Karl Kautsky
De weg naar de macht
Hoofdstuk 9


IX. Een nieuwe eeuw van revoluties

Wij hebben gezien, hoe in Zwitserland de kosten van het militarisme snel stijgen. Dat is echter slechts een zwakke afstraling van wat de grote militaire staten doen. Laten wij slechts naar het Duitse rijk zien. Daar gaf men (volgens het jaarboek van statistiek voor het Duitse rijk) in miljoenen mark uit voor

18731880/811891/9219001908
Leger te land308370488666856
Marine264085152350
Koloniën2121
Pensioenfonds21184168110
Renten van de staatsschuld95478156
Samen3554376689851.493
Jaarlijkse toename12213564
Gehele uitgaven van het rijk4045501.1182.0562.785
Jaarlijkse toename21525891

Wij zien, de uitgaven klimmen onafgebroken, maar in een steeds vlugger tempo; binnen; het eerste tiental jaren van het rijk met 21 miljoen, tenslotte, binnen het laatste tiental met 91 miljoen in het jaar. In de laatste jaren bereikte de jaarlijkse stijging zelfs 200 miljoen, (1905: 2.195; 1906: 2.392; 1907: 2.597; 1908: 2.785 miljoen.)

De grootste toename komt op de kosten voor de oorlogswapening. En daaronder weer nog meer op de vloot dan op het leger te land. Terwijl de bevolking van het rijk van 1891 tot 1908 van 50 miljoen op 63 miljoen, dus met een vierde groeide, zijn de kosten van het leger te land intussen bijna verdubbeld, het pensioenfonds en de rente van de staatsschuld bijna verdriedubbeld, die van de marine verviervoudigd. En aan deze dolle groei is geen ophouden, zolang niet het bestaande regime van de grond uit veranderd wordt. De voortdurende omwenteling van de techniek, die het kapitalistische machinewezen en het invoeren van de natuurwetenschap in de productie mee brengt, maakt zich ook meester van het krijgswezen, schept ook hier een voortdurende concurrentiestrijd van nieuwe uitvindingen, een voortdurend waardeloos worden van het bestaande, een voortdurende uitbreiding der machtsmiddelen, maar niet, als in de productiewijze, tot voortdurende vermeerdering der productiviteit van de arbeid, maar tot het voortdurende vergroten van de verwoestingen van de oorlog en tot voortdurende vermeerdering van het onproductieve verspillen in vredestijd.

Naast de omwenteling door de techniek is het ook de voortdurende uitbreiding van het gebied waar iedere grote staat heerschappij voert, of tenminste invloed heeft door zijn wereldpolitiek, die het altijd noodzakelijker maakt dat hij zijn machtmiddelen uitbreidt. Zolang de wereldpolitiek duurt, moet de waanzin van de wedstrijd der wapening, tot zijn volkomen uitputting toe, toenemen. Maar wij hebben gezien, dat het imperialisme de enige hoop, de enige idee der toekomst is, die de bestaande maatschappij nog toelacht. Behalve het imperialisme is er maar één keus: het socialisme. En aldus zal deze waanzin klimmen, totdat het proletariaat de kracht heeft om de politiek van de staat te bepalen, de politiek van het imperialisme te overwinnen en er het socialisme voor in de plaats te zetten. Hoe langer de wedstrijd in bewapening duurt, des te zwaarder zullen de lasten worden, aan het volk opgelegd. Des te meer zal ook iedere klasse trachten die lasten aan de andere klassen op te dringen, des te meer verscherpt de wedstrijd der wapening de klassentegenstellingen.

In het Duitse rijk zijn het natuurlijk de arbeiders, die de grootste last toegeschoven wordt. Het was reeds erg genoeg in de tijd van de economische opbloei, van de lage prijzen der levensmiddelen, van het opkomen der vakverenigingen. Maar het wordt ondragelijk in de tijd van crisis, van duurte, van de overmacht der patroonsbonden.

Maar door de groeiende belastingen wordt niet alleen het inkomen van de arbeider kleiner, de koopkracht van zijn loon verlaagd, maar de industriële vooruitgang zelf, die juist door de wereldpolitiek bevorderd moet warden, wordt ten zeerste bedreigd.

De Verenigde Staten zijn de gevaarlijkste concurrent van de Duitse industrie.

Deze is tegenover gene benadeeld door het Duitse systeem van beschermende invoerrechten.

Wel heeft Amerika nog hogere beschermende invoerrechten, maar slechts industriële, geen agrarische. Het beschikt over de goedkoopste levensmiddelen en produceert bijna alle grondstoffen zelf. Daarbij heeft het het voordeel om geen noemenswaardige landmacht tot buur te hebben. Het behoeft niet een half miljoen mensen jaar in jaar uit door leeg soldaatje spelen aan de productie te onttrekken.

