Marcel Liebman

Het Volksfront: veertig jaar geleden


Geschreven: juni 1961
Bron: La Gauche, nr. 25, 25 juni 1966
Oorspronkelijke titel: Il y a trente ans le Front populaire
Vertaling: Valeer Vantyghem
HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive

Laatste bewerking: 10 mei 2010


Verwant:
Lessen uit het Volksfront
Vijftig jaar geleden, 1914, het Grote Schisma
Het beslissende uur in Frankrijk komt naderbij

Al een jaar aan de macht en op het einde van dat jaar was er in Frankrijk nauwelijks iets gewijzigd in de politieke en economische structuren. Dat was het resultaat van het Volksfront. Een immense schok, vrolijke en hoopvolle verwachtingen die een lente en bijna een zomer aanhielden, de zomermaanden van het Volksfront. En toch heeft deze periode, op zich eerder bijkomstig in de Franse politieke geschiedenis, een merkwaardige suggestieve kracht behouden. Een boeman volgens de enen, hoop volgens de anderen, blijft het Volksfront, in Frankrijk, dood sinds dertig jaar, na nauwelijks te hebben geleefd, nog altijd in het collectief geheugen aanwezig. Het volstaat om vandaag in Frankrijk – en niet enkel in Frankrijk – het perspectief van het Volksfront op te roepen om de burgerij van schrik te doen verstijven, bijna in paniek te brengen. Want dit Volksfront had haar dooreen geschud, maar heeft haar gespaard, toch werd voor de eerste keer in West-Europa aangetoond wat de arbeidersklasse vermag als de wil er is, als de eenheid haar sterker maakt, en zo een klare strategie haar de weg wijst. Maar juist hier wrong het schoentje ...

Naar het Volksfront

Het oprichten van het Volksfront was voorafgegaan geweest door lang aftastend werk en pogingen tot toenadering van afzonderlijke brokstukken van de arbeidersbeweging: pogingen binnen dewelke vooral linkse intellectuelen zich hadden onderscheiden. De tegenkantingen bleven groot. Meer bepaald was de verdeeldheid tussen socialisten en communisten diepgaand en het zou onbegonnen werk zijn om hiervoor de respectievelijke verantwoordelijkheid te bepalen. Twee overwegingen zorgden er nochtans voor dat toenadering en een gemeenschappelijke actie noodzakelijk werden. Op politiek vlak: de fascistische of fasciserende dreiging die de krachtmeting van 6 februari 1934 duidelijk aan het licht had gebracht. Op sociaal vlak leed de arbeidersklasse en een deel van de middenklasse onder de politiek van deflatie waarmee men probeerde een antwoord te vinden op de crisis. Ook op dat terrein was het tijd dat aan het catastrofale verloop van de gebeurtenissen een halt werd toegeroepen.

Men zou het nochtans verkeerd voor hebben te geloven dat de dag van de 6de februari, ondanks de immense beroering die was teweeggebracht, voldoende ware geweest om de vooroordelen van de kaart te vegen. De communisten in de eerste plaats, bleven nog gedurende enkele maanden te keer gaan tegen de SFIO en aanzagen haar als een vijandige organisatie. ‘L’Humanité’ van 6 april 1934, in een hyperstalinistische stijl waarin men uitblonk, gaf de schuld nog altijd aan hen die in het ‘sociaaldemocratisch braaksel’ waren terechtgekomen. In dezelfde periode ging de PCF eveneens te keer tegen wat het fascistisch plan van de CGT werd genoemd. Het was de tactiek van klasse tegen klasse en het amalgaam van sociaaldemocraten en fascisten die hun laatste stuiptrekkingen kenden. Het is praktisch zonder overgangsfase en mogelijk het gevolg van een koerswijziging (bovendien nodig) in de politiek van de communistische Internationale dat, in de loop van juni, de communisten aan de socialisten voorstelden om met hen een ‘Eenheidspact in de actie’ te sluiten dat eind juli 1934 werd ondertekend. Twee dagen later herdachten socialisten en communisten voor de eerste keer samen de moord op Jean Jaurès.

