facias een zeer specifieke verhouding tussen de objectieve rijkdom en de levende arbeid uitdrukt. Omdat in dit kopen van diensten de specifieke verhouding tussen arbeid en kapitaal absoluut niet opgesloten zit, hetzij volledig in het niets opgegaan, hetzij helemaal niet aanwezig is, is het natuurlijk de lievelingsvorm van Say, Bastiat en konsoorten, om de verhouding tussen kapitaal en arbeid uit te drukken.)

Ook de arbeider koopt met geld diensten, wat een vorm van uitgave is, maar geen manier is om het geld in kapitaal om te zetten. Geen mens koopt medische of juridische ‘dienstverleningen’ als middelen, om het aldus uitgegeven geld in kapitaal om te zetten.

Een groot deel van de diensten hoort thuis bij de consumptiekosten van waren, zoals kokkin etc.

Het onderscheid tussen productieve en onproductieve arbeid bestaat alleen daarin of arbeid tegen geld als geld of tegen geld als kapitaal geruild wordt. Waar bv., zoals bij de selfemploying labourer, artisan etc., ik zijn waar koop, komt deze categorie überhaupt niet aan de orde omdat geen directe ruil tussen geld en arbeid van welke soort dan ook plaatsvindt, maar tussen geld en waar.

(Bij de niet materiële productie, zelfs als zij puur voor de ruil wordt bedreven, waren produceert, zijn twee dingen mogelijk:

1) Zij resulteert in waren die gescheiden van de producent bestaan, dus in het interval tussen productie en consumptie als waren kunnen circuleren, zoals boeken, schilderijen, alle kunstproducten, die van de kunstprestatie van de uitvoerende kunstenaar onderscheiden zijn. Hier is kapitalistische productie in zeer bescheiden mate toepasbaar. Deze mensen, voorzover ze niet als sculptors etc. gezellen etc. in dienst hebben, werken meestal (zo niet zelfstandig) voor een koopmanskapitaal, bv. boekhandelaren, een verhouding die slechts een overgangsvorm zelf vormt naar de alleen formeel kapitalistische productiewijze. Dat in deze overgangsvormen de exploitatie van de arbeid juist het grootst is, verandert niets aan de zaak;

2) Het product is niet los te maken van de act van het produceren. Ook hier vindt kapitalistische productiewijze slechts in beperkte mate plaats en zij kan naar de aard der zaak slechts in enkele sferen plaatsvinden. (Ik wil de dokter, niet zijn loopjongen). Bv. bij onderwijsinstituten kunnen de leraren simpelweg loonarbeiders voor de ondernemer van de ‘leer’-fabriek zijn. Met dat soort dingen geen rekening te houden bij het geheel van de kapitalistische productie).

“Productive labourer, die directly vermeerdert his master’s wealth”. (Malthus, Principles of Political Economy, 2-nd edition, London 1836).

Het onderscheid tussen productieve en onproductieve arbeid van belang met betrekking tot de accumulatie, omdat slechts de ruil tegen productieve arbeid een van de voorwaarden voor de terugomzetting van meerwaarde in kapitaal is.

De kapitalist als representant van het in zijn waarderealiseringsproces begrepene — van het productieve kapitaal — verricht een productieve functie die juist hierin bestaat dat hij productieve arbeid dirigeert en exploiteert. In tegenstelling tot meeverteerders van de surplusvalue, die niet in zo een directe en actieve verhouding staan tot de productie daarvan, is zijn klasse de productieve klasse par excellence. (Als bestuurder van het arbeidsproces kan de kapitalist productieve arbeid verrichten in die zin dat zijn arbeid in het totale arbeidsproces inbegrepen is dat zich in het product belichaamt.) Wij kennen hier alleen nog het kapitaal binnen het directe productieproces. Hoe het er met andere functies van het kapitaal voorstaat — en met de agenten waarvan het zich binnen deze functies bedient — kan pas later uitgewerkt worden.

De bepaling van wat productieve arbeid is (en daarmee ook van wat onproductieve arbeid is, als het tegendeel daarvan) berust dus hierop, dat de productie van het kapitaal productie van meerwaarde en de erdoor aangewende arbeid meerwaarde producerende arbeid is.

_______________
[1] Aristoteles
[2] Manifest der Kommunistischen Partei.