V.I. Lenin
De linkse stroming, een kinderziekte van het communisme


VIII. Generlei compromissen?

In het citaat uit de Frankforter-brochure hebben we gezien met welk een beslistheid de ‘linksen’ deze leuze poneren. Het is bedroevend te zien hoe mensen die zich ongetwijfeld als marxisten beschouwen en marxisten willen zijn, de grondwaarheden van het marxisme zijn vergeten. Engels, die evenals Marx tot die zeer zeldzame schrijvers behoort bij wie elke zin van elk van hun belangrijke werken een bewonderenswaardige diepte aan inhoud bevat, schreef in 1874 het volgende tegen het manifest van de 33 blanquistische communards:

“‘Wij zijn communisten’ (schreven in hun manifest de blanquistische communards) ‘omdat wij ons doel willen bereiken zonder ons bij tussenstations op te houden, bij compromissen, die alleen maar de overwinning uitstellen en de slavernij verlengen.’

De Duitse communisten zijn communisten, omdat zij door alle tussenstations en compromissen heen, die niet door hen, doch door de historische ontwikkeling worden geschapen, duidelijk het einddoel zien en nastreven: het afschaffen van de klassen, het oprichten van een maatschappij, waarin geen private eigendom aan grond en aan productiemiddelen meer bestaat. De drieëndertig zijn communisten, omdat zij zich verbeelden, dat, zodra zijmaar de goede wil hebben om de tussenstations en compromissen over te slaan, de zaak voor elkaar is, en dat, als het er een dezer dagen ‘op los gaat’ en zij aan de macht komen, wat als vaststaand geldt, overmorgen al ‘het communisme ingevoerd’ is. Als dat niet dadelijk mogelijk is, zijn ze dus ook geen communisten.

Kinderlijke naïveteit, het ongeduld als een theoretisch overtuigend argument aan te voeren!”

(F. Engels, Het program van de blanquistische Commune-vluchtelingen, uit het Duitse sociaaldemocratische blad Der Volksstaat, 1874, nr. 73 volgens het verzamelwerk Artikelen 1871 tot 1875, Russische vertaling, Petrograd 1919, blz. 52/53.)

Engels brengt in hetzelfde artikel zijn grote waardering tot uiting voor Vaillant en heeft het over de ‘onbetwiste verdienste’ van Vaillant (die evenals Guesde een uitmuntende leider van het internationale socialisme was voordat beiden in augustus 1914 verraad aan het socialisme pleegden). Maar de in het oog springende fout wordt door Engels niettemin grondig geanalyseerd. Het schijnt voor zeer jonge en onervaren revolutionairen, uiteraard net als voor kleinburgerlijke revolutionairen, zelfs als ze van een eerbiedwaardige leeftijd en rijk aan ervaringen zijn, buitengewoon ‘gevaarlijk’, onverstandig, ja verkeerd te zijn ‘compromissen toe te staan’. En vele sofisten (die bovenmatig of al te ‘ervaren’ politikasters zijn) redeneren net als de door kameraad Lansbury genoemde Engelse leiders van het opportunisme: “Wanneer de bolsjewieken een bepaald compromis is toegestaan, waarom zouden wij dan niet een willekeurig compromis mogen sluiten?” De proletariërs echter, die in talrijke stakingen geschoold zijn (om alleen maar deze ene uitingsvorm van de klassenstrijd bij de kop te nemen), plegen zich de door Engels ontvouwde, uiterst diepzinnige (filosofische, historische, politieke en psychologische) waarheid uitstekend eigen te maken. Elke proletariër heeft wel aan een staking deelgenomen, heeft ‘compromissen’ met de gehate onderdrukkers en uitbuiters meegemaakt, waarbij de arbeiders het werk moesten hervatten, hetzij zonder in het geheel iets bereikt te hebben, hetzij doordat zij er genoegen mee namen dat hun eisen slechts ten dele werden ingewilligd. Elke proletariër kent, dankzij het milieu van de massastrijd en het zich sterk toespitsen van de klassentegenstellingen waarin hij leeft, het onderscheid tussen een compromis dat door de objectieve omstandigheden is afgedwongen (als de stakingskas leeg is, als de stakers geen steun van buitenaf ontvangen, als zij tot het uiterste uitgehongerd en uitgeput zijn), een compromis dat in geen enkel opzicht schade berokkent aan de revolutionaire overgave en de bereidheid om verder te strijden van de arbeiders, die een dergelijk compromis hebben gesloten — en aan de andere kant een compromis van verraders, die hun eigenbaat (onderkruipers sluiten ook een ‘compromis’!), hun lafheid, hun verlangen bij de kapitalisten een wit voetje te krijgen, hun ontvankelijkheid voor intimidaties, soms ook voor overredingskunsten, voor aalmoezen, voor vleierijen van de kapitalisten voor objectieve oorzaken trachten te doen doorgaan (bijzonder veel van dergelijke compromissen van verraders vinden we in de geschiedenis van de Engelse arbeidersbeweging bij de leiders van de Engelse trade-unions, maar nagenoeg alle arbeiders in alle landen hebben soortgelijke verschijnselen in deze of gene vorm waargenomen).