Bleef nog deze alliantie te verruimen met de radicaal-socialisten. De opdracht was des te moeilijker daar deze deelnamen aan een regering die door de socialisten en de communisten werd bestreden. Het waren vooral de communisten, Maurice Thorez op kop, die hun best deden om deze alliantie tot stand te brengen. De socialisten waren eerder terughoudend en, vreemd genoeg, bekommerd opdat het Eenheidspact zijn klassenkarakter zou behouden. De houding van de PCF kan enkel begrepen worden in het licht van de internationale toestand. Het was een van haar voornaamste bekommernissen om de verdediging van de USSR te versterken en dit tegen de dreiging die uitging van Hitler. Dit had tot gevolg dat ze zich vereenzelvigden met de Sovjetdiplomatie. Deze laatste zocht tot een overeenkomst te komen met de westerse democratieën. Welnu, de Engelse burgerij was aan de macht en het kwam er nu op aan hun anti sovjet houding te milderen door aan het communisme een geruststellend imago te geven. Dat was de beweegreden die de Franse communisten aanzette om tegen elke prijs samen te gaan met de radicale partij. Toen in mei 1935, als gevolg van een bezoek van Laval aan Moskou, het Frans-Russisch pact werd afgesloten, leek het doel bereikt. Nog diende dit succes te worden geconsolideerd. Deze hypotheek, diplomatiek van aard, zal tot op het einde op het Volksfront wegen. Zij kreeg als tegengewicht de wil die Léon Blum aan de dag ging leggen om kost wat kost aan te sluiten bij Engeland. Het feit dat deze met een uiterst conservatieve regering zat opgescheept zou die opgave er niet gemakkelijker op maken.

Een democratisch programma

Gedurende het jaar 1935 nam het aantal massamanifestaties hand om hand toe en verliepen onder de vlag van het ‘Rassemblement Populaire’ dat later het Volksfront zou worden en dat naast de Socialistische Partij, de Communistische Partij en de Radicale Partij de twee rivaliserende takken van de CGT[1], de Liga voor de Rechten van de Mens, alsook een reeks linkse organisaties groepeerde. In de schoot van dit samenwerkingsverbond werd het electoraal programma uitgewerkt waarmee de partijen die er lid van waren zich in de verkiezingsstrijd gingen gooien. De SFIO en de CGT wensten dat naast een reeks directe eisen er in het programma eveneens ‘structuurhervormingen’ werden opgenomen, zoals nationalisatie van de spoorwegen, de verzekeringsmaatschappijen, de mijnen en de elektriciteitsvoorziening, evenals een controle op de banken. De communisten van hun kant verzetten zich tegen dit voorstel, en met succes. Hun beweegredenen waren zowel tactisch als ideologisch van aard. Enerzijds, gezien hun aanhoudende bekommernis om aan de Radicale Partij te kleven en zich niet van de middenklasse te verwijderen, trachtten ze alles te vermijden wat tot ongerustheid had kunnen leiden. Anderzijds – op theoretisch vlak – dat nationalisaties slechts een socialistische inhoud zouden hebben als ze het werk waren van een regering die vooraf de ‘dictatuur van het proletariaat’ had ingesteld. Welnu, van dat alles was er natuurlijk geen sprake. Het ‘Volksfront’ wierp zich in de strijd gewapend met een louter defensief programma en hoofdzakelijk in het teken van het verdedigen van de democratie. Wat meer was, de communisten aanvaardden wel dat de partners van het Volksfront aanstalten gingen maken om de wapenindustrie te nationaliseren en dat als bijdrage voor de vrede.

De verkiezingen van 26 april en 3 mei waren voor de bondgenoten van het Volksfront een matig maar toereikend succes. Globaal genomen verwierven ze dankzij hun alliantie en het spel van het intrekken van kandidaturen een comfortabele meerderheid. Doch de SFIO had minder dan 200.000 stemmen bijgewonnen in verhouding met de verkiezingen van 1932 (en toch 50 zetel gewonnen). De radicalen verloren 550.000 stemmen en meer dan 50 zetels. De grote overwinnaars waren de communisten, hun stemmenaantal steeg van 783.000 tot bijna 1.470.000 en hun parlementaire bezetting van 10 naar 72 afgevaardigden. Wat de Senaat betrof – bovendien samengesteld op basis van indirecte verkiezingen en noodzakelijk conservatief – die werd niet vernieuwd, en moest dus wel in tegenstelling met de Kamer zijn rechts en zelfs reactionair karakter behouden.

