Karl Marx
De armoede van de filosofie
Tweede hoofdstuk: De metafysica van de politieke economie


2. Arbeidsdeling en machines

De arbeidsdeling opent volgens de heer Proudhon de reeks van economische ontwikkelingen.

Goede kant van de arbeidsdeling ‘Uit de aard van haar wezen is de arbeidsdeling de manier waarop de gelijkheid van voorwaarden en intelligenties wordt verwezenlijkt.’
(Dl. 1, blz. 93).
 
 
Slechte kant van de arbeidsdeling ‘De arbeidsdeling is voor ons een bron van armoede geworden.’
(Dl. 1, blz. 94.)

‘De arbeid komt, doordat hij wordt gedeeld volgens de wetmatigheid, die hem eigen is en die de voornaamste voorwaarde van zijn vruchtbaarheid is, tot de ontkenning van zijn doeleinden en heft zichzelf op.’
(Dl. 1, blz. 94.)
 
 
Op te lossen probleem Het vinden van ‘de nieuwe samenstelling, die de nadelen van de deling overwint en bovendien de nuttige werking ervan behoudt’.
(Dl. 1, blz. 97.)

 

De arbeidsdeling is volgens de heer Proudhon een eeuwige wet, een eenvoudige en abstracte categorie. Dientengevolge moet ook de abstractie, de idee, het woord alleen al voor hem genoeg zijn om de arbeidsdeling in de verschillende tijdperken van de geschiedenis te verklaren. De kasten, de gilden, de manufactuur, de grote industrie, alles moet door het eenvoudige woord delen verklaard worden. Eerst moet de betekenis van het woord delen behoorlijk bestudeerd worden en dan zal het niet meer nodig zijn de talrijke invloeden te onderzoeken die in ieder tijdperk de arbeidsdeling een bepaald karakter hebben gegeven.

De zaken worden echt te veel vereenvoudigd als ze tot de categorieën van de heer Proudhon herleidt worden. Zo categorisch voltrekt de geschiedenis zich niet. Er waren in Duitsland drie volle eeuwen voor nodig om de eerste arbeidsdeling van betekenis tot stand te brengen, nl. de scheiding tussen stad en platteland. De hele maatschappij verandert naarmate alleen al deze verhouding tussen stad en platteland verandert. Als we alleen maar deze kant van de arbeidsdeling in ogenschouw nemen, zien we hier de republieken van de oudheid, daar het christelijke feodalisme, hier het oude Engeland met zijn plattelandsbaronnen, daar weer het moderne Engeland met zijn katoenbaronnen (cotton-lords). In de 14e en 15e eeuw, toen er nog geen koloniën waren, toen Amerika nog niet en Azië alleen door tussenkomst van Constantinopel voor Europa bestond, toen de Middellandse Zee nog het middelpunt van handelsactiviteit was, had de arbeidsdeling een heel ander karakter, zag ze er heel anders uit dan in de 17e eeuw toen Spanjaarden, Portugezen, Hollanders, Engelsen en Fransen in alle werelddelen koloniën gesticht hadden. De uitbreiding van de markt en zijn voorkomen gaven de arbeidsdeling in verschillende tijdperken een voorkomen, een karakter, dat wel erg moeilijk van het woord delen, van het idee, van de categorie af te leiden was.

‘Alle economen sinds Adam Smith’, zegt de heer Proudhon, ‘hebben op de voor- en nadelen van de wet van de deling gewezen, maar daarbij de eerste veel belangrijker geacht dan de tweede, omdat dat beter bij hun optimisme paste en zonder dat ook maar één van hen zich had afgevraagd wat dan wel de nadelen van een wetmatigheid zouden kunnen zijn... Hoe leidt hetzelfde principe, streng tot in de consequenties ervan gevolgd, tot diametraal tegenovergestelde uitwerkingen? Niet één econoom, voor noch na Adam Smith heeft ooit gemerkt dat het er hier om gaat een probleem op te lossen. Say gaat zo ver dat hij erkent dat bij de arbeidsdeling dezelfde oorzaak, die het voordeel tot stand brengt, ook het nadeel tot gevolg heeft.’

(Dl. 1, blz. 95/96.)

Adam Smith heeft veel verder gekeken dan de heer Proudhon denkt. Hij heeft heel goed gezien, dat

‘in werkelijkheid de verscheidenheid in natuurlijke aanleg tussen individuen veel kleiner is dan wij denken. Deze zo verschillende aanleg, die de beoefenaars van verschillende beroepen schijnen te onderscheiden, mensen die al op gevorderde leeftijd zijn, zijn niet zozeer de oorzaak als wel het gevolg van de arbeidsdeling’.

(Smith, t.a.p., dl. 1, blz. 33/34.)

Oorspronkelijk verschilt een kruier minder van een filosoof dan een kettinghond van een hazewind. Het is de arbeidsdeling die een kloof tussen beide geopend heeft. Dit alles verhindert de heer Proudhon niet op een andere plaats te beweren dat Adam Smith geen notie had van de nadelige gevolgen, die de arbeidsdeling tot stand brengt, en te beweren dat J.-B. Say als eerste erkend heeft dat bij de arbeidsdeling dezelfde oorzaak die het voordeel tot stand brengt ook het nadeel tot gevolg heeft’.

Laten we ondertussen naar Lemontey luisteren; suum cuique (ieder het zijne).