Natuurlijk komen er wel buitengewoon moeilijke en ingewikkelde gevallen voor waarin het slechts met de grootste moeite lukt het werkelijke karakter van het een of andere ‘compromis’ juist vast te stellen, zoals er gevallen van moord zijn, waarin het in het geheel niet zo gemakkelijk is te bepalen of men te maken heeft met een volstrekt gerechtvaardigde of zelfs noodzakelijke doodslag (bv. uit noodweer) of met een onvergeeflijke nalatigheid of zelfs met een geraffineerd opgezet listig plan.

Het spreekt vanzelf dat er in de politiek, waar het dikwijls om uiterst gecompliceerde — nationale en internationale — wederkerige betrekkingen tussen de klassen en partijen gaat, zeer veel gevallen zullen zijn die veel moeilijker zijn dan de vraag of een bepaald ‘compromis’ bij een staking gerechtvaardigd was of dat het een verraderlijk ‘compromis’ van een onderkruiper, van een verraderlijke leider enzovoort was.

Een recept of een voor alle gevallen (‘generlei compromissen’) bruikbare algemene regel te willen fabriceren zou onzin zijn. Men moet zelf zijn hersens gebruiken om in elk afzonderlijk geval zijn weg te kunnen vinden.

Juist daarin is onder andere de betekenis gelegen van de partijorganisatie en van de partijleiders, die deze naam verdienen, dat men nl. door de langdurige, hardnekkige, veelsoortige, alzijdige arbeid van alle denkende vertegenwoordigers van de gegeven klasse[28] de noodzakelijke kennis, de noodzakelijke ervaringen, de — naast kennis en ervaring — noodzakelijke politieke intuïtie verwerft om gecompliceerde politieke vraagstukken snel en juist op te lossen.

Naïeve en geheel onervaren mensen verbeelden zich dat het voldoende is de toelaatbaarheid van compromissen in het algemeen te erkennen om elke grens tussen het opportunisme, waartegen wij een onverzoenlijke strijd voeren en moeten voeren, en het revolutionaire marxisme of communisme uit te wissen. Als zulke mensen echter nog niet weten dat alle grenzen, zowel in de natuur als ook in de maatschappij, beweeglijk en tot op zekere hoogte voorwaardelijk zijn, kunnen zij niet anders worden geholpen dan door langdurige scholing, opvoeding, voorlichting, door politieke en dagelijkse ervaring. Het is belangrijk dat men hierbij temidden van de praktische vraagstukken van de politiek van elk afzonderlijk of bijzonder historisch moment die vraagstukken weet aan te wijzen waarin de voornaamste vorm tot uitdrukking komt van de ontoelaatbare, verraderlijke compromissen, die het voor de revolutionaire klasse noodlottige opportunisme belichamen, en dat alle krachten worden geconcentreerd op het aan de kaak stellen van deze compromissen en op de bestrijding ervan. Tijdens de imperialistische oorlog van 1914 tot 1918 tussen de twee groepen van landen, die gelijkelijk een roof- en veroveringspolitiek voerden, was zo’n voorname, beslissende vorm van het opportunisme het sociaal-chauvinisme, d.w.z. het opkomen voor de ‘verdediging van het vaderland’, die in een dergelijke oorlog praktisch gelijk stond aan het verdedigen van de roofzuchtige belangen van de ‘eigen’ bourgeoisie. Na de oorlog waren het de verdediging van de roofzuchtige ‘Volkenbond’, de verdediging van de directe of indirecte bondgenootschappen met de bourgeoisie van het eigen land tegen het revolutionaire proletariaat en de ‘sovjet’beweging, de verdediging van de burgerlijke democratie en van het burgerlijke parlementarisme tegen de ‘sovjetmacht’ die de voornaamste uitingen vormden van die ontoelaatbare en verraderlijke compromissen, die alles bijeen het voor het revolutionaire proletariaat en zijn zaak noodlottige opportunisme opleverden.