Het optreden van de arbeidersklasse

Bescheiden of niet, de overwinning van het Volksfront gaf gestalte aan een immense golf van hoopvolle verwachtingen die de Franse arbeidersklasse begeesterde. Zoals Marceau Pivert, de leider van de linkervleugel van de SFIO het stelde, ‘alles was mogelijk’. Iets leek inderdaad te zijn veranderd, niet enkel op het politieke schaakbord, maar ook, en dan vooral, binnen het sociale klimaat van het land, in de verhouding tussen de klassen en zelfs tot in de sfeer die er heerste binnen de fabrieken en de grote ondernemingen. Het is bekend dat vanaf 11 mei, tienduizenden arbeiders, waarvan het aantal almaar groter werd, talrijke fabrieken bezet hielden. Er was daar meer aan gelegen dan enkel maar directe eisen. Luister eens naar Simonne Weil als ze de dagen van mei en juni 1936 weer voor de geest haalt: ‘Iedere arbeider ... had het gevoel dat hij tegenover de baas, niet langer de zwakste was ...De mensen dachten niet langer aan gehoorzamen, en ook de bazen niet aan het nog langer geven van bevelen’. Het sprong bovendien in het oog dat diezelfde bazen, ontredderd, niet langer wetende hoe een antwoord te vinden op zulke onvoorziene omstandigheden, met hun telefoonoproepen de lijnen van de CGT overstelpten ... bij wie ze om raad kwamen vragen. Heel wat getuigenissen hebben evengoed het relaas gedaan van de sfeer van vreugde waarmee deze koortsachtige weken gepaard gingen.

Léon Blum werd ermee belast om de regering te vormen. Maar, ver van gebruik te maken van het politieke en sociale klimaat – en meer bepaald van de panische angst waarmee de burgerij was bevangen – bepaalde de chef van de socialistische partij zich te voegen naar de meest strikte parlementaire tradities. Waar hij ertoe aangezet werd om onmiddellijk maatregelen te nemen tot sociale hervormingen die de nieuwe krachtsverhoudingen zouden weerspiegelen, probeerde Blum tijd te winnen. Er moest volgens hem gewacht worden tot de wettelijke mandaten van de in 1932 verkozen kamer officieel vervallen waren. Het was pas op 4 juni dat de regering gevormd werd.

De communisten hielden zich afzijdig. Ze hadden de plaats geweigerd die Blum hen aanbood en lieten duidelijk blijken ‘tegenstander te zijn van klassensamenwerking en van elke louter parlementaire regeringsdeelname’. Doch boven deze theoretische nauwgezetheid had vooral de wil gespeeld om de wind te laten luwen. Maurice Thorez, hoewel, zegt men, persoonlijk voorstander van regeringsdeelname, verwoordde aldus zijn standpunt: ‘Wij zijn ervan overtuigd dat de communisten beter het belang van het volk dienen door loyaal steun te verlenen ... aan de regering onder socialistische leiding dan door hun aanwezigheid in het kabinet een voorwendsel te bieden aan de vijanden van het volk tot campagnes van paniek en ontreddering.’

Het grote probleem van de ministers was nochtans welk antwoord ze zouden geven op de lawine aan stakingen en bedrijfsbezettingen. Dit had geen enkele grote politieke of sociale organisatie echt gewild. Zo hun leiders tenslotte beslist hebben om mee te gaan met de beweging was dat omdat er zich bij aansluiten moest dienen, eerder als rem, dan als stuwende kracht. Het standpunt van de meerderheid van de socialisten werd nauwkeurig verwoord door Salengro, de toekomstige minister van binnenlandse zaken die op 3 juni verklaarde: ‘Mogen zij die als opdracht hebben de arbeidersorganisaties te leiden hun plicht doen. Dat ze er snel iets aan doen opdat er aan deze ongegronde agitatie een einde zou komen. Wat mij betreft is mijn keuze gemaakt tussen orde en anarchie. Ik zal de orde handhaven jegens en tegen allen’. De volgende dag vertrouwde Blum hem de ministerportefeuille toe die hem in staat moest stellen om deze doortastende intenties waar te maken.

