Ernest Mandel

De staking in België van 36


Geschreven: juni 1961
Bron: Les grèves de 36 en Belgique, La Gauche, nr. 24, 10 juni 1961
Vertaling: Valeer Vantyghem
HTML: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, februari 2008


Zie ook:
Voor een Plan van Actie
Hendrik De Man: een intellectuele tragedie
Hendrik De Man, vijftig jaar later

De staking van juni 1936 in België was ongetwijfeld beïnvloed door de krachtige stakingsgolf die over Frankrijk trok. Toch werd ze sterk beïnvloed en bepaald door de bijzondere imperatieven van de politieke situatie in België: de arbeiders waren heel erg ontgoocheld geweest over de verkiezingsuitslagen (er kan een vergelijking gemaakt worden met de stakingen van 1912-13); ze wilden de opkomst van de fascisten terugdringen; ze waren mistevreden omdat hun levensomstandigheden die sinds het einde van de crisis niet verbeterd waren terwijl het patronaat een jaar volop had kunnen profiteren van de economische heropleving.

Aldus was de algemene staking van juni 36 eigenlijk een uitbarsting, het gevolg van de crisis van 1929-32 met alle miserie van dien. Ze vertolkte duidelijk het verlangen om de sociale wanorde geheel en al te wijzigen en te vervangen door een socialistische ordening.

Het was in zekere zin dezelfde algemene staking als waarop tienduizenden voorhoede arbeiders tevergeefs hadden aangedrongen tijdens de campagne voor het Plan van de Arbeid[1] — die algemene staking waarop de socialistische linkerzijde, ‘Action Socialiste’,[2] de SJW[3] zo hard had gehamerd, dezelfde algemene staking waarvoor door de Syndicale Commissie[4] elke oproep koppig werd geweigerd, dezelfde algemene staking die door de Algemene Raad van de BSP en door het Nationaal Comité van het ABVV van 16 december met een kleine minderheid werd verworpen... Deze keer namen de arbeiders hun revanche. En de leiders volgden de arbeiders, hoewel het hun plicht ware geweest om die te voorzien, schikkingen te treffen, op voorhand te organiseren...

Antwerpen, Luik, de Borinage, drie ‘ontstekers’

Het waren de Antwerpse dokwerkers die het vuur aan de lont staken. Op dinsdag 2 juni legden ze spontaan het werk neer. Hun staking zou bijna drie weken duren en werd ingezet tegen de richtlijnen van de vakbondsleiding in, die op 2 juni een manifest had gepubliceerd ‘Havenarbeiders, geen zelfmoord... geen onbesuisde staking!’[5]

We moeten erkennen, wanneer we het bilan van de staking maken dat het hier zeker niet ging om een ‘zelfmoord — staking’ en dat de arbeiders heel wat realistischer waren en meer berekend dan sommige ‘voorbijgestoken’ leiders.

Dit doet ons even denken aan die andere vakbondsleider (bovendien nog volksvertegenwoordiger ook) die zich heeft afgesloofd op het congres van de BSP van 19 december 1960 om te ‘bewijzen’ dat de arbeiders niet wilden staken. Dit is toch wel een bijzonder soort ‘realisme’ waarbij ieder contact is verloren gegaan met wat leeft onder de arbeiders en waarbij men nog enkel voor ‘werkelijkheid’ houdt wat wordt gefluisterd in de burelen ...

Een week lang is de staking van de Antwerpse dokwerkers geïsoleerd gebleven, hoewel meer en meer kleinere bonden er zich bij aansloten: de diamantbewerkers, de zakkenmakers, busbestuurders, buurtspoorwegen, enz... Doch op 9 juni legden 3.000 mijnwerkers van La Batterie te Luik het werk neer. Ze bezetten de terreinen om te protesteren tegen een boete die twee van hen hadden opgelopen. De volgende dag breidde de zitstaking zich spontaan uit met 6.000 arbeiders in de streek van Luik, tot de bouwvakkers, en in diverse Vlaamse gewesten, tot de keramiekarbeiders en de Borinage.