“Dientengevolge moet elk compromis met anderen partijen (...) elke politiek van het laveren en pacteren met alle kracht van de hand worden gewezen (...)”,

schrijven de Duitse linksen in de brochure van Frankfort.

Het is een wonder dat deze linksen met zulke opvattingen niet het bolsjewisme krachtig veroordelen! Het is toch niet mogelijk dat de Duitse linksen niet weten dat de gehele geschiedenis van het bolsjewisme, zowel voor als na de Oktoberrevolutie, talrijke gevallen kent van het laveren, het pacteren van compromissen met andere, waaronder ook burgerlijke partijen!

Oorlog voeren om de internationale bourgeoisie omver te werpen, een oorlog, die honderd keer moeilijker, langduriger, gecompliceerder is dan de hardnekkigste van de gewone oorlogen tussen staten, en dan bij voorbaat afzien van het laveren, van het gebruik maken van (zij het ook tijdelijke) belangentegenstellingen tussen de vijanden, van overeenkomsten en compromissen met mogelijke (zij het ook tijdelijke, onstandvastige, weifelende, voorwaardelijke) bondgenoten — is dat niet het toppunt van belachelijkheid? Is dat niet hetzelfde als wanneer men bij een moeilijke beklimming van een nog niet onderzochte en tot dan toe ontoegankelijke berg er bij voorbaat van zou willen afzien soms een zigzagroute te volgen, soms om te keren, de eens gekozen richting op te geven en verschillende richtingen te proberen? En mensen die van zo wenig inzicht blijk geven en zo onervaren zijn (het is nog wat anders als de jeugd hiervoor als verklaring kan dienen: het is het natuurlijke voorrecht van de jeugd een tijdlang zulke domme dingen te zeggen), hebben bij sommige leden van de Communistische Partij van Holland, hetzij direct of indirect, openlijk of op bedekte wijze, geheel of ten dele, steun kunnen vinden!!

Na de eerste socialistische revolutie van het proletariaat, na de omverwerping van de bourgeoisie in één land, blijft het proletariaat van dit land gedurende lange tijd zwakker dan de bourgeoisie, alleen al wegens de enorme internationale verbindingen van de bourgeoisie, maar allengs ook als gevolg van het elementair en voortdurend plaatsvindende herstel, van de herleving van het kapitalisme en van de bourgeoisie door de kleine warenproducenten van het land dat de bourgeoisie ten val heeft gebracht. Men kan een machtigere tegenstander alleen met de grootste krachtsinspanning overwinnen en alleen dan, wanneer men onvoorwaardelijk zo nauwgezet, zorgvuldig, voorzichtig, behendig mogelijk gebruik maakt van iedere, ook van de geringste scheuring tussen de vijanden, van elke belangentegenstelling tussen de bourgeoisie van de verschillende landen, tussen de verschillende groepen of lagen van de bourgeoisie binnen de afzonderlijke landen, evenals van elke, ook de geringste mogelijkheid om een bondgenoot onder de massa’s te winnen, ook al is dat een tijdelijke, weifelende, onzekere, onbetrouwbare, voorwaardelijke bondgenoot. Wie dat niet heeft begrepen, die heeft geen snars van het marxisme en van het wetenschappelijke, moderne, socialisme in het algemeen begrepen. Wie niet gedurende een vrij aanzienlijke tijdspanne en in vrij uiteenlopende politieke situaties in de praktijk heeft bewezen dat hij deze waarheid daadwerkelijk weet toe te passen, die heeft nog niet geleerd de revolutionaire klasse te helpen in haar strijd om de gehele werkende mensheid van haar uitbuiters te bevrijden. En het hier gezegde geldt evenzo voor de periode voor en na het veroveren van de politieke macht door het proletariaat.

