Ernest Mandel

De dialectiek van productiekrachten, productieverhoudingen en klassenstrijd

De categorieën latentie en parametrisch determinisme in de materialistische geschiedsopvatting


Bron: Die Dialektik von Produktivkräften, Produktionsverhältnissen und Klassenkampf der Latenz und des parametrischen Determinismus in der materialistischen Geschichtsauffassung (Bochum, 29. Oktober 1987) — De dialectiek van productiekrachten, productieverhoudingen en klassenstrijd naast de categorieën latentie en parametrisch determinisme in de materialistische geschiedsopvatting
In: Die versteinerten Verhältnisse zum Tanzen bringen. Beiträge zur marxistischen Theorie heute, Beiträge von Ursula Beer, e.a. Berlin, Dietz Verlag, 1991, p. 100-112
Vertaling: Wim Seegers
HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !

Qr-MIA

       


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:


Verwant
Brieven over de materialistische geschiedenisopvatting
Het historisch materialisme – Voor arbeiders verklaard
Inleiding in het historisch materialisme

1. De klassenstrijd als objectief gegeven

Om de materialistische opvatting van de geschiedenis materialistisch te begrijpen, moet men ervan uitgaan dat men de wereld niet bewust kan veranderen, als men haar niet juist interpreteert.

De pogingen om de wereld te veranderen vormen een reële beweging. Deze reële beweging is onafhankelijk van het feit of wij haar begrijpen of niet. Marx’ stelling in het Communistisch Manifest – “De geschiedenis van alle samenlevingen is de geschiedenis van klassenstrijd” – wordt onbegrijpelijk als men ervan uitgaat dat er alleen bewuste klassenstrijd bestaat. Het marxistische klassenbegrip is een objectief klassenbegrip, de klassenstrijd is een objectief proces. De vraag hoe men zich tot deze werkelijke beweging verhoudt is subjectief, maar de klassenstrijd vindt plaats, ongeacht of men haar als zodanig erkent of niet.

Slaven hebben klassenstrijd gevoerd zonder zich ervan bewust te zijn dat ze klassenstrijd voerden. De lijfeigenen hebben klassenstrijd gevoerd zonder zich enige wereldhistorische doelen voor deze klassenstrijd voor te stellen. En ook de heersende klassen hebben vaak hun klassenstrijd gevoerd zonder er enig idee van te hebben dat zij een klasse waren.

Naast deze reële beweging van de klassenstrijd is er een tweede, die van de wetenschap, van begripsvorming, van theorievorming, van opeenvolgende pogingen om te begrijpen wat er zich werkelijk in de geschiedenis en de maatschappij afspeelt: de vorming van een wetenschappelijke maatschappij- of geschiedsopvatting.

Deze twee bewegingen zijn lange tijd onafhankelijk van elkaar geweest. De eerste gaat duidelijk vooraf aan de tweede. Marx en het marxisme proberen ze met elkaar te verbinden. Of het lukt of niet, daarover zal uiteindelijk de geschiedenis oordelen.

Maar het zijn twee gescheiden bewegingen, en het waren twee verschillende bewegingen voor Marx, Engels en alle klassieke marxisten. Kernachtige uitspraken van Marx, Engels en Lenin over dit onderwerp bevestigen dit.

Marx heeft geschreven dat hij niets zo veracht als een wetenschapper die de resultaten van zijn onderzoek vervalst om de een of andere zaak te dienen, ook de zaak van het proletariaat. Het is in strijd met de elementaire vereisten van de wetenschappen om de resultaten van onderzoek te veranderen, te verzwijgen, te onderdrukken, ze aan een of andere politieke kwestie te onderwerpen.

Engels zei, zich daarbij richtend tot het partijbestuur van de SPD: De arbeidersbeweging heeft de socialistische wetenschap nodig, en de socialistische wetenschap kan zich alleen ontwikkelen in volledige vrijheid. Zij kan zich aan geen enkel partijbestuur onderwerpen. Zonder een vrije ontwikkeling van de wetenschap, is er geen wetenschap.

Bovendien is er tenslotte de beroemde uitspraak van Lenin. Hij stelde dat alleen de waarheid revolutionair is. Op het eerste gezicht lijkt dat een banaliteit, maar het is geen banaliteit. Het betekent dat men nooit kan verklaren dat vervalsing of onwaarheid in dienst staat van de revolutie. Daarom is er geen bourgeoiswetenschap en geen proletarische wetenschap. Er is wetenschap. Voor zover zij burgerlijk is, is zij niet wetenschappelijk. Voor zover zij wetenschappelijk is, is zij niet bourgeois.

Dit sluit vanzelfsprekend niet uit dat wetenschappelijke inzichten, vooral op het gebied van de menswetenschappen, ideologisch op grond van burgerlijke klassenvooroordelen en klassenbelangen kunnen worden geherinterpreteerd. Maar dan gaat het om ideologie en juist niet om wetenschap.