De communisten nu hadden, over het geheel genomen, niks voorzien of georganiseerd. Ze ondersteunden de stakingen en betuigden hun sympathie in zeer algemene bewoordingen. Doch, ervan uitgaand dat de toestand niet revolutionair was, zullen ze vanaf de dag die volgt op het ondertekenen van de akkoorden van Matignon, de beweging een halt toeroepen. Het was Thorez die in zijn rol van matigend element van de arbeidersbeweging verklaarde: ‘Ge moet weten een staking te beëindigen’.

Spanje stervende

‘Ge moet weten een staking te beëindigen’. Ongetwijfeld. Doch de arbeiders waren eerder van mening dat ge moest weten hoe die verder te zetten. Want de akkoorden van Matignon hadden hen slechts voor een deel voldoening gegeven. Zes dagen nadat die waren afgesloten bleven er nog 2 miljoen in staking, ondanks de aanmaningen.

Deze akkoorden van Matignon (naar de naam van de ambtswoning van de Raad waar ze werden onderhandeld) waren vooral de vrucht van de tussenkomst van Léon Blum die de leiding van de vakbonden en de belangrijkste vertegenwoordigers van het hoogste Franse patronaat met elkaar had geconfronteerd.

Geplaatst voor het probleem om een mogelijkheid te vinden om tot een overeenkomst te komen was het Blum die als bemiddelaar optrad en die autoritair de knopen doorhakte. De belangrijkste bepalingen van dit akkoord dat na slechts één dag onderhandelen werd afgesloten (zo groot was de haast van de onderhandelaars en zo groot was de schrik waardoor ze waren bevangen en de toestand die ze wilden bijstellen explosief), waren de volgende: het onmiddellijk invoeren van collectieve arbeidscontracten, het algemeen verhogen van de lonen met 7 tot 15 %, het opheffen van iedere sanctie voor stakingsfeiten en ‘last but not least’, respect van de arbeiders voor de wet. Blum had er zich persoonlijk bij de CGT toe verbonden om een wet te laten stemmen die de veertig urenweek zou invoeren en een andere die het betaald verlof zou invoeren. Die betreffende het betaald verlof werd inderdaad bijna eenparig door de Kamer goedgekeurd (563 stemmen tegen 1); die omtrent de 40 urenweek botste op een grotere weerstand. Honderd zestig volksvertegenwoordigers stemden tegen, 408 voor.

Was dat een goed begin? Helaas niet. Men was reeds buiten adem. Niks essentieel, niets heel belangrijk ging toegevoegd worden aan deze eerste maatregelen, want het herzien van het statuut van de Banque de France (waartegen enkel 77 volksvertegenwoordigers zich hadden verzet) zou de macht van de financiële groepen niet inperken. De regering van het Volksfront was nauwelijks één maand oud toen er zich een probleem stelde dat op een deerlijke manier de limieten en de ontoereikendheid ervan gingen blootleggen: in juli 1936 barstte in Spanje de burgeroorlog los.

Welke positie zou Frankrijk innemen tegenover een oproep die door een bevriende en ... wettelijke regering aan haar was gericht? Onder de partners van het Volksfront waren de radicalen, of eerder de meerderheid van de radicalen tegen elke hulp aan het republikeinse Spanje. De communisten stonden onvoorwaardelijk achter deze hulp. En de socialisten? Alles hing af van hun chef, Léon Blum. Niemand twijfelde aan zijn republikeinse sympathieën. Doch hij aarzelde, schipperde en krabbelde terug. Hij had schrik voor twee zaken: zich vervreemden van zijn dierbare Engeland, – want de Engelse regering was de republikeinen vijandig gezind – de oppositie van de Franse hogere burgerij niet doen aanzwellen, want hij geloofde dat er in Frankrijk een burgeroorlog dreigde. Dus het kon niet anders of er diende een oplossing gevonden rond een standpunt dat wel verward, besluiteloos en tenslotte onhoudbaar moest blijken. Het zou de erbarmelijke politiek worden van de niet-interventie. Heel de wereld was het eens om niet langer militaire steun te verlenen, aan geen enkele van beide partijen. Doch waar Duitsland en Italië hun verbintenis op een massale en arrogante manier met de voeten traden, eerbiedigden de westerse mogendheden een belofte die doelloos geworden was, want zonder tegenpartij. En niets anders was dan een capitulatie. Léon Blum had heel edele gevoelens: zijn hart werd verscheurd. Doch het was Spanje dat bloedde en stierf. En tevens het Volksfront.