Onze theorie is geen dogma, maar een leidraad tot handelen, plachten Marx en Engels te zeggen,[29] en de ernstigste fout, de zwaarste misdaad van zulke ‘gepatenteerde’ marxisten als Karl Kautsky, Otto Bauer e.a. is daarin gelegen dat zij dat niet hebben begrepen, dat zij deze theorie in de belangrijkste ogenblikken van de revolutie van het proletariaat niet hebben weten toe te passen. “De politieke activiteit is niet het trottoir van de Nevski-Prospekt” (het schone, brede, gladde trottoir van de kaarsrechte hoofdstraat van Petersburg), placht N.G. Tsjernysjevski, de grote Russische socialist van de voor-marxistische periode, al te zeggen. De Russische revolutionairen hebben sedert Tsjernysjevski voor het negeren of vergeten van deze waarheid met ontelbare offers betaald. Het is zaak ten koste van alles te bereiken dat de linkse communisten en de aan de arbeidersklasse toegewijde revolutionairen van West-Europa en Amerika niet zo duur betalen om zich deze waarheid eigen te maken als de achterlijke Russen dat hebben gedaan.

De Russische revolutionaire sociaaldemocraten hebben vóór de omverwerping van het tsarisme herhaaldelijk gebruik gemaakt van de diensten van de burgerlijke liberalen, d.w.z. zij hebben tal van praktische compromissen met hen gesloten. In de jaren 1901 en 1902, nog voor het ontstaan van het bolsjewisme, sloot de oude redactie van de ‘Iskra’ (waartoe Plechanov, Axelrod, Zasoelitsj, Martov, Potresov en ik behoorden) een formeel politiek bondgenootschap (alhoewel niet voor lange tijd) met Stroeve, de politieke leider van het burgerlijke liberalisme, maar ze wist tegelijkertijd, zonder onderbreking, een meedogenloze ideologische en politieke strijd te voeren tegen het burgerlijke liberalisme en tegen de geringste uitingen van zijn invloed binnen de arbeidersbeweging. De bolsjewieken zijn deze politiek steeds trouw gebleven. Sedert 1905 zijn zij stelselmatig opgekomen voor een bondgenootschap van de arbeidersklasse met de boeren tegen de liberale bourgeoisie en het tsarisme, zonder tegelijkertijd de ondersteuning van de bourgeoisie tegen het tsarisme (bv. in het tweede stadium van de verkiezingen of bij herstemmingen) ooit van de hand te wijzen en zonder de meedogenloze ideologische en politieke strijd tegen de burgerlijk-revolutionaire boerenpartij, de ‘sociaal-revolutionairen’, te staken, die door hen als kleinburgerlijke, zich ten onrechte socialisten noemende democraten werden ontmaskerd. In 1907 gingen de bolsjewieken bij de verkiezingen voor de Doema voor korte tijd formeel een politiek blok aan met de ‘sociaal-revolutionairen’. Met de mensjewieken waren wij in de jaren 1903-1912 herhaaldelijk verscheidene jaren achtereen formeel in één sociaaldemocratische partij verenigd, zonder ooit de ideologische en politieke strijd tegen deze opportunisten en wegbereiders van de burgerlijke invloed op het proletariaat te staken. Tijdens de oorlog gingen wij een zeker compromis aan met de ‘kautskyanen’, de linkse mensjewieken (Martov) en een deel van de ‘sociaal-revolutionairen’ (Tsjernov, Natanson), confereerden samen met hen in Zimmerwald en Kienthal en gaven gemeenschappelijke manifesten uit, maar nooit hebben we de ideologische en politieke strijd tegen de ‘kautskyanen’, tegen de Martovs en Tsjernovs gestaakt of verzwakt (Natanson stierf in 1919 als een heel dicht bij ons staande, met ons nagenoeg solidaire ‘revolutionair-communistische’ narodnik). Op het moment van de Oktoberomwenteling gingen wij een weliswaar niet formeel, maar zeer belangrijk (en zeer succesvol) politiek blok aan met de kleinburgerlijke boeren, doordat wij het agrarische program van de sociaal-revolutionairen volledig, zonder enige verandering, overnamen, dat wil zeggen, dat wij onmiskenbaar een compromis aangingen om de boeren te bewijzen dat wij niet de baas over hen wilden spelen, maar met hen tot overeenstemming wilden komen. Tegelijkertijd stelden wij de ‘linkse sociaal-revolutionairen’ een (spoedig daarop door ons gerealiseerd) formeel politiek blok voor met inbegrip van deelneming aan de regering. Na het sluiten van de vrede van Brest-Litovsk verbraken de linkse sociaal-revolutionairen dit blok en gingen later, in juli 1918, over tot de gewapende opstand en daarna tot de gewapende strijd tegen ons.