De wetenschap beantwoordt aan haar eigen wetten en moet deze gehoorzamen. Zij staat niet in dienst van het proletariaat, de bevrijding van de arbeidersklasse, of welke andere politieke taak dan ook. Wetenschap dient de bevrijding alleen doordat zij wetenschap is, d.w.z. doordat zij werkelijke inzichten maximaal poogt te verzamelen en diegenen die politieke conclusies trekken helpt de juiste politieke conclusies te trekken. Door zich van deze logica af te keren, helpt zij het proletariaat en de revolutie niet, maar schaadt zij deze.

Daarnaast is er een andere beweging gaande, die ouder is dan de beweging van de zelfbevrijding van het proletariaat. Een emancipatiebeweging van alle onderdrukten en uitgebuitenen, sinds het einde van de prehistorie, sinds millennia. Deze beweging is gelegen in de fundamentele momenten van de antropologie, in de natuur van de mens: maatschappelijke arbeid, maatschappelijk karakter van de arbeid, maatschappelijke oorsprong van de communicatie, en in de onmogelijkheid zich daaraan te onttrekken zonder op het terrein van gevoel en bewustzijn daarvoor een hoge prijs te betalen. Ten aanzien van deze emancipatiebeweging neemt ieder individu deels een maatschappelijk bepaalde, deels een individueel psychologisch bepaalde, keuzepositie in. Deze volgt geenszins automatisch uit wetenschappelijke inzichten.

Het is, zoals Marx zichzelf heeft uitgedrukt, een categorische imperatief om alle maatschappelijke verhoudingen te bestrijden waarin de mens een vernederd, geknecht wezen is[1], d.w.z. om in alle politieke en maatschappelijke conflicten een positie te kiezen aan de kant van de uitgebuitenen en onderdrukten.

Dat betekent vandaag de dag, in de burgerlijke maatschappij, een positie kiezen aan de kant van de arbeidersklasse en andere onderdrukte lagen van de bevolking, arme boeren in de Derde Wereld, onderdrukte vrouwen, onderdrukte jeugd, enz. Dit is een morele plicht, een gewetenszaak, die niet voortvloeit uit van de wetenschappelijke zekerheid dat het socialisme zal overwinnen.

Men kan er zelfs van overtuigd zijn dat de barbarij zal zegevieren en derhalve geen seconde deze morele, categorische imperatief opgeven. Omgekeerd kan men ervan overtuigd zijn dat het socialisme zal winnen, uit wetenschappelijke gronden, en zich moreel als een varken gedragen. Telkens wanneer de socialistische beweging wordt geleid door mensen die delen van de arbeidersklasse of andere onderdrukte klassen/lagen van de bevolking als varkens behandelen, is dat meestal om zogenaamde realpolitik-redenen. Maar de gevolgen zijn realpolitieke rampen. Het loont niet, vanuit het standpunt van de arbeidersklasse en de reële emancipatiebewegingen, om zich als morele varkens te gedragen.

Dit is de belangrijke les die wij vandaag onder andere uit de verschrikkelijke geschiedenis van stalinistische onderdrukking, de grote zuiveringen van de jaren dertig, waarbij Stalin meer communisten heeft vermoord dan Hitler, en de Moskouse processen kunnen leren. Deze gebeurtenissen zijn vandaag – na vijftig jaar – niet vergeten en dwingen de Sovjetleiding daartoe een standpunt in te nemen. En dit ofschoon er voor het eerst in de geschiedenis van de Sovjet-Unie een generatie aan de macht is die met deze verschrikkelijke misdaden persoonlijk niets te maken heeft, omdat zij nauwelijks geboren was, of in elk geval nog geen verantwoordelijkheid had in de politiek en de staat.

Dit toont, dat in tegenstelling tot het geloof van vele onrealistische “pseudo-realpolitici” deze categorische imperatief, waar de jonge Marx over sprak, een diepe realpolitieke betekenis heeft. Het toont aan dat er geen grote misdaden zijn in de geschiedenis van de mensheid, en vooral niet in de geschiedenis van de arbeidersbeweging, die niet steeds opnieuw, in elke generatie, antwoorden vereisen, op de agenda komen en opnieuw met hartstocht als thema worden opgeworpen.

Dienovereenkomstig is het voor mensen uit de politieke stroming waartoe ik behoor niet zo’n grote verrassing maar eerder een genoegdoening dat vandaag in de Sovjet-Unie duizenden met name uit de jongere generatie gerechtigheid voor de slachtoffers van Stalin en de onbeperkte en onverbiddelijke toepassing van het beginsel van glasnost, van transparantie, op het verleden eisen, d.w.z. de invoering van een eerlijke en wetenschappelijke geschiedschrijving van zowel de Communistische Partij van de Sovjet-Unie (CPSU) als de Sovjet-Unie als staat.

