Michael Löwy

Twaalf stellingen over de crisis van het ‘werkelijk bestaande socialisme’


Bron: De Internationale, Nederlandstalig theoretisch orgaan van de IVe Internationale, oktober, 1991, nr. 40
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !

Qr-MIA

       


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:


De ontwikkelingen in de ‘communistische landen’ gaan hard. Hierdoor wordt ook de discussie over de toekomstige inrichting van economie en politiek in deze landen versneld. Socialistische geluiden zijn nauwelijks te horen of worden overschreeuwd door het kapitalistisch perspectief. Ook voor de linkse beweging in Nederland is dit een groot probleem. Herbezinning en heroriëntatie dringen zich op. De Internationale wil daar een rol in spelen. In het vorig nummer hebben wij een beschouwing van Ernest Mandel opgenomen. Hij argumenteerde dat een democratisch socialisme ten onrechte niet op de agenda staat van landen die zich aan het transformeren zijn. Onderstaand het betoog van een andere socialist, Michael Löwy.[1] Hij bepleit een kritische herleving van het marxisme als inspiratie en leidraad naar een geheel andere maatschappij: “het marxisme vertegenwoordigt ‘het principe van de hoop’, het toekomstbeeld van een geëmancipeerde maatschappij.” We hebben zijn stellingen overgenomen uit het Amerikaanse blad Monthly Review.

1. Je kunt niet sterven voor je geboren bent. Het communisme is niet dood, het is gewoon nog niet geboren. Hetzelfde geldt voor het socialisme. Wat door de westerse media ‘de communistische landen’ met als hun officiële ideologie het ‘werkelijk bestaande socialisme’ wordt genoemd, verdient die aanduidingen niet. Op z’n best kan gesproken worden van ‘niet-kapitalistische landen’, waar privébezit van de belangrijkste productiemiddelen uitgebannen is. Maar deze landen bleven ver af van socialisme: een maatschappij waarin de gezamenlijke producenten de baas zijn over het productieproces; een maatschappij gebaseerd op de grootst denkbare economische, sociale en politieke democratie; een samenleving waaruit alle onderdrukking en uitbuiting op basis van klasse, etniciteit en geslacht verdwenen is. Wat hun economische en sociale tekortkomingen of successen ook zijn, deze ‘werkelijk bestaande’ maatschappijen hadden één gedeelde fundamentele tekortkoming: het gebrek aan democratie, de uitsluiting van politieke macht van de arbeid(st)ers, van de meerderheid van de bevolking.

De democratische rechten – vrijheid van meningsuiting en organisatie, algemeen kiesrecht en politiek pluralisme – zijn niet slechts ‘bourgeois instituties’, maar hard bevochten veroveringen van de arbeid(st)ersklasse. Inperking van deze rechten uit naam van socialisme is bureaucratisch despotisme. Zoals Rosa Luxemburg (die de Russische Revolutie actief steunde) al waarschuwde in een kameraadschappelijke kritiek op de bolsjewieken in 1918: “Zonder algemene verkiezingen, zonder een open verkiezingsstrijd dooft het leven in ieder publiek orgaan, dat verwordt tot een fletse afbeelding van het leven, waarin alleen de bureaucratie een actief bestaan blijft houden.” Hoewel bepaalde onderdelen van pluralisme en arbeid(st)ersdemocratie nog steeds bestonden gedurende de jaren 1918-1923, werden in toenemende mate autoritaire maatregelen genomen. Deze fout, samen met de achterlijkheid van het land, de burgeroorlog, hongersnood en buitenlandse interventie in de Sovjet-Unie gedurende deze jaren, heeft de voorwaarden geschapen voor de opkomst van de bureaucratische kanker die, onder Stalin, de bolsjewistische partij en haar historische leiders heeft vernietigd.

2. Wat door de conservatieve of progressieve media ‘de dood van het communisme’ wordt genoemd, is in wezen de crisis van het autoritaire en bureaucratische model van ontwikkeling, zoals dat voor het eerst in de Sovjet-Unie in de jaren twintig en dertig op de as van de Russische Revolutie is begonnen. Dit model is al bekritiseerd en verworpen uit naam van het marxisme en wel door een hele generatie van radicalen, inclusief Leon Trotski en Christian Rakovski, Isaac Deutscher en Abraham Leon, Heinrich Brandler en Willy Muenzenberg, Victor Serge en André Breton.