Het is dan ook te begrijpen dat wij de aanvallen van de Duitse linksen op het centraal comité van de Communistische Partij van Duitsland, omdat het de gedachte tolereert van een blok met de ‘Onafhankelijken’ (de ‘Onafhankelijke Sociaaldemocratische Partij van Duitsland’, de kautskyanen), als volstrekt ongegrond beschouwen en er een duidelijk bewijs in zien dat de ‘linksen’ ongelijk hebben. Er zijn bij ons in Rusland ook rechtse mensjewieken geweest (die lid waren van de regering-Kerenski), die overeenkomst vertonen met de Duitse Scheidemanns, en linkse mensjewieken (Martov), die tegenover de rechtse mensjewieken in de oppositie waren en overeenkomst vertonen met de Duitse kautskyanen. In 1917 konden wij duidelijk de geleidelijke overgang van de arbeidersmassa’s van de mensjewieken naar de bolsjewieken waarnemen: op het Eerste Sovjetcongres voor geheel Rusland in juni 1917 hadden wij slechts 13 procent van de stemmen. De sociaal-revolutionairen en de mensjewieken hadden de meerderheid. Op het Tweede Sovjetcongres (op 25 oktober 1917 oude tijdrekening) hadden wij 51 procent van de stemmen. Hoe komt het dat in Duitsland dezelfde, volkomen gelijksoortige drang van de arbeiders van rechts naar links niet dadelijk geleid heeft tot versterking van de communisten, maar allereerst tot versterking van de tussenpartij van de ‘Onafhankelijken’, hoewel deze partij nooit ook maar enige politieke idee van zichzelf heeft bezeten, nooit een zelfstandige politiek heeft gevoerd, maar steeds alleen maar tussen de Scheidemanns en de communisten heen en weer heeft geschommeld?

Een van de oorzaken was klaarblijkelijk de foutieve tactiek van de Duitse communisten, die deze fout onbevreesd en eerlijk moeten toegeven en moeten leren die te corrigeren. De fout zat ‘m daarin dat zij deelneming aan het reactionaire, burgerlijke parlement en aan de reactionaire vakverenigingen hadden verworpen; de fout was gelegen in talrijke uitingen van de ‘linkse’ kinderziekte, die thans openlijk is uitgebroken en daardoor des te grondiger, des te sneller, met des te groter nut voor het organisme zal worden genezen.