Dit is een voorwaarde voor zelfs de kleinste, meest beperkte aanzet tot democratisering van het maatschappelijke leven van vandaag de dag. Want zonder de waarheid over het verleden, is de waarheid over het heden onmogelijk.

Het is tegelijkertijd een belangrijke les voor de aanbidders en volgelingen van Stalin en Mao, een belangrijke les in echte realpolitiek, om te beseffen wat zich werkelijk met elkaar verbindt in de geschiedenis, in de hoofden van de mensen en in het dagelijks leven: de reële beweging van klassenstrijd en de reële beweging van wetenschap, de reële beweging van emancipatie en de reële beweging van de emancipatoire historische categorische imperatief.

2. Latentie in de geschiedenis

De lezer zou zich kunnen afvragen wat dit alles te maken heeft met het onderwerp materialistische geschiedsopvatting, of dit niet een sektarisch politiek zijspoor is in een of andere bijzaak. Ik geloof daarentegen dat wij hier de kern van de zaak raken, omdat wij de in de traditionele uiteenzettingen van het historisch materialisme te kort gekomen categorie latentie proberen te verduidelijken. Latentie, dat betekent de nog niet gerealiseerde mogelijkheid, waarvan de verwerkelijking echter al in de verhoudingen ligt besloten en die zich geleidelijk begint te ontwikkelen. Daarmee wordt de betrekkelijke onbepaaldheid van de ontwikkeling van de geschiedenis op korte en middellange termijn bedoeld, de mogelijke variaties in de afloop van de klassenstrijd, de invloed van de subjectieve factor in de geschiedenis en de verschillende uitkomsten die, afhankelijk van deze schommelingen, de afloop van het proces op korte termijn bepalen.

Een voorbeeld hiervan, dat de rol van Stalin en de Sovjetbureaucratie in de geschiedenis illustreert: het eind augustus 1939 gesloten niet-aanvalspact tussen Hitler-Duitsland en de Sovjet-Unie. Over de redenen die de Sovjetregering ertoe brachten dit pact te sluiten, bestaat veel literatuur. Men kan hierover twisten, maar mijns inziens had de Sovjetregering in deze specifieke historische situatie nauwelijks een andere keus. Maar er waren nevenverschijnselen bij dit verdrag die niets te maken hadden met historische fataliteit of bepaaldheid door welke objectieve voorwaarden dan ook. Ik wil slechts op twee aspecten wijzen:

Tijdens de slotzitting in het Kremlin, bij de ondertekening van het verdrag, heeft Stalin een toost op Hitler uitgebracht die destijds op grote schaal door de Duitse pers werd verspreid en de communisten, vooral die in gevangenissen en concentratiekampen, geschokt heeft. Deze toost begon met de woorden: “Wij weten hoe het Duitse volk zijn Führer liefheeft en daarom brengen wij een toost uit op Adolf Hitler.” Dat dat nodig was om de Sovjet-Unie te redden of om de Oekraïense en Joodse inwoners van Oost-Polen voor een inval van het nazi-leger te behoeden, kan vandaag de dag met goed geweten geen mens serieus beweren. Dit verdrag zou ook zijn afgesloten als die toost niet was uitgebracht. Dit was puur opportunisme, pseudo-realpolitik, die er gewoon toe geleid heeft, dat honderdduizenden mensen misleid, onzeker, verward en gedemoraliseerd werden.

Daarnaast was er een tweede, nog erger nevenverschijnsel bij dit verdrag; namelijk het geheime protocol. Dit geheime verdrag voorzag in de deling van Polen en de annexatie van Oost-Polen door de Sovjet-Unie. Het bevat de ongelooflijke zin dat de Sovjetregering van de Duitse regering, d.w.z. van Adolf Hitler, eist dat elke agitatie voor het herstel van de Poolse staat tegengegaan moet worden.

Geen mens kan vandaag de dag ook maar iets ten gunste van deze formule zeggen, maar de negatieve gevolgen laten zich precies vaststellen: dieper, in het bewustzijn van de Poolse volksmassa’s inclusief de arbeidersklasse geworteld nationalisme, vijandigheid tegenover de Sovjet-Unie, en dit om begrijpelijke redenen.

De betekenis van deze gebeurtenissen ligt daarin dat het hele concrete historische proces in de jaren na 1939 uitmondde in een specifiek bewustzijn van de tien miljoen Poolse arbeiders, dat de Solidarność-beweging van 1980 teweegbracht. Deze gebeurtenissen tonen ook, dat dit historische proces niet noodzakelijkerwijs zo moest verlopen en betrekkelijk kleine schommelingen in de klassenstrijd, de rol van de subjectieve factor en de leiding tot geheel andere resultaten geleid zouden kunnen hebben, tot een geheel andere constellatie van sociale en politieke krachten tien, twintig of dertig jaar later.

