Ernest Mandel
De crisis 1974-1983 - De feiten, hun marxistische interpretatie
Hoofdstuk 6


Nog geen hollende inflatie

In een “normale” kapitalistische economie, d.i. in een kapitalistische economie die aan haar eigen interne logica overgelaten is en niet het voorwerp is van weloverwogen inspanningen vanwege de burgerlijke staat om de conjuncturele afwijkingen te matigen of enigszins bij te werken, wordt een algemene overproductiecrisis, een crisis van algemene overvloed aan kapitaal t.o.v. de valoriseringsmogelijkheden (overkapitaliserings- of overaccumulatiecrisis) – wat in laatste instantie betekent dat de totale massa beschikbare meerwaarde niet langer alle kapitalen de verwachte winstvoet kan opleveren – steeds door een daling van het prijzenpeil vertolkt. In een normaal functionerende markteconomie is dit het onvermijdelijke resultaat van het feit dat het aanbod de vraag ruimschoots overtreft. In het geval van een stabiel muntstelsel is die prijsdaling in laatste instantie de uitdrukking van de vooruitgang op het vlak van de arbeidsproductiviteit tijdens de vorige expansiefase, d.w.z. van de daling van de gemiddelde warenwaarde die deze productiviteitstoename vertolkt en door de koortsachtige expansie tijdelijk versluierd werd.

De huidige kapitalistische markteconomie functioneert niet langer “normaal” noch autonoom. Sinds meer dan veertig jaar hebben alle burgerlijke regeringen stelselmatig technieken toegepast om in het economische leven te interveniëren en het globale resultaat hiervan is een opblazen van de geldmassa geweest (van het papiergeld en het scripturale geld) in sterkere mate dan de toename van het volume van de materiële productie. Gevolg hiervan is een ontwaarding van alle papiergeld geweest, m.a.w. een klimaat van aanvankelijk “kruipende” en dan “veralgemeende” inflatie. Maar die “kruipende” of zelfs “veralgemeende” inflatie verhindert niet dat de prijzen sectorieel of periodiek kunnen dalen. Het is enkel in een klimaat van hollende inflatie dat alle prijzen gestadig gaan stijgen. (Alhoewel niet noodzakelijk aan hetzelfde ritme. De waardewet blijft via die omweg zijn heerschappij uitoefenen!) Het volkomen gedeprecieerde geld blijft alsmaar in omloop. Niemand wil het nog in handen hebben. Iedereen ruilt het onophoudelijk tegen koopwaar. Zulk een klimaat heerste in Duitsland in 1923 en in 1945-47, evenals in de West-Europese landen onder de Duitse bezetting tijdens de Tweede Wereldoorlog of onmiddellijk erna.

Vandaag kennen we, wat het geheel der imperialistische landen betreft, nog niet zo’n situatie van galopperende inflatie. Sommige prijzen kunnen dus dalen, en zelfs gevoelig dalen, wanneer er zich overproductie voordoet in afwezigheid van een strikte monopolitische marktcontrole. Dat was vooreerst het geval voor de beurskoersen der aandelen: ze stonden tijdens de recessie van 1974-1975 het laagst gequoteerd sinds 1940 of zelfs sinds 1931:


Tabel 12
Index der beurskoersen voor aandelen[13]

Beurs19731974Niveau op
18 dec. 1974
hoogstelaagste hoogstelaagste
Londen509,5305,9339,3150,4161,1
New York1051,7788,3891,7577,6603,5
Toronto237,9200,4228,8150,6153,3
Tokio422,5284,7342,5252,0282,4
Hong Kong1775,0423,9481,9150,1163,3
Parijs98,970,785,147,849,4
Brussel142,3112,8131,584,287,8
Frankfurt120,785,093,279,585,5
Amsterdam171,9113,3140,894,6106,1
Milaan147,398,3154,287,087,8
Stockholm389,5297,2410,6303,3304,8

Dat was vervolgens het geval voor de prijzen der bouwgronden, tenminste in enkele landen waar de grondspeculatie in de voorafgaande fase bijzonder teugelloos gewoed had. Zo zijn in Groot-Brittannië in de zomer van 1974 de prijzen van de bouwgronden met 40 % gedaald t.o.v. het niveau dat ze tijdens de zomer van 1973 bereikt hadden en hebben ze in hun val menige maatschappij die in immobiliën of bouwkrediet deed meegesleurd.

Tenslotte was dit het geval voor het merendeel van de non food grondstoffen, met uitzondering van steenkool en petroleumproducten:


Tabel 13
Koersindex der industriële grondstoffen
(100 = het gemiddelde voor 1952-1956)

Grondstoffenjuni
1974
sept.
1974
dec.
1974
dec. 1974/
dec. 1973
(%)
steenkool en cokes394,1389,9434,5± 0
petroleumproducten485,1483,8485,6- 0,2
vezels172,3148,0128,9- 17,7
leder en huiden161,1163,692,5+ 3,5
hout338,7331,1326,0- 5,5
rubber119,6100,793,9- 17,6
ijzer en staal322,5302,865,2- 31,7
nonferrometalen321,1242,410,2- 39,9

Sommige grondstoffenkoersen zijn nog veel sterker gedaald. Medio december 1974 werd koper 60 % lager gequoteerd dan in de topmaand april 1974. Het door de crisis in de automobielnijverheid getroffen rubber heeft een prijsdaling gekend van de orde van 52 %, katoen van de orde van 57 %, zink van de orde van 45 %. En niet minder spectaculaire prijsdalingen hebben zich ondanks het algemene inflatoire klimaat voor bepaalde nijverheidsproducten voorgedaan, die t.g.v. overcapaciteit en/of lopende overproductie bijzonder kwetsbaar en onderworpen aan competitieve marktverhoudingen zijn.[14]

_______________
[13] The Economist van 22 december 1973 en van 21 december 1974. – De index van The Economist voor de Beurs van Frankfurt is tussen 29 juni en 6 juli 1974 gewijzigd geworden. In deze tabel hebben we de cijfers voor 1974 opnieuw berekend op grond van de oude index.
[14] Het treffendste voorbeeld is dat van de kwartskristallen en kwartsuurwerken. De prijs per kristal is ineengestort van 5 US$ tot 0,65 US$ (Business Week, 28 nov. 1977). Op andere terreinen zoals die van kleding en schoeisel is de waaier tussen de zg. goedkope en de zg. kwaliteitsproducten terug breed opengegaan. Men vond terug herenpakken aan 2.000 BF, schoenen aan 200 BF het paar en hemden aan 120 BF.