‘De heer J.-B. Say heeft mij de eer bewezen in zijn voortreffelijke werk over politieke economie het principe te adopteren, dat ik in het fragment over de morele invloed van de arbeidsdeling voor het eerst aangetoond heb. De enigszins frivole titel van mijn boek [17] heeft hem ongetwijfeld niet toegestaan mij te citeren. Ik kan alleen dit als verklaring vinden voor het zwijgen van een schrijver, die te rijk is aan eigen geestesgoed om een zo bescheiden ontlening niet te vermelden’

(Lemontey, Oeuvres complètes, dl. 1, blz. 245, Parijs 1840).

Laten wij hem op deze wijze recht doen wedervaren: Lemontey heeft de kwalijke gevolgen van de arbeidsdeling, zoals deze zich heden ten dage voltrekt, interessant uiteengezet en de heer Proudhon heeft daar niets aan toe kunnen voegen. Maar nu we ons eenmaal door de schuld van Proudhon met deze vraag, wie het eerste was, hebben ingelaten, zij terloops opgemerkt dat al heel lang vóór Lemontey en zeventien jaar voor Adam Smith, de leerling van Adam Ferguson, deze laatste dit punt in een hoofdstuk dat speciaal over arbeidsdeling handelt, helder en duidelijk uiteengezet heeft.

‘Het is zelfs twijfelachtig of de algemene capaciteit van een natie in verhouding met de vooruitgang van de techniek toeneemt. In verscheidene takken van de techniek... wordt het doel volkomen bereikt als ze volledig ontdaan zijn van de medewerking van verstand en gevoel. En onwetendheid is evenzeer de moeder van de techniek als van het bijgeloof. Gedachte en fantasie zijn aan vergissingen onderworpen. Maar de gewoonte om voet of hand te bewegen hangt noch van de één, noch van de ander af. Men zou dus kunnen zeggen dat de volmaaktheid van de manufactuur erin bestaat dat de geest overbodig gemaakt wordt, en de zonder medewerking van het hoofd gedreven werkplaats als een mechanisme beschouwd kan worden, waarvan de afzonderlijke delen mensen zijn... De generaal kan in de krijgskunst zeer ervaren zijn, terwijl de verdienste van de soldaat beperkt is tot het uitvoeren van enige hand- en voetbewegingen. De een kan gewonnen hebben wat de ander verloren heeft. In een periode waarin alles gescheiden is kan zelfs de kunst van het denken een bijzonder beroep vormen.’

(A. Ferguson, Essai sur l’histoire de la société civile’ Parijs 1783, blz. 134-136).

Om onze literaire zijsprong te beëindigen: wij ontkennen uitdrukkelijk dat alle economen de voordelen van de arbeidsdeling veel belangrijker hebben gevonden dan de nadelen. Het is voldoende Sismondi te noemen. Proudhon heeft, wat de voordelen van de arbeidsdeling betreft dan ook niets anders te doen dan de algemene en algemeen bekende zegswijzen meer of minder hoogdravend te parafraseren.

Laten we nu kijken hoe hij van de arbeidsdeling, als algemene wet, als categorie, als idee begrepen, de nadelen afleidt die ermee verbonden zijn. Hoe komt het dat deze categorie, deze wet een ongelijke verdeling van de arbeid impliceert, ten nadele van het egalitaire stelsel aan de heer Proudhon?

‘Op dit plechtige ogenblik van de arbeidsdeling begint de stormwind over de mensheid te waaien. De vooruitgang voltrekt zich niet voor allen op gelijke en uniforme wijze... Hij begint ermee zich meester te maken van een klein aantal bevoorrechten... Het is deze bevoorrechting van personen van de kant van de vooruitgang, die zo lang heeft doen geloven aan de natuurlijke en door de voorzienigheid gewilde ongelijkheid in levensomstandigheden die kasten in het leven geroepen heeft en alle maatschappijen hiërarchisch heeft opgebouwd.’

(Proudhon, dl. 1, blz. 94.)

De arbeidsdeling heeft de kasten geschapen. Nu zijn echter de kasten de kwalijke gevolgen van de arbeidsdeling, dus heeft de arbeidsdeling kwalijke gevolgen in het leven geroepen. Quod erat demonstrandum (Hetgeen te bewijzen was).

Als men verder wil gaan en vragen wat de arbeidsdeling ertoe bracht kasten, hiërarchische stelsels en bevoorrechting te scheppen, dan zal Proudhon antwoorden: de vooruitgang. En wat gaf aanleiding tot de vooruitgang? De beperking. De beperking is voor de heer Proudhon de bevoordeling van personen door de vooruitgang.

Na de filosofie de geschiedenis, maar dan niet de beschrijvende, noch de dialectische, maar de vergelijkende geschiedenis. De heer Proudhon trekt een parallel tussen de boekdrukker van tegenwoordig en die van de middeleeuwen, tussen de arbeider van Creusot [18] en de hoefsmid op het platteland. Tussen de schrijver uit onze dagen en de schrijver uit de middeleeuwen, en hij laat de weegschaal uitslaan in het voordeel van diegenen die min of meer aan de arbeidsdeling onderhevig zijn, zoals de middeleeuwen die voortgebracht of overgeleverd hebben.