Het resultaat

Spanje was de eerste bres in het Front, en ze was breed. Binnen de socialistische partij was de weerstand tegen de niet-interventie politiek talrijk in aantal, energiek en inefficiënt. De communisten engageerden zich ten gronde aan de kant van de Republiek zonder zelfs te wachten op het standpunt van Moskou. Het was afgelopen met het akkoord tussen de partners. De radicalen zelf waren verdeeld, want een minderheid (Jean Zay en Pierre Cot) waren voor steun. Ook de CGT eiste dat Frankrijk massaal het republikeinse Spanje ter hulp zou snellen. Tevergeefs. De gevolgen van deze niet inmenging waren aanzienlijk. Niet enkel in Spanje, want die politiek droeg ertoe bij dat de kaarten er vervalst werden ten voordele van de fascisten, doch ook in Frankrijk zelf. Op de hoop tijdens de lente en de eerste overwinningen volgde er moedeloosheid. Dit verschijnsel bleef niet beperkt tot de Spaanse zaak. Het was algemeen. In 1935 kwam men reeds op ieder vlak tot een algemene stilstand, want de radicalen in de schoot van de regering wilden niet langer dat er een stap vooruit werd gezet.

De herfst 1936 had alles triestheid van het einde van een seizoen. De sociale agitatie flakkerde weer op: er waren stakingen en fabrieksbezettingen. Maar het enthousiasme was er niet meer. En Blum, die dacht, terwijl de orde gehandhaafd of hersteld werd, om een oplossing te vinden door de regering te vervangen. Door naar rechts uit te breiden wilde hij komen tot een formule van nationale eenheid.

De devaluatie had niks geregeld; de lening in december 1936 uitgeschreven, ondanks uiterst gunstige voorwaarden, kende weinig succes. De regering van het Volksfront versmaadde de arbeidersklasse. De hogere burgerij versmaadde het Volksfront. En bij die burgerij, keerde de durf terug, samen met de oude overtuiging dat socialistische of socialiserende regeerders enkel usurpatoren waren en dat het tijd werd hen terug op hun plaats te zetten. Meer bepaald in de oppositie. Het was het geleidelijk ontaarden van een situatie die in juni 1937 leidde tot het ontslag van de regering Blum. Zijn aanvraag voor de conservatieve Senaat om volmachten op financieel gebied was mislukt en Blum legde er zich bij neer. Als een goed verliezer.

De kabinetten Chautemps en een nieuwe regering Blum die zesentwintig dagen stand hield, het kabinet Daladier tenslotte, hoewel die alle dezelfde partijen bijeenbrachten, waren enkel een bleek, een matte, een schijnheilige imitatie van het Volksfront van 1935.

Ondanks wat de officiële geschiedschrijvers van de socialistische en communistische bewegingen ook mogen beweren, het resultaat was teleurstellend. Politiek had het Volksfront niks bereikt en niets geprobeerd. Economisch waren de hervormingen van geen groot belang: het hervormen van de Banque de France en het stichten van een Office Nationale du Blé. Sociaal nochtans was de oogst rijker. Maar, per slot van rekening kreeg vanaf 1938 in Frankrijk alles ongeveer weer de aanblik van vroeger. Met dit verschil dat een enorm potentieel aan energie, aan enthousiasme, aan verlangen te grabbel was gegooid. Wanneer in november 1938 door de CGT een algemene staking wordt afgekondigd, als verzet tegen de sociale politiek van de regering Daladier – vroegere partner van het Front – en toen deze staking op een erbarmelijke sisser uitliep, had dit een dubbele betekenis en een dubbel gevolg: Het mislukken van de eisenstrijd van de arbeidersklasse en het einde van de arbeiderseenheid, de twee meest positieve kenmerken van het Volksfront bij het begin. Na het Volksfront was de arbeidersbeweging nog meer ontwapend en verdeeld dan ooit, klaar, in feite, om de nederlaag van 1940 en het instellen van het fascisme door Vichy te ondergaan.