Op lange termijn zijn deze schommelingen weliswaar aan de grote historische ontwikkelingstendensen, die door de ontwikkelingsgraad van de productiekrachten, de realiteit van de productieverhoudingen, de klassenstructuren, de structurering en fractionering van de grote sociale klassen in grote klassenfracties worden bepaald, ondergeschikt.

Maar dit soort grote Sirius-beschouwing, een beschouwing van onze arme kleine aarde vanuit de ruimte, helpt ons niet. Wij staan midden in dit historische proces. Voor ons en diegenen die onmiddellijk na ons komen, is het beslissend of Hitler aan de macht komen kon of niet, of Stalin aan de macht kwam of niet, of de Tweede Wereldoorlog op de ene of de andere manier afliep, of de poging om het kapitalisme ten val te brengen slaagde, zoals in Joegoslavië en China, of mislukte, zoals in Italië, Griekenland en Indonesië.

In het geval van Duitsland heeft het de mensheid tachtig miljoen doden gekost. In het geval van Indonesië, heeft het het Indonesische volk een miljoen doden gekost. Dat zijn geen onbeduidende details in de geschiedenis. In die zin is de relatieve onbepaaldheid van het historisch proces, de mogelijkheid, dat de confrontaties tussen de klassen in een crisisperiode in deze of gene zin eindigen, van nogal doorslaggevend belang voor het politieke handelen.

Een beruchte, clichématige en uiteindelijk inhoudsloze stelling in de kleinburgerlijke opvatting van politiek is dat politiek de kunst van het mogelijke is. Maar wie bepaalt wat mogelijk en wat de grens van het mogelijke is? Precies dat leidt ons terug naar het probleem van de latentie, het nog niet gerealiseerde maar wel reeds realiseerbare mogelijke.

Geen enkele maatschappij kan over haar eigen schaduw springen en productieverhoudingen verwerkelijken waarvoor de materiële basis, d.w.z. de graad van ontwikkeling van de productiekrachten, nog niet gegeven is. Dienovereenkomstig konden noch de Oktoberrevolutie noch de Chinese Revolutie en al helemaal niet de Chinese Culturele Revolutie zuivere socialistische productieverhoudingen scheppen. Daarvoor waren deze landen te arm.

Ook met de beste wil en de diepste revolutionaire overtuiging was de sociale arbeidsdeling tussen producenten en bestuurders, wat slechts een verzachtende term is voor bureaucraten, niet te vermijden. Om deze sociale arbeidsdeling te vermijden, heeft men als voorwaarde een ontwikkelingsgraad van de productiekrachten nodig, die het toelaat het maatschappelijk noodzakelijke product in vier arbeidsuren per dag te realiseren. Alleen onder dergelijke voorwaarden is deze fundamentele maatschappelijke arbeidsdeling, die, zoals Engels het zo vaak heeft uitgelegd, aan de basis ligt van het ontstaan en de ontwikkeling van de staat, daadwerkelijk af te schaffen. Zolang deze materiële voorwaarde niet bestaat, kan men haar niet kunstmatig afschaffen. Men kan hoogstens, zoals de maoïsten geprobeerd hebben te doen, de bestuurders er toe brengen een dag per week in de materiële productie te werken. Maar ook als men één dag in de materiële productie werkt en vijf dagen als bestuurder, blijft men nog altijd een van de producenten losgemaakte bestuurder, d.w.z. een bureaucraat. Dat is materieel onvermijdelijk.

Dit betekent echter niet dat slechts één maatschappelijke variant, slechts één variant van productie- en machtsverhoudingen op deze basis mogelijk is. Het tegendeel valt al aan te tonen met een historisch precedent.

3. Gegeven productiekrachten kunnen tot verschillende productieverhoudingen leiden

Aan het einde van de 18e eeuw bestond er geen fundamenteel kwalitatief verschil in de ontwikkelingsgraad van de productiekrachten, de techniek en de materiële rijkdom tussen Frankrijk aan de ene kant en Zweden en Noord-Italië aan de andere kant. Engeland en België waren zeker veel sterker geïndustrialiseerd. En toch hadden we een succesvolle burgerlijke revolutie in Frankrijk en geen in Zweden of Noord-Italië. Tegelijkertijd, bij dezelfde ontwikkelingsgraad van de productiekrachten, dezelfde techniek, dezelfde paar moderne fabrieken, op basis van dezelfde infrastructuur, hebben zich verschillende varianten van heerschappij en verschillende varianten van productieverhoudingen ontwikkeld.

Vandaag de dag zijn wij getuige van de derde, technologische revolutie, de enorme, meer geavanceerde industriële techniek in de verschillende landen van de wereld. Op basis van deze zelfde techniek bestaan de kapitalistische productieverhoudingen voort. Maar op basis van dezelfde techniek, kunnen we morgen een succesvolle socialistische revolutie bereiken. Daarmee bedoel ik geen doorbraak naar zuiver socialistische productieverhoudingen, maar naar veel geavanceerdere, postkapitalistische productieverhoudingen.

