Rosa Luxemburg
Massastaking, partij en vakbonden


2. De massastaking, geen kunstmatig maar een historisch gegeven

De eerste herziening die zich naar aanleiding van de gebeurtenissen in Rusland voor het probleem van de massastaking opdringt, staat in verband met de algemene opvatting van het vraagstuk. Tot op heden steunen zowel de ijverige voorstanders van een ‘proeve met de massastaking’, in Duitsland van het slag Bernstein, Eisner, enz., als de volledige tegenstanders van een dergelijke proefneming, zoals ze in de vakbonden door bv. Bömelburg vertegenwoordigd zijn, zich in de grond op dezelfde anarchistische opvatting.

De schijnbare tegenpolen sluiten elkaar niet alleen wederzijds uit, maar zoals gewoonlijk, bepalen en vullen elkaar tegelijkertijd nog aan. Voor de anarchistische denkwijze is namelijk het directe speculeren op het ‘overhoop rommelen’, op de sociale revolutie slechts een uiterlijk en onwezenlijk kenteken. Het wezenlijke daarin is de geheel abstracte, onhistorische beschouwing van de massastaking. Zoals trouwens van alle voorwaarden van de proletarische strijd. Voor de anarchist bestaan als stoffelijke gegevens voor zijn ‘revolutionaire’ speculaties slechts twee dingen: ten eerste de wolken en dan de goede wil en de moed om de mensheid uit het huidige kapitalistische tranendal te redden.

Uit het redeneren in de wolken bleek het al voor 60 jaar dat de massastaking het kortste, zekerste en gemakkelijkste middel is om de sprong in de betere sociale toekomst te doen. In dezelfde wolken bleek het onlangs uit hetzelfde redeneren dat de syndicale strijd de enige werkelijke ‘directe actie van de massa’ en aldus de enige werkelijke revolutionaire strijd is — zoals bekend is dit het nieuwste stokpaardje van de Franse en Italiaanse ‘syndicalisten’. Het fatale voor het anarchisme was daarbij steeds dat de in de wolken geïmproviseerde strijdmethoden niet slechts een rekening zonder de waard, t.t.z. zuivere utopieën waren, maar dat zij, aangezien ze juist met de verachte vulgaire werkelijkheid in het geheel geen rekening hielden, in deze vulgaire werkelijkheid voor het grootste deel van revolutionaire speculaties op het onverwachts praktische hulpdiensten voor de reactie werden.

Op hetzelfde terrein van de abstracte, onhistorische beschouwingswijze staan echter tegenwoordig zij die de massastaking thans in Duitsland door een comitébesluit op een vastgestelde datum willen aan gang zetten. En eveneens degenen die, zoals de deelnemers aan het vakbondencongres te Keulen, door een verbod op de ‘propaganda’ het probleem van de massastaking uit de wereld willen zien verdwijnen.

Beide richtingen gaan van dezelfde gemeenschappelijke zuiver-anarchistische voorstelling uit dat de massastaking een gewoon technisch strijdmiddel is dat naar believen, naar inzicht en naar geweten ‘uitgeroepen’ en ook ‘verboden’ kan worden. Een soort zakmes dat men in de zak, ‘op alles voorbereid’ toegeklapt kan houden, of ook na een passend besluit openklappen en gebruiken kan.

Weliswaar maken juist de tegenstanders van de massastaking op de verdienste aanspraak de historische ondergrond en de materiële gegevens van de huidige toestand in Duitsland niet uit het oog te verliezen, in tegenstelling tot de ‘revolutie-romantiekers’ die in de lucht zweven en vooral niet met de harde werkelijkheid en hare mogelijk- en onmogelijkheden rekenen willen.

Feiten en getallen, getallen en feiten! Roepen zij met Mr. Gradgrind uit Dickens’ Harde Tijden.

Wat de syndicale tegenstanders van de massastaking onder ‘historische ondergrond’ en ‘materiële gegevens’ verstaan zijn twee factoren. Enerzijds de zwakte van het proletariaat, anderzijds de macht van het Pruisisch-Duits militarisme. De onvoldoende arbeidersorganisaties en kasreserves en de indrukwekkende Pruisische bajonetten, dat zijn de ‘Feiten en Getallen’ waarop de vakbondsleiders hun praktische politiek in dit geval baseren.