Op 12 juni lag het steenkoolbekken van Luik volledig plat en de arbeiders bezetten FN te Herstal. In de Borinage worden de mijnen van Crachet-Picquerry te Frameries bezet, men legde het werk neer in de fabriek van Coppée te Boussu. De mijnwerkers uit de Borinage en vervolgens de mijnwerkers uit heel het land besloten tot een algemene staking voor 15 juni. De staking sloeg over naar de textiel te Moeskroen, Templeuve, enz...

Vanaf 13 juni was het een ware vloedgolf. Te Luik werd in de metaalsector algemeen het werk neergelegd en de staking breide zich uit naar de Openbare diensten. Op 15 juni waren er in het land 150.000 stakers, op 16 juni 250.000, op 17 juni meer dan 400.000, op 18 juni — het hoogtepunt — een half miljoen. De ene sector na de andere, de metaalarbeiders van Le Centre en van Charleroi, van Gent, alle soorten bonden en Oost Vlaanderen, in de streek van Waals Brabant, van Verviers, Doornik, de Zenne vallei en van de Basse Sambre, tenslotte de Brusselse arbeiders en de Antwerpse metaalarbeiders, allen zijn ze in staking.

Het werk werd hervat vanaf 22 juni; dan gingen de Antwerpse dokwerkers weer aan de slag. De 26ste besloten de mijnwerkers met een kleine meerderheid weer het werk te hervatten. Te Seraing, Herstal en elders duurde de staking nog enkele dagen.

Wat werd verworven en wat niet

De leiding van de Syndicale Commissie kon inderdaad stellen dat het doel van de staking volledig was bereikt. Jawel, enkele dagen voor de staking had de Syndicale Commissie een vierpunten programma bekend gemaakt:
1. de lonen worden verhoogd met minimum 32 frank per dag (wat overeenstemt met 160 frank aan de huidige koopkracht);
2. de veertig uren week;
3. de vakbonden worden erkend;
4. betaald verlof.

Na 22 juni hadden de stakers het volgende bekomen: 1. minimum loon van 32 frank per dag en een loonsverhoging van 5 tot 15 %, naargelang de beroepscategorieën; 2. de veertiguren werkweek in de ongezonde bedrijfstakken, vooral in de mijnen, met behoud van de lonen op de achtenveertig uren; 3. de vakbonden worden erkend; 4. een week betaald verlof.

Drie van deze verworvenheden zijn behouden gebleven, de veertig uren week in de mijnen werd enkele jaren later afgeschaft onder het voorwendsel van de landsverdediging en werd nooit meer helemaal terug ingevoerd. De staking van 36 werd dus afgesloten met een positieve balans op sociaal gebied maar met een negatief rapport op economisch vlak.

Van 1933 tot 1936 had de socialistische beweging onverdroten economische hervormingen geëist. ‘Le Peuple’ van 27 mei 1936 titelde — toen al — heel duidelijk op haar voorpagina ‘En nu, structuurhervormingen!’. Max Busset,[6] verslaggever op het congres van de BWP van 1 juni 1936 eiste kriskras de nationalisatie van de elektriciteitssector, van de zaaigranen industrie, van de wapenindustrie, de strijd tegen de fiscale fraude — ook toen al — ‘maatregelen om een einde te maken aan de invloed van de geldmachten op de politiek van de overheid’. Hij riep uit: ‘Congo moet onttrokken worden aan de Société Générale’[7] ... Onnodig te zeggen niets van dat alles toen bekomen werd. Zelfs vandaag is het nog niet verwezenlijkt, vijfentwintig jaar later.

Wat is het besluit? Men heeft de trein gemist. Stakingen als die van juni 36 zijn er maar om de tien jaar (in 1946-47, in 1950, in 1960). Dan, en enkel dan, kunnen er antikapitalistische structuurhervormingen afgedwongen worden. Het is totaal utopisch om deze hervormingen te willen doorvoeren in een rustige periode, met behulp van ministerambten, zoals twee jaar parlementaire geschiedenis hebben bewezen.