Er is geen noodlottige, directe automatische determinatie. In de analyse moet een tussenschakel ingevoerd worden, het resultaat van historische etappes in de klassenstrijd. Om nogmaals een precedent te citeren: Men kan de overwinning van de Joegoslavische revolutie en de nederlaag van de revoluties in Griekenland en Italië aan het eind van de Tweede Wereldoorlog niet daardoor verklaren, dat de productiekrachten in Joegoslavië meer ontwikkeld waren dan in Griekenland of Italië. Veeleer bestond ook hier op basis van dezelfde productiekrachten een heel verschillende historische ontwikkeling, met een omwenteling van de productieverhoudingen in Joegoslavië en geen omwentelingen in Griekenland en Italië.

Precies zo als op basis van een gegeven technische infrastructuur, materiële ontwikkeling van productiekrachten, materiële rijkdom en armoede van een maatschappij minstens op korte en middellange termijn verschillende historische ontwikkelingen mogelijk zijn, precies zo kan de ontwikkeling van de klassenstrijd zelf in het kader van de bestaande productieverhoudingen in verschillende richtingen gaan.

De bijzondere, in mijn ogen op lange termijn historisch beslissende tendens van het moderne proletariaat tot zelforganisatie, zelfbeschikking en zelfbevrijding, die wordt samengevat in de stelling “de bevrijding van de arbeidersklasse kan alleen het werk van de arbeidersklasse zelf zijn”, is niet in de sfeer van het bewustzijn maar in de kapitalistische productieverhoudingen geworteld. Haar historische fundamentele wortel, die de Italiaanse marxist Gramsci het duidelijkst onderkende, ligt in het kapitalistische grootbedrijf.

In tegenstelling tot een mystificatie, een totaal verkeerd beeld van de geschiedenis, dat zowel door sommige pseudomarxisten als door burgerlijke historici nog steeds wordt verdedigd, heeft deze fundamentele tendens niets te maken met de oorspronkelijke arbeidersbeweging van de 19e eeuw, die over het geheel genomen, zoals de Engelse term “trade union” en de Vlaamse term “vakorganisatie” (beroepsorganisatie) duidelijk uitdrukken, van gilde-oorsprong is, d.w.z. deels een voorkapitalistische oorsprong heeft.

Pas in de twintigste eeuw, met de concentratie van duizenden en later tienduizenden arbeiders in grote bedrijven, ontstaat naast en tegenover de traditie en de tendens tot beroepsorganisatie de traditie en de tendens tot bedrijfsorganisatie. Daarmee is de historische potentie of latentie van de radenorganisatie bereikt, d.w.z. de zelforganisatie van de arbeidersklasse, die probeert, niet enkel voor hogere lonen en kortere arbeidstijden te strijden, maar de productiemiddelen in haar eigen beheer en onder haar eigen heerschappij over te nemen. Zij leert uit ervaring dat zolang als zij niet heerseres over de productiemiddelen en het maatschappelijk meerproduct is, dat, wat geproduceerd wordt en hoe het verdeeld wordt, alle andere vormen van verworvenheden op zijn best deelverworvenheden blijven, die aan haar afhankelijkheidsituatie als een onderdrukte sociale klasse uiteindelijk niets veranderen.

Als we deze sociologische verklaring van de radenbeweging of zelforganisatie, de worteling van deze historische tendens in de kapitalistische productieverhoudingen zelf, erkennen, dan is het gemakkelijk een voorspelling te doen, die vooral in de BRD als een provocatie kan worden gezien: Deze tendens zal zich in de toekomst sterker verwerkelijken dan in het verleden het geval was.

Met betrekking tot de ontwikkeling in Europa van de dertiende tot de negentiende eeuw bestaat er een prachtig gedicht van de protestantse dichter Lenau (19e eeuw), dat Die Albigenser heet en de historische bewegingen zeer treffend beschrijft en eindigt met de mooie woorden: “Auf Hus und Žižka folgten Luther [hier heeft hij zich een beetje vergist; E.M.], Hutten [dat klopt; E.M.], die Wiedertäufer, die Cevennenstreiter, die Stürmer der Bastille und so weiter.”