Hij stelt de arbeidsdeling van een historisch tijdperk tegenover die van een ander historisch tijdperk. Was dat het wat de heer Proudhon moest bewijzen? Nee. Hij moest ons de nadelen van de arbeidsdeling in het algemeen, van de arbeidsdeling als categorie tonen. Waarom zouden we echter bij dit deel van Proudhons werk stil blijven staan als hij zelf, zoals we zullen zien, iets later al deze zogenaamde ontwikkelingen uitdrukkelijk herroept?

‘De eerste uitwerking van versplinterde arbeid’, gaat de heer Proudhon verder, ‘is naast het bederven van de ziel, de verlenging van de arbeidsdag, die omgekeerd evenredig met de som van de aangewende intelligentie groeit... Aangezien echter de duur van de arbeidsdag de 16 tot 18 uur niet kan overschrijden zal de compensatie, vanaf het ogenblik waarop ze niet meer in de vorm van tijd kan worden genomen,

op de prijs genomen worden en het loon doen dalen... Wat vaststaat en wat we hier alleen nog hoeven op te merken is dat het algemene geweten het werk van een werkmeester en dat van een opperman niet als gelijkwaardig beoordeelt. Het verlagen van de prijs van een arbeidsdag wordt hierdoor een noodzaak, zodat de arbeider nadat zijn ziel door een vernederende bezigheid omlaag getrapt is er niet aan kan ontkomen, ook in zijn lichaam door het lage peil van het loon getroffen te worden.’

(Dl. 1, blz. 97/98.)

We gaan nu maar voorbij aan de logische waarde van deze syllogismen, die Kant afleidende paralogismen zou hebben genoemd.

Dit is de inhoud ervan:

De arbeidsdeling reduceert de arbeider tot een vernederende functie. Bij deze vernederende functie hoort een bedorven ziel. Bij dit bederven van de ziel hoort een voortdurend sterkere daling van het loon. Om te bewijzen dat deze daling van het loon aan een bedorven ziel beantwoordt, beweert de heer Proudhon ter geruststelling van het geweten dat het het algemene geweten is dat het zo wil.

Telt de ziel van de heer Proudhon mee in het algemene geweten?

De machines zijn voor de heer Proudhon ‘het logische tegendeel van de arbeidsdeling’ (dl. 1, blz. 135), en met behulp van zijn dialectiek begint hij met het veranderen van machine in werkplaats.

Nadat hij de moderne werkplaats verondersteld heeft om uit de arbeidsdeling de armoede te laten ontstaan, vooronderstelt de heer Proudhon de door de arbeidsdeling geschapen armoede om tot de werkplaats te komen en deze als dialectische ontkenning van deze armoede te kunnen poneren. Nadat hij de arbeider in moreel opzicht met een vernederende functie bedeeld heeft en in fysiek opzicht met de laagte van het loon, nadat hij de arbeider afhankelijk gemaakt heeft van de werkmeester en zijn arbeid tot de prestatie van een opperman omlaaggedrukt heeft, schuift hij de schuld opnieuw op werkplaats en machines, om de arbeider ‘door hem een meester te geven’, te degraderen en maakt zijn vernedering compleet doordat hij hem ‘van de rang van handwerker naar die van handlanger laat dalen’ (dl. 1, blz. 164). Mooie dialectiek! En als het hier nog maar bij bleef; maar nee, hij heeft behoefte aan een nieuwe geschiedenis van de arbeidsdeling, niet meer om daaruit de tegenstrijdigheden af te leiden, maar om de werkplaats op zijn manier te reconstrueren. Om dat te bereiken ziet hij zich genoodzaakt alles te vergeten wat hij over arbeidsdeling heeft gezegd.

De arbeid wordt georganiseerd en verdeeld op verschillende manieren, al naar gelang de werktuigen waarover hij beschikt. De handmolen veronderstelt een andere arbeidsdeling dan de stoommolen. Als men met de arbeidsdeling in het algemeen begint om vervolgens tot een speciaal productie-instrument, de machine, te komen betekent dat dus dat men de geschiedenis een klap in het gezicht geeft.

De machines zijn evenmin een economische categorie als de os die een ploeg trekt, ze zijn alleen maar een productiekracht. De moderne werkplaats, die op het gebruik van machines berust, is een maatschappelijke productieverhouding, een economische categorie.

Laten we nu kijken hoe de zaken zich in de schitterende fantasie van de heer Proudhon voltrekken.

‘In de maatschappij is het optreden van steeds maar weer nieuwe machines de antithese, de tegenformule van arbeid. Het is het protest van de genius van de industrie tegen verbrokkelde en mensen te gronde richtende arbeid. Wat is nu eigenlijk een machine? Een manier om de verschillende delen van de arbeid, die de arbeidsdeling gescheiden heeft, te verenigen. Iedere machine kan gedefinieerd worden als een samenvatting van verschillende handelingen... In de machine hebben we dus een herstel van de arbeider... De machines, die in de politieke economie tegenover de arbeidsdeling komen te staan, vertegenwoordigen de synthese, die in de menselijke geest tegenover de analyse gesteld wordt... De deling scheidde alleen de verschillende delen van de arbeid, doordat ze het aan ieder overliet zich te wijden aan het specialisme dat het beste bij hem paste. De werkplaats groepeert de arbeiders volgens de relatie van ieder deel tot het geheel..., hij introduceert het autoriteitsbeginsel in de arbeid... Maar dat is niet genoeg. De machine of de werkplaats voltooit, na de arbeider gedegradeerd te hebben door hem een meester te geven, diens vernedering door hem in rang te laten dalen van handwerker tot handlanger... De periode die wij op dit ogenblik doormaken, die van de machines, onderscheidt zich door een bijzondere karaktertrek, de loonarbeid. Loonarbeid is van latere datum dan arbeidsdeling en ruil.’