Hoe meer het militarisme in Europa klimt, des te meer groeit de industriële meerderheid van de Verenigde Staten, des te langzamer gaat de economische vooruitgang van Europa. Des te ongunstiger ook de economische toestand van de Europese arbeiders. En om dit proces te bevorderen, worden van hen de zwaarste offers verlangd.

Weliswaar zijn ook de Verenigde Staten op de weg van het imperialisme getreden, en dus ook op de weg der vermeerderde wapening. Sedert de oorlog met Spanje groeien ook hun uitgaven voor leger en vloot.

Maar zij hebben er minder nadeel van dan de Europese mogendheden, omdat zij niet als deze een groot staand leger in het moederland behoeven te onderhouden. In het geheel zijn er in de Verenigde Staten slechts 60.000 man. Evenals op het gebied van de industriële concurrentie kunnen ook in de wedstrijd om de bewapening de Verenigde Staten het langste meedoen, zonder dat zij buiten adem raken.
In de Verenigde Staten bedroeg:

JaarBevolking in miljoenen hoofdenStaatsschuld in miljoenen dollarsUitgaven voor vloot in miljoenen dollarsWaarde van de export van procenten van de gehele export
LevensmiddelenGrondstoffenFabricaten
188050191914562915
18906389022423621
190076110856402435
19078687997283240

Men ziet, de staatsschuld neemt af. Weliswaar groeide zij in 1900, maar, evenals de uitgaven voor het leger, tengevolge van de oorlog met Spanje. Maar sedert die tijd kon zij weer minder worden, niettegenstaande de stijgende uitgaven voor vloot en leger. De kosten van het leger te land werden voor 1908 op 190 miljoen dollars berekend, dat is 800 miljoen mark, bijna zoveel als in Duitsland, maar bij een bevolking van 86 miljoen hoofden.

De tabel van de export van fabricaten uit Amerika toont, hoe het meer en meer als industriestaat, niet als agrarische staat op de wereldmarkt optreedt.

Van de Duitse uitvoer van waren ter waarde van 7.500 miljoen mark waren er in 1907 5.000 miljoen aan fabricaten. In de Verenigde Staten waren van een totaaluitvoer ter waarde van 8.000 miljoen mark (1.853 miljoen dollars) van inheemse voortbrengselen, meer dan 3.000 miljoen (740 miljoen dollars) fabricaten.

In 1890 bedroeg de waarde van de Duitse uitvoer aan fabricaten 2.147 miljoen mark, die van de Amerikaanse slechts rond 800 miljoen mark (179 miljoen dollars). De eerste is dus in hetzelfde tijdsverloop met 150 % vermeerderd, de laatste met 300 %

Men ziet dus dat de Verenigde Staten ons reeds bedenkelijk dicht op de hielen zijn.

En in deze situatie, terwijl de Verenigde Staten van 1900 tot 1907 hun staatsschuld met 230 miljoen dollars (1 miljard mark) verminderen, vermeerdert Duitsland zijn schuld in hetzelfde tijdsverloop met 11/2 miljard. En op dit ogenblik, terwijl ik dit schrijf, worden weer nieuwe kolossale verhogingen van de uitgaven, een belastingverhoging van een half miljard in het vooruitzicht gesteld.

Wordt de arbeidersklasse door zulke lasten het sterkste getroffen en neergedrukt, ook de industrie wordt er door bezwaard, zij bemoeilijken de concurrentiestrijd, wat echter ook weer op de arbeider neerkomt, op wiens rug deze strijd uitgevochten wordt. Intussen heeft de belasting der arbeiders haar grenzen, die zij niet te buiten kan gaan, en dus moet de wedstrijd in de bewapening ten slotte ook de industriële vooruitgang zelf verlammen.

Tegelijk worden de nationale geschillen er steeds door verscherpt, en stookt hij het gevaar voor de vrede aan, terwijl hij juist voor het behoud van de vrede dienen moet.

Voor iedere regering worden de voortdurende, elkaar snel opvolgende bewapeningen hoe langer zo moeilijker te dragen, maar geen van de heersende klassen zoekt de schuld bij de wereldpolitiek die zij voeren. Zij mogen de schuld daar niet zien, omdat daar de laatste toevlucht van het kapitalisme ligt.

Aldus zoekt ieder de schuld slechts bij de anderen, de Duitsers bij de Engelsen, de Engelsen bij de Duitsers. Daardoor worden zij allen nerveuzer en achterdochtiger, wat echter slechts een nieuwe prikkel is om de bewapening met nog groter haast voort te zetten, totdat het ten slotte heet: liever een eind met verschrikking, dan een verschrikking zonder eind.

