Joost Kircz / Tom van der Meer

Nederland: de CPN en het socialisme


Bron: De Internationale, Nederlandstalig theoretisch orgaan van de IVe Internationale, april 1976, nr. 12 (nr. 4), jg. 3
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?

Qr-MIA


Verwant
De wording van het communisme in Nederland 1907-1925
Het opportunisme in de Nederlandse Communistische Partij
De Internationale van Moskou


Onderstaand artikel is geen afgerond geheel. Het is een eerste opstapje naar een groter project waarin gepoogd zal worden de Communistische Partij van Nederland te plaatsen binnen het Nederlandse politieke krachtenveld. Dit zal natuurlijk moeten gebeuren in het kader van de hele ontwikkeling van de stalinistische partijen. Met name zullen dat voor ons de verschillen en overeenkomsten tussen de CPN en de andere Europese partijen zijn.
Belangrijkste punten zijn daarin, de houding t.o.v. het burgerlijke staatsapparaat, de verhouding en onderschikking aan de Russische partij en de houding in de concrete arbeidersstrijd.
Een dergelijke analyse, uitgaande van een volledig bronnenonderzoek ligt helaas buiten de praktische mogelijkheden op dit moment.
Uitgegaan zal dan ook worden van min of meer gemakkelijk toegankelijk materiaal (partijarchieven – voor zover ze er zijn – zijn in ieder geval onbereikbaar). Aan de hand van typerende illustraties zal dan gepoogd worden een beeld te scheppen van de CPN en een analyse en plaatsbepaling uit te werken. Het artikel dat hieronder volgt moet gezien worden als een eerste inleiding op een groter werk waarin de verschillende deelaspecten nader worden uitgewerkt. Een afdoende en volledige analyse van alle probleempunten is helaas nog niet aanwezig. Dit artikel is daarvoor een eerste begin.

Inleiding


De revolutionaire beweging werkt in een klimaat en binnen milieus die vergaand bepaald worden door het optreden van de arbeidersbeweging in voorgaande perioden. De vorming van revolutionaire krachten, de mate van klassebewustzijn, de actieve opstelling van bepaalde delen van de arbeidersklasse i.t.t. de inactieve opstelling van weer andere delen, worden niet slechts bepaald door de economische onderbouw. Niet alleen de economische conjunctuur maar ook de ongelijke ontwikkeling van delen van de kapitalistische maatschappij en het doorwerken van prekapitalistische elementen doen de oorzaak van het bovengenoemde verschillen: een zeer belangrijk element is de hoeveelheid ervaring; de strijdtraditie; d.w.z. hoe en in welke mate de arbeidersorganisaties, partijen, groepen en ook personen binnen de strijd van de arbeidersklasse zijn opgetreden en optreden.

Voor de revolutionaire beweging is een analyse van de politieke vorming van de arbeidersklasse en andere lagen, zoals de boeren, de middenstand en de vrije beroepen een voorwaarde om op eventuele strijdmomenten vooruit te kunnen lopen. Kennis van de mechanismen die werkzaam zijn bij de politieke vorming, van de specifieke tradities en ervaringen is een noodzaak. Het zijn elementen waarmee zeer degelijk rekening moet worden gehouden bij de ontwikkeling van strijd en bij het optreden tijdens strijd in welke vorm dan ook.

Niet alleen zijn de analyses van de objectieve maatschappelijke ontwikkeling een kernprobleem voor de revolutionaire beweging. De analyse van de bovenbouw is een politiek even belangrijke taak. Het nagaan en uitpluizen van hoe het systeem zo kan bestaan, hoe een kleine minderheid in staat is – met name door allerlei indirecte mechanismen – een overgrote meerderheid letterlijk dom te houden, hoe de ideologische werking is van godsdienst en burgerlijke moraal, hoe arbeidersorganisaties ingepakt worden en vrolijk mee gaan draaien in het grote project van de vervolmaking van het imperialisme; dit alles zijn de brandende politieke problemen waarmee de revolutionaire beweging te maken heeft. De machtige ideologische overheersing, het normenpatroon van goed en slecht, is één van de krachtigste wapens van de bourgeoisie. Het is de lijm die de tegenstellingen tussen de klassen moet dichten. De burgerlijke ideologische invloed heeft niet slechts zijn werking op het handelen en denken van individuen. Zij heeft haar invloed ook op de politieke werking van de arbeidersorganisaties als zodanig.

Dientengevolge zijn socialistische eilandjes binnen kapitalisme niet mogelijk. De mislukking van alle utopische probeersels bevestigt dit nog eens extra. Al het handelen, zowel politiek als sociaal, van alle individuen en hun organisaties binnen het kapitalisme kenmerkt zich door duidelijke invloeden van de burgerlijke ideologie. Het gaat er niet om ze te ontkennen. Het gaat erom ze te onderkennen en ervan bewust te zijn in hoeverre ze bepalend zijn en in hoeverre ze kunnen worden – of reeds zijn – afgeschud. Dit bewustzijn is een maat voor de geïntegreerdheid in het systeem en een maat voor mogelijke antikapitalistische activiteiten.

Nu we in Europa te maken hebben met een heropleving van klassenstrijd is het belangrijk om na te gaan in hoeverre de oudere organisaties van de arbeidersbeweging en dan met name de sociaaldemocratische en communistische partijen in de voorgaande periode semidefinitief geïntegreerd zijn en in hoeverre er dynamische heroplevingen te verwachten zijn. Dit zal per organisatie nagegaan moeten worden in het licht van de sterk ongelijke ontwikkeling van de klassenstrijd in Europa. Bij een duidelijke stagnatie van de traditionele arbeiderspartijen, zowel wat betreft invloed, politieke vernieuwingskracht, de reële mate waarin het politiek alternatief geboden wordt en de strijd georganiseerd, zo goed als de electorale aanhang, het verspreidingsgebied van het propagandamateriaal (geografisch en sociologisch) is het voor de revolutionaire beweging zaak om na te gaan of reanimaties kunnen en zin hebben, of dat deze partijen in hoofdzaak een objectieve rem zijn geworden voor de ontwikkeling van de socialistische strijd. Deze laatste variant wil nog niet zeggen dat deze partijen niet nog wel degelijk een positieve rol kunnen spelen op elementair niveau in de dagelijkse en met name defensieve strijd.