(Dl. 1, blz. 135/136, 161-164.)

Even een opmerking voor de heer Proudhon. De scheiding van verschillende delen van de arbeid, die een ieder de mogelijkheid geeft zich te wijden aan dat specialisme, dat het beste bij hem past, een scheiding, die de heer Proudhon vanaf het begin van de wereld dateert, bestaat pas in de moderne industrie onder de heerschappij van de concurrentie.

De heer Proudhon geeft ons nu een uiterst ‘interessante genealogie’ (dl. 1, blz. 161) om aan te tonen hoe de werkplaats uit de arbeidsdeling en de loonarbeid uit de werkplaats ontstaan is.

  1. Hij vooronderstelt iemand die ‘opgemerkt heeft’ dat de productiekrachten vergroot worden ‘als de productie in verschillende delen gesplitst wordt en ieder onderdeel door een afzonderlijke arbeider uitgevoerd wordt’.
  2. Deze persoon ‘vat de draad van dit idee op en houdt zich voor dat, als hij een vaste groep arbeiders vormt, uitgezocht voor het speciale doel dat hij in zijn hoofd heeft, hij een constantere productie zou bereiken enz.’. (Dl. l, blz. 161.)
  3. Deze persoon doet andere mensen een voorstel om ze zijn idee en de draad van zijn idee te doen begrijpen.
  4. Deze persoon ‘onderhandelt bij de aanvang van de industrie met zijn kameraden, die later zijn arbeiders worden, op voet van gelijkheid’. (Dl. l, blz. 163.)
  5. ‘Het is natuurlijk duidelijk dat deze oorspronkelijke gelijkheid spoedig moest verdwijnen met het oog op de voordelige positie van de meester en de afhankelijkheid van de loonarbeider.’ (Dl. l, blz. 163.)

Hier hebben we weer een staaltje van de historische en beschrijvende methode van de heer Proudhon.

Laten we nu eens van historisch en economisch gezichtspunt uit onderzoeken of de werkplaats en de machine inderdaad het gezagsbeginsel later dan de arbeidsdeling in de maatschappij hebben geïntroduceerd. Of aan de ene kant de arbeider gerehabiliteerd is, hoewel hij aan de andere kant aan gezag onderworpen werd. Of de machine de nieuwe samenstelling van de gedeelde arbeid, van de aan zijn analyse tegengestelde synthese van de arbeid is.

De maatschappij als geheel heeft met het interieur van een werkplaats gemeen dat ze ook haar arbeidsdeling kent. Als men de arbeidsdeling in een moderne werkplaats als voorbeeld neemt om ze op de hele maatschappij toe te passen, dan zou ongetwijfeld die maatschappij het beste voor de productie van haar rijkdom zijn georganiseerd, die slechts één enkele ondernemer als leider zou hebben. Die volgens een vooraf vastgestelde orde de functies onder de verschillende leden van de gemeenschap verdeelt. Maar zo is het helemaal niet. Terwijl in de moderne werkplaats de arbeidsdeling door het gezag van de ondernemer tot in het kleinste detail is geregeld, kent de moderne maatschappij geen andere regel, geen ander gezag voor de verdeling van arbeid, dan de vrije concurrentie.

Onder het patriarchale regime, onder het regime van de kasten, van het feodale en gildenstelsel was er arbeidsdeling in de hele maatschappij volgens bepaalde regels. Zijn deze regels door een wetgever verordend? Nee. Nadat ze oorspronkelijk uit de voorwaarden voor de materiële productie waren voortgekomen, werden ze pas veel later tot wet verheven. Zo werden deze verschillende vormen van arbeidsdeling even zo vele grondslagen van sociale organisaties. Wat de arbeidsdeling in de werkplaats aangaat, deze was in al deze maatschappijvormen erg weinig ontwikkeld.

Als algemene regel kan gesteld worden: hoe minder het gezag leiding geeft aan de deling van de arbeid in de maatschappij, des te meer ontwikkelt zich de arbeidsdeling binnen de werkplaats en des te meer is ze aan het gezag van de enkeling onderworpen. Dientengevolge staan gezag in de werkplaats en in de maatschappij in omgekeerde verhouding tot elkaar.

Het is verder nog van belang na te gaan wat voor een soort werkplaats dat is, waarin de bezigheden sterk gescheiden zijn, waar de taak van iedere arbeider tot een zeer eenvoudige handeling herleid is en waar het gezag, het kapitaal, de arbeiders indeelt en leiding geeft. Hoe is deze werkplaats ontstaan? Om deze vraag te beantwoorden moeten we onderzoeken hoe de eigenlijke manufactuurindustrie zich ontwikkeld heeft. Ik praat hier van die industrie die nog niet de moderne grote industrie met haar machines is, maar die al niet meer de industrie van de middeleeuwen, noch de huisindustrie is. We willen niet te zeer op details ingaan. We willen alleen maar een paar hoofdpunten vaststellen om aan te tonen hoe men met formules nog geen geschiedenis maakt.

