Ernest Mandel

Arbeiderscontrole


Geschreven: 1969
Bron: International Socialist Review, vol. 20 nr. 3 mei-juni 1969 / La Gauche, 21 december 1968 tot 18 januari 1969
Vertaling: Valeer Vantyghem
Oorspronkelijke titel: Débats autour du controle ouvrier
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, januari 2009

Laatste bewerking: 29 januari 2009


Verwant:
Een jaar nadien
Lessen uit Mei ’68
Arbeiderscontrole, arbeidersraden, arbeiderszelfbeheer

Deze tekst is een bundeling van een reeks artikels omtrent arbeiderscontrole verschenen in het linkse socialistische weekblad La Gauche in december 1968 (nr. 48 – 49) en januari 1969 (nr. 1 – 2 – 3).

1. Wat is arbeiderscontrole?

Arbeiderscontrole staat heden op de dagorde. Het ABVV roept op tot een speciaal congres rond dit onderwerp. Heel wat Britse vakbonden hebben dit overgenomen. In Frankrijk maakten de meeste linkse arbeiders en studenten van arbeiderscontrole een van hun belangrijkste eisen. En in tal van fabrieken in Italië heeft de voorhoede van de arbeiders niet enkel opgeroepen tot arbeiderscontrole maar ook — zoals bij Fiat — op het juiste moment in de praktijk gebracht.

Het is een oude eis van de internationale arbeidersklasse. Het vindt zijn oorsprong in de Russische Revolutie. De Communistische Internationale heeft het tijdens haar derde congres in haar programma opgenomen. Het speelde een belangrijke rol in Duitsland tijdens het revolutionaire gevecht van 1920-23. De Belgische vakbonden hebben die eis overgenomen tijdens de jaren 20. Trotski heeft het opgenomen in het Overgangsprogramma van de Vierde Internationale. André Renard heeft het weer opgerakeld op het einde van de jaren vijftig.

Maar in de loop van de laatste twee decennia is die eis binnen brede lagen van de arbeidersbeweging en binnen de vakbonden in onbruik geraakt. Twee generaties werknemers hebben geen onderricht gekregen in dit onderwerp. Het wordt dus dringend tijd om de betekenis en de gevolgen van arbeiderscontrole te omschrijven evenals de waarde ervan in de strijd voor het socialisme en het af te bakenen van de reformistische versies — medebeheer (gemengde besluitvorming van arbeiders en beheerders in de bedrijven) en ‘participatie’.

Arbeiderscontrole is een overgangseis en de eis tot antikapitalistische structuurhervormingen bij uitstek. Hij spruit voort uit de onmiddellijke behoeften van brede lagen van de bevolking en toont hen de weg naar de strijd tegen het kapitalistische systeem zelf, en tegen de burgerlijke staat. Arbeiderscontrole is van dit soort dat het kapitalisme niet zo maar kan inwilligen of inkapselen zoals het kon met onmiddellijke eisen van de laatste zestig jaar — van loonsverhogingen tot achturendag, van de sociale wetgeving tot betaald verlof.

Hier kunnen we de tegenwerpingen van de sektarisch ‘zuiveren’ ontkrachten. ‘Oproepen voor antikapitalistische structuurhervormingen maakt van u een reformist’, vertellen ze ons. ‘Bevat het dan niet het woord hervorming?’

Dit bezwaar is infantiel. Het is zelfs oneerlijk — althans van hen die niet eens principieel vechten voor hervormingen. We kunnen wel begrip opbrengen voor die argumenten, hoe moeilijk het ook moge zijn, indien ze komen van anarchisten die strijd voor hogere lonen afkeuren. Deze mensen hebben ongelijk, maar je moet hen tenminste nageven dat ze consequent zijn met hun logica.

Maar wat moet er worden gezegd van hen die de strijd ondersteunen voor loonsverhoging, voor het korter maken van de werkweek, voor de verlaging van de pensioensgerechtigde leeftijd, voor een dubbel vakantiegeld, gratis medische verzorging en gratis medicijnen, maar die, tegelijkertijd, antikapitalistische structuurhervormingen verwerpen.

Ze hoeven zelfs niet eens te beseffen dat ook zij strijden voor hervormingen, doch het verschil tussen hen en ons ligt hem hier, dat het kapitalisme telkenmale weer in staat bleek om toe te geven, om het binnen het systeem op te nemen, hervormingen die dus niet tornen aan het systeem zelf.

Anderzijds heeft het programma voor antikapitalistische structuurhervormingen deze bijzondere eigenschap dat het niet tot uitvoer kan worden gebracht binnen het kapitalisme zoals dit normaal functioneert, het scheurt dit kapitalisme uiteen, en creëert een situatie van dubbele macht die snel kan leiden tot een revolutionair gevecht om de macht. Loonsverhogingen, hoe belangrijk ook bij het opvoeren van de strijdbaarheid van de arbeiders, zowel als bij het omhoog treken van hun cultureel niveau, veranderen in feite niets ten gronde.

Eigenlijk is het hele betoog van onze ‘zuivere’ tegenstanders gebaseerd op een verwarring, hinderlijk van aard. Wie vecht voor hervormingen is niet noodzakelijk een reformist. Indien dat zo was, dan ware Lenin zelf een reformist van eerste rang geweest, daar hij nooit de strijd heeft verworpen ter verdediging van de onmiddellijke eisen van de arbeiders. Een reformist is iemand die vindt dat de strijd voor hervormingen voldoende is om het kapitalisme af te schaffen, beetje bij beetje, stap voor stap, zonder dat daarbij de macht van de burgerij wordt gebroken.

Wij echter, zijn voorstanders van antikapitalistische structuurhervormingen waarbij we niet de gevangenen worden van deze illusie. Wij geloven niet in de geleidelijke komst van het socialisme, noch dat de macht zal veroverd worden door verkiezingen of langs parlementaire weg. Wij zijn ervan overtuigd dat om het kapitalisme omver te werpen er een buitenparlementaire oppositie nodig is, een gevecht tussen de arbeiders in strijd en de burgerlijke staat. Het programma van antikapitalistische structuurhervormingen heeft juist dit doel — de arbeiders ertoe brengen om een gevecht aan te gaan dat leidt tot zulk een confrontatie. In plaats daarvan zijn onze ‘zuivere’ tegenstanders over het algemeen tevreden met de strijd voor onmiddellijke eisen, terwijl, wanneer ze het over de revolutie hebben, dit gebeurt in abstracte termen, zonder dat ze zich daarbij de vraag stellen, hoe die revolutie er eigenlijk moet komen.

Een sprekend voorbeeld: mei 68 in Frankrijk

De algemene staking van mei 68, na die van december 1960 — januari 1961 in België, biedt ons een uitstekend beeld hoe groot het belang is van deze kwestie.

Er waren tien miljoen werknemers in staking. De fabrieken waren bezet. Ze wensten inderdaad dat de grote sociale onrechtvaardigheden werden weggewerkt die tijdens de tien jaren van het gaullistische regime was opgehoopt, en toch hadden ze een ander doel dan enkel looneisen. De manier waarop ze massaal de eerste ‘Grenelle overeenkomsten’ hebben verworpen (bereikt tussen de regering van de Gaulle en de vakbonden op 27 mei) die hen een gemiddelde loonsverhoging van 14 procent zou hebben opgeleverd, weerspiegelt duidelijk de wens om verder te gaan dan dat.

Waar de arbeiders niet tevreden waren met de onmiddellijke eisen hadden ze ook geen exact idee van wat ze nu precies wensten.

Hadden ze de voorbije jaren of maanden opleiding gekregen in de geest van arbeiderscontrole, dan hadden ze geweten wat hen te doen stond: in ieder bedrijf een comité verkiezen dat zou beginnen met het openen van de boekhouding van de firma, zelf berekenen wat de echte productiekosten waren evenals de echte winstmarges, een vetorecht bij afdankingen en bij elke wijziging in de manier waarop het werk georganiseerd wordt, de ploegbazen en opzichters die door de directie waren aangeduid vervangen door verkozen collega’s (of onder beurtelings toezicht van leden van het personeel).