Een bijkomend verschijnsel is, dat er onder druk van de bourgeoisie en de zwakte van de arbeidersbeweging vaak perioden lang door de arbeidersorganisaties een strikt verdedigende houding werd aangenomen. Een houding die tot verharding leidde, die vaak buitengewoon veel op verstening ging lijken. De stagnatie die hieruit voortvloeit, leidt slechts tot een politiek van herhalen van wat altijd al gezegd werd. Nieuwe dynamische initiatieven kunnen niet genomen worden en ondanks de goede wil is zo’n houding niets anders dan een rem. Voor de revolutionaire beweging in Nederland gaat het om de PvdA en CPN, belangrijke centristische bewegingen hebben we hier niet. Wij zullen ons hier alleen bezig houden met de CPN, nog steeds de belangrijkste arbeiderspartij in Nederland (zonder overigens de proletarische electorale basis van de PvdA te willen ontkennen). Niet alleen voor de Nederlandse revolutionairen is de houding van de communistische partij belangrijk. In heel Europa is een min of meer gelijke lijn te zien waarbij de CP’s steeds meer met een half been in het kapitalistische medebeheer staan en het openlijk met beide benen willen. In dit artikel zullen we aangeven op welke punten en waarom de CPN voor ons belangrijk is. In komende publicaties zal dan getracht worden verschillende hoofdthema’s uit te werken.

Historische schets


Om de CPN te kunnen analyseren is het belangrijk om een beeld te hebben van haar achtergronden, ontstaan en ontwikkeling. Hoewel wij ons in het bijzonder zullen bezighouden met de CPN na de Tweede Wereldoorlog is het van groot belang kort een overzicht te geven van de geschiedenis van de CPN. Want hoewel de Tweede Wereldoorlog een breukvlak was voor de ontwikkeling van de CPN, is sprake van een continuïteit in de politieke lijn vanaf de beginjaren dertig; zoals de sterk nationalistische inslag van de CPN en haar houding tegenover het burgerlijk staatsapparaat. In tegenstelling tot veel marxistische opposities in de oude sociaaldemocratie is er in Nederland op een zeer vroeg tijdstip overgegaan tot zelfstandige partijvorming. In 1909 splitste zich op het congres van de SDAP te Deventer, de SDP af (Sociaal Democratische Partij). Dit gebeurde naar aanleiding van het verbod van de partijleiding op het uitgeven van het weekblad “De Tribune” door de marxistische oppositie. Belangrijke voormannen waren (en dit tot de eindjaren twintig) David Wijnkoop, Willem van Ravensteyn en Jan Ceton. Heel anders dan bijvoorbeeld de uitputtende discussies binnen de Duitse sociaaldemocratie over het probleem van enerzijds politiek te willen breken met de reformistische leiding, maar anderzijds de band met een belangrijk deel van de arbeidersklasse – die onder controle stond van deze zelfde leiding – niet te willen verliezen.

In Nederland is deze discussie wel gevoerd (figuren als Henriette Roland Holst gingen bijvoorbeeld niet mee met de afsplitsing), maar van het begin af aan is de discussie voorafgaande aan de oprichting van de SDP een puur ideologische geweest. Jarenlang bleef de SDP een kleine partij (ongeveer 500 leden). Pas tijdens de Eerste Wereldoorlog kreeg zij de gelegenheid een zekere arbeiders- en verkiezingsaanhang te verwerven die in de beginjaren ’30 weer aanzienlijk uitgebreid.

Vooral door zich vast te klampen aan het NAS (Nationaal Arbeids Secretariaat) in de periode tot ongeveer 1920. [Noot in het artikel – Het NAS, opgericht in 1893 als uitvloeisel van een initiatief van de Socialistische Internationale om tot nationale vakorganisaties te komen, was een typische syndicalistische vakorganisatie van de oude stempel. Zij wordt al snel overvleugeld door het in 1906 opgelichte NVV (Nederlands Verbond van Vakverenigingen), maar blijft jarenlang een niet onbelangrijke strijdvaardige organisatie.] De definitieve breuk met het NAS in 1927 leidde echter geen werkelijke oriëntering in op de massabeweging, maar werd al gauw gevolgd door een nieuwe sektarische fase. We zijn dan aangeland in de zogenaamde “Derde Periode” van de Kominternpolitiek. Een links sektarische periode, waarin de kansen voor een proletarische massastrijd ernstig werden overschat en de sociaaldemocratie als voornaamste vijand werd bestempeld (sociaalfascisten theorie).

In deze periode was de lijn van de Komintern t.a.v. de vakbeweging er één van het oprichten van eigen zogenaamde “Rode Vakbewegingsopposities”, in en tegenover de massabeweging. Deze zouden in een eigen vakorganisatie moeten uitmonden, wat de eenheid van de vakbeweging verder afbreuk zou doen. De partij richtte zich daartoe toen juist op het NVV. De latere zogenaamde “Volksfrontfase” (vanaf 1935) bracht evenmin een serieuze oriëntering op de massa, maar werd gekenmerkt door een slaafse houding t.o.v. de SDAP- en NVV-leiding. Beide voornoemde fasen zijn overigens geen typisch Nederlandse verschijnselen; zij waren internationaal.


Als we gaan zoeken naar de min of meer eigen trekken in de geschiedenis van de SDP/CPH/CPN dan vinden wij die in een grote dosis halfslachtigheid. [Noot in het artikel – In 1918 veranderde de SDP in navolging van de Russische partij haar naam in Communistische Partij in Nederland, omdat in de internationale politiek de term Holland wel en de naam Nederland niet bekend was, heet de partij eenvoudigweg CPH (Holland), later met de sterke nationalistische draai verandert de roepnaam in CPN om vervolgens ook van “in Nederland” te veranderen in “van Nederland”.]

Enerzijds zien we de neiging om vanuit een positie van kwantitatieve en kwalitatieve zwakte zich zowel opportunistisch aan te passen bij de achterlijke politieke Nederlandse verhoudingen. Anderzijds een neiging om zich sektarisch bureaucratisch af te schermen tegen iedere invloed van buitenaf. Hiermee zien we nauw verbonden een streven naar nationale autonomie; niet zo zeer om een internationalistische revolutionaire lijn in nationale termen te kunnen vertalen, maar eerder om een bureaucratisch/provincialistische speling te krijgen voor het uitleven van lokale eigenaardigheden. Een zeker gebrek aan interesse vanuit het Komintern-centrum te Moskou, gaf zelfs in de meest monolithische periode van het stalinisme nog ruimte voor deze tendensen.

Opmerkelijk is ook het zeer lage ideologische niveau van de Nederlandse leiding, dat nooit boven dat van de oude “Deventer”-leiding uit heeft gestoken. Dit zeker in vergelijking tot andere Europese communistische leidingen. Dit ondanks het vrij grote aantal intellectuelen dat door de jaren heen zeker – vóór de Tweede Wereldoorlog – lid is geweest van de partij.

De partij was jarenlang een strijdtoneel van verschillende fracties, met als hoogtepunt het bestaan van twee CPH’s, de officiële CPH-De Visser en de oppositionele CPH-CC (centraal comité) o.l.v. Wijnkoop, die later weer teruggaat in de CPH-De Visser (1926-1930). De volledige gelijkschakeling van de partij met het stalinistische apparaat is dan ook relatief laat en werd pas volledig na 1930.