Nu zijn inderdaad vakbondkassen en Pruisische bajonetten zonder twijfel zeer materiële en ook zeer historische verschijnselen, maar de daarop gebaseerde opvatting is geen historisch materialisme in de zin van Marx, maar een politiematerialisme in de zin van Puttkamer. Ook de vertegenwoordigers van de kapitalistische politiestaat rekenen zeer, en zelfs uitsluitend met de tijdelijke effectieve macht van het georganiseerde proletariaat en de materiële macht van de bajonetten, en uit de vergelijking van de twee getallenreeksen trekt men nog steeds dezelfde geruststellende conclusie, de revolutionaire arbeidersbeweging wordt door enkele woelgeesten en ophitsers voortgebracht. Dus hebben we in de gevangenissen en bajonetten een toereikend middel om het onaangenaam ‘voorbijgaand verschijnsel’ meester te worden.

De klassenbewuste Duitse arbeiders hebben sinds lang het humoristische van de politietheorie, die van de hele moderne arbeidersbeweging een kunstmatig willekeurig product van een handvol gewetenloze ‘woelgeesten en ophitsers’ maakt, gesnapt.

Dezelfde opvatting komt echter tot uiting wanneer zich een paar brave kameraden tot een vrijwillige nachtwakersploeg verenigen om de Duitse arbeiders voor de gevaarlijke drijverijen van enige ‘revolutie-romantiekers’ en hun ‘massastakingpropaganda’ te waarschuwen. Of wanneer langs de andere kant een lawaaierige perscampagne door diegenen geënsceneerd wordt die menen dat door een of andere ‘vertrouwelijke’ afspraak van het partijbestuur met het hoofdbestuur van de vakbonden, het losbreken van de massastaking tegengehouden werd.

Indien het op de vlammende ‘propaganda’ van de revolutie-romantiekers aankwam of op de vertrouwelijke of officiële besluiten van de partijbesturen, dan hadden we tot nu toe nog geen enkele ernstige massastaking in Rusland gehad. In geen enkel land dacht men — zoals ik al in mei 1905 in de SachsArbeiterzeitung deed uitkomen — er zo weinig aan de massastaking te ‘propageren’ of zelfs te bediscussiëren, als in Rusland. En de enkele voorbeelden van besluiten of schikkingen van het Russische partijbestuur, die werkelijk de massastaking als uitgewerkt geheel moesten proclameren, zoals bv. de laatste poging in augustus van dit jaar na de ontbinding van de Doema, zijn bijna totaal mislukt.

Indien uit de Russische revolutie iets te leren valt, is het vóór alles dat de massastaking niet kunstmatig ‘gemaakt’, niet in het ijle ‘besloten’, niet ‘gepropageerd’ wordt. Zij is een historisch verschijnsel dat op een zeker ogenblik als een historische noodzakelijkheid uit de sociale verhoudingen voortspruit.

Niet dus met abstracte speculaties over mogelijkheid of onmogelijkheid, nut of schadelijkheid van de massastaking, maar door het navorsen van de factoren en de sociale verhoudingen waaruit de massastaking in de tegenwoordige fase van de klassenstrijd voortspruit. Met andere woorden, niet door subjectieve beoordeling van de massastaking vanuit het standpunt van de wenselijkheid, maar door het objectieve onderzoek van de oorzaken van de massastakingen vanuit het standpunt van de historische noodzakelijkheid, kan het probleem alleen gevat en besproken worden.

In de vrije ruimte van de abstracte logische analyse kan de absolute onmogelijkheid en de zekere nederlaag, zowel als de volledige mogelijkheid en de zekere zege van de massastaking met juist dezelfde kracht bewezen worden. En daarom is de waarde van de bewijsvoering in beide gevallen dezelfde, nl. zero. Daarom is ook in het bijzonder de schrik voor het ‘propageren’ van de massastaking, die zelfs tot vormelijke banvloeken tegen de vermeende schuldigen van deze misdaad geleid heeft, eenvoudig het product van een komisch misverstand. Het is juist even onmogelijk de massastaking als abstract strijdmiddel te ‘propageren’ als de ‘revolutie’ te propageren. ‘Revolutie’ en ‘massastaking’ zijn begrippen die op zichzelf slechts een uiterlijke vorm van de klassenstrijd betekenen, die slechts in verband met heel bepaalde politieke toestanden zin en inhoud hebben.