Zulk een comité zal vanzelfsprekend op ieder vlak botsen met de autoriteit van de werkgever. De arbeiders zouden dan al heel snel overgaan van arbeiderscontrole naar arbeiders ‘beheer’. En ondertussen kan de tijd gebruikt om in heel het land de willekeur van de werkgevers aan te klagen, het onrecht, hun trucjes en vuiligheid en voor het organiseren van lokale, regionale en nationale congressen van stakers- en arbeiderscomités. Deze zouden, op hun beurt, aan de stakende arbeiders de mogelijkheid kunnen verschaffen om de zelfverdediging te organiseren, noodzakelijk om de burgerlijke staat en de kapitalistische klasse als geheel onderuit te halen.

De Franse ervaring van mei ’68 leert ons waarom de eis voor arbeiderscontrole van het allergrootste belang is in een socialistische strategie die zich tot doel stelt om in de geïndustrialiseerde landen het kapitalisme te vernietigen.

Het spreekt voor zich dat het in volgende zin is, dat arbeiderscontrole door de verkozen afgevaardigden van de werknemers in praktijk moet worden gebracht, dat de hele werkende klasse en de hele natie erbij wordt betrokken, en niet enkel een aantal vakbondsleiders die in vergadering zitten met enkele werkgevers. We zullen hierop terugkomen, want dit onderscheid is belangrijk.

We leven in een tijdperk waarin de technologie snelle vooruitgang boekt — de derde industriële revolutie. Door die veranderingen zijn er verschillende takken in de industrie verdwenen, verschillende beroepen en banen, en dit in enkele jaren tijd. De kapitalisten willen menselijke arbeid meer en meer vervangen door almaar duurdere machines. In de bedrijven is manuele arbeid beetje bij beetje aan het verdwijnen, het aantal technici dat direct bij de productie betrokken is neemt toe. Het niveau van de opleiding en scholing van de arbeiders gaat in stijgende lijn. De algemene tendens dat men na de leeftijd van zeventien en achttien jaar vaker een academische opleiding volgt is een zeer duidelijke indicatie.

Maar te meer onderwijs de werknemers hebben genoten, te meer zijn ze geneigd om te vechten voor hun rechten — en te minder zullen ze zich neerleggen bij het feit dat, directeurs en kaderleden, die soms minder afweten van het productieproces en hoe de machines functioneren, dan de arbeiders zelf, hen vertellen wat ze moeten produceren en hoe ze moeten produceren. De hiërarchische structuur van de onderneming zal des te zwaarder wegen op de schouders van de werknemers naarmate deze kloof kleiner wordt, en het verschil in technische kennis tussen de werknemers en werkgevers nog enkel in stand wordt gehouden door een artificieel monopolie over de details hoe een bedrijf als geheel functioneert. Iets wat de werkgevers angstvallig voor zich houden.

Het is een feit dat, uit de statistieken in Groot-Brittannië en Italië, over de oorzaken van stakingen blijkt, dat conflicten in de bedrijven minder en minder verband houden met loonkwesties, als wel met de organisatie van het werk, dus het productieproces zelf. België hinkt een beetje achterop, maar zal snel bijbenen!

De eis tot arbeiderscontrole, die het recht insluit van de arbeiders op toezicht en een weigering insluit voor een hele reeks aspecten van wat gebeurt in de onderneming — terwijl hun verantwoordelijkheid voor het beheer kleiner wordt zolang als de private eigendom en de kapitalistische staat blijven bestaan — is een antwoord op behoeften die ontstaan zijn in het sociaal en economisch leven zelf. De onderneming zoals die gestructureerd is beantwoordt niet langer aan de nood van het economische leven of aan de verzuchtingen van de arbeiders.

In die zin is deze eis zeer antikapitalistisch, omdat het kapitalisme niet noodzakelijk wordt gekenmerkt door lage lagen en zelfs niet door een groot aantal werklozen (hoewel periodieke recessies onvermijdelijk zijn en belangrijk blijven). Het wordt gekenmerkt door het feit dat het kapitaal, dat kapitalisten, over mensen en machines beslissen. Dit recht op heersen uitdagen, een ander soort macht in de plaats stellen, betekent dat men bezig is het kapitalistische systeem te ondergraven.

2. Medebeheer, nee, controle, ja

De ervaring heeft de arbeiders geleerd dat hun onmiddellijk en toekomstig lot afhangt van het functioneren van het economisch systeem als een geheel. Ze zijn meer en meer tot het besluit gekomen dat het nutteloos zou zijn om het verhogen van hun koopkracht te verdedigen of loonsverhogingen af te dwingen zonder rekening te houden met de prijsstijgingen, met de index van de kosten voor levensonderhoud, met de fiscale problemen, met investeringen, met de kapitalistische ‘rationalisatie’ van de ondernemingen, of met het feit dat de kapitalistische klasse te vaak loonsverhogingen ‘teniet doet’ door prijsstijgingen, of toename van de directe of indirecte belastingen waarmee de arbeiders worden opgezadeld.

Het valse spelletje van de roltrap-clausule door de index te vervalsen of door de beruchte ‘indexpolitiek’ (door prijsstijgingen te voorkomen of te sjoemelen met deze producten die uitgekozen werden voor de indexberekening).

Er wordt geknabbeld aan de macht van de vakbonden daar waar de werkende klasse zeer militant is, door systematisch investeringen terug te trekken en bedrijven te verplaatsen naar andere streken, dus door werkloosheid te scheppen (de Luikse metaalarbeiders weten daar alles van). Er wordt altijd gezorgd voor een reserve aan arbeid door een combinatie tussen regio’s die snel groeien en regio’s die onderontwikkeld blijven of in neergang zijn.

Kortom, alle snaren van het economisch stelsel en de economische politiek worden bespeeld om de klassenbelangen te verdedigen.

Zo de arbeiders zich enkel beperken tot eisen voor loonsverhoging mogen ze er zeker van zijn dat ze zullen gerold worden. Dit betekent niet dat de strijd voor loonsverhogingen en onmiddellijke eisen nu overbodig of nutteloos is, het tegendeel is waar. Dit betekent dat we ons niet mogen beperken tot eisen waarbij de arbeidskrachten een groter deel van de nieuwe waarde verwerven dat enkel door de arbeid werd geschapen. Het betekent dat de arbeiders de werking van het kapitalistische systeem als geheel moeten betwisten.

Vroeger hielden de werkgevers maar niet op het goddelijk recht te verdedigen dat zij de ‘kapitein van het schip’ waren — het heilige eigendomsrecht. Elke syndicale eis die aandrong op een vorm van inmenging in de leiding van het bedrijf (om nog maar te zwijgen van het beheer van de economie in haar geheel) werd verontwaardigd verworpen als zijnde ‘usurpatie’, een eerste stap in de richting van een zekere ‘confiscatie’, een diefstal.

Vandaag zijn de argumenten van de kapitalisten meer flexibel geworden. Van het goddelijk recht zijn de bazen voorzichtig teruggekeerd op het argument van het ‘verdedigen van de onderneming’. Zijn erkennen impliciet (en soms expliciet) dat de werknemers iets ‘moeten te zeggen hebben’ in wat er gebeurt binnen de onderneming, op hun werkplaats, en zelf in het economisch leven van het land als dusdanig (zelfs internationale verdragen, het verdrag dat de ‘Europese Economische Gemeenschappelijke Markt invoerde vermeldt omzichtig het recht van de werknemers om ‘betrokken te zijn’ bij het oplossen van de problemen van de economie op internationaal vlak).

Deze evolutie in het denken van de bedrijfseigenaars is duidelijk het gevolg van een evolutie in de krachtsverhoudingen. Toen het kapitaal almachtig was, de arbeiders zwak en verdeeld, konden de werkgevers nog met brut geweld de toon aangeven. Toen het kapitaal minder sterk werd, omdat het systeem in een ongeneeslijk structurele crisis op wereldschaal was beland, en de arbeiders zich organiseerden en beduidend sterker waren geworden, moesten er meer subtiele vormen van overheersing worden uitgedacht, anders liep het hele systeem van dominantie gevaar ineen te storten.

Zo werd er overgegaan van de cynische doctrine van het ‘heilige eigendomsrecht’ (dit betekent: macht schept recht) op de gesuikerde en hypocriete stelling van ‘menselijke verhoudingen’. Zo werd de illusie geboren van de ‘fabrieksgemeenschap’ waarbinnen arbeid en kapitaal deelgenoten werden, rekening houdend met ieders gerechtvaardigde belangen.