Binnen de “Volksfront”-periode (vanaf 1935) zet de tendens tot een extreme aanpassing aan de druk van de kapitalistische omgeving zich steeds verder door, en bereikt een hoogtepunt in 1943 (tijdens de alliantie tussen de geallieerde imperialistische landen en de Sovjet-Unie met het verdrag van Teheran).

De CPN ging toen uiterst ver in de samenwerking met burgerlijke groepen en het laten vallen van de meest elementaire klassebeginselen. (Let wel: we hebben het over de politieke lijn en niet over de enorme offers en heldendaden van de communistische kaders tijdens de oorlog). Deze lijn werd na de Tweede Wereldoorlog consequent doorgetrokken met het besluit de partij op te heffen en er een onduidelijke organisatie van “Vrienden van ‘De Waarheid’” voor in de plaats te stellen, teneinde de zo begeerde massadoorbraak te kunnen bewerkstelligen. Kort daarop werd deze lijn weer gecorrigeerd, evenwel zonder de extreme opportunistische politiek los te laten. Slechts door het simpele feit, dat de Nederlandse bourgeoisie Sicco Mansholt als minister voor voedselvoorziening, landbouw en visserij wilde hebben, de post die Paul de Groot voor zich zelf gedacht had – de CPN derhalve een ministerschap zonder portefeuille voor Gerben Wagenaar weigerde – bleef de CPN als enige communistische partij (tijdens de formatie van het kabinet Schermerhorn-Drees nog steeds niet heropgericht) in een bevrijd land buiten de regering. Op het punt van de koloniale kwestie, waarin de SDP/CPH altijd een principiële lijn heeft gevoerd, is na 1938 een grote draai gemaakt. Vanaf dat moment wordt de leus “Indië los van Holland nu;” losgelaten en vervangen door de eis “Democratie in een met Nederland verbonden Indonesië”, om te eindigen met “Een Gemenebest van onderscheiden zelfstandige gebiedsdelen”.

De schandelijke koloniale Linggadjatti-overeenkomsten werden ondersteund. [Noot in het artikel – Op de conferentie van Linggadjatti in oktober 1946 werd besloten tot de oprichting van de Verenigde Staten van Indonesië, die zou moeten bestaan uit: de Republiek Indonesia (van Soekarno), Borneo en de Negara Indonesia Timur (de Republiek Oost-Indonesië). Deze verdragen die leidden tot de soevereiniteitsoverdracht op 27 december 1949 aan de Verenigde Staten van Indonesië had tot doel de jonge staat intern zoveel mogelijk te verzwakken en door het uitbuiten van nationale tegenstellingen nog een koloniale vinger in de pap te houden.]


In de gunstige periode na de oorlog vond een zekere doorbraak plaats naar de massa (11,41 procent van de stemmen bij de Provinciale Staten-verkiezingen van 30 mei 1946). De nieuwe Eenheids VakCentrale, waarin de communisten een belangrijke rol speelden, had toen 176.900 leden, tegenover het NVV 242.000. De stemmenwinst was echter ondanks de reformistische aanpassingen en het getamboereer op nationale sentimenten van korte duur. Vanaf 1956 schommelde het percentage tussen de 2,5 en 4,75 %.

Na de grote verwarring tijdens de periode van de zogenaamde destalinisatie en het Rusland-China-conflict, maakte de CPN zich los van de bureaucratie van de Sovjet-Unie en beperkte ook haar contact met andere CP’s tot een minimum (1963).

De periode die hierop volgde kenmerkte zich door scherpe aanvallen op het revisionisme van de Russische leiding en een vriendelijker opstelling ten opzichte van China, zonder overigens enige van de linkse politieke elementen van de Chinese Communistische Partij over te nemen.

De beloning voor de aanpassingspolitiek bleef dan ook niet uit. In 1966 kreeg de CPN zendtijd en werd opgenomen in de vaste Tweede Kamercommissies voor Defensie en Buitenlandse Zaken. Terwijl dan ook de eerste belangrijke wethouderszetels (sinds de Hongarije furie) worden veroverd.

Enige typeringen


De revolutionaire beweging ziet zichzelf als een kracht, die al haar activiteiten richt op de voorbereiding van een socialistische omwenteling. De revolutionaire beweging kent maar één doel: de socialistische revolutie. Zij heeft niets te maken met het oplappen of maskeren van het kapitalisme.

Er zijn twee belangen en doelen die elkaar uitsluiten: het kapitalistisch belang en het socialistisch belang. Daarom is het voor de revolutionaire beweging absoluut noodzakelijk iedere partij, groep of stroming die eveneens het socialisme in haar vaandel draagt, serieus te nemen. Een gemeenschappelijke strijd voor het gemeenschappelijke doel is in de meeste gevallen belangrijker dan de onderlinge verschillen. Daarom ook moet met al deze stromingen een serieuze politieke discussie worden aangegaan. Hieruit en uit de werkelijke activiteiten zal blijken tot waar welke partijen, groepen of personen meegaan in de revolutionaire strijd en op welk punt ze het laten afweten en een rem gaan vormen. Dit geldt voor alle socialistische stromingen. Het is een politiek criterium. Pas daarna komen andere criteria zoals de effectieve grootte, de inplanting in de arbeidersklasse die de samenwerking en discussie vormgeven, ze zijn niet de politieke maatstaven.

Het hebben van een substantiële invloed in de arbeidersklasse zoals de communistische partijen in de meeste landen van Europa, maakt de analyse van de CP’s des te belangrijker. De remmende werking, die ervan uitgaat betekent een moeilijke opgaaf voor de revolutionaire beweging. Zij zijn niet als oude vodden op de rommelzolder te gooien, zoals het geval is met sommige sekten, die zich zelf allang hebben uitgerangeerd.


a De CPN vertegenwoordigt voor zeer brede lagen van de bevolking het communisme. Niet omdat de CPN een echte communistische partij is, of daar veel moeite voor doet, maar vooral omdat er jarenlang een dermate politiek vacuüm is geweest, dat “communisme” en “CPN” uit armoede gelijkgesteld werden. Er waren geen andere groepen van betekenis, die zich het socialisme ten doel stelden en anderzijds bestreed (en bestrijdt) de CPN eenieder die afwijkende meningen heeft te vuur en te zwaard. Historisch heeft de CPN zich de politieke erfenis van de communistische beweging en de Oktoberrevolutie toegeëigend en is niet bereid om dat met wie dan ook te delen. De legitimatie van de CPN nu, is voor een belangrijk deel haar traditie.

Door gebrek aan een alternatieve beweging die eenzelfde continuïteit heeft, is het voor de CPN mogelijk alle vroegere concurrenten te negeren of smalend af te doen.