Een van de meest onontbeerlijke voorwaarden voor de vorming van de manufactuurindustrie was de accumulatie van kapitaal, vergemakkelijkt door de ontdekking van Amerika en de invoer van zijn edele metalen.

Het is voldoende bewezen dat de vergroting van de hoeveelheid ruilmiddelen enerzijds de ontwaarding van lonen en grondrente, anderzijds de vergroting van de winsten in de industrie tot gevolg had. Met andere woorden: net zoveel als de klasse van grondbezitters en de klasse der arbeiders, de feodale heren en het volk, achteruitgingen, ging de klasse der kapitalisten, de bourgeoisie, vooruit.

Er waren nog andere omstandigheden die tegelijkertijd tot de ontwikkeling van de manufactuurindustrie bijdroegen: de vermeerdering van de op de markt gebrachte waren, zodra eenmaal de verbinding met Oost-Indië via de zeeweg om Kaap de Goede Hoop tot stand gebracht was. Verder het koloniale stelsel en de ontwikkeling van de zeehandel.

Een andere kant, waaraan in de geschiedenis van de manufactuurindustrie nog niet genoeg aandacht gegeven is, is het afdanken van het talrijke gevolg van de feodale heren, waarvan de laagst geplaatsten landlopers werden voordat ze de werkplaats ingingen. De schepping van de werkplaats werd in de 15e en 16e eeuw voorafgegaan door een vrijwel algemene landloperij. De werkplaats vond verder een machtige ruggesteun in de talrijke plattelanders, die als gevolg van de omzetting van akkers in weideland en als gevolg van de vooruitgang in de landbouw die minder arbeiders voor het bewerken van de akkers noodzakelijk maakte, in toenemende mate van het platteland verjaagd werden en hele eeuwen door naar de steden toestroomden.

Het groeien van de markt, de accumulatie van kapitaal, de in de sociale positie van de klassen ingetreden veranderingen, een hele massa mensen, die zich van hun bron van inkomsten beroofd zien — het zijn even zovele historische voorwaarden voor het ontstaan van de manufactuur. Het waren niet, zoals Proudhon zegt, vriendschappelijke overeenkomsten en dat soort dingen, die de mensen in de werkplaatsen deden samenkomen. Zelfs is de manufactuur niet opgegroeid in de schoot van de oude gilden. Het was de koopman, die de principaal van de moderne werkplaats werd en niet de oude gildenmeester. Bijna overal heerste een verbitterde strijd tussen manufactuur en handwerk.

De accumulatie, de concentratie van werktuigen en arbeiders ging vooraf aan de arbeidsdeling binnen het atelier. Een manufactuur bestond veeleer in de vereniging van veel arbeiders en vele handwerkers in één en hetzelfde lokaal, in één zaal onder het commando van een kapitaal, dan in het verdwijnen van vormen van arbeid en aanpassing van een speciale arbeider aan een zeer eenvoudige taak.

Het nut van een werkplaats bestond veel minder in de eigenlijke arbeidsdeling als wel in de omstandigheid dat er op grotere schaal gewerkt werd, veel nutteloze onkosten bespaard werden enz. Aan het einde van de 16e en in het begin van de 17e eeuw kende de Hollandse manufactuur de arbeidsdeling nog nauwelijks.

De ontwikkeling van de arbeidsdeling heeft als voorwaarde het verenigen van arbeiders in een werkplaats. Er is zelfs geen enkel voorbeeld, noch in de 16e, noch in de 17e eeuw, dat de verschillende takken van een en hetzelfde handwerk in die mate gescheiden bedreven werden dat het voldoende geweest zou zijn om ze op een plaats te verenigen om daarmee het atelier kant-en-klaar in het leven te roepen.

Maar toen mensen en werktuigen eenmaal verenigd waren, werd de arbeidsdeling gereproduceerd zoals die in de tijd van de gilden bestond, en dit wordt noodzakelijkerwijze binnen de werkplaats weerspiegeld.

Voor de heer Proudhon, die de zaken op zijn hoofd staande ziet, als hij ze al ziet, gaat de arbeidsdeling in de zin van Adam Smith vooraf aan de werkplaats, die eigenlijk de voorwaarde voor het bestaan ervan is.

De eigenlijke machines dateren van het einde van de 18e eeuw. Niets is smakelozer dan in de machines de antithese van de arbeidsdeling te zien, de synthese, die de verbrokkelde arbeid herstelt. De machine is een vereniging van arbeidsinstrumenten en in geen geval een verbinding van arbeidshandelingen voor de arbeider zelf.

‘Werd door de arbeidsdeling iedere arbeidsprestatie teruggebracht tot het hanteren van een eenvoudig instrument, de vereniging van al deze door één enkele motor in beweging gebrachte werktuigen vormt een machine.’

(Babbage, Traité sur l’économie des machines, etc., Parijs 1833, blz. 230.)

Eenvoudige werktuigen, accumulatie van werktuigen, samengestelde werktuigen, het in beweging zetten van een samengesteld werktuig door één enkele handmotor, de mens. Het in beweging zetten van deze instrumenten door natuurkrachten, machines, systeem van machines, die maar één motor hebben. Systeem van machines die een automatische motor hebben — dat is de ontwikkeling van de machine.