Maar deze evolutie binnen de industriële doctrine was niet eenvoudig de passieve weergave van wat er was veranderd in de krachtsverhoudingen tussen de maatschappelijke klassen. Het weerspiegelt ook een tactisch doel van de kapitalisten. Met deze tactiek probeert men de vakorganisaties, of zelfs de door de werkers verkozen vertegenwoordigers, te betrekken in een dagelijkse praktijk van klassensamenwerking.

Er kan een vergelijking gemaakt worden tussen hoe de burgerij, te beginnen in 1914, van houding veranderde, eerst tegenover de sociaaldemocratie, dan tegenover de leiders van de vakbonden. Heden krijgen we een evolutie naar een meer flexibeler houding tegenover ‘de heilige privé eigendomsrechten’.

In de drie gevallen heeft de burgerij geprobeerd om de klassentegenstander te verleiden, om hem zo te verzwakken nadat hij tevergeefs had getracht hem te vernietigen, met geweld, met repressie of economische druk. Zo werden de sociaaldemocratische ministers ‘geïntegreerd’ in coalitieregeringen. Waarom dan niet de vertegenwoordigers van de arbeiders niet inschakelen in commissies over arbeid en beheer? Waarom dan niet de vertegenwoordigers van de arbeiders ‘integreren’ binnen de ondernemingsraden als ‘deelgenoten in het beheer’?

De ervaring in West-Duitsland is bijzonder onthullend. Het is een krachtig middel geworden om de macht van de vakbonden en de strijdlust van de arbeiders te ondergraven.

De arbeiders hadden de illusie gekregen dat ze in de bedrijven ‘rechten’ hadden verworven, in hun ogen werden de bedrijven tot op zekere hoogte ‘hun’ bedrijven. Doch toen de economische toestand slechter werd, verloren ze niet alleen hun bonussen (die de kapitalisten hadden toegestaan in een periode van krapte op de arbeidmarkt), doch ze verloren ook een deel van hun ‘normale’ inkomen, zoniet hun baan.

De kapitalistische bedrijven toonden nog maar eens hun ware aard, dit is, een plaats waar de werkgever de regerende vorst is, waarbij hij aan zijn teergeliefde arbeiders enkel de illusie laat van een ‘deelgenootschap’ — een bondgenootschap als ‘valkuil’.

De Gaulle had iets nieuws uitgevonden met zijn ‘medezeggenschap’. Daar de arbeiders hun arbeidskracht moeten verkopen aan werkgevers die het vrij staat om hen te ontslaan wanneer de ‘rendabiliteit van het bedrijf het vereist’, blijven het proletariërs.

Naïeve schriftgeleerden, de advocaten van de klassensamenwerking antwoorden vinnig: ‘Jullie, boosaardige marxisten, ge predikt een klassenoorlog tot het bittere einde, terwijl de lieve en redelijke kapitalisten bereid zijn toegevingen te doen en hun klassenstrijd inpakken’. Uiteraard ziet de werkelijkheid er anders uit.

De ondernemers proberen de werknemersorganisaties te verstikken en proberen hen in de val te lokken van de klassensamenwerking, van hun kant voeren ze een niet aflatende klassenstrijd. Ze houden hun wapens intact: financiële rijkdom, kapitalistisch bezit van industrie en banken, het onderwerpen van het economisch leven aan hun winstbelangen.

Maar, tegelijkertijd, verbannen ze of proberen ze het enige wapen te vernietigen dat de arbeiders in handen hebben, de kracht om zich te organiseren en gezamenlijk de strijd aan te gaan, dat zijn actieve werknemersorganisaties die strijden voor de belangen van de arbeiders. Op zoek deze organisaties ondergeschikt te maken aan het ‘algemeen belang’, terwijl de economie meer dan ooit gedomineerd wordt door de kapitalistische winst, hebben de kapitalisten aldus een overweldigende overwinning behaald in hun klassenstrijd gericht tegen de lonen van de arbeiders.

Dat is de reden waarom de vakbonden en de werknemers niet de minste toegeving mogen doen aan de ‘team geest’ die de werkgevers overal wijds verspreiden. De werknemers moeten systematisch weigeren om ook maar de minste verantwoordelijkheid op zich te nemen voor het beheer van de kapitalistische bedrijven en de kapitalistische economie. Inzage eisen en betwistingen opwerpen, ja, deelname, nee, medewerken met het beheer, nooit. Dat is waar de belangen van de werknemers liggen.

Er worden vaak twee argumenten aangevoerd tegen dit traditionele standpunt van de arbeidersbeweging, een standpunt dat André Renard heftig heeft verdedigd in Vers le socialisme par l’Action.

Vooreerst wordt er beweerd dat de arbeiders, ondanks alles, belang hebben bij het in stand houden van hun onderneming. Betekent het dan niet als er een groot bedrijf verdwijnt en duizenden banen verloren gaan, dat de werkloosheid dan de hoogte ingaat? Dit argument gaat voorbij aan het feit dat in het kapitalistische systeem de concurrentie en de concentratie onvermijdelijk zijn. Door het lot van de werkers te ‘verbinden’ aan dat van de bedrijven lopen ze het risico dat ze de verliezers worden in een hevige strijd. Zo ook wordt de kapitalistische concurrentie in de rangen van de arbeidersklasse binnengebracht, uit ervaring is gebleken dat de werkers enkel door hun klassenorganisatie en hun eenheid een kans hebben om zichzelf te verdedigen tegen het kapitalistisch systeem.

Hetzelfde argument is hier geldig. Sommige vakbondsmensen stellen: ‘We willen niet het socialisme van de begraafplaatsen, daarom moeten we de kant kiezen van de bazen willen we “onze” industrie redden’.

Het trieste hierbij, deze bedrijven zijn allesbehalve van ‘ons’ maar van de bazen, zelfs wanneer negentiende van het kapitaal uit subsidies komt. Deze bedrijven zijn onderworpen aan de kapitalistische concurrentie. De bedoeling om de arbeiders op dit pad te krijgen is hen te onderwerpen aan de logica van de winst, hen te laten berusten in ‘rationalisaties’, het arbeidsritme op te drijven, de uitbuiting van de arbeiders intenser te maken. Zoiets betekent ook dat men aanvaardt dat het aantal jobs vermindert. Vanaf dit, tot het aanvaarden van ontslagen, zelfs van loonsverlaging, is maar een stap.

Zodra de eerste stap op dit pad is gezet, wordt de chantage van de werkgevers oppermachtig. Om dit te voorkomen moet men vanaf het prille begin iedere vorm van samenwerking verwerpen en door antikapitalistische structuurhervormingen de tewerkstelling afdwingen.

3. Arbeiderscontrole en medebeheer

En dan is er een nog meer subtiel argument. ‘Met het oog op controle moet je wel geïnformeerd zijn. Waarom dan niet meebesturen met als enige doel om informatie te verzamelen?’ Een sofist zou eraan toevoegen dat er geen verschil is tussen controle en participatie.

Het antwoord is vrij eenvoudig: alles hangt af van het doel dat men wil bereiken, en wat men in de praktijk doet. Is het dan een kwestie van ‘participatie’ als men in het beheer van het bedrijf niet de minste verantwoordelijkheid wil opnemen? Maar, waar wachten we dan op om aan alle werkers de meer brandende informatie kenbaar te maken? Daar kan geen sprake van zijn, de kapitalisten zullen weigeren dit spelletje mee te spelen, het is in hun nadeel. Juist! Maar als we die informatie niet openbaar maken, als we geheime ‘samenwerking’ aanvaarden evenals stukjes ‘medeverantwoordelijkheid’, spelen we dan niet het spelletje van de kapitalisten?

Schijnbaar is het verschil tussen ‘participatie’ en ‘confrontatie’ moeilijk om maken. Maar om te weten te komen wat het verschil is, moeten we enkel, telkenmale, goed in het oog houden welke de reactie is van de werkgevers, zelfs van de meest ‘liberale’.

De verdedigers van de burgerlijke orde antwoorden dan: ‘Als je het onmogelijke vraagt dan zoek je alleen naar agitatie omwille van de agitatie.’ Helemaal niet. We willen het ene systeem door een andere vervangen, de macht van het kapitaal door de macht van de arbeiders.

Daarom willen we dat de arbeiders een heel goed inzicht hebben in de duizenden manieren waarover, binnen het huidige systeem, de burgerij beschikt om hen te misleiden, uit te buiten en kaal te scheren. Daarom eisen we arbeiderscontrole. En als door een radicale wijziging in de krachtsverhoudingen dit kan gerealiseerd worden — tijdens een korte overgangsperiode — dan zouden we willen de arbeiders op een dergelijke manier organiseren dat, binnen de bedrijven en het hele economische leven, een tegenmacht wordt opgebouwd, die snel de kern wordt van een nieuwe staatsmacht.