Een ander element is het felle anticommunisme van de burgerlijke partijen, dat zich in de loop der jaren over de CPN heeft uitgestort en waardoor er in feite een legitimatie uit het ongerijmde ontstond.


b De CPN heeft een aanmerkelijke, maar niet overwegende invloed in delen van de Nederlandse arbeidersklasse. Het is moeilijk om in algemene termen over de invloed van de CPN te spreken. Haar numerieke invloed is aan weinig schommelingen onderhevig.

Sectorieel is deze invloed echter nogal versnipperd en daarom moeilijk onder één noemer te brengen. Werpen we een korte blik op verschillende sectoren: de bouw; ruwweg kan gezegd worden, dat er een substantiële invloed van de CPN onder bouwvakarbeiders in de Randstad is.

De Metaal. Opnieuw is hier sprake van een aanmerkelijke invloed die eveneens sterk regionaal gebonden is. Het gaat met name om de scheepsbouw- en machine-industrie (Amsterdamse scheepswerven, Verenigde Machine Fabrieken). De zwakke plek is de Rotterdamse scheepsbouw, waar de CPN tot op heden geen voet aan de grond heeft gekregen. Hetzelfde geldt voor de Noord-Groningse coasterbouw. In Groningen is één van de oorzaken, die grote angst van de ondernemers voor communisten, waardoor er slechts geselecteerde arbeiders worden aangeworven. Voor Rotterdam geldt, dat de CPN gedurende haar hele bestaan niet in staat is geweest de overheersende invloed van de sociaaldemocratie aan te vreten. Opmerkelijk is, dat bij scheepswerf “De Schelde” in Vlissingen, waar bijna 90 % van de arbeiders georganiseerd is binnen de Industriebond-NVV, wat voor Nederlandse begrippen extreem hoog is, de invloed van de CPN nihil is.
Een andere uitzondering vormt tot slot Hoogovens, één van de bedrijven met de grootste concentratie arbeiders, alwaar van enige werkelijke invloed van de CPN niets te merken valt.

De Haven. Hierin heeft de CPN, evenals in de bouw, een redelijke invloed. Eveneens in Amsterdam aanmerkelijk sterker dan in Rotterdam.

De Petrochemie. De petrochemische industrie concentreert zich sterk in het Botlek gebied. En we moeten vooropstellen dat de vakbondsinvloed er gering is. De ondernemers staan er sterk en weigeren zelfs een CAO af te sluiten. Het is dan ook niet verbazingwekkend, dat de CPN-invloed navenant is. Opvallend is wel dat de CPN sterke pogingen doet haar invloed te verbreden. Op het laatste (25e) partijcongres is door het partijbestuur duidelijk te verstaan gegeven, dat de Rotterdammers er harder aan moeten trekken. De CPN schroomt er daarbij niet voor om stevig tegen de schenen van de Rotterdamse Industriebond te trappen.

Dit wat de Botlek aangaat. De nabijgelegen Zeeuwse petrochemie is nieuw en er is dan ook geen sprake van enige invloed. Bij de chemische reus DSM in Limburg heeft de CPN totaal geen invloed.
De Textiel: kunstvezel en confectie. In de synthetische vezelindustrie in het zuiden (Enka-Breda) laat de CPN weinig van zich horen, dit in tegenstelling tot bv. de AKZO-vestiging in Emmen. In de confectie is wel van enige invloed sprake. Hoewel we daar te maken hebben met kleine bedrijven, waar de organisatiegraad in het algemeen bijzonder laag is en de CPN bij acties van buitenaf actief inspringt (bv. Corduwener, Paffen, beide in Limburg).
Onderwijs, beambten, diensten. Deels regionaal en deels sectorieel gebonden. Regionaal weer voornamelijk in Amsterdam, waar zowel in de ABVA, de ABOP en Mercurius duidelijke CPN-invloeden zijn. In de welzijns- en gezondheidssector is van een algemene landelijke opgang sprake.

Met name via de antibezuinigingscomité’s organiseert de CPN een redelijke hoeveelheid leerkrachten en welzijnswerkers.

We kunnen voorzichtig concluderen, dat de invloed van de CPN zich beperkt tot de traditioneel strijdbare delen van de Nederlandse arbeidersklasse. Daarnaast is er een sterke regionale gebondenheid, die vaak samenvalt met het eerstgenoemde. Dit geldt niet voor de welzijnssector in brede zin. Van oudsher is er een sterke invloed in Amsterdam, de Zaanstreek, Twente en rond Den Haag en Delft. De laatste jaren is er een, ook weer niet overdreven, opgang in Groningen m.n. onder de kartonarbeiders.

Voor de ontwikkeling en algemenisering van de klassenstrijd in Nederland is niet alleen het behoud van strijdbare lagen van de arbeidersklasse in bepaalde industrietakken noodzakelijk.

Juist het uitbreiden van de socialistische propaganda en actie naar die bedrijven en bedrijfstakken waar geen traditie is, is van het grootste belang. In dit streven faalt de CPN (buiten de bovengenoemde uitzondering).

En niet alleen waar de vakbondsorganisatiegraad laag is. De actiethema’s en perspectieven die de CPN stelt, zijn over de hele linie puur defensief.

De bestrijding van de crisis wordt hoofdzakelijk rond de verhoging van de koopkracht gevoerd. Uiteraard geen onjuiste leus, maar op geen enkele wijze een voldoende antwoord op de huidige crisis van het kapitalisme.

Daarbij kenmerkt het anticrisisprogramma van de CPN zich door de typisch keynesiaanse inslag. Op bedrijfsniveau wordt slechts het openhouden van bedrijven geëist die met sluiting bedreigd worden, zonder verdergaande eisen te stellen als de opening van de boeken en reële arbeidersinvloed. De CPN oriënteert zich uitsluitend op het NVV. We zullen dit met enkele citaten toelichten. Zo schreef “De Waarheid” van 24 december 1975 over de pas opgerichte federatie van NVV en NKV: “Waar het op aankomt, is een fusie. Het doel van die fusie moet zijn eenheid van organisatie van alle werkers. Deze moet recht doen aan het feit, dat het NVV de massa-organisatie van de arbeidersklasse is.”

De CPN pleit voor het lid worden van het NVV. De CPN zet zich in conflicten tussen bv. de Industriebonden van respectievelijk NVV en NKV, duidelijk af tegen het NKV. Daarmee verbonden is de volstrekte afwijzing van het CNV.
In alle vakbonden – het CNV verdient deze naam niet –, (...)”, De Waarheid, 30 jan. 1976 in een commentaar over de ondernemingsraden.

De eenheid tussen NVV en NKV is uiteraard een zeer juist doel; de wijze waarop ernaar gestreefd wordt is echter krampachtig en ademt een serviele houding ten opzichte van de NVV bureaucratie.