De ‘Onafhankelijke Sociaaldemocratische Partij van Duitsland’ vertoont in haar samenstelling een uitgesproken verdeeldheid: naast de oude opportunistische leiders (Kautsky, Hilferding, in grote mate kennelijk ook Crispien, Ledebour e.a.), die hebben getoond niet bij machte te zijn de betekenis van de sovjetmacht en van de dictatuur van het proletariaat te doorgronden en leiding te geven aan de revolutionaire strijd van het proletariaat, is in deze partij een linkse, proletarische vleugel ontstaan, die verheugend snel groeit. Honderdduizenden leden van deze partij (die, naar ik meen, ongeveer driekwart miljoen leden telt) zijn proletariërs, die Scheidemann de rug toekeren en snel in de richting van het communisme gaan. Deze proletarische vleugel heeft al op het congres van de Onafhankelijken in Leipzig (1919) voorgesteld zich onmiddellijk en onvoorwaardelijk bij de Derde Internationale aan te sluiten. Een ‘compromis’ met deze vleugel van de partij vrezen zou ronduit belachelijk zijn. Integendeel, de communisten zijn verplicht de passende vorm van een compromis met die vleugel te zoeken en te vinden, een compromis, dat aan de ene kant de noodzakelijke volledige samensmelting met deze vleugel zou vergemakkelijken en bespoedigen, maar aan de andere kant de communisten op geen enkele wijze zou beletten hun ideologische en politieke strijd tegen de opportunistische rechtervleugel van de ‘Onafhankelijken’ te voeren. Het zal waarschijnlijk niet gemakkelijk zijn de passende vorm van een compromis te vinden, maar alleen een charlatan zou de Duitse arbeiders en de Duitse communisten een ‘gemakkelijke’ weg naar de overwinning kunnen beloven.

Het kapitalisme zou geen kapitalisme zijn, wanneer het ‘zuivere’ proletariaat niet omgeven zou zijn door een massa buitengewoon veelsoortige overgangstypen vanaf de proletariër tot aan de halfproletariër (die voor de helft in zijn levensonderhoud voorziet door de verkoop van zijn arbeidskracht), vanaf de halfproletariër tot aan de kleine boer (en de kleine handwerker, de thuiswerker, de kleine bezitter in het algemeen), vanaf de kleine boer tot aan de middelgrote boer enzovoort, als er binnen het proletariaat zelf geen onderverdelingen zouden bestaan in meer of minder ontwikkelde lagen, als er geen verdeling bestond naar gelang van de streek waaruit men afkomstig is, naar gelang van het beroep, vaak naar geloof enzovoort. Uit dit alles volgt voor de voorhoede van het proletariaat, voor zijn klassenbewuste deel, voor de communistische partij echter volstrekt onontkoombaar de noodzaak, de onvoorwaardelijke noodzaak te laveren, overeenkomsten en compromissen te sluiten met verschillende proletarische groepen, met verschillende partijen van de arbeiders en de kleine bezitters. Het komt er slechts op aan dat men deze tactiek zo weet toe te passen dat ze bijdraagt tot het verhogen en niet tot het verlagen van het algemene peil van het proletarische klassenbewustzijn, van de revolutionaire bezieling, van het vermogen om te strijden en te overwinnen. Overigens moet worden opgemerkt dat de overwinning van de bolsjewieken op de mensjewieken niet alleen vóór de Oktoberrevolutie van 1917, maar ook daarna de toepassing vereiste van de tactiek van het laveren, van overeenkomsten en compromissen, maar uiteraard een zodanig laveren, zodanige overeenkomsten en compromissen, dat de overwinning werd vergemakkelijkt en bespoedigd en de bolsjewieken zich ten koste van de mensjewieken consolideerden en versterkten. De kleinburgerlijke democraten (onder wie ook de mensjewieken) weifelen onvermijdelijk tussen bourgeoisie en proletariaat, tussen burgerlijke democratie en sovjetstelsel, tussen reformisme en revolutionaire gezindheid, tussen liefde voor de arbeiders en vrees voor de proletarische dictatuur enzovoort. De juiste tactiek van de communisten moet zijn van deze weifelingen gebruik te maken, maar geenszins eraan voorbij te gaan. Om er gebruik van te maken moet men concessies doen aan die elementen, die zich naar het proletariaat toekeren, en wel op het ogenblik dat zij zich naar het proletariaat toekeren en voor zover zij zich naar het proletariaat toekeren — men moet echter tegelijkertijd strijd voeren tegen diegenen die in de richting van de bourgeoisie zwenken. Het toepassen van de juiste tactiek had tot gevolg dat het mensjewisme bij ons steeds meer in verval raakte, en steeds verder in verval raakt, dat de onverbeterlijke opportunistische leiders worden geïsoleerd en dat de beste arbeiders, de beste elementen uit de kleinburgerlijke democratie aan onze kant komen te staan. Dit is een langdurig proces, en door een overhaast ‘besluit’: ‘generlei compromissen, geen laveren!’ kan men de groei van de invloed van het revolutionaire proletariaat en het vermeerderen van zijn krachten alleen maar schade berokkenen.