Deze regel van “en zo verder”, daarover hoeft men vandaag de dag nauwelijks nog te twisten, kan men doortrekken: de revolutie van 1848/49, de Commune van Parijs, de Russische revolutie van 1905, de Russische revolutie van 1917, de Duitse revolutie van 1918, de Oostenrijkse revolutie van 1918-1919, de Hongaarse revolutie van 1919, de Italiaanse fabrieksbezettingsbeweging van 1919-1920, de Chinese revolutie, de Spaanse revolutie, de poging tot Franse revolutie van 1936, de Joegoslavische revolutie, de poging tot Griekse revolutie van 1944-1945, de poging tot Italiaanse revolutie van 1945, de nieuwe Chinese revolutie, de Vietnamese revolutie, de Cubaanse revolutie, de Nicaraguaanse revolutie, en de rij is nog niet afgelopen. Daartussen zat mei 1968, er was nog de “hete herfst” in Italië in 1969, de Portugese revolutie van 1973-1974, de Hongaarse revolutie van 1956, de Tsjechische Lente van 1968, de beweging in Polen van 1980-1981, enzovoort, enzovoort ... Als men dit niet op onwetenschappelijke wijze hetzij uit welke complotten van geheim agenten dan ook, of vanuit een zuiver subjectieve bewustzijnsfactor wil verklaren, dan moet men zeggen: op grond van de bestaande techniek, de bestaande ontwikkeling van de productiekrachten, de bestaande positie van de arbeidersklasse in deze industriële grootbedrijven, leidt dit tot een reële periodieke emancipatiebeweging van reële loonafhankelijken, en wel van tientallen miljoenen.

Er bestaat geen enkele aanwijzing dat dit in de nabije toekomst stopt, ook als men zich vandaag in de BRD enigszins ongerust kan maken over de vraag wanneer zij naar het Ruhrgebied zal overslaan. Maar wij bekijken deze ontwikkeling wereldhistorisch en op wereldwijde schaal. En daarbij moet men zich op verrassingen voorbereiden.

4. De latentie tot arbeiderszelfbestuur

Veel van wat er in de wereld is gebeurd, en veel van wat er in de laatste veertig jaar is misgelopen, is daardoor verklaarbaar, dat de numeriek grootste nationale fracties van de internationale arbeidersklasse, de Amerikaanse en de Sovjet-arbeidersklasse, in totaal meer dan 250 miljoen loonafhankelijken, politiek in deze periode afwezig waren. Dit zal niet eeuwig zo blijven. De eerste tekenen ervan, dat dit in de Sovjet-Unie niet meer het geval is, zijn vandaag de dag daar. Men kan twisten over de rol van Gorbatsjov, de gevolgen van perestrojka en glasnost in de Sovjet-Unie, maar dat is hier niet het punt.[2] Veel minder kan men echter erover van mening verschillen, dat in de laatste drie maanden, voor het eerst in 55 jaar, een stakingsgolf over de Sovjet-Unie trekt, waarover de Sovjetpers bericht.

De redenen, op grond waarvan de arbeiders in de Sovjet-Unie staken, zijn niet zo verschillend van de redenen, op grond waarvan men in het Westen staakt. Laat men de verschillen even buiten beschouwing, dan richten de stakingen zich ook daar tegen loonsverlagingen, prijsverhogingen, slechte arbeidsvoorwaarden en voor de consolidering van de bestaande levensstandaard. Het interessante aan de zaak, het schijnbaar nieuwe, wat echter in de hele traditie ligt, waarover ik gesproken heb, is, dat zich ondanks het feit van de depolitisering van de Russische arbeidersklasse, ondanks de atomisering, die er decennia heerste, een houding openbaart, die sterk lijkt op die van de Solidarność-arbeiders in Polen 1980-1981 en de Tsjecho-Slowaakse arbeiders van 1968. “U eist van ons offers”, zeggen zij tegen de managers, de bestuurders, ook de liberale pro-Gorbatsjov bestuurders, “maar wij zijn slechts bereid offers te brengen als wij tegelijkertijd verantwoordelijkheid krijgen; wij willen geen offers brengen voor de fouten van anderen. Die daar boven zitten zijn corrupt en incompetent en maken fouten aan de lopende band, maken fouten sedert veertig jaar.”

Dit is een mentaliteit, voortgekomen uit het grootbedrijf, een hoger kwalificatie- en cultuurniveau, en een groter vermogen, het productieproces in zijn geheel te zien. Daarbij al van werkelijk inzicht te spreken zou een vooruitlopen op de toekomst zijn, maar het is toch tenminste een vermogen, een latentie, die iets te maken heeft met de derde technologische revolutie, de concrete structuur van de materiële productie van vandaag de dag en daarmee, hoe grote massa’s arbeiders met een elementair solidariteitsgevoel onder elkaar zich tegenover deze problemen gedragen.

Er komt een zeer belangrijke test die ook te maken heeft met veel discussies binnen links in het Westen en die actueel is voor discussies in de Westerse arbeidersbeweging. Ik doel op de discussie over het bourgeois-project, een duale maatschappij naar Japans model in de Sovjet-Unie in te voeren, d.w.z. de arbeidersklasse fundamenteel te verdelen in diegenen die beschermde en diegenen die onbeschermde arbeidsverhoudingen kennen. De Japanse arbeidersklasse is hieromtrent ten zeerste verdeeld, structureel-organisch verzwakt. Dit is een van de achtergronden van de discussie over perestrojka die thans in de Sovjet-Unie wordt gevoerd.