Wat in Oost-Europa momenteel ten dode is opgeschreven, is niet ‘het communisme’, maar zijn bureaucratische karikatuur: het machtsmonopolie van de nomenklatoera.

3. De huidige crisis in de USSR ontwikkelt zich in een tegenstrijdige vorm. Na verschillende decennia van gebrek aan vooruitgang en van bureaucratische stagnatie, vond een krachtig proces van afbraak van de stalinistische erfenis plaats. Deze afbraak werd geleid door een dialectiek tussen hervormingen van boven, onder leiding van Michael Gorbatsjov en zijn medewerkers, en de democratische beweging van onderop, de Volksfronten, alsmede socialistische, ecologische en hervormingsgezinde organisaties.

Het hervormingsbeleid is een twijfelachtige zegen. Het combineert een opvallende politieke openheid (glasnost) met een marktgeoriënteerde economische hervorming (Perestrojka) die sommige traditionele rechten van arbeid(st)ers in gevaar kan brengen. Zo leidt het nieuwe beleid tot zeer positieve initiatieven voor nucleaire ontwapening, maar tevens tot een inkrimping van steun aan revoluties in de derde wereld, met name in Midden-Amerika.

4. In de politieke en sociale strijd die zich momenteel in de USSR en andere niet-kapitalistische landen voordoet, zowel binnen de nomenklatoera als binnen de samenleving zelf, komen verschillende alternatieve scenario’s op als pogingen om het stalinistisch model te ontvluchten. Ten eerste het behoud van het autoritaire politieke systeem, gecombineerd met ingrijpende marktgerichte hervormingen, oftewel het model van de Chinese leider Deng Xiaoping. Ten tweede het model van de bescheiden democratisering van de politieke structuren en de introductie van marktmechanismen in het economisch management. Dit model lijkt populair in de USSR, in Bulgarije en in Roemenië. Ten derde is er de democratisering volgens westers model en de algemene invoering van de markteconomie, oftewel het herstel van het kapitalisme. Dit perspectief wordt in de andere Oost-Europese landen uitgewerkt. Tot slot bestaat natuurlijk het perspectief van de volledige democratisering van de politieke macht gecombineerd met een democratisch-socialistische planning van de economie. Dit model wordt aangehangen door radicale vakbondsleden en socialistische leden van de oppositie en wordt nog in geen enkel land ingevoerd.

5. Er is niet veel ruimte voor optimisme over de uitkomst van de strijd, in ieder geval op korte termijn. In de meeste Oost-Europese landen zijn de radicale bewegingen die opkomen voor het democratisch-socialistisch model of die een band zeggen te hebben met de marxistische traditie verslagen. Dit geldt zelfs voor die groepen die een geschiedenis van standvastig verzet tegen het bureaucratisch systeem achter de rug hebben. Een gezamenlijk element, als aanvulling op bijzondere omstandigheden die per land verschillen, verklaart hun terugslag: gedurende veertig jaar zijn socialisme en marxisme geïdentificeerd met het stalinistisch bureaucratisch systeem. Dat is dan ook het enige punt van overeenstemming tussen woordvoerders van Oost-Europese regeringen en hun westerse collega’s, tussen radio Praag en radio Vrij Europa: zij beweren dat deze landen socialistisch zijn en dat hun leiders een marxistische politiek willen voeren. Wat kan, geconfronteerd met zo’n unanieme en enorme overeenstemming het gewicht van de mening van een kleine groep marxistische dissidenten dan nog zijn?

De westerse propaganda probeert uiteraard deze situatie voor haar eigen doeleinden te gebruiken. Niemand zou Descartes verantwoordelijk houden voor de Franse koloniale oorlogen of Jezus voor de inquisitie of Thomas Jefferson voor de Amerikaanse invasie in Vietnam. Maar het moet erop lijken dat Karl Marx de Berlijnse muur heeft gebouwd en Ceausescu tot de leider van de Roemeense communistische partij heeft benoemd.

6. Er is geen enkele reden om de bewering te accepteren dat de markteconomie, kapitalisme en het systeem van winst het enig denkbare alternatief vormen voor de falende totalitaire commando-economie, zoals gevestigde economen, neoliberale denkers en westerse politieke leiders beweren. Tertium datur, er is een andere weg, de democratische planning van de economie, waar de mensen zelf beslissen na een pluralistisch en openbaar debat. Zij nemen de belangrijkste economische beslissingen zelf; bepalen de prioriteiten in de productie, de algemene lijnen in de economische politiek. Dat wil zeggen, we praten over socialistische democratie.