Een opmerkelijke episode is de bouwvakactie in 1966, waarbij het ging om het inhouden van 2 % vakantiegeld van ongeorganiseerde bouwvakarbeiders. De actie werd gevoerd door de sterk onder CPN invloed staande categorale niet erkende bouwbond ABWB (Algemene Bond van Werkers in de Bouwnijverheid). De actie werd echter alras volledig in de steek gelaten, toen bleek dat de ondersteuning een mogelijke wethouderszetel in de weg zou staan. Ook is nimmer in de ABWB de discussie over opgaan in het NVV duidelijk aan de orde geweest.


c De CPN heeft een duidelijk wervingsterrein in het jongerenmilieu gevonden. Later dan welke partij of groep ook onderkende de CPN de nieuwe fase die in de zestiger jaren begon en waarbij een nieuwe generatie van zich liet horen.

Een generatie die enerzijds niet geslagen was door crisis en oorlog, maar anderzijds geen enkele politieke ervaring of achtergrond had. Tot die periode had de CPN enige kwijnende jongerenorganisaties als het OPSJ (Organisatie van Progressieve Studerende Jeugd), rond 1968 gefuseerd met het ANJV, de Vereniging van Vooruitstrevende Studenten “Pericles”, die tot ongeveer 1967 een zeer marginale rol aan de universiteiten heeft gespeeld en tijdens de opkomst van de studentenbeweging in het niets oploste. Daarnaast bestaat het ANJV (Algemeen Nederlands Jeugd Verbond), dat hoofdzakelijk scholieren, werkende jeugd, etc., organiseert en gedurende de laatste tijd enige groei in haar activiteiten kent.


De draai naar de studentenbeweging in 1969 met de bezetting van het administratief centrum van de huidige Universiteit van Amsterdam, het “Maagdenhuis”, betekende een zeer late maar zeer besliste poging om binnen het studentenverzet te interveniëren. In de solidariteitscampagnes voor de bezetters van het Maagdenhuis heeft met name het ANJV een zeer belangrijke rol gespeeld.

In een speciaal nummer van het theoretisch tijdschrift van de CPN, “Politiek en Cultuur”, stelt Marcus Bakker: “Uit de strijdvormen in Amsterdam en Tilburg blijkt opnieuw, dat er uiteindelijk geen tegenstelling hoeft te zijn tussen de “vertegenwoordigende democratie”, die opdrachten aan gekozen bestuurders delegeert en “directe democratie”, zoals die tijdens de massale studentenvergaderingen werd en wordt beoefend ... de jonge mensen, die nieuwe ervaringen hebben en daardoor nieuwe inspiratie in de arbeidersbeweging kunnen brengen, zijn welkom binnen de communistische partij om haar ideeënrijkdom te vergroten.” (“Politiek en Cultuur”, juni 1969, “Van Alma Mater tot strijdtoneel”, artikel M. Bakker, “Arbeiders en Intellectuelen”, pg. 12/13.)
Wat betreft de democratie en ideeënvernieuwing zo meteen meer.

Na deze directe draai naar de studentenbeweging begint de CPN vaste voet te krijgen, als enerzijds een deel van de studentenvoorhoede totaal doldraait en anderzijds het organisatieprobleem zich steeds duidelijker begint te stellen, dit alles gekoppeld aan het langzaam opkomende bewustzijn in de studentenbeweging, dat een verbinding met de arbeidersstrijd nodig is. In het Concept van de politieke vakbond, waarbij de specifieke dynamiek van de studentenbeweging gereduceerd wordt tot eenvoudige economische belangenbehartiging, vindt de CPN-studentenpolitiek haar bekroning.

De draai naar de studentenbeweging werd voorafgegaan door een herwaardering van de Vietnambeweging. Eén van de eerste Nederlandse politieke solidariteitsbewegingen sinds tijden. Voor de CPN was zij echter lange tijd een privézaak van een paar kwalijke lieden (m.n. de pacifist Otto Boetes en de oud CPN’er Piet Nak moesten het ontgelden), die de hoofdvijand, het West-Duitse revanchisme, probeerde te verdoezelen.

In een verslag van de 1 mei-viering in Amsterdam, waar Bakker sprak, schrijft “De Waarheid” (2 mei 1967):
“Deze regering is van plan een keiharde antiarbeiderspolitiek te voeren.” Hij (Bakker) zag hierin ook een verklaring voor de sfeer van provocaties rond Amsterdam, de stad die de motor van de strijd voor brood en vooruitgang is. In Amsterdam wordt een kunstmatige sfeer geschapen, die uiteindelijk ten doel heeft de arbeiders en de gehele progressieve bevolking te intimideren. Zij, die dat willen, worden een handje geholpen door lieden die met veel gebral ‘de linksen’ uithangen, met bladen als “Vrij Nederland” en sommige PSP’ers voorop. Dat zijn lieden, die zeggen, dat ze voor de Vietnamezen zijn, maar die slechts één ding voor ogen hebben: het provoceren van het trekken van de gummilatten.”

Deze draaien zijn echter in de grond van de zaak nooit echte politieke draaien geweest, waarbij de relatief autonome ontwikkeling van de jongerenradicalisatie uit de jaren ’60 werd onderkend. Het was meer de zoveelste (dit keer slimme) opportunistische draai, waarbij het er in eerste instantie om ging verse krachten voor de partij te rekruteren, i.p.v. de stimulering en politisering van het brede jongerenmilieu. De discussie over de integratie van nieuwe leden in het aan bloedarmoede lijdende partijapparaat, die af en toe doorklinkt, spreekt wat dat betreft boekdelen. “Juist de aanpak van al die nieuwe (!) vraagstukken, op het gebied van onderwijs, kunst, welzijn, milieu, vergt versterking van de partij met nieuwe mensen die nieuwe ideeën kunnen inbrengen; die ons kunnen helpen die zaken van uit een klassepositie aan te pakken. Veel van de nieuwe leden, die zich bij ons aanmelden, hebben al vooraan gestaan in tal van acties, hebben ervaring opgedaan in vakbondswerk, en die mensen achten wij dan ook rijp om in onze partij functies met bestuursverantwoordelijkheid te bekleden.” (Interview met Rinus Baks in “De Waarheid” van zaterdag 16 maart 1974, pagina 5)


d Terwijl in het intellectualistische studentenmilieu relatief weinig winst is gehaald, zijn de resultaten bij het werk in de sociale sector beter, met name onder studenten aan sociale academies, sociale werkers op alle gebied en in de gezondheidssector. Tevens is er een duidelijker naar zich toe trekken van verscheidene kunstenaars. Wat deze laatsten betreft, stroken echter de partijopvattingen over cultuur niet altijd zo met hun eigen opvattingen over emanciperend werkende kunst.