Mocht iemand het ondernemen de massastaking als vorm van de proletarische actie tot voorwerp van een regelrechte agitatie te maken, met deze ‘idee’ te gaan colporteren om er de arbeiders langzamerhand voor te winnen, dan ware dit een even nutteloze als triestige en absurde bezigheid. Precies zoals wanneer iemand de idee van de revolutie of van de barricadestrijd tot voorwerp van een bijzondere agitatie zou willen maken. De massastaking is vandaag het middelpunt van de levendige belangstelling van de Duitse en internationale arbeidersklasse geworden, omdat zij een nieuwe strijdvorm en als dusdanig het zekerste symptoom van diepgaande innerlijke ommekeer in de klassenverhoudingen en de voorwaarden van de klassenstrijd betekent.

Het getuigt van gezond revolutionair instinct en het levendige verstand van de Duitse proletariërsmassa, dat zij trots het hardnekkige verzet van de vakbondsleiders, zo’n warme belangstelling voor het probleem aan de dag legt.

Maar deze belangstelling, deze intellectuele honger en revolutionaire actiedrang van de arbeiders kan mem niet verzadigen met abstracte hersengymnastiek over de mogelijkheid of de onmogelijkheid van de massastaking. Maar wel door hun de ontwikkeling van de Russische revolutie, de verscherping van de klassentegenstellingen in West-Europa, de verdere innerlijke perspectieven van de klassenstrijd in Duitsland, de rol en de taak van de massa in de komende strijd bij te brengen.

Slechts in deze vorm zal de discussie over de massastaking ertoe leiden de geestelijke horizon van het proletariaat te verbreden, zijn klassenbewustzijn te scherpen, zijn denkwijze te verdiepen en zijn daadkracht te stalen.

Staat men echter op dit standpunt, dan verschijnt ook geheel de belachelijkheid van zijn wezen, het strafproces dat door de tegenstanders van de ‘revolutie-romantiekers’ aangelegd werd, omdat men zich bij de behandeling van het probleem niet nauwkeurig aan de tekst van de Jena-resolutie hield.

Met deze resolutie kunnen de ‘praktische politiekers’ zich nog ten volle akkoord verklaren, omdat zij de massastaking hoofdzakelijk met het lot van het algemeen stemrecht verbindt. Iets waaruit zij twee gevolgtrekkingen menen te kunnen maken. Ten eerste dat de massastaking een zuiver defensief karakter heeft, ten tweede dat de massastaking, zelf ondergeschikt aan het parlementarisme, tot een eenvoudig aanhangsel van het parlementarisme herleid wordt.

De ware kern van de Jena-resolutie ligt echter in dit verband daarin dat in de huidige toestand in Duitsland een aanslag van de heersende reactie op het Rijksdag-stemrecht hoogst waarschijnlijk de inleiding en het signaal tot een periode van stormachtige politieke strijd zou kunnen zijn, waarin de massastaking als strijdmiddel wel het eerst toegepast zou worden. Maar de sociale draagkracht en de historische actiesfeer van de massastaking als verschijnsel en als probleem door de letter van een congresresolutie willen inkrimpen en kunstmatig afbakenen, is een onderneming die aan kortzichtigheid bij het discussieverbod van het vakbondscongres niet ten achter staat.

In de resolutie van het Jena-congres heeft de Duitse sociaaldemocratie officieel akte genomen van de diepe ommekeer die door de Russische revolutie in de internationale factoren van de proletarische klassenstrijd veroorzaakt werd, en haar revolutionair ontwikkelingsvermogen, haar aanpassingsvermogen aan de nieuwe eisen van de komende fase van de klassenstrijd vastgesteld. Daarin ligt de betekenis van de Jena-resolutie. Wat de praktische toepassing van de massastaking in Duitsland betreft, daarover zal de geschiedenis beslissen, zoals ze in Rusland er over beslist heeft, de geschiedenis, waarin de sociaaldemocratie met haar besluiten zeker een gewichtige factor, maar toch slechts één factor onder vele is.