‘Participatie’ betekent dat de arbeiders deelachtig worden aan het kapitaal, dat ze geheime afspraken met het kapitaal aanvaarden, geheime vergaderingen, economische ‘coördinatie’ comités, en zelfs ‘ controle commissies’ (zoals in de gas en elektriciteit) waar de arbeiders niets controleren maar wel medeverantwoordelijk worden, in de ogen van de bevolking, voor de onwaarschijnlijk hoge rekeningen en voor de vette winsten van de monopolies.

‘Arbeiderscontrole’ betekent volledige openbaarheid, discussie over alle ‘geheimen’ in de ondernemingen en in het economisch leven, dat alle duistere machinaties van de kapitalistische economie worden ontgrendeld, ‘illegale’ inmenging van de werkers in alle voorrechten eigen aan het private bezit, het beheer van de Staat. Dit op zich betekent dat er een nieuwe kracht wordt geboren, oneindig veel democratischer en rechtvaardiger dan die van de burgerlijke ‘democratie’, een kracht waarbij alle werknemers (85 % van de actieve bevolking in dit land) samen zouden beslissingen nemen die hun lot bepalen.

4. Het ACV — standpunt, medebeheer, ja, maar ...

Bij verschillende gelegenheden heeft het ACV geprobeerd zich te richten op de natuur van het bedrijf. Al in 1964 had het een rapport gewijd aan het probleem. Dit rapport Verantwoordelijk voor de toekomst, dat werd voorgesteld op haar vierentwintigste congres in oktober 1968, gaat uitgebreid in op dit onderwerp. Precies het presenteren van dit rapport werd de zwanenzang van Gust Cool als voorzitter. Er werd op hetzelfde congres een speciale resolutie over de hervorming van het bedrijf voorgelegd.

Al deze documenten vertonen dezelfde tegenstelling. Het ACV heeft een welbepaalde doctrine: klassensamenwerking. De militanten aan de basis en in het bijzonder de gewone leden hebben een praktijk en ervaring, of ze het nu willen of niet, genaamd: klassenstrijd. Wat de leiding van het ACV nu zo moeizaam tracht te doen is die twee onverenigbare elementen te verzoenen.

Wanneer de ACV leiders beschrijven wat de arbeiders doorstaan in de bedrijven — en in wat ze niet met name willen noemen, het kapitalistische systeem, zodat ze hun toevlucht moeten nemen tot allerlei zinloze en onschadelijke eufemismen, zoals ‘de onderneming vandaag de dag’, ‘het moderne systeem’, enz. — dan plaatsen ze hun vinger op de wonde.

Bedrijven worden vaak gesloten op onduidelijke gronden, voegt de resolutie van het vierentwintigste congres eraan toe. Maar op ‘onvoldoende gronden’, uit welk standpunt? Vanuit het standpunt van de aandeelhouder die zijn winsten wil beschermen? Er vallen massale ontslagen. Zelfs in goede tijden duikt de werkloosheid weer op, de productie die gestegen is, wordt gerealiseerd door een slinkend aantal arbeiders. Deze werkloosheid staat op het punt nog groter te worden vanwege de ‘opeenvolgende golven van automatisering, het aanhoudend installeren van computers, of door een uitgesproken mechanisering’. Het individu op de werkplaats wordt meer en meer bedreigd door ‘nieuwe technieken in de organisatie van de arbeid, de productie en het beheer’. De hoop van de jonge generatie wordt wreed beschaamd door de manier waarop het economisch leven zich heeft ontwikkeld. Enz., enz.

Al deze ontwikkelingen zouden ongetwijfeld de instemming krijgen van de meerderheid van de 900.000 leden van het ACV. Ze beleven het dagelijks, of bij momenten, en voelen het in hun merg en botten. Het is niet nodig om over te gaan tot lange uiteenzettingen om deze elementaire waarheid uit te leggen: in de fabriek is het de kapitalist die het voor het zeggen heeft. Zijn winsten gaan voor op de belangen van de arbeiders en van het gewone volk.

Wat Cool, Keulers, Pereau en Houthuys — de nieuwe voorzitter van het ACV — er niet bij vertellen, maar niettemin van heel groot belang, is dat deze geslagen wonden niet het gevolg zijn van de slechte wil van de werkgevers, noch uit gebrek aan wederzijds begrip tussen werkgevers en werknemers, dan wel van de onverbiddelijke logica van het kapitalistische systeem.

Indien de werkgever het functioneren van zijn bedrijf niet onderwerpt aan de eisen van de winst, dan zal hij minder winst maken dan zijn concurrenten, krijgt hij minder krediet, zal hij minder kapitaal accumuleren, zal hij minder aansluiting vinden bij de laatste technieken.

Hieruit volgt dat het onmogelijk is om een einde te maken aan de pijnlijke wonden en tevens het kapitalistische systeem te handhaven. ‘Humanisering’ van de productieverhoudingen terwijl de private eigendom en de kapitalistische economie behouden blijven, is als verlangen dat de dieren in de jungle ophouden met elkaar te verscheuren, terwijl de jungle zelf behouden blijft.

Luister naar de waardige heer Cool wanneer hij een traan plengt op het altaar van de ‘economie van de diensten’: “Handelen we werkelijk in het belang van de arbeider, van zijn geluk, en bewijst onze tijd niet dar het geluk niet enkel bestaat uit ‘zien, doch ook uit ‘zijn’? Het geluk, dat wil niet zeggen dat we alleen aan onszelf denken, maar ook aan de anderen in de wereld die honger lijden, die niet enkel arm zijn, maar die sterven bij gebrek aan voedsel? Hechten we niet te veel belang aan het geld, aan het materieel welzijn, zelfs als we hiervoor onze vrijheid als producent, onze vrijheid als menselijke persoon opofferen? De solidariteit die bindt ons niet enkel aan de arbeiders in ons bedrijf, aan onze gemeente, aan ons land, maar aan alle arbeiders, aan de burgers van de gehele wereld, aan zij die lijden onder het juk van het onrecht?”

Wat een geestdrift, zelfs al vinden we dat het verwijt aan de Belgische arbeiders dat ze teveel belang hechten aan geld eerder getuigt van slechte smaak, rekening houdend met het gemiddelde loon (vooral bij jongeren, vrouwen, de minst goed geschoolde, die precies binnen de rangen van het ACV heel talrijk zijn.

Maar waar komt dan dit ‘vrekkig egoïsme’ vandaan, tenzij vanuit de ‘vrije onderneming’, die het principe van ‘elk voor zich’ tot een dogma heeft verheven? De private eigendom van de productiemiddelen, de markteconomie, kunnen die tot iets anders leiden dan de concurrentie? Kan concurrentie, in een geldeconomie tot iets anders leiden dan het verlangen om zoveel mogelijk te verdienen? De sociale omgeving, het onderwijssysteem, de massamedia, het hele economisch leven, zeggen die dan niet aan alle individuen dat het erin de eerste plaats op aan komt om persoonlijk te slagen, als het moet door de anderen te verpletteren?

Deze fameuze ‘vrijheid van productie’, hoe kunnen we die verwezenlijken onder de heerschappij van het Kapitaal, dat produceert om winst te maken en niet om aan de ‘menselijke persoon’ te voldoen; hoe kan men dit verwezenlijken onder de dwingelandij van de reclame, waarachter die tien financiële groepen schuil gaan die de economie van het land controleren?

Welnu, Gust Cool, Keulers, Pereau en Houthuys willen het private bezit van de productiemiddelen niet opheffen. Ze willen het kapitalisme niet afschaffen. Ze willen de controle over de nationale economie van de holdings, trusts en andere monopolies niet uitschakelen. Ze willen niet dat er aan de concurrentie wordt geraakt, noch aan de markteconomie, deze mooie plekjes in de jungle.

Maar hoe kan dan de ‘participatie’ van de vakbonden in het beheer van de ondernemingen die gebaseerd is op winst de sluiting van de ondernemingen voorkomen wanneer de winst bedreigd wordt of verdwenen is? Hoe kan de ‘participatie’ van de vakbonden de ‘vrijheid van de producent en de consument’ invoeren, daar waar in het kader van een meer en meer geautomatiseerd kapitalistische economie de mens almaar meer een simpel aanhangsel wordt van de machines,en een consument die steeds meer door de onzichtbare hand wordt gemanipuleerd?