Een deel van de sovjetsociologen, economen, deels met een marxistisch begrippenapparaat, deels met goede bedoelingen, deels om demagogische redenen, deels als “verleiders”, hebben plotseling ontdekt (kunstgreep, zou Trotski zeggen) dat er ook in de Sovjet-Unie verschillende materiële belangen bestaan en dat deze verschillende materiële belangen de actuele politieke houding van de verschillende maatschappelijke groepen bepalen. Heel kenmerkend gebruiken zij daarbij niet het begrip klasse, en al helemaal niet het begrip arbeidersklasse. Ze hebben het over groepen, lagen, onderdelen, maar de bedoeling is heel duidelijk. Ze bestaat erin aan de belangen van bepaalde delen van de bevolking, inclusief de arbeidersklasse, te appelleren, tegen andere delen.

Het betekent dezelfde fundamentele tendens van de duale maatschappij op de agenda zetten als waarmee in het Westen door burgerlijke politici en sociologen wordt gespeeld. Men zegt bijvoorbeeld tegen het gehele personeel: “Jullie hebben een vaste loonsom en kunnen die onder elkaar verdelen. Als jullie twintig procent minder in getal zijn in het bedrijf, dan krijgt iedereen twintig procent meer.” Dit is een oproep aan een deel van de arbeidersklasse om een ander deel van de arbeidersklasse het bedrijf uit te smijten. Het klinkt weliswaar wreed, maar daar draait het uiteindelijk op uit.

Een kapitalistische ondernemer zou een dergelijk voorstel niet doen, waaruit het verschil in maatschappijstructuur al blijkt. Het gaat immers niet om een kapitalistische maatschappij waarin de “duale maatschappij” door de druk van objectieve economische processen, d.w.z. massawerkloosheid, kan ontstaan. Niettemin is dit voorstel reactionair omdat het de arbeidersklasse probeert te verdelen. Het is een poging, de in de laatste twintig jaar ten minste op bedrijfsniveau bereikte samenhang – ik zeg niet op klasse- of internationaal niveau, dat zou een enorme overdrijving zijn – tussen collega’s, zowel mannen als vrouwen, te breken. We zullen zien of het lukt. Mijn prognose is voorzichtig optimistisch. Ik geloof dat het niet zal lukken. Ik geloof dat de tegenstand van de arbeiders tegen zulke voorstellen op bedrijfsniveau reusachtig zal zijn, en zij zullen zich niet veralgemenen.

De arbeidersklasse in de Sovjet-Unie heeft voor het eerst sinds het eind van de twintiger jaren een zekere graad van coherentie bereikt, om goede of slechte redenen, daarover kan men van mening verschillen. Sommige van de huidige machthebbers zeggen, het zijn luilakken, die weinig willen werken en “de ijzeren rijstpan” verdedigen, d.w.z. het gegarandeerde inkomen onafhankelijk van arbeidsproductiviteit en de bedrijfsresultaten. Dat is een interpretatie waarover men kan twisten. Maar de coherentie is er, en deze coherentie is vandaag de dag, voor het eerst, een op z’n minst latente politieke kwestie in de Sovjet-Unie. Daar kan men niet omheen; daar moet zich een ieder die vandaag de dag politiek wil bedrijven, intensief mee bezighouden. Dit is een veelbetekenende verandering in de politieke situatie in de Sovjet-Unie. Die bestond niet onder Stalin, niet onder Chroesjtsjov, in aanzet onder Brezjnev, en die bestaat nu op tamelijk grote schaal. Het gaat hierbij niet om de enige fundamentele verandering in de internationale situatie waarmee men wordt geconfronteerd wanneer men deze latentie bekijkt. Wat zich de afgelopen veertien dagen in de vorm van de beurskrach in het Westen afspeelde, heeft gevolgen in het Westen en het Oosten, die nu nog niet te berekenen zijn, maar waarvan de potentie en de latentie opnieuw zeer duidelijk zijn.[3]

In de International Herald Tribune, een conservatief Amerikaans dagblad, stond bovenaan de eerste bladzijde van de maandageditie van 26 oktober 1987 de voor een conservatieve, neoliberale krant op zich onvoorstelbare zin: “Alles hangt er nu vanaf of de oncontroleerbare marktkrachten de wereld in de chaos van een nieuwe economische crisis storten, dan wel of een verstandige interventie van de regeringen haar daarvoor behoedt”. Wie had dat een maand geleden ooit voor mogelijk gehouden?

In het Oosten hoort men nog steeds een andere geluid. Daar heeft het nieuws nog niet de ronde gedaan dat beursspeculanten in een paar dagen 2000 miljard dollar verlies hebben geleden. Maar het zal de ronde doen, zeker als het zich meermaals herhaalt. En nogmaals: op basis van de bestaande materiële infrastructuur, de techniek en de ontwikkelingsgraad van de productiekrachten, bepalen de bestaande burgerlijke productieverhoudingen in de kapitalistische landen niet op noodlottige wijze de sociaal-politieke ontwikkeling voor de komende tien of twintig jaar.