De concentratie van productie-instrumenten en de arbeidsdeling zijn even onafscheidelijk van elkaar als op het gebied van de politiek de centralisatie van de openbare macht en de scheiding van particuliere belangen.

Engeland met zijn concentratie van grond, dit werktuig van boerenarbeid, heeft eveneens arbeidsdeling in de landbouw en het gebruik van machines bij de landbouw. Frankrijk, dat deling van het werktuig, de grond, kent, het perceelstelsel, heeft over het algemeen noch arbeidsdeling in de landbouw, noch gebruik van machines bij de landbouw.

Voor de heer Proudhon is de concentratie van arbeidsinstrumenten de negatie van de arbeidsdeling. In de realiteit vinden we opnieuw het tegendeel. Naarmate de concentratie van werktuigen zich ontwikkelt, ontwikkelt zich ook de arbeidsdeling en omgekeerd. Dat is er de oorzaak van dat iedere grote uitvinding in de mechanische techniek een verdergaande arbeidsdeling tot gevolg heeft en iedere opvoering van de arbeidsdeling van haar kant nieuwe mechanische uitvindingen in het leven roept.

We hoeven er niet aan te herinneren, dat de grote vorderingen bij de arbeidsdeling in Engeland begonnen zijn na de uitvinding van machines. De wevers en de spinners waren grotendeels boeren, zoals men ze nog in achtergebleven landen aantreft. Het uitvinden van machines heeft de scheiding tussen manufactuurindustrie en landbouwindustrie voltooid. Wevers en spinners, vroeger in één gezin verenigd, werden door de machine gescheiden. Dankzij de machine kan de spinner in Engeland wonen, terwijl de wever tegelijkertijd in Oost-Indië leeft. Voor het uitvinden van machines was de industrie van een land voornamelijk gebaseerd op grondstoffen, die de grond van het land zelf voortbracht: in Engeland wol, in Duitsland vlas, in Frankrijk zijde en vlas, in Oost-Indië en in de Levant katoen, enz. Dankzij het gebruik van machines en stoom heeft de arbeidsdeling zich dermate kunnen uitbreiden, dat de van het nationale grondgebied onafhankelijk geworden grote industrie enkel en alleen afhangt van de wereldhandel, van de internationale ruil en van een internationale arbeidsdeling. Kort en goed, de machine oefent een dusdanige invloed op de arbeidsdeling uit dat wanneer bij het fabriceren van welk voorwerp dan ook het middel gevonden is om delen hiervan mechanisch te vervaardigen, de vervaardiging ervan al vrij spoedig apart wordt bedreven in twee van elkaar onafhankelijke bedrijven.

Moeten we nog spreken over het door de voorzienigheid ingegeven en filantropische doel, dat de heer Proudhon in het uitvinden en de oorspronkelijke toepassing van de machine ontdekt?

Toen in Engeland de markt dusdanig tot ontwikkeling was gekomen dat handenarbeid er niet meer voldoende voor kon zijn deed de behoefte aan machines zich voelen. Men ging nu denken over het toepassen van de mechanische wetenschap die al in de 18e eeuw kant-en-klaar ter beschikking stond.

Het eerste optreden van de werkplaats met mechanische aandrijving werd gekenmerkt door daden die allesbehalve filantropisch waren. Kinderen werden met de zweep aan het werk gehouden, ze werden voorwerp van handel, met weeshuizen werden contracten afgesloten. Alle wetten over de leertijd van arbeiders werden afgeschaft omdat er, om nu maar eens de frasen van de heer Proudhon te gebruiken, geen behoefte meer was aan synthetische arbeiders. Tenslotte waren sinds 1825 [19] bijna alle nieuwe uitvindingen het resultaat van botsingen tussen de arbeider en de ondernemer, die tot iedere prijs probeerde de beroepskwalificatie van de arbeider waardeloos te maken. Na iedere nieuwe, ook maar enigszins belangrijke staking, ontstond een nieuwe machine. De arbeider zag in het toepassen van machines zo weinig een soort rehabilitatie, een soort herstel zoals de heer Proudhon dat noemt, dat hij in de 18e eeuw zeer lang verzet heeft geboden aan de heerschappij van automatische machines die toen een aanvang nam.

‘Wyatt’, zegt Dr. Ure, ‘had de kunstmatig spinnende vingers (de drie rijen gegroefde walsen) ‘lang voor Arkwright uitgevonden [20]. De voornaamste moeilijkheid bestond niet zozeer in het uitvinden van een automatische machine..., de moeilijkheid bestond vooral in de discipline die nodig was om de mensen hun onregelmatige werkgewoonten te doen opgeven en zichzelf te laten vereenzelvigen met de onveranderlijke regelmaat van een grote automatische machine. Maar het ontwerpen en toepassen van een succesvolle code van bedrijfsdiscipline, aangepast aan de behoeften en het tempo van het machinale systeem, dat was de Herculische onderneming, de edele prestatie van Arkwright’.

(Dl. 1, blz. 21-23). [21]

Al met al heeft het invoeren van machines de arbeidsdeling binnen de maatschappij bevorderd, het werk van de arbeider in de werkplaats vereenvoudigd, het kapitaal geconcentreerd en de mens verbrokkeld.