Vooral onder beeldende kunstenaars is een zekere aanwijsbare invloed. Wat hier met name een rol speelt is een primitief solidariteitsgevoel met de arbeidende klasse, waar de CPN op insprong zonder de acties te onderbouwen en deze groepen van een concreet socialistisch perspectief te voorzien. Het blijft op het niveau van solidair zijn met elkaars strijd, maar het blijven verschillende stukken strijd en tegen de regeringspolitiek van Biesheuvel/De Jong/Den Uyl/wie volgt. Hetzelfde geldt voor de ondersteuning van het soldatenverzet, waarbij er geen fundamenteel revolutionair antimilitaristische propaganda wordt gemaakt, maar puur defensief binnen de VVDM wordt gewerkt voor de “gerechtvaardigde eisen” (volgens welke norm staat er niet bij). Zeer duidelijk is de lijn in de ondersteuning van het politiek vormingstheater, waar de CPN nauwelijks invloed op heeft. Hier wordt de problematiek gereduceerd tot “een manifestatie van kunstenaars in actie voor behoud van de (financiële) mogelijkheden om hun vak zo te beoefenen, als zij dat willen”, zoals “De Waarheid” van 2 februari jl. het uitdrukte. Het ging hier om een manifestatie van zeer veel buitenlandse groepen voor strijdcultuur, waar meer dan 8.000 mensen aan deelnamen.


e Het is niet alleen de getalsmatige invloed van de CPN, die in een analyse belangrijk is. Zoals al werd beargumenteerd, gaat het juist om de politieke stellingname en de politieke propaganda en uitstraling die de CPN heeft.

We kunnen in dezen, twee nauw verbonden elementen als hoofdkenmerken aangeven. Dat zijn het puur defensieve karakter van alle acties en de dringende behoefte om mee te mogen regeren op alle niveaus om erkend te worden door de burgerlijke partijen en met name door de PvdA. Wat dit laatste betreft is de officiële lijn al sinds jaar en dag, dat de communisten niet langer aan de lijn behoren te staan, maar bereid moeten zijn en bereid zijn verantwoordelijkheid op zich te nemen.

In de knieval voor de PvdA wordt zeer ver gegaan. Is het op landelijk niveau nog mogelijk een linkse toon aan te slaan tegen de leiding van de PvdA en eenheid aan de basis te propageren tegenover deze rechtse “kliek”, op die plaatsen waar wel al verantwoordelijkheid is bemachtigd, is deze scheiding er niet meer. Een mooi voorbeeld is ‘het politieke hart van Nederland’, de stad Amsterdam, waar de CPN nog lyrischer over weet te schrijven dan menige smartlap kan vertolken. Met twee wethouders in het college van Burgemeester en Wethouders is het – samen één front tegen ‘Den Haag’ – geblazen. Geen kritiek op de PvdA-leiding in de persoon van de uiterst rechtse Samkalden (verantwoordelijk voor o.a. het vrijlaten van de oorlogsmisdadiger Willy Lages – vergelijk dit met de behandeling die Van Agt – overigens volkomen terecht, in “de Waarheid” krijgt, m.b.t. de nog steeds hun straf uitzittende ‘drie van Breda’). Geen kritiek op de rechtse PvdA-politiek, maar wel op de actiegroepen. De houding van de CPN-fractie in de Amsterdamse gemeenteraad is het levende bewijs voor de ‘rechtse Den Uyl kliek’, dat er met de CPN te praten valt. Of dit nu gaat over het afbreken van arbeiderswoningen voor kantoorkolossen (Bickerseiland) of metro, of de verhoging van de tarieven voor gemeentelijke diensten (m.n. openbaar vervoer), of het criminaliseren van actiegroepen (metrobom-affaire).


In een gesprek met Harry Verheij en Wim van het Schip in ‘De Waarheid’ van 25 mei 1965 over de eis van een CPN-wethouder in Amsterdam, wordt onder meer het volgende gezegd op de vraag of de meningsverschillen tussen de CPN en de andere partijen een wethouderspost niet onmogelijk maken; Verheij antwoordt: “Natuurlijk bestaan er meningsverschillen; maar waarom zou dit de deelneming door onze partij aan het college van B & W onmogelijk maken? Het college van B & W, is geen regering, die met een politiek program opereert, waarop de deelnemende partijen zich hebben vastgelegd. En de gemeenteraad is geen Tweede Kamer. Ons standpunt is, dat wij niet in de raad zitten om daar algemene politieke vraagstukken uit te vechten. De raad is een orgaan, waarin allereerst de directe belangen van de bevolking op sociaal, economisch en cultureel gebied behartigd moeten worden. Van zo’n raad is het college van burgemeester en wethouders het dagelijks bestuur. Het moet uitvoeren wat de raad heeft besloten.”
Het probleem van de CPN is echter, dat zij in tegenstelling tot haar grote broers de PCI en PCF geen massapartij is en zich ook niet als zodanig kan opblazen, de CPN wil wel, maar de PvdA hoeft nog niet en dat is vervelend.


Zolang de revolutionaire beweging nog in de rand van de arbeidersbeweging opereert, kan de CPN zeer fel en frontaal worden aangepakt en ontmaskerd, zodra echter uit de marge wordt gebroken en het front zich verplaatst naar de vakbeweging en delen van het proletariaat, wordt het veel ingewikkelder. Dan wordt de revolutionaire beweging geconfronteerd met hele lagen waarvoor de enige referentie, het absolute legalisme en de “volksfrontlijn” van de CPN is, direct of indirect. De politieke strijd is geen gemakkelijke. Het feit dat de CPN enerzijds een antikapitalistisch arbeiderssentiment vertegenwoordigt, maar anderzijds bereid is tot iedere knieval aan de sociaaldemocratische partij, schept een grote verwarring.

Deze problematiek, die niet van gisteren is, maar van eergisteren, zal één van de hoofdpunten vormen in volgende publicaties. Als referentie zal dan onder meer het nooit herroepen, aangenomen of veranderde “Ontwerp Beginselprogram der CPN” uit 1952 dienen, waarin de weg naar een socialistisch Nederland wordt aangegeven, via de democratische volksstaat, met gekozen regering, op grond van de huidige (enigszins uitgebreide) grondwet.


f De CPN is een nationale partij. Zowel in het kader van de bescherming van het partijapparaat tegenover buitenlandse nieuwigheden, als de destalinisatie, als vanuit een fundamenteel onbegrip over het internationale karakter van de klassenstrijd, verdedigde de CPN in alle toonaarden, dat zij onafhankelijk en nationaal is. Dit om de onaantastbare leiding te beschermen.