Er bestaat onder overwegend linkse economen onenigheid over het einde van de lange depressieve golf die de wereldeconomie sinds het begin van de jaren zeventig beheerste; daarover bestaat thans weinig onenigheid. Omstreden is echter hoe deze golf zal eindigen. Sommigen spreken van een “zachte landing” en vallen mensen zoals ik aan als “voluntaristen”, “dromers”, “catastrofisten” en dergelijke. Zij zeggen, er bestaat geen enkele reden om niet te geloven, dat op den duur een lange golf met een depressieve grondtoon door een nieuwe expansie wordt vervangen. In 1990, 2000 of 2010, het is onbelangrijk om over het tijdstip te twisten, komt de omslag.

We hebben dat in 1929 al eens gehoord, “prosperity around the corner”. Maar het heeft destijds enige tijd geduurd, en niet alleen enige tijd. Het kapitalisme is niet automatisch na 1929 uit een crisis naar nieuwe voorspoed overgegaan. Het ging van de crisis van 1929 naar de nieuwe voorspoed over 80 miljoen lijken, het zegevierende fascisme en de Tweede Wereldoorlog. Dit alles was niet onvermijdelijk en is vandaag de dag nog veel minder onvermijdelijk, dan het begin jaren dertig was.

Hier ben ik weer bij de latentie, bij de korte en middellange ongedetermineerde afloop van het historische proces. Hoe het geheel afloopt hangt er vanaf hoe de klassenstrijd verloopt en hoe zich de machtsverhoudingen tussen de grote maatschappelijke klassen gedurende langere tijd ontwikkelen. Als alles zich herhaalt, als de internationale arbeidersklasse wordt verslagen, als de nationale bevrijdingsbeweging in de Derde Wereld wordt verslagen, als zich nieuwe bloedige oorlogen uitbreiden, of dat een “oplossing” is voor het kapitalisme, is de vraag. Zelfmoord is geen oplossing. 500 miljoen doden of een kernoorlog zijn geen oplossing, ofschoon men kan twisten over het woordgebruik.

Maar ik heb een aantal “mitsen” genoemd, en vandaag de dag staan we voor deze gevechten. Vandaag staan we pas aan het begin van deze crisis, zoals de beurskrach van de afgelopen veertien dagen heeft getoond, niet aan het einde. Voor ons ligt een hele historische periode, wij bevinden ons – met alle voorzichtigheid die men bij een dergelijke parallel moet betrachten – in een chronologie analoog aan 1928. Vandaag is de mogelijkheid om dit pseudo opnieuw aanslingeren tegen de prijs van honderden miljoenen doden (dat is vandaag de minimumprijs) te vermijden, nog geweldig groot. Dat de barbarij zou kunnen zegevieren kan men net zo min ontkennen, als men in 1930 kon ontkennen dat Hitler zou kunnen zegevieren. Maar dat zij niet hoeft te winnen, dat zij kan worden gestopt, dat de krachten die haar kunnen stoppen latent aanwezig zijn – een miljard loonafhankelijken wereldwijd, veel meer dan er ooit in het verleden zijn geweest, met een veel hogere graad aan cultuur en kwalificatie dan er ooit is geweest – daarover zou men moeten discussiëren.

Deze krachten wat hun bewustzijn betreft, politiek te bevruchten, te organiseren – de socialistische reorganisatie van de wereld is de eerste, die alleen bewust kan gebeuren – daarvoor volstaat de aanwezigheid van deze latente krachten op zichzelf genomen echter niet. Daar moet dus nog iets aanvullends bijkomen, dat vandaag de dag slechts in beperkte mate aanwezig is, hoewel het sterker aanwezig is dan velen geloven: de subjectieve historische factor, bewuste rationele krachten die daadwerkelijk ingrijpen in het historische proces.

Op basis van een bepaalde ontwikkelingsgraad van de productiekrachten zijn verschillende varianten van productieverhoudingen mogelijk. In het kader van de gegeven productieverhoudingen zijn verschillende varianten van het verloop van de klassenstrijd mogelijk. En in het kader van een bepaald verloop van de klassenstrijd zijn verschillende eindresultaten op zijn minst op middellange termijn mogelijk. Dit is het actiekader voor revolutionaire socialisten, voor revolutionaire marxisten in iedere historische situatie waarin zij zich bevinden.

_______________
[1] Karl Marx: Zur Kritik der Hegelschen Rechtsphilosophie. Einleitung. In: MEW Bd. 1, S. 385.
[2] Zie hierover: Ernest Mandel: Das Gorbatschow-Experiment. Ziele + Widersprüche. Frankfurt am Main, Athenäum. 286 S.
[3] Zie de beurscrisis van 19 oktober 1987.