Als de heer Proudhon econoom wil zijn en even de ‘ontwikkeling in de volgorde van de gedachten, volgens de geledingen in de rede’ terzijde wil laten, dan zal hij zijn licht opsteken bij Adam Smith in de tijd waarin de machinale werkplaats nog in de periode van zijn ontstaan verkeerde. Inderdaad, wat is er een verschil tussen de arbeidsdeling zoals die ten tijde van Adam Smith bestond en zoals wij haar in de machinale werkplaats zien! Om dit goed te begrijpen is het voldoende enige passages uit de ‘Filosofie van de manufactuur’ van Dr. Ure aan te halen.

‘Toen Adam Smith zijn onsterfelijke werk over de hoofdlijnen van de politieke economie schreef, was het automatische industriestelsel nog maar nauwelijks bekend. De arbeidsdeling scheen hem met recht het grote principe voor de vervolmaking van de manufactuur toe. Hij demonstreerde aan de hand van de fabricage van naalden hoe een arbeider, die zich volkomen specialiseert door het werken op één punt, productiever en minder kostbaar wordt. In iedere tak van de manufactuur zag hij hoe volgens dit beginsel bepaalde verrichtingen, zoals het snijden van messingdraden in gelijke stukken, gemakkelijk uitvoerbaar worden. Hoe andere werkzaamheden, zoals het vervaardigen en aanzetten van naaldenkoppen, verhoudingsgewijze moeilijker zijn. Hij concludeerde daaruit dat men aan elk van deze verrichtingen een arbeider kan aanpassen, wiens loon in overeenstemming is met zijn vaardigheid. Deze aanpassing is het wezen van de arbeidsdeling. Maar wat ten tijde van Dr. Smith goed als voorbeeld kon dienen, kan tegenwoordig het publiek met betrekking tot het werkelijke beginsel van de manufactuurindustrie slechts misleiden. De verdeling of beter de aanpassing van soorten arbeid aan de verschillende individuele vaardigheden past inderdaad niet in het werkplan van de automatische fabriek. Integendeel, overal waar een proces grote handigheid en een vaste hand vereist, onttrekt men het aan de te handige en vaak tot allerlei onregelmatigheden geneigde arbeider om het aan een apart mechanisme over te dragen, waarvan de automatische werking zo goed geregeld is dat een kind er toezicht op kan houden.

Het principe van het automatische systeem bestaat dus hierin dat handarbeid door mechanische arbeid wordt vervangen en dat de arbeidsdeling onder de handwerkslieden wordt vervangen door het splitsen van een proces in zijn onderdelen. Bij het systeem van handarbeid was de menselijke arbeid in de regel het duurste bestanddeel van een product, maar in het automatische systeem zien we dat geschoolde handarbeiders geleidelijk vervangen worden door eenvoudige machinebewakers.

De menselijke natuur is zo zwak dat hoe handiger de arbeider is, des te eigenzinniger en onhandelbaarder hij wordt, en dientengevolge minder geschikt voor een machinaal systeem waaraan hij, door zijn onvoorspelbaar eigenzinnig gedrag, aanzienlijke schade zou kunnen toebrengen. De voornaamste taak van de tegenwoordige fabrikant bestaat hier dus in, dat hij door het verbinden van wetenschap en kapitaal de werkzaamheden van zijn arbeiders weet terug te brengen tot het uitoefenen van hun waakzaamheid en handigheid, eigenschappen die ze in hun jeugd tot zeer grote volmaaktheid ontwikkelen, als men ze maar uitsluitend met een bepaald ding bezighoudt.

Volgens het stelsel van de arbeidsgradaties is er een leertijd van verscheidene jaren voor nodig, voordat hand en ogen handig genoeg worden om bepaalde kunststukjes met werktuigen te kunnen verrichten. Maar volgens het systeem dat een proces ontbindt, doordat het dat proces in zijn afzonderlijke wezenlijke bestanddelen opdeelt, en dat alle onderdelen ervan door een automatische machine laat uitvoeren, kan men deze bestanddelen aan een persoon met normale begaafdheid na een korte proeftijd toevertrouwen. In dringende gevallen kan men deze persoon zelfs van de ene machine aan de andere plaatsen, als de bedrijfsleider dat goed dunkt. Zulke veranderingen verschillen totaal van de oude praktijk van arbeidsdeling die aan de ene arbeider de taak toewijst om speldenkoppen te maken en aan de andere om speldenpunten te scherpen. Een bezigheid waarvan de vervelende eenvormigheid de arbeiders afstompt... Maar volgens het beginsel van gelijkschakeling of het automatische systeem worden de vaardigheden van een arbeider slechts aan een aangename vorm van oefening onderworpen enz. ...Omdat zijn bezigheid bestaat uit het bewaken van een goedgeregeld mechanisme kan hij ze in korte tijd leren. Doordat hij zijn arbeid van de ene op de andere machine overdraagt wisselt hij van bezigheid en ontwikkelt zijn denkbeelden, omdat hij over de algemene combinaties nadenkt, die hij en zijn medearbeiders door hun arbeid tot stand brengen. Zo kan dit inperken van de vaardigheden, deze vernauwing van denkbeelden, dit storen van de lichamelijke ontwikkeling, die niet zonder reden aan de arbeidsdeling werden toegeschreven, onder gewone omstandigheden niet plaatsvinden in een systeem van gelijke verdeling van de werkzaamheden.