De leiders van het ACV hebben zich verstrikt in het onontwarbare kluwen van de tegenstellingen van hun eigen leer. Ze kunnen zich niet los maken, tenzij door rond de problemen heen te draaien, waaruit dan weer blijkt hoe weinig respect ze hebben voor hun aangesloten leden.

Doch onder deze leden zal het aantal dat begint in te zien welke de tegenstellingen zijn groter worden. Naarmate de leden van het ACV in contact komen met de klassenstrijd, de tegenstellingen ervaren van het kapitalistische systeem, zullen ze zich vragen beginnen te stellen over de aard van dit systeem, vragen die de chefs van het ACV proberen te ontwijken. En te beter de leden de aard van het systeem zullen inzien, des te meer zullen ze begrijpen dat hun belangen en hun overtuiging eisen dat, verre van samen te werken of eraan te ‘participeren’, dit systeem wordt omver geworpen en wordt vervangen door een socialistisch systeem, gebaseerd op collectief en gepland zelfbeheer van de arbeiders.

In Frankrijk heeft die zienswijze de laatste jaren enorm veel aanhang gewonnen onder de leden van de CFDT. Dit is de laatste maanden nog versneld, na de schitterende ervaring van de algemene staking van mei 1968. Wedden dat Cool tegen alle prijs in België een dergelijke uitbarsting wil voorkomen, opdat de leden van het ACV niet gelijke conclusies zouden trekken uit analoge ervaringen.

Nadat ze de talloze ‘inbreuken op de menselijke persoon’ aan de kaak hebben gesteld waartoe het kapitalistische (pardon: huidige) economisch stelsel in staat is, hebben de leiders van het ACV er zich tevreden gesteld met te eisen dat er een wet wordt gestemd over de boekhouding, het uitbreiden van de bevoegdheden van de ondernemingsraden en het oprichten van een paritaire studiecommissie; dit samen met het patronaat (!) Zo willen ze een hervorming van de ondernemingen. De berg heeft een muis gebaard, en het arme beest is al vanaf de geboorte uitgemergeld.

Laten we beginnen met de grap van de gemeenschappelijke paritaire studiecommissie waarin samen met het patronaat de onderneming zou moeten worden hervormd. Zo kunnen alle open wonden weggewerkt. Gelooft men ook maar één ogenblik dat de bazen in een fabriek overtollig personeel in dienst zullen blijven houden? En iedere ‘vooruitgang’ waarop ze zich beroepen, de fameuze ‘technische vooruitgang’ inbegrepen, heeft juist tot doel dit personeel uit te schakelen! Wedden dat de resultaten van dit overleg niet het genezen van de wonden zal zijn, maar veel kleefverband zal aanbrengen, en een hoop gesuikerde pillen zal toedienen opdat de zieke niet teveel zou lijden. Dit beantwoordt aan veel naastenliefde, maar zo zijn de wonden niet verdwenen, noch dat er nog meer zullen bijkomen.

De wet op de boekhouding is een nuttige hervorming, op voorwaarde dat die kadert binnen een politiek van arbeiderscontrole: zoniet is dit niet meer dan een maatregel om de kapitalistische economie te rationaliseren. Hierin moeten de arbeiders zich niet mengen want uiteindelijk zal dit alles zich tegen hen zal keren.

Maar precies, van arbeiderscontrole is er bij het ACV geen sprake.

Het ACV heeft het veel over ontslagen en ‘ongerechtvaardigde’ sluiting van ondernemingen. Echter, het eerste wat, tegenover dergelijke praktijken, zou moeten worden geëist, is dat niet precies het openbaar maken van de boeken? En niet enkel de boeken van de bazen die failliet gaan, maar van alle bazen. De crisis in de steenkoolindustrie ons heeft geleerd hoe de holdings en de financiële groepen hun boekhouding dusdanig kunnen ‘aanpassen’ dat alle verliezen opduiken in die sectoren die publieke tegemoetkoming vragen (en bekomen), terwijl er winst wordt gemaakt in de andere sectoren, waarin ‘het privaat initiatief vertrouwen heeft’ en waarvan men de aandelen op de Beurs wil brengen? Daar die groepen ‘winsten en verliezen’ compenseren over de hele lijn van de bedrijven die ze controleren, is het de boekhouding van al die bedrijven die openbaar moet worden gemaakt!

Hoe kan men anders vaststellen dat enkele sluitingen ‘gerechtvaardigd’ zijn en andere niet, als de boekhouding niet openbaar is, en het bankgeheim niet wordt opgeheven? Maar ongetwijfeld houden de leiders van het ACV er niet van om ‘de eigendomsrechten uit te hollen’, te zeggen het Kapitaal. Ze hebben liever, wat ze ook mogen zeggen, dat het Kapitaal voortdurend, zonder ophouden, deze ‘rechten van de menselijke persoon’ met de voeten treedt, die voor hen zo belangrijk zijn ... behalve wanneer er conclusies moeten worden getrokken en eisen gesteld.

5. ABVV: het verschil tussen theorie en praktijk

De idee van de arbeiderscontrole werd in de jaren 50 door de ‘tendens Renard’ opnieuw geïntroduceerd in de doctrine van het ABVV, en is vooral gerijpt in de nasleep van de grote staking van 1960-61. Van de periode 1931-36 geleden was dit het hoogtepunt geweest van de radicalisering van de arbeiders.

Aangezien ‘participatie’ in de mode is en daar het ACV zich meerdere malen heeft gebogen over de ‘hervorming van de ondernemingen’, kon het ABVV in alle fatsoen niet zwijgen over dit onderwerp. Zo bereidt het een buitengewoon congres voor arbeiderscontrole, waartoe de voorbereidselen — die voor het ogenblik helaas in het geheim verlopen, alsof dit het geheel van de syndicale militanten niet aanbelangt! — en de discussies een grote aandacht verdienen.

Het ABVV bevindt zich blijkbaar op een ideologisch kruispunt. Sinds een goede tien jaar is er meer en meer een breuk duidelijk geworden tussen de doctrine die radicaliseerde, tenminste in Wallonië, maar toch ook in Brussel en in sommige streken van Vlaanderen, en de praktijk die steeds maar rechtser werd, eerst in Vlaanderen en nu al enkele jaren in Wallonië aan het afglijden is.

Het komt erop aan te weten of in een zo brandend en zo scherp probleem als arbeiderscontrole de doctrine zich zal aanpassen aan de praktijk van klassensamenwerking of dat een radicalisering van de doctrine de praktijk naar links zal doen ombuigen, zoals het gedeeltelijk het geval was tussen 1956 en 1962.

Vanuit het standpunt van de theorie is elke medeverantwoordelijkheid in het beheer van het kapitalisme uitgesloten. Er is dus enkel sprake over controle. Toen de eis tot nationalisatie van de regie van de elektriciteit werd losgelaten in ruil voor het oprichten van een controlecommissie, lette men er wel op dat deze commissie duidelijk was afgebakend van het beheerscomité, waarin enkel de bazen zitting hadden.

Controle onder het kapitalisme, medebeheer onder het socialisme: dat was het prijzenswaardige principe dat werd ingeroepen.

Laten we zien hoe het werkte in de praktijk.

Men stelde zich tevreden met een schijncontrole, die de geheimhouding respecteerde van de boekhouding van de patroons, en bovendien een nieuwe geheimhouding introduceerde, die tussen vakbondsleden en vakbondsleiders, in feite diende het als dekmantel voor het kapitalistisch beheer. Het is een participatie die zijn naam niet durft te noemen, maar die in de praktijk dicht staat bij klassensamenwerking.

Aldus, na enkele jaren praktijk in het controlecomité van de elektriciteit bemerkte André Renard en de kameraden die de sector Gazelco leiden, dat ze helemaal niks controleerden, dat ze het risico liepen dat de arbeiders duidelijk zouden gaan inzien, evenals de consumenten, dat ze medeplichtig waren aan een kapitalistisch beheer, meer gericht op de winst dan op het ‘algemeen belang’. Zodoende begonnen ze te eisen dat er een echte controle kwam op de berekening van de kostprijs. Dit was ondenkbaar zonder dat de boeken worden geopend en er een confrontatie was, ter plaatse, in de centrales, met de cijfers uit deze boekhouding, met de economische en financiële realiteit, rechtstreeks verstrekt door de arbeiders en de technici. Ze voegden er trouwens precieze eisen aan toe, eisten een soort vetorecht op gebied van tarifering, investeringen en rationalisaties.