*
* *

Alle diplomatiek getouwtrek van de partners van het Volksfront was vruchteloos gebleken. Léon Blum had de burgerij niet ontwapend en de burgeroorlog in Frankrijk was niet vermeden. Immers Vichy en de weerstand voerden ook een sociale oorlog. De communisten hadden het blok tussen de USSR en de westerse mogendheden niet weten te handhaven: ze konden nog zo flink hun best doen om geruststellend over te komen, gematigd, als patriotten, ze stelden noch de ‘gematigden’ noch de patriotten gerust.

Wel, wat was dan in laatste instantie dit Volksfront dat zulk een glansrijke, zulk een erbarmelijke en zulk een afschrikwekkende herinnering oproept? Een demonstratie van de kracht van de arbeiders, van haar onstuimige en kalme vastberadenheid. Een demonstratie ook dat haar eenheid een voorafgaande noodzaak was, een noodzakelijke voorwaarde, opdat iedere actie met grote omvang zou kunnen slagen. Een demonstratie ook van enkele opmerkelijk zwakke punten. Het dient tot niets om na de feiten partijen en mensen met de vinger te wijzen, te meer daar in 1936 de situatie verre van eenvoudig was. Toch is het nodig om hoe dan ook enkele van deze zwakke punten op te noemen, want de rampzalige gevolgen ervan zijn niet voldoende geweest, om ze van de kaart te vegen

Moeten we blijven stilstaan bij en de tekortkomingen aanhalen die gebleken waren uit de politiek van de communisten, met een afwisselend scherp sektarisme – het hekelen van de ‘sociaal verraders’ – en een ongebreideld opportunisme. Dit laatste kwam onder andere tot uiting in de bekommernis van Thorez om het Volksfront te vervangen door een ‘Front van de Fransen’! Moeten we wijzen op de noodlottige tactiek van ‘alles of niets’ die in ieder gevecht voor overgangeisen, zoals structuurhervormingen, een verraad zag van de revolutie? Moeten we tenslotte het zich richten op de diplomatie van de USSR opnoemen?

En de socialisten? Er was de buitengewone zwakmoedigheid, deze voortdurende onzekerheid, het aarzelen en de capitulatie die de grond zelf uitmaakten van het karakter van Léon Blum. Nog voor het Volksfront was gevormd was men hem het subtiele onderscheid verschuldigd – een zware schuld – tussen het veroveren van de macht en het uitoefenen van de macht. Léon Blum meende inderdaad dat socialisten die door een parlementaire meerderheid regeringfuncties hebben verkregen die functies enkel konden vervullen als ze nauwgezet een overeenkomst respecteerden afgesloten binnen het kader van de burgerlijke wettigheid en binnen het kader van het kapitalisme zelf. Dat was de manier waarop de macht (met eerbied en respect) diende te worden uitgeoefend. Elke wijziging binnen de macht kon enkel uitlopen op het veroveren van de macht, doch dit was naar de verre horizonten verbannen van nog komende geologische tijdperken. Léon Blum was inderdaad vervuld van de wil om te overtuigen. Onder andere om de burgerij ervan te overtuigen dat een socialist een even goed patriot kan zijn, een goede parlementair en een goed minister, net zo ‘eerlijk’ en zo ‘scrupuleus’ als de meest doorgewinterde traditionele politici die het meest het vertrouwen waardig zijn.

Nochtans wass het Léon Blum, op wie zoveel verantwoordelijkheid rustte die de fundamentele vraag heeft gesteld waarop het experiment van het Volksfront is uitgelopen. ‘Indien we zouden mislukken’, vroeg hij zich op 6 juni 1937 af, ‘dan zouden we ons verplicht zien om ons af te vragen of het echt wel mogelijk is, binnen het wettelijk kader, met behulp van democratische instellingen, doorheen een bondgenootschap van partijen, zonder een gemeenschappelijk programma te buiten te gaan dat de principes van de huidige samenleving respecteert, om aan het volk van dit land de hervormingen die tot vooruitgang en rechtvaardigheid leiden te verschaffen, waarop het wacht’.

Aldus sprak Léon Blum. Op 6 juni 1937. Drie maanden later zegde de Franse Senaat hem de dienst op.

_______________
[1] De reformistische CGT, geleid door Léon Jouhaux en de communistische CGTU. Beide organisaties fusioneerden in maart 1936.


Zoek knop