7. Veel reformistische economen en leiders van Oost-Europese landen komen met het dogma dat er een direct verband zou bestaan tussen marktgerichte economische hervormingen en politieke democratie, economische ‘vrijheid’ en politieke vrijheid. Het model van Deng Xiaoping is een goed tegenvoorbeeld, zoals dat geldt voor veel landen in de derde wereld, die een neoliberale economie combineren met een extreem autoritaire staatsvorm. Sterker nog, het recente Chinese experiment toont aan dat, hoewel marktgerichte hervormingen tijdelijk bepaalde problemen kunnen oplossen die veroorzaakt zijn door de bureaucratische centralistische planning, er ook nieuwe en even ernstige problemen ontstaan: werkloosheid, leegloop van het platteland, corruptie, inflatie, toenemende sociale ongelijkheden, afname van openbare voorzieningen, groei van de criminaliteit en overdracht van de economie aan de multinationale banken.

8. De misdaden die uit naam van communisme en socialisme begaan zijn door de bureaucratische regimes – vanaf de bloedige vervolgingen in de jaren dertig tot de inval in Tsjecho-Slowakije in 1968 – hebben de wezenlijke idee van een socialistische toekomst ernstig verminkt. Ook de burgerlijke ideologie is erbij grote groepen van de bevolking, zowel in oost als in west, door versterkt. Tegelijkertijd zijn de aspiraties voor een vrije en gelijkwaardige maatschappij, voor sociale en economische democratie, voor zelfbeheer en controle van onderop, diep verankerd bij grote groepen in de arbeid(st)ersklasse en onder jongeren, zowel in oost als in west. Om die reden blijven socialisme en communisme, niet als een ‘bestaande’ maatschappij, maar als een programma dat emancipatorische strijd van slachtoffers van kapitalisme en communisme gedurende anderhalve eeuw heeft geïnspireerd, levend zolang uitbuiting en onderdrukking voortduren.

9. Het is heel begrijpelijk dat er in de huidige crisissituatie een diepgaande ideologische verwarring en stuurloosheid bestaat bij vele linkse activisten. Zelfs diegenen die nog niet bereid zijn het marxistisch perspectief aan de kant te schuiven, bereiden zich voor op een terugtreden. De overheersende tendens bij links, zowel in oost als in west, uitgezonderd enkelen die het belang van sociale revolutie blijven inzien, bepleit het ‘moderniseren’ van het marxisme, het aanpassen daarvan aan de heersende ideeën, aan het liberalisme, aan het individualisme, aan het positivisme en vooral aan de markt met zijn idolen, zijn rituelen en zijn dogma’s. In deze benadering komt het falen van het ‘werkelijk bestaande socialisme’ voort uit de poging van de Russische revolutie om te breken met het model van de kapitalistische beschaving en de wereldmarkt. De modernisering van het marxisme betekent daarom een zekere terugkeer naar het westerse sociale en economische systeem. De sociaaldemocratisering van verschillende communistische partijen, zowel in oost als in west, is één van de meest duidelijke voorbeelden van deze poging om het socialistische programma af te zwakken. Met het vieze badwater – het antidemocratische, bureaucratische en vaak totalitaire karakter van de niet-kapitalistische maatschappijen en hun systeem van gecentraliseerde planning – wordt het kind weggegooid: de gedachte om verder te gaan dan het kapitalisme in de richting van een democratisch geplande economie. Door deze benadering van ‘verzoening met de werkelijkheid’ (om een eerbiedwaardige formule van Hegel te gebruiken) worden niet zozeer de universele waarden als democratie, mensenrechten, vrijheid van meningsuiting, sociale gelijkheid en solidariteit naar voren gebracht. Het gaat eerder om ‘vrije concurrentie’, ‘vrij ondernemerschap’, monetarisme en de cultuur van de markt.