Niks daarvan werd verkregen. Toen in 1956 de overeenkomst werd vernieuwd stelde men zich in de gassector tevreden met het wachten op de akkoorden van de ‘Ronde Tafel’. De sector Gazelco diepte naar aanleiding hiervan de eis op tot nationalisatie van de elektriciteit, maar kon het ABVV niet winnen om campagne te voeren.

Het verdelen van het aardgas uit Nederland was toegekend geweest aan private maatschappijen, wat nog meer het schandalige aspect blootlegde, dat de trusts aan de gas en elektriciteit winst konden maken op de rug van een monopolie van openbaar nut. Maar het ABVV heeft dit schandaal weggemoffeld. Ze geeft zelfs niet langer aan haar leden en een breder publiek toelichting over nationalisatie onder arbeiderscontrole.

Controle en participatie sluiten elkaar uit

De sector Gazelco schrijft in het besluit van haar brochure die ze in 1962 aan de nationalisatie van de elektriciteitssector had gewijd het volgende: ‘Dat wij zijn toegetreden tot de instellingen van de ‘Ronde Tafel’, het Beheercomité en het Controlecomité, heeft dus een welomschreven betekenis. In een kapitalistisch systeem hebben de syndicale organisaties een controleopdracht te vervullen. Dit mag er hen echter niet toe brengen dat ze zich verbinden aan het private bestuur van de industrie en verantwoordelijkheden opnemen’.

De auteurs van deze brochure trekken zelf de aandacht op de tegenstelling in deze doctrine, toen al. Inderdaad, ‘We mogen niet uit het oog verliezen dat binnen een kapitalistisch systeem rationalisatie bijna altijd wordt doorgevoerd ten koste van de arbeidersklasse’. Ze zien zich dus verplicht om eraan toe te voegen: ‘Aldus zullen we moeten aanvaarden dat de arbeiders, hand- en geestarbeiders, het slachtoffer worden van maatregelen tot rationalisatie’.

Enkele jaren later werd de Centrale van de Metaalarbeider geconfronteerd met een analoog probleem. Misleid door de prioriteit te aanvaarden van de regionale problemen die moesten opgelost worden — los van de klassenaard van de economie — had deze centrale beslist om te gaan zetelen in het Overlegcomité voor de Staalindustrie.

Onvermijdelijk ging dit comité rationaliseren. Het ABVV als vakbond was het eens om zich bij die maatregelen tot rationalisatie aan te sluiten. De praktijk, zowel als de doctrine, waren in tegenstelling gekomen aan de principes uit 1959 en 1962. Men aanvaardde de maatregelen tot rationalisatie waarvan de arbeiders het slachtoffer werden (een sterke reductie van het aantal arbeidsplaatsen). Men stelde zich tevreden met sociale verzachtende maatregelen om te vermijden dat de arbeiders er teveel onder gingen lijden.

De praktijk gleed weg van controle naar medebeheer, en dat in de ergste omstandigheden: medebeheer in een sector in relatieve neergang, waar zich het probleem stelde van een daling van de tewerkstelling. Zal de doctrine volgen? Dit is wat het buitengewoon congres van het ABVV ons zal leren.

Het is een actiedoel voor de militanten van het ABVV: vermijden dat in de vakbondsdoctrine de nefaste verwarring tussen arbeiderscontrole en medebeheer (of participatie) binnensluipt, die de vakbondsorganisaties omvormt, van instrumenten om tegen de bazen de belangen van de arbeiders te verdedigen, in een instrument om de belangen van de kapitalistische bedrijven te verdedigen (ook tegen de belangen van de arbeiders).

Een ‘participatie’ die dreigt te leiden tot medeplichtigheid

Waar de syndicale doctrine blijvend het medebeheer verwerpt op het niveau van de onderneming en de industrietak, is het al een hele tijd niet zo in de praktijk die gevoerd wordt op het niveau van de economisch leven in het geheel.

In de Centrale Raad voor de Economie, op het Nationaal Comité voor Economische Expansie, op het Bureau voor Programmatie, en binnen heel wat soortgelijke instellingen, werken de vertegenwoordigers van de vakbonden zij aan zij met de vertegenwoordigers van het patronaat en maken analyses, ramingen, programma’s en beschouwingen. Soms verschillen ze van mening. Meestal komen ze tot hetzelfde besluit.

Er ontstaat een sfeer van begrip en er wordt samengewerkt — het woord mag gezegd: klassencollaboratie — wat aan Louis Major heeft toegelaten om luidop te verkondigen in zijn rede op het einde van zijn loopbaan van secretaris-generaal van het ABVV (om minister van de Koning te worden): ‘De betrekkingen tussen vakbonden en patroons zijn in België de beste ter wereld’.

Wij denken niet dat de belangrijkste vraag is of men mag zetelen in dit of gene organisme. Wat belangrijk is, is de reden waarom men er zetelt, en wat men er in de praktijk uitvoert. Er zetelen om informatie in te winnen, die ten dienste staat van de dagelijkse strijd van de arbeiders; om de gebreken en misbruiken van het patronaat aan te klagen; om de structurele tekortkomingen van de kapitalistische productiewijze bloot te leggen, zo schreeuwend en zo duidelijk zichtbaar in dit land. Er zetelen om de kwaliteit, de weerklank, de kracht van de agitatie van de arbeiders te verbeteren. Dan zien we niet in wat er laakbaar is aan deze tactiek tot contestatie, om maar een modewoord te gebruiken.

Maar dit is natuurlijk niet de praktijk van de afgevaardigden van het ABVV. Deze contesteren helemaal niets, ze collaboreren.

Tijdens een studieweekend georganiseerd door de Stichting André Renard op 26 en 27 november te Ronchennes had Jacques Yerna volgend standpunt over het Bureau tot Programmatie: ‘We hebben toegestaan dat het neokapitalisme de hand heeft kunnen leggen op de planning en op zoveel andere zaken uit ons programma, en in plaats van een stap verder te gaan, van ons concept op te leggen, heeft de vakbond zich tevreden gesteld met aan te nemen van wat werd aangeboden!’.

De ABVV leiding is nu in Wallonië op gewestelijk vlak bezig het risico te lopen diezelfde ervaring te herhalen, doch op een veel grotere schaal, en met gevolgen die nog veel rampzaliger zullen zijn.

Hebben ze de handen niet in elkaar geslagen met de kapitalisten van de Economische Raad voor Wallonië, om gezamenlijk allerhande ‘regionale programma’s’ op te stellen die het kapitalistische winstmotief respecteren en verstreken? Dat is ver van ‘ons concept opleggen’. Ze zijn tevreden, heel tevreden, dat ze bijgedragen hebben tot een minimale overeenkomst met de Waalse werkgevers om de belangen van trust of holding X te verdedigen tegen trust of holding Y, die ervan beschuldigd wordt ‘Vlaanderen’ te bevoordelen. ‘Ons concept’ van antikapitalistische structuurhervormingen, vooral het belangrijke punt van controle op de economische politiek van de holdings, dient niet langer als leidraad ‘om over te gaan tot de actie’.

Wanneer ze de documenten over arbeiderscontrole van naderbij bekijken die hen zullen worden voorgelegd, zullen de ABVV militanten moeten toegeven:
1. dat men probeert de theorie aan de praktijk aan te passen, dat betekent dat er een theorie zal geweven worden, en als doctrine aanvaard, die het concept is van medebeheer en participatie. Er is een lokroep — vooral onder de Vlaamse kopstukken van het ABVV — om systematisch aansluiting te zoeken bij de voorstellen van het ACV. En in andere landen zoals West-Duitsland, zijn er voorbeelden te over die aantonen hoe een volledige generatie vakbondsmilitanten kan misleid worden door verwarring rond ‘participatie’;
2. dat ‘het gefluit in het duister’, een rookgordijn is dat opgetrokken wordt tussen theorie en praktijk, en dat men tevreden is met wat er op theoretisch vlak gebeurt terwijl er in de praktijk niks verandert (wat duidelijk betekent dat zulk een theorie veroordeeld is om dode letter te blijven);
3. dat door deze welbedoelde verwarring, de formules en doelstellingen van ‘confrontatie’ en ‘participatie’ worden dooreen gehaald, onder de dekmantel van ‘eenheid’ en een ‘compromis onder kameraden’. Dit zou enkel de theorie ontkrachten en het uitglijden naar algemene klassensamenwerking versterken en de integratie binnen het kapitalisme bekrachtigen.