Met de verharde versierpogingen ten aanzien van de Partij van de Arbeid, wordt dit alleen nog maar versterkt. De les van Marx en Lenin, dat het proletariaat geen vaderland heeft, geldt niet voor de CPN. Integendeel, ons land moet beschermd worden tegen vreemde invloeden, waarbij met name de oorlogstrauma’s meespelen en Duitsland (vlak na de oorlog de Verenigde Staten) als hoofdvijand wordt gezien. Daarbij op de meest plat-nationalistische sentimenten inspelend. Door de jaren is daarin niets fundamenteels veranderd. Met name wordt daarbij dan nog de Republiek als glorieus verleden naar voren gehaald. (Hier wordt de 17e-eeuwse republiek der Nederlanden bedoeld).
Zo is dus Nederland, dat zo trots is op zijn vrijheidslievend verleden tot een vazalstaat van Amerika geworden, tot een wingewest, waaruit de welvaart naar overzee wordt gedraineerd en welks zonen het lot van kanonnenvlees is toebedeeld in dienst van vreemde en vijandige belangen.”
(1952, ontwerp beginselprogram, pag. 13) (We hebben het over Nederland en niet over Indië tijdens de vrijheidlievende periode van de Republiek)
De nationale vrijheidsstrijd, voor het afschudden van het Amerikaanse juk, valt samen met de strijd tegen de reactie, vóór de democratie en het socialisme. In het vuur van die strijd zal zich de wedergeboorte van de Nederlandse natie voltrekken en zal ons volk zijn grote natuurlijke gaven, zijn genie en zijn scheppingskracht ten volle kunnen ontplooien.” (t.a.p., pag. 14) “Wij zeggen, het is de hoogste tijd, dat Nederland uit deze ontwikkeling de lessen trekt en zich oriënteert op haar eigen belang, op herstel van haar nationale onafhankelijkheid en dat vereist het bevrijden van ons land uit de EEG-dwangbuis.” (Congresrede door Henk Hoekstra op het 25e partijcongres in 1975) (Politiek en Cultuur, juli-augustus/nummer 1975, pag. 11).
Dit nationalisme wordt dan vaak nog vermengd met een huilerig ophalen over hoe ons land toch één was in het verzet tijdens de oorlog (iets dat overigens verre van waar is).
Als tegenwoordig gelovige arbeiders, net als wij, in opstand komen tegen de verschrikkingen van crisis en werkloosheid, als priesters indringend waarschuwen tegen de fatale gevolgen van een heilloze bewapeningswedloop, is dan niet weer een natuurlijke, nationale verbondenheid aanwezig, als tijdens de nazibezetting. Uit meerdere bronnen gevoed, moeten de stromingen samenvloeien tot één machtige beweging voor land en volk.” (Paul de Groot: “Het morele houvast”; “De Waarheid”, 24-2-1976, pag. 3).
Deze houding van nationale zelfstandigheid en niet-inmenging in andermans zaken, betekent in de praktijk een ontkenning van het internationaal karakter van de klassenstrijd, evenals van de problemen van de politieke oppositie in de Sovjet-Unie en een vaak uiterst ambivalente houding ten aanzien van anti-imperialistische bewegingen. Hetzelfde geldt eveneens ten opzichte van sommige andere arbeidersstaten.


g Een laatste kenmerk van de CPN is haar partijopbouw.
De partijopbouw is altijd een belangrijk punt van discussie geweest in de revolutionaire beweging. Het leninistisch concept, geboren in een prerevolutionaire periode, waarbij in een vergaande vorm van illegaliteit gewerkt moest worden, heeft altijd voor de revolutionaire beweging model gestaan. Opgemerkt moet daarbij wel worden, dat enkele belangrijke problemen als het tendensrecht niet bestaan. Aanwezig in de bolsjewistische partij tot het 10e partijcongres in 1921, waarbij het om reden van de acute noodsituatie in het land tijdelijk werd opgeheven – let wel, na een voltooide revolutie, nooit tijdens het (pre)revolutionaire proces. Het niet weer invoeren van het tendensrecht is voor de revolutionaire beweging een les geweest. Die daarom ook sindsdien het tendensrecht als één van de basisprincipes van partijopbouw wordt beschouwd.

In de loop der jaren zijn belangrijke discussiepunten opgeworpen, met name over de verhouding partij-vakbeweging. Met een formeel leninistische partijopbouw van de CPN vanaf 1930, nadat de laatste oppositionele stemmen de mond was gesnoerd, lijkt de CPN inderdaad naar buiten wel op een speerpunt van de arbeidersbeweging. Lijkt, want de basisvoorwaarden voor de leninistische partijvorm is de volledige participatie van de leden bij het uitwerken van het beleid, waardoor een bewust zelf disciplineren van de leden mogelijk is. De praktijk van de CP’s na de gelijkschakeling met de Russische partij in de jaren ’30, is totaal anders. De discipline van bovenaf is nummer één, de democratie nummer twee of komt helemaal niet aan de orde. In Europees verband is de CPN dan nog één van de meest ernstig misvormde van allemaal. Opposities zoals die zelfs in de Franse of Italiaanse partij naar voren komen sinds de Tweede Wereldoorlog, zijn in de CPN nooit mogelijk geweest. De “Il Manifesto”-groep in Italië en de opposities van Garaudy en Tilon in de PCF. Verschillende oorzaken zijn hiervoor aan te geven.
1. De CPN is nooit een massapartij geweest, het bleef een uiterst beperkte groep, hierdoor werden allerlei uiterst sektarische kenmerken, die er van vroeg al in zaten versterkt. Een oppositie van zijn kant was ook nooit – door de algemene kleinschaligheid – een substantiële oppositie met arbeidersaanhang en kon daardoor ook gemakkelijker worden weggewerkt. Bij dit wegwerken werd en wordt overigens geen enkel middel onbeproefd gelaten. Wat dat betreft is dit waarschijnlijk het enige punt waarop de CPN inderdaad met de burgerlijke moraal heeft afgerekend. Met iedere moraal overigens.
2. De buitengewoon scherpe anticommunistische omgeving waarin jarenlang gewerkt werd. Dit werd het argument om alles aan te pakken, dat het partijbestuur niet zinde. Het “verdedig-de-partij” trauma heeft in de CPN zeer vergaande vormen aangenomen. Het verblindt zeer vaak het analytisch vermogen en leidt dan tot vaak sterk overtrokken stellingnames. Zo worden strijd en zet alle rationaliseringsmaatregelen, die binnen het kapitalisme noodzakelijkerwijs naar voren worden gebracht, niet gezien binnen hun bredere verband, maar louter en alleen als een aanval op de CPN en haar dagblad “De Waarheid”.