1936 en 1960

Een korte vergelijking tussen 1936 en 1960 zal onze lezers wel interessant lijken. In 1960 was het aantal stakers veel hoger, ongetwijfeld het dubbele van 1936. Toch verliep de staking van 36 veel kameraadschappelijker, veel blijmoediger, er was meer eenheid, de christenen hadden er zich in blok bij aangesloten. Toch ging er van de staking van 1960 meer kracht uit dan van die van 1936, zowel in Vlaanderen als in Wallonië, enkele Brusselse bonden uitgezonderd. In 1960 was de deelname van de Openbare diensten — spoorwegarbeiders, Gazelco,[8] onderwijskrachten, gemeentepersoneel — veel groter en veel strijdvaardiger dan in 1936. De betogingen van 1936 telden zelden meer dan 5.000 deelnemers. Helemaal anders was het op de reusachtige meetings van 1960-61 met 30.000; 40.000 manifestanten, te Luik, La Louvière, Quaregnon, Antwerpen. De stakersposten in 1960 waren harder en vastberadener dan in 1936.

Maar het essentiële verschil lag hem hier. Waar de stakers in juni 36 enkel op instinct het kapitalisme in vraag hebben gesteld, hadden ze geen doelbewuste antikapitalistische eisen gesteld. De stakers van 1960-61 streden klaar en duidelijk voor antikapitalistische structuurhervormingen. In zekere zin betekende dit een belangrijke historische wending: de eerste algemene staking in de Belgische geschiedenis, zoniet op wereldvlak, met een economisch en niet enkel een sociaal objectief.

Zeker, men zou kunnen stellen dat de staking van ’36, al was ze dan (officieel) enkel gericht op sociale eisen, toch iets heeft bereikt, terwijl de staking 60-61 niks concreets heeft verwezenlijkt. Dit is een kortzichtig oordeel.

De vrucht van 36 ging vanaf 1939 verloren; men raakte gedemoraliseerd en werd apathisch; van 1936 tot 1940 gaat de strijdbaarheid van de arbeiders er systematisch op achteruit. De staking van 60-61 heeft sociale voordelen — zij het bijkomstige — opgeleverd waarvan we nog dagelijks de vruchten plukken. Maar ze heeft vooral tot een groter bewustzijn geleid binnen de arbeidersorganisaties en binnen bredere lagen van de arbeidersklasse.

Aan ons om zo te handelen dat dit bewustzijn niet verloren gaat in dagelijkse beslommeringen, door de teleurstelling veroorzaakt door de deelname aan de regering of door de verdeeldheid tussen de vakbonden. Maar opdat dit de zuurdesem zou worden van een nieuwe voorhoede aan militanten en arbeidersleiders, opdat men ons de volgende keer niet zou kunnen kl... zoals gebeurd is in 1936 en 1960!

_______________
Voetnoten van de vertaler
[1] Plan van de Arbeid: (1935) was een plan vanuit sociaaldemocratische hoek voor de aanpak van de economische crisis in de jaren 30. De vader van de planeconomie was de Belgische socialist Hendrik De Man waarbij hij zich steunde op de gedachten van de Britse econoom John Maynard Keynes. De campagne rond het Plan onder het motto ‘Het Plan, niks dan het Plan’ wekte bij de arbeiders groot enthousiasme.
[2] Action Socialiste: links tendensblad binnen de BWP, werd o.a. geleid door Paul-Henri Spaak.
[3] SJW: Socialistische Jonge Wacht, jongerenorganisatie van de Belgische Werklieden Partij (BWP), na WO II van de Belgische Socialistische Partij (BSP).
[4] Syndicale Commissie: de BWP bestond uit verschillende massaorganisaties waarvan de coöperatieven de belangrijkste waren, het vakbondswerk viel onder de Syndicale Commissie, een van die massaorganisaties. Na WO II zal de SC opgaan in het Algemeen Belgisch Vakverbond (ABVV)
[5] Le Peuple, 4 juni 1936 — ‘Le Peuple’ was het dagblad van de BWP.
[6] Max Busset: socialistisch volksvertegenwoordiger en leider van de BWP, zal na WO II partijvoorzitter worden.
[7] Société Générale: belangrijkste Belgische holding en bankgroep.
[8] Gazelco: vakbond gas- en elektriciteitssector.