De ABVV-militanten, die zich bewust zijn van de belangen van de arbeiders, gezien de crisis van het systeem waarin dit land zich bevindt, zullen een concreet programma van arbeiderscontrole in de plaats stellen. Ze zullen vertrekken uit de dagelijkse belangen van de bevolking en van de problemen die het land kent. Ze zullen proberen die op een hoger niveau te tillen en zo de kapitalistische economie en de unitaire staat uitdagen (dat betekent de centrale regering die de belangen van beide naties die de Belgische staat uitmaken — Wallonië en Vlaanderen — met de voeten treedt). Dit is de enige realistische weg om de toekomst van de werkende klasse te verdedigen.

Ik wil aandringen op het feit dat het aanvaarden van ons actieprogramma pas belangrijk is als het een programma wordt van eisen die in die richting gaan. Zulk een programma tot actie zou inhouden dat er een wil bestaat om te breken met de praktijk van klassensamenwerking en een plan wordt vooropgesteld voor mobilisatie in stappen, van alle energie en vechtlust van de arbeiders, in het perspectief van het behalen van arbeiderscontrole, op ieder vlak.

6. Ter conclusie: zes voorstellen

Hoe kan het concept arbeiderscontrole geïnterpreteerd worden in de dagelijkse strijd gevoerd door de arbeiders? Hoe kan agitatie voor arbeiderscontrole de strijdbaarheid van de werkende bevolking stimuleren, haar klassenbewustzijn verhogen, de strijd aanvuren die het kader van het kapitalistische systeem overstijgt, dus bijdragen tot een prerevolutionaire situatie?

Ik heb getracht een antwoord te geven op deze vragen door eerst het probleem in het algemeen te analyseren, door kritisch de aarzelende houding te onderzoeken die ACV en ABVV tegenover arbeiderscontrole aannemen, om te komen tot de problemen die dit ordewoord oproepen.

Laten we duidelijk zijn, ik wil hiermee het debat niet afsluiten, ik wil eerder een echte discussie openen. Ik hoop vooral dat de basis, de vakbondsmensen, de echte vertegenwoordiger van de arbeiders, de bedienden en technici, hun horizon zullen verbreden, over de grenzen heen van het reformisme en het neoreformisme.

Maar een theoretische discussie, een abstracte discussie (het maakt weinig verschil uit als die maar gericht is op het begrijpen van het probleem als een geheel), is niet genoeg om een discussie hoe er een verandering moet komen te stimuleren, waarnaar we eerder hebben verwezen. Er is iets anders nodig, een aanvullend element, praktische voorstellen, en ik wil graag deze reeks afsluiten met zulke voorstellen.

Ze moeten alle aansluiten op de criteria die we bij het begin van onze analyse naar voor hebben gebracht, ze moeten gebaseerd zijn op de onmiddellijke noden van de werkers; ze moeten van die aard zijn dat het kapitalisme ze niet kan integreren binnen de normale werking; ze moeten een situatie van dubbele macht scheppen die aanstuurt op een globale confrontatie tussen arbeid en kapitaal; ze moeten de praktische ervaringen van de arbeiders verruimen en vertalen tot de eigenlijke natuur van het kapitalisme; en de manier waarop die in haar geheel kan worden gewijzigd. Dat betekent, zij moeten de massa’s erop voorbereiden om onder optimale voorwaarden wat betreft klassenbewustzijn en organisatie; deze uitdaging aan te gaan.

1. Open de boeken

Ontelbare bronnen — de meeste niet marxistische, inderdaad duidelijk burgerlijk van oorsprong — getuigen dat het niet mogelijk is om op basis van de statistieken van de werkgevers de waarheid te kennen over het economisch reilen en zeilen van dit land (evenzo voor alle kapitalistische landen). De boekhouding, de financiële balansstaat, hun erfenisaangiften, vervalsen de economische werkelijkheid.

Deze vervalsingen zijn er niet zomaar gekomen. Ze hebben welomschreven doelstellingen, ofwel gaat het om belastingszwendel; het te laag opgeven van de winsten om een weigering tot loonsverhoging te rechtvaardigen; of om de opinie te bedriegen omtrent de ware feiten die achter een bijzondere eis van de vakbonden schuilgaan.

Telkens er onderhandelingen met de werkgever starten, of het nu gaat om loonsverhoging, een stijging van de productiviteit, of de economische gevolgen van een vakbondseis, moeten we stelselmatig antwoorden: ‘Wij weigeren dit te bediscussiëren met de blinddoek aan. Leg de kaarten op tafel. Open de boeken’.

De kracht van deze eis zal als een antikapitalistische structuurhervorming, als een overgangseis, des te groter zijn als we er drie voorwaarden aan toevoegen:
Eerst, het openen van de boeken moet publiek gebeuren en mag niet beperkt blijven tot een gesloten bijeenkomst van enkele leiders van de vakbond, waarvan de neiging om kameraadschappelijk met de bazen om te gaan bekend is. Ten tweede, een onderzoek van de balansstaat en de boekhouding zou makkelijker verlopen indien er maatregelen werden genomen om een eenvormigheid te scheppen in het systeem van boekhouden. Ten slotte, en vooral, de controle op de balansstaten moet niet noodzakelijk enkel gebeuren op basis van de cijfers, doch moet ook betrekking hebben op de productielijnen en het materiaal zelf, zodat het overgrote deel van de arbeiders betrokken is bij dit onderzoek.

Het is gemakkelijk een balans op te lappen door een voorraad grondstoffen lager in te schatten. Doch de waarde ervan, hoewel het in de cijfers niet zichtbaar is, kan moeilijk verborgen blijven voor de arbeiders die deze waren in stock krijgen, in het magazijn opslaan, in het onderhoud voorzien, en regelmatig controleren.

De opmerking wordt veel gehoord dat de arbeiders niet in staat zijn om een balans te verifiëren. Weldra zullen we in La Gauche enkele concrete voorstellen publiceren die in Groot-Brittannië werden gedaan door de kameraden van de Campaign for Workers Control, die voor de afgevaardigden van de arbeiders, het bestuderen van balansen en kapitalistische boekhoudingen vergemakkelijkt hebben. Over het algemeen zijn bovenvernoemde opmerkingen fel overdreven door hen aan wiens ‘eigendomsrechten’ niet mag worden geraakt. Het is de identieke tweelingbroer van de opmerkingen die gewoonlijk door reactionaire regimes naar voor worden geschoven om het algemeen stemrecht af te wijzen; de arbeiders zijn te ‘onwetend’, ‘niet goed genoeg opgevoed’, onvoorbereid om deze verantwoordelijke taak op zich te nemen, enz.

2. Vetorecht op afdankingen en bedrijfssluitingen

De grootste oorzaak waarom de arbeiders de laatste jaren strijd hebben moeten leveren was zonder twijfel de vrees voor werkloosheid, afdankingen, het terugschroeven van het aantal arbeidsplaatsen in Wallonië en in vele Vlaamse gewesten.

De programma’s voor reclassering en beroepsherscholing blijken een mislukking te zijn. Ze waren niet in staat om een snelle daling van de tewerkstelling in de beoogde streek tegen te gaan. Wat industriële reconversie betreft, leert de ervaring, dat je niet echt kan rekenen op de grote fortuinen noch op de eenheidsstaat. Wat de arbeiders echt moeten eisen is effectief toezicht op afdankingen en sluitingen.

Deze concrete toepassing van het principe van arbeiderscontrole houdt in dat de bedrijven die door hun eigenaars gesloten zijn, verplicht weer moeten opengaan, op kosten van de gehele klasse van kapitalisten, waardoor deze bedrijven gedurende de overgangsperiode weer kunnen functioneren in afwachting dat er nieuwe moderne bedrijven komen. Deze moeten publiek eigendom zijn en beheerd worden onder arbeiderscontrole en deze ouwe gammele wrakken vervangen.