Een van de ontwijfelbare fouten van de ‘linksen’ in Duitsland is ten slotte dat zij star blijven vasthouden aan het niet-erkennen van de vrede van Versailles. Hoe ‘grondiger’ en ‘met meer gewicht’, hoe ‘krachtiger’ en categorischer deze opvatting bijvoorbeeld door K. Horner wordt geformuleerd, des te dwazer doet zij aan. Het is niet voldoende zich te distantiëren van de ten hemel schreiende onzin van het ‘nationaal-bolsjewisme’ (Laufenberg e.a.), dat, onder de tegenwoordige omstandigheden van de internationale proletarische revolutie, zo ver is gekomen een blok met de Duitse bourgeoisie te vormen voor een oorlog tegen de Entente. Men moet begrijpen dat een tactiek die niet wil toegeven dat het voor een Duitse radenrepubliek (als er spoedig een Duitse radenrepubliek mocht ontstaan) beslist noodzakelijk kan zijn de vrede van Versailles gedurende enige tijd te erkennen en zich ernaar te schikken, door en door verkeerd is. Daaruit volgt niet, dat de ‘Onafhankelijken’ gelijk hadden, die op een tijdstip dat de Scheidemanns in de regering zaten, toen de radenregering in Hongarije nog niet ten val gebracht was, toen de mogelijkheid nog niet uitgesloten was dat de Hongaarse radenregering door een radenrevolutie in Wenen zou worden ondersteund — die onder de toenmalige omstandigheden eisten dat het vredesverdrag van Versailles werd ondertekend. De ‘Onafhankelijken’ laveerden en manoeuvreerden toentertijd zeer slecht, want ze namen min of meer de verantwoordelijkheid op zich voor de verraderlijke Scheidemanns en gleden meer of minder van het standpunt van de onbarmhartige (en koelbloedig gevoerde) klassenoorlog tegen de Scheidemanns af naar een standpunt ‘zonder klassen’ of ‘boven de klassen’.