Het voortdurende doel, de tendens van alle vervolmaking in de techniek, gaat inderdaad in de richting van het volledig kunnen ontberen van de arbeid door de mens of van het verlagen van de prijs daarvan, doordat men de arbeid van vrouwen en kinderen in de plaats stelt van die van volwassen arbeiders of ongeschoolde arbeid in plaats van geschoolde... Deze tendens om alleen nog kinderen met levendige ogen en handige vingers in plaats van geoefende arbeiders te werk te stellen toont dat het schoolse dogma van de opdeling van de arbeid in verschillende graden van bekwaamheid door onze verlichte fabrikanten eindelijk terzijde geschoven is.’

(André Ure, Philosophie des manufactures ou économie industrielle, dl. 1, hst. 1.) [22]

Wat de arbeidsdeling in de moderne maatschappij kenmerkt is het feit dat zij specialisten, vaklieden, en daarmee vakidioten voortbrengt.

‘Bewondering grijpt ons aan’, zegt Lemontey, ‘als wij de Ouden dezelfde persoon zich tegelijk in hoge mate zien onderscheden als filosoof, dichter, redenaar, historicus, priester, staatsman en veldheer. Onze geest wordt verbijsterd als we een zo veelomvattend terrein in ogenschouw nemen. Tegenwoordig blijft een ieder op zijn eigen terrein en sluit zich daarin op. Ik weet niet of door deze verbrokkeling het gebied wordt uitgebreid, maar ik weet wel dat de mens kleiner wordt.’

(Lemontey, Oeuvres complètes, dl. 1, blz. 213.)

Wat de arbeidsdeling in de gemechaniseerde werkplaats kenmerkt is, dat ze ieder speciaal kenmerk verloren heeft. Maar vanaf het ogenblik dat iedere bijzondere ontwikkeling ophoudt doet zich de behoefte aan universaliteit, het streven naar een alzijdige ontwikkeling van het individu gelden. De gemechaniseerde werkplaats schakelt specialisten en vakidiotisme uit.

De heer Proudhon, die deze ene revolutionaire kant van de gemechaniseerde werkplaats in het geheel niet begrepen heeft, doet een stap terug en stelt de arbeider voor niet enkel en alleen het twaalfde deel van een naald, maar achtereenvolgens alle twaalf delen ervan te vervaardigen. De arbeider zou zo tot kennis en bewustzijn van de naald komen. Dat is in één woord het synthetische werk van de heer Proudhon. Niemand zal beweren dat een beweging naar voren doen en weer één naar achteren ook een synthetische beweging doen genoemd kan worden.

Al met al gaat de heer Proudhon niet uit boven het ideaal van de kleine burger. Om dit ideaal te verwezenlijken kan hij niets beters bedenken dan ons terug te brengen tot ambachtsgezellen of hooguit ambachtsmeesters uit de middeleeuwen. Het is voldoende, zegt hij ergens in zijn boek, een enkele keer in zijn leven een meesterstuk gemaakt te hebben, zich een enkele keer mens gevoeld te hebben. Is dat niet zowel naar de vorm als naar de inhoud het door de gilden uit de middeleeuwen verlangde meesterstuk?

_______________
[17] Pierre-Edouard Lemontey bedoelt zijn boek ‘Raison, folie, chacun son mot; petit cours de morale mis à la portée des grands enfants’ (Rede, dwaasheid, een ieder zijn woord; klein leerboek van de moraal, aangepast aan het bevattingsvermogen van grote kinderen), dat in 1801 in Parijs verscheen. Marx haalt Lemonteys geschrift ‘Influence morale de la division du travail’ (De zedelijke invloed van de arbeidsdeling) aan, waarin Lemontey aan bovenstaand boek refereert.
[18] Creusot — Franse stad in het Bourgondische bergland, bekend door de in 1836 gestichte N.V. Scheider & Co., één der grootste ijzer-, staal- en geschutfabrieken van de 19e eeuw.
[19] In 1825 brak in Engeland de eerste cyclische crisis uit die de economie van het hele land in zijn greep kreeg, in het algemeen de eerste overproductiecrisis in de geschiedenis van het kapitalisme. De crisis die zich tot de gehele toenmalige kapitalistische wereld uitbreidde duurdo tot medio 1826.
[20] Spinmachines: tussen 1735 en 1825 werden in Engeland belangrijke uitvindingen inzake het mechaniseren van het spinnen gedaan die voor de ontwikkeling van het kapitalisme van grote betekenis waren. 1735: Spinmachine van John Wyatt; 1764: Spinning Jenny van Hargreaves, vervolmaakt in 1769-1771 door Arkwright; 1779: Hand-Mule of mulemachine van Crompton; 1825: Self-actor (‘zelfdoener’), de automatische spinmachine van Robert.
[21] Marx citeert het werk van Andrew Ure, ‘Philosophie des manufactures ou économie industrielle...’, Brussel 1836 (deel 1, afd. 1, hfst. 1). Voor het onderhavige boek werd gebruik gemaakt van de in 1861 in Londen verschenen derde Engelse druk ‘The Philosophie of Manufactures: or an Exposition of the Scientific Moral and Commercial Economy’ (Filosofie van de manufactuur of uiteenzetting over de wetenschappelijke, zedelijke en commerciële economie), waarin het citaat op blz. 15/16 staat.
[22] T.a.p., blz. 19-23.