Onze kameraad Pierre Le Grève, toen hij parlementslid was, heeft in die zin een wetsvoorstel ingediend. Het is nuttig om telkens er afdankingen of sluitingen zijn daar op terug te komen — niet omdat we illusies willen scheppen dat arbeiderscontrole langs electorale of parlementaire weg zal bekomen worden, maar om het kritische bewustzijn van de arbeiders te prikkelen en de leiders van de massaorganisaties van de arbeidersklasse te verplichten om een standpunt in te nemen.

3. Arbeiderscontrole op hoe in het bedrijf de arbeid wordt georganiseerd

De strakke hiërarchische structuur van de bedrijven lijkt steeds meer uit de tijd, als gevolg van het feit dat het niveau van de technische en culturele kwalificaties van de werkers is gestegen.

In de meeste gestroomlijnde, moderne fabrieken, waar een hoog percentage van het personeel bestaat uit technici met een hoge of middelhoge opleiding, springt dit anachronisme heel erg in het oog. Doch ook in de industrie als geheel heeft de groeiende complexiteit van het productieproces tot gevolg dat bijvoorbeeld onderhoudsploegen meestal een beter inzicht hebben in de manier waarop de productie verloopt en de welke knelpunten af en toe opduiken, dan de hooggeplaatste ingenieurs — zonder te spreken van de directeurs.

Bij de vele conflicten over het werk zelf, die voortspruiten uit het hiërarchisch karakter van de verhouding tussen enerzijds arbeiders en bedienden en anderzijds afdelingshoofden en ploegbazen, moeten we de stress voegen, veroorzaakt omdat de organisatie van het werk voortdurend wijzigt.

Technische wijzigingen doen vakkennis verdwijnen evenals vaardigheden die waren verworven dank zij grote inspanningen en jaren ervaring. Het tempo verhoogt de spanning op de zenuwen van de arbeiders evenals de vermoeidheid, en draagt bij tot heel wat arbeidsongevallen. De voornaamste slachtoffers van al deze veranderingen mogen zich niet tevreden stellen met het bescheiden recht om voorstellen te formuleren aan de ondernemingsraden en comités veiligheid, zoals in de wet voorzien. Ze moeten op alle vlakken op het gebied van organisatie van het werk arbeiderscontrole eisen, een recht dat niet enkel behelst dat men op voorhand wordt ingelicht over wat er allemaal zal veranderen, doch ook het recht om zich hiertegen te verzetten en het te voorkomen.

Wanneer arbeiders de gewoonte aannemen om ieder incident met een afdelingshoofd of een ploegbaas, te beantwoorden met arbeiderscontrole, dan is er een grote stap voorwaarts gezet om de hiërarchische verhoudingen te overwinnen en om de ‘hoofden’ te vervangen door arbeiders die door hun makkers zijn verkozen, die altijd afzetbaar zijn en enkel verantwoording verschuldigd aan de basis, niet aan de bazen.

4. Arbeiderscontrole op de index van de consumptieprijzen

In België kennen we het systeem van de glijdende loonschalen, een automatische koppeling van de lonen aan de index, wanneer de officiële index van de levensduurte boven een zekere drempel is gestegen, en die varieert volgens de paritaire overeenkomsten (in het algemeen 2 of 2,5 %). Dit systeem beschermt de arbeiders gedeeltelijk tegen het uithollen van de koopkracht van lonen en wedden. Deze waarborg is enkele gedeeltelijk om redenen die al meerdere malen in dit blad werden vermeld. Het volstaat dat we in dit artikel een van die redenen aanhalen: het gebrek aan juiste weergave en eerlijkheid bij het opstellen van de prijzenindex.

De index wordt uiteraard door de overheid opgesteld. En die overheid is maar al te vaak geneigd het ‘indexbeleid’ in een bepaalde richting te duwen (dat wil zeggen, dit is bedrog), niet enkel om de werkgevers van dienst te zijn, maar ook en vooral om de periodieke aanpassing op te schuiven als het om het overheidspersoneel gaat — wat sterk de begroting kan beïnvloeden.

Het is juist dat de Prijzencommissie het recht heeft de oneerlijke verloop van de index niet te erkennen, om zich te verzetten tegen deze of gene beslissing van de overheid betreffende prijzen of prijsverhogingen. Maar dit recht betekent niet dat het de macht heeft om enige wijzigingen af te dwingen.

Een echte arbeiderscontrole op de index van de consumptiegoederen — een onontbeerlijke maatregel om efficiënt de koopkracht van de werknemers te beschermen tegen de blijvende stijging van de kosten van levensonderhoud — zou betekenen dat de vakbonden over enige macht (recht op veto) zouden moeten beschikken om in te gaan tegen de index van de regering. Het betekent ook dat deze controle wordt uitgevoerd aan de basis, waar ploegen van arbeiders en huisvrouwen regelmatig in verschillende delen van het land de prijsstijgingen opnemen.

5. Opheffen van het bankgeheim

Fiscale manipulatie is altijd een goudmijn geweest voor allen die in dit land gedurende de laatste vijftien jaar aandringen op rationalisaties. Dit is een van de sterkste vormen van oplichting binnen het systeem. Loon en weddentrekkers betalen tegelijkertijd zowel het grootste deel van de indirecte als van de directe belastingen.

De snelle toename van de wettelijke bepalingen, fiscale hervormingen, administratieve controles, zijn niet in staat om deze grove onrechtvaardigheid uit te schakelen. Afschaffen van het bankgeheim en invoeren van arbeiderscontrole op de financiële transacties zou snel een einde kunnen maken aan dat schandaal.

We waren onlangs getuige van een enorme kapitaalsvlucht uit Frankrijk. Iedereen vroeg zich af wie die op gang had gebracht. De regering de Gaulle stelde heel voorzichtig dat de vraag beantwoorden niet zo moeilijk was.

Heden, binnen het systeem van private eigendom, kan vertrouwen tussen de bankiers en de grote depositobeleggers niet vermijden dat brede financiële operaties niet kunnen plaats vinden zonder dat er schriftelijke sporen worden nagelaten. Arbeiderscontrole op de bankregisters zou snel de daders kunnen opsporen.

6. Arbeiderscontrole op investeringen

Het is een van de meest opvallende kenmerken van het neokapitalisme dat steeds groter wordende stukken van de productie worden gesocialiseerd en evenzo de belangrijkste kosten, terwijl de winsten en de eigendommen uiteraard privé blijven. In dit land werd de afgelopen twintig jaar een groot deel van de investeringen op lange termijn betaald door de staat. Een studie van de opeenvolgende balansen van de Nationale Maatschappij voor Krediet aan de Nijverheid is hier bijzonder leerzaam. Sidmar zowel als Chertal werden in grote mate gefinancierd met publieke fondsen. Hetzelfde zal gebeuren met de rationalisaties die worden voorgesteld door de fusiegroep Cocherill-Ougrée-Providence-Espérance.

Waar steeds meer middelen afkomstig zijn uit de zak van de belastingsbetaler (voornamelijk uit de portemonnee van de werknemers), zijn winsten, aandelen en obligaties niet de enige zaken die nog in private handen zijn. Het recht om op regionaal vlak te beslissen hoe de investeringen worden verdeeld en waar ze zullen terecht komen blijft ook in private handen.

De eis tot arbeiderscontrole over deze investeringen is dus niet de vraag naar medeverantwoordelijkheid van de vakbondsleiders in het kapitalistisch beheer van de industrie, doch het recht op veto vanwege de vakbonden over de investeringen. En dit betreft zowel de geografische verdeling als welke de vorm is en de bestemming die hieraan door de werkgevers wordt gegeven.

Het is duidelijk dat dit soort controle de weg opent voor het formuleren van een globaal economisch ontwikkelingsplan op basis van prioriteiten die door de werknemers zelf worden opgesteld. De MPW (Mouvement Populaire Wallon) zag dat als een geweldige zaak toen het ‘Waals Volksplan’ werd besproken. Maar dit ‘plan’ werd overboord gegooid, samen met nog heel wat andere dingen, toen de opvolgers van André Renard het pad effenden voor hun terugkeer in de schoot van de BSP.

De campagne voor arbeiderscontrole vormt een geheel, zonder daarbij de dagelijkse problemen van de arbeiders te verwaarlozen. Het richt zich op een welbepaald doel: het wantrouwen tegenover het kapitalisme accentueren, het vertrouwen in eigen kracht doen groeien, om uiteindelijk de economische toestand in handen te nemen — door eigen antikapitalistische acties.


Zoek knop