Tegenwoordig is de toestand echter onmiskenbaar van dien aard dat de communisten van Duitsland zich niet de handen mogen binden en niet mogen beloven dat zij, ingeval van een overwinning van het communisme, het vredesverdrag van Versailles absoluut en onder alle omstandigheden zullen annuleren. Dat zou een domheid zijn. Ze moeten zeggen: de Scheidemanns en de kautskyanen hebben een reeks van verraderlijke daden begaan, die het bondgenootschap met Sovjet-Rusland en met de Hongaarse Radenrepubliek hebben bemoeilijkt (en ten dele rechtstreeks onmogelijk hebben gemaakt). Wij communisten zullen een dergelijk bondgenootschap met alle middelen vergemakkelijken en voorbereiden, waarbij wij geenszins verplicht zijn de vrede van Versailles onvoorwaardelijk, en nog wel dadelijk, te annuleren. De mogelijkheid van het met succes annuleren van dit verdrag hangt niet alleen van de Duitse, maar ook van de internationale successen van de radenbewcging af. Deze beweging werd door de Scheidemanns en de kautskyanen belemmerd, wij echter stimuleren haar. Dat is de kern van de zaak, dat is het fundamentele verschil. En als onze klassenvijanden, de uitbuiters, en hun lakeien, de Scheidemanns en de kautskyanen, een hele reeks van mogelijkheden voorbij hebben laten gaan om de Duitse zowel als de internationale radenbeweging, de Duitse zowel als de internationale radenrevolutie te versterken, dan ligt de schuld bij hen. De internationale radenbeweging, die het sterkste bolwerk (en het enige betrouwbare, onbedwingbare, internationaal machtige bolwerk) tegen de vrede van Versailles, tegen het internationale imperialisme in het algemeen is, zal door de radenrevolutie in Duitsland versterkt worden. Het onvoorwaardelijk, onder alle omstandigheden en onverwijld vooropstellen van de bevrijding van de vrede van Versailles vóór het vraagstuk van de bevrijding van de andere door het imperialisme onderdrukte landen van het juk van het imperialisme, is kleinburgerlijk nationalisme (Kautsky, Hilferding, Otto Bauer en co. waardig), maar geen revolutionair internationalisme. De omverwerping van de bourgeoisie in het een of andere grote Europese land, waaronder ook in Duitsland, is een zodanig winstpunt voor de internationale revolutie, dat men terwille daarvan — indien het nodig mocht zijn — met een langere geldigheidsduur vast de vrede van Versailles kan en moet instemmen. Wanneer Rusland in zijn eentje in staat is geweest ten bate van de revolutie verscheidene maanden lang de vrede van Brest-Litovsk te verduren, dan is het zeker niet onmogelijk, dat een Raden-Duitsland in bondgenootschap met Sovjet-Rusland ten bate van de revolutie een langere geldigheidsduur van de vrede van Versailles verdraagt.

De imperialisten van Frankrijk, Engeland enzovoort provoceren de Duitse communisten, zetten hun een val: “Zeg toch dat jullie de vrede van Versailles niet zullen ondertekenen!” En de linkse communisten lopen als kinderen in de voor hen opgezette val in plaats van handig tegen de arglistige en op het gegeven moment sterkere vijand te manoeuvreren, in plaats van tegen hem te zeggen: “Nu zullen wij de vrede van Versailles ondertekenen”. Zich bij voorbaat de handen binden tegen de vijand, die vandaag beter gewapend is dan wij, openlijk zeggen of en wanneer wij tegen hem oorlog zullen voeren, is een domheid en geen revolutionaire daad. De strijd aanvaarden wanneer dat duidelijk in het voordeel is van de vijand en niet van ons, is een misdaad, en politici van de revolutionaire klasse, die niet weten “te laveren, overeenkomsten en compromissen te sluiten” om een botsing te ontwijken, die duidelijk in ons nadeel moet zijn, zijn geen knip voor hun neus waard.

_______________
[28] In elke klasse, zelfs onder de verhoudingen van het meest verlichte land, zelfs in de verst vooruitgeschreden klasse, die door de tijdsomstandigheden een buitengewoon hoge bloei van alle geestelijke krachten heeft bereikt, zijn er altijd vertegenwoordigers van de klasse — en zullen er, zolang er klassen bestaan, zolang de klasseloze maatschappij niet volkomen geconsolideerd en verankerd is en zich op haar eigen grondslag heeft ontwikkeld, onvermijdelijk steeds vertegenwoordigers van de klasse zijn —, die niet denken en niet in staat zijn te denken. Het kapitalisme zou het kapitalisme niet zijn, dat de massa’s onderdrukt, als dat niet zo was. — Noot van Lenin.
[29] Bedoeld wordt de passage in de brief van F. Engels aan F.A. Sorge van 29 november 1886, waar Engels de sektarische manier van werken van de Duitse sociaaldemocratische immigranten in Amerika kritiseert en zegt dat de theorie voor hen ‘credo, geen leidraad tot handelen’ is. (Zie Karl Marx/ Friedrich Engels, Ausgewählte Briefe, Dietz, Berlijn 1953, blz. 469.)