10. Het staat buiten kijf dat het marxisme bekritiseerd en vernieuwd moet worden, maar de reden hiervoor is tegengesteld aan die van de burgerlijke critici: het gaat erom dat de breuk van het marxisme met het patroon van het industrieel kapitalisme en met de grondslagen van de moderne burgerlijke beschaving niet afdoende radicaal was. Marx en zijn navolgelingen zijn vaak in de voetsporen gestapt van ‘de ideologie van de vooruitgang’, die zo typisch was voor de achttiende en negentiende eeuw. Het gaat om de presentatie van de ontwikkeling van de productiekrachten als de objectieve kracht van de revolutie en als het voornaamste motief om socialisme te legitimeren. In bepaalde vormen van ‘vulgair marxisme’ is het voornaamste doel van de sociale revolutie niet een verandering naar een gelijkwaardige en kameraadschappelijke maatschappij, niet een ‘utopia’ met een nieuwe manier van produceren en leven, met productieve krachten van een geheel andere aard, maar het simpelweg verwijderen van die productieverhoudingen die een obstakel vormen voor de ‘vrije ontwikkeling van de productiekrachten’. Ook in Het Kapitaal zijn nauwelijks elementen te vinden, uitgezonderd enkele opmerkingen, die duiden op het gevaar van ‘de groei van productiekrachten’ voor het menselijk bestaan door de vernietiging van de natuurlijke omgeving.

Als sociaal wetenschapper heeft Marx niet altijd voldoende afstand genomen van het positivistische, op de natuurwetenschappen gebaseerde model met zijn rechtlijnige voorspellingen – een tendens die tot zijn logische conclusies is doorgezet door een bepaald soort marxisme, van Plechanov tot Louis Althusser.

11. De essentie van het marxisme ligt ergens anders, in de filosofie van de praxis en de dialectische methode, in de analyse van het warenfetisjisme en van kapitalistische vervreemding. De essentie ligt in het perspectief van revolutionaire zelfbevrijding door de arbeid(st)ersklasse en in het toekomstbeeld van de klasseloze en ‘stateloze’ maatschappij. Om die reden heeft het marxisme een buitengewone potentie voor kritisch en radicaal denken en doen. De vernieuwing van het marxisme moet beginnen met een humanistische, democratische, revolutionaire en dialectische erfenis van Marx zelf en van zijn beste navolgelingen, zoals Luxemburg, Trotski en Gramsci. Deze traditie is in de jaren twintig en dertig verslagen door een contrarevolutie, door het stalinisme en door het fascisme.

Sterker nog, teneinde radicaal te breken met de burgerlijke beschaving zal het marxisme in staat moeten zijn om de praktische en theoretische uitdagingen van de ecologische en feministische bewegingen, de bevrijdingstheologie en het pacifisme te integreren. Dit veronderstelt de visie van een nieuwe beschaving, die niet blijft steken in een progressieve versie van het industriële kapitalistische systeem, gebaseerd op door de staat gecontroleerde ontwikkeling van dezelfde productiekrachten. Nee, het gaat om een nieuwe manier van leven gebaseerd op gebruikswaarde en democratische planning, kringloopenergie en ecologische bescherming, gelijkheid van geslacht en ras, broederschap en internationale solidariteit.

De huidige wereldwijde overwinning van het neoliberalisme en de burgerlijke modernisering komt voort uit het onvermogen van zowel de sociaaldemocratie als het poststalinisme om een werkelijk alternatief te bieden voor het kapitalistische systeem.

12. Meer dan ooit moet het marxisme, zoals Marx zelf heeft aangegeven, het ‘permanent kritiseren van alles wat bestaat’ zijn. Zij moet de modernistische verdediging van de bestaande orde, de ‘realistische’ discussies die de kapitalistische markt of het bureaucratisch despotisme legitimeren, verwerpen. Het marxisme vertegenwoordigt wat Bloch heeft genoemd ‘het principe van de hoop’, het toekomstbeeld van een geëmancipeerde maatschappij.

Maar het marxisme heeft geen pasklare antwoorden op alle vragen over de overgang naar het socialisme: hoe combineren we directe en vertegenwoordigende democratie, hoe moeten we de democratische planning combineren met elementen van de markt, hoe kan economische groei in overeenstemming worden gebracht met ecologische uitgangspunten. Niemand kan het monopolie op de waarheid opeisen. Deze vragen schreeuwen om een openbaar en veelzijdig debat in een proces waarin we van elkaar kunnen leren.

(mei 1991)

_______________
[1] Michael Löwy is onderzoeksdirecteur in de sociologie aan het Centrum voor Wetenschappelijk Onderzoek in Parijs en lid van de Franse sectie van de Vierde Internationale (LCR)