De achterdocht waarmee ook daarom intellectuelen worden bekeken, is dan ook enorm. In dat licht zijn met name de opmerkingen van Haks van belang, als hij verklaard dat nieuwe kaders snel moeten worden geïntegreerd. Hij is één van de weinige partijbestuurders die niet zijn hele leven uitsluitend intern in de partij heeft gewerkt. Het integreren van studenten gaat dan ook zeer langzaam (buiten de bezorging van het dagblad), terwijl journalisten helemaal niet of met de grootste moeite worden toegelaten als lid. Al met al heeft zich door deze manier van organisatie zich het verschijnsel voorgedaan, dat er zeer grote afstand is tussen partijleden en partijbestuur. Het apparaat is vergaand autonoom. Wat weer inhoudt, dat meningsverschillen in het partijapparaat niet in de hele partij ter discussie komen, door het bewust afhouden van de discussie over de destalinisatie na het XXe partijcongres van de Sovjetpartij (vergelijk de affaire met de oppositie Wagenaar-Gortzak in 1953). De formele partijopbouw van de CPN verhult daarentegen een opbouw, waarbij het partijbestuur alles regelt en alles weet, terwijl leden en zelfs afdelings- en districtsbestuurders alleen uitvoeren, niets weten en in het gunstigste geval gehoord worden.

Conclusies


Zoals al in de inleiding is gezegd, vormt dit artikel geen afgerond geheel.
Ondanks dat, is het toch mogelijk uit de voorgaande schets een paar lijnen te trekken die als leidraad kunnen dienen voor een verdere analyse van de CPN. De CPN wijkt in vele opzichten af van veel van haar zusterpartijen. Eén van de belangrijkste oorzaken hiervoor is de buitengewoon beperkte effectieve kracht van de partij. Hierdoor heeft het stalinisme in Nederland in algemene trekken nog een extra stempel van provincialisme gekregen, dat zich uit in een constante behoefte van zelfbevestiging ter compensatie van het gebrek aan massa-aanhang. Deze wat opgeblazen houding betekent dat de invloed van de CPN door veel linkse personen overschat dreigt te worden. De CPN wordt beschouwd als arbeiderspartij, als erfdrager van de revolutionaire beweging, enzovoort. Enerzijds stuiten we dan op het probleem dat de effectieve arbeidersaanhang van de CPN allerminst indrukwekkend is, anderzijds is één van de brandende vragen: “wat doet de CPN met de invloed die zij heeft.” We kunnen geen partij zonder slag of stoot verwijten, dat ze geen enorme arbeidersaanhang heeft. De oorzaken daarvan dienen onderzocht te worden. Vele van die oorzaken gelden trouwens voor de hele linkse beweging. Bekeken moet worden hoe linkse partijen woekeren met hun krachten en mogelijkheden, hoe hun invloed aangewend wordt en hoe ze gericht wordt op het algemeniseren van de socialistische strijd.

Beschouwen we dit aspect, dan stuiten we al snel op het legalisme van de CPN. Een legalisme, dat zich uit op velerlei gebied. Een wil tot medebestuur en een politiek die erop gericht is dit medebestuur te verwerven. De politiek van de CPN is er niet op gericht een krachtige fundamenteel antikapitalistische beweging op te bouwen, ze gaat niet verder dan de grenzen, die het kapitalisme aan reformistische organisaties stelt. Ze is een kracht, die bereid en in staat is om in ruil voor enige concessies op economisch vlak aan de arbeidersklasse, het kapitalisme mede te besturen en daarmee levensvatbaarder te maken. Deze constatering bij een beschouwing van het optreden van de CPN is op zich niet voldoende. Zij werpt meteen de vraag op hoe het mogelijk is, dat een partij als de CPN met al haar reformisme en aanpassingen nog steeds in staat is een deel van de arbeidersklasse en een belangrijk deel van de politieke voorhoede te beïnvloeden. De wortels hiervan zullen bloot gelegd moeten worden. Enige aanzetten daartoe zijn hier al gegeven.
1. Is het gebrek aan een alternatief uiteraard een zeer belangrijke reden;
2. Natuurlijk de rechtse en niet strijdbare lijn van de Nederlandse sociaaldemocratie, waardoor een ruimte geschapen werd, waarin de CPN vrij autonoom kon functioneren, zonder verplicht te worden t.o.v. de sociaaldemocratie erg linkse standpunten in te nemen. Met alle praktische politieke consequenties van dien.


Een ander punt, waar we in dit artikel nog niet op in zijn gegaan, is de verhouding van de CPN tot de Sovjet-Unie. Na de volledige gelijkschakeling met de CPSU in 1930 is het patroon niet veel anders dan dat van de andere Europese communistische partijen. Het losweken van de CPN van Moskou is echter wel zeer specifiek. Niet door de druk van de politieke beweging in het eigen land, waarbij de Communistische Partij de kans kreeg of krijgt als reformistische redder te gaan optreden was de oorzaak. Niet de noodzaak een standpunt over het aangrijpen op het lage niveau van het proletariaat, te vertheoretiseren onder druk van de mogelijkheid deze redders rol te spelen was de oorzaak. Die rol is de CPN absoluut nog lang niet toebedeeld, tot haar spijt.

Het was veel meer de privémacht van de leiding, die dreigde aangetast te worden, waardoor de partij zich af- en opsloot in een nationaal isolement. De mogelijke repercussies van een debat over het stalinisme (bv. op het niveau als dat in Frankrijk door mensen als Garaudy werd gevoerd) werd niet aangedurfd. Bij de eerste roerselen daarvan werd ogenblikkelijk het gordijn neergelaten.

Op dezelfde wijze werd het gekoketteer met China nooit omgezet in een mee opstappen en werden successievelijk alle consequentere maoïstische groepen en personen eruit getrapt en in de ban gedaan.

De hernieuwde contacten met Moskou nu, zijn ook niet simpel af te leiden uit een nieuwe politieke situatie die zou zijn ontstaan. Deze draai is zeer ambivalent. Zij maakt een zich krachtiger wordende pro-Moskou stroming binnen en buiten de partij monddood, maar is allerminst een hernieuwde volledige onderschikking. Enerzijds werden bijvoorbeeld de kritische opmerkingen van de Roemenen op het laatste congres van de CPSU niet aangehaald in “de Waarheid”, anderzijds is de verslaggever van het blad in Moskou niet één van de topkaders en zelfs iemand die geen Russisch spreekt.

De vraag blijft of de partijleiding onder leiding van erevoorzitter (voor het leven) Paul de Groot, die nog steeds een zeer beslissende politieke stem heeft, politiek stand zal houden.

De linkse toon zal niet op dezelfde wijze kunnen worden volgehouden. Steeds openlijker zal de ingeslagen weg van een geaccepteerde reformistische partij worden ingeslagen. Voor de revolutionaire beweging blijft het fenomeen van de CPN natuurlijk ook dan belangrijk. Het uitwerken van een analyse van de CPN zal onzerzijds worden voortgezet.