Reeds lang zou deze situatie tot een oorlog gevoerd hebben, als de enige keus, naast de revolutie, om uit deze dwaze toestand van wederkerig opschroeven der staatskosten te komen, wanneer juist deze keus aan de revolutie achter de oorlog niet nog nader stond dan aan die achter de gewapende vrede.

Het is de stijgende kracht van het proletariaat die sedert drie tientallen jaren iedere Europese oorlog verhindert, die ook nu iedere regering doet terugschrikken voor een oorlog. Maar de mogendheden gaan een toekomst tegemoet, waarin tenslotte de geweren vanzelf afgaan.

In dezelfde richting werkt een ander verschijnsel, dat nog meer dan de wedstrijd in bewapening geroepen is om de wereldpolitiek ad absurdum te voeren, en de bestaande productiewijze haar laatste kans tot ontwikkeling af te snijden.

De koloniale politiek of het imperialisme rust op de mening, dat slechts de volken der Europese beschaving in staat zijn tot een zelfstandige ontwikkeling. De mensen van andere rassen gelden als kinderen, idioten of lastdieren, volgens de meer of mindere onvriendelijkheid waarmee men hen behandelt, in ieder geval als lager staande wezens, die men naar goedvinden bedillen kan. Zelfs socialisten gaan van deze veronderstelling uit, zodra zij aan koloniale politiek — natuurlijk ethische — willen doen. Maar de werkelijkheid leert hen spoedig, dat de grondslag van onze partij, van de gelijkheid van alle mensen geen frase is, maar een zeer reële kracht.

Wel stonden de volken, die zich buiten de Europese beschaving bevonden, eeuwenlang hier zo goed als machteloos tegenover en onbekwaam tot blijvende weerstand; maar dat berustte niet daarop, dat zij van nature lager stonden, dan de poenige laatdunkendheid van de Europese bourgeoisie denkt, die haar wetenschappelijke uiting vindt in de fantasieën van onze rassentheoretici. Die volken werden eenvoudig doodgedrukt door de meerderheid van de Europese techniek, ook wel van de Europese geest, wiens meerderheid toch in laatste instantie weer op de techniek berust. De volken, die buiten de Europese beschaving staan — enige zeer achterlijke stammen van een paar duizend mensen misschien uitgezonderd — zijn zeer goed in staat om haar geestelijk leven aan te nemen, maar de materiële voorwaarden ontbraken er tot nu toe voor.

De uitbreiding van het kapitalisme heeft deze toestand lange tijd weinig veranderd. De kapitalistische exporteurs brachten in de streken, die buiten de Europese beschaving lagen (waartoe tegenwoordig natuurlijk ook Amerika en Australië behoren), in de eerste plaats slechts kapitalistische producten, geen kapitalistische productie. En zij bepaalden zich voornamelijk tot de waterwegen, de kusten der zeeën en enige grote rivieren. Hierin kwam een geweldige verandering gedurende de laatste mensenleeftijd, en voornamelijk gedurende de laatste twee tientallen jaren. Zij brachten niet alleen een nieuwe era van overzeese veroveringspolitiek, de uitvoer van de industriestaten naar de barbaarse landen werd nu van een eenvoudige uitvoer van producten, ook een van productie- en transportmiddelen van het moderne industriewezen.

Wij hebben reeds gezien, in welke mate het spoorwegwezen gedurende deze eeuw voornamelijk in het oosten (Rusland hierbij inbegrepen) snelle vorderingen maakte. Maar ook de kapitalistische industrie ontwikkelde zich daar snel: de textielindustrie, de ijzerindustrie, de bergbouw. De laatste revolutioneerde ook Zuid-Afrika.

Op deze export van productiemiddelen berustte de nieuwe bloei der kapitalistische industrie sedert de tweede helft van de jaren ’80 van de vorige eeuw. Zij leek reeds in de eerste helft der jaren ’80 aan het eind van haar bloei te zijn, en was het ook wat de export van fabricaten aangaat. Maar de export van productiemiddelen, die haar toen weer die onverwachte schitterende opbloei verleende, was slechts mogelijk, doordat hij een kapitalistische productiewijze in de landen, die buiten de Europese beschaving stonden, deed ontstaan, en daar de overleefde economische verhoudingen spoedig omverwierp. Toen werd echter ook de voortzetting van de oude denkwijzen in het oosten onmogelijk. Met de nieuwe, uit Europa komende productiewijze, ontwikkelden zich plotseling de geestelijke bekwaamheden van de tot nu toe barbaarse volken tot een Europese hoogte. De nieuwe geest evenwel ademde geen liefde voor Europa. De nieuwe landen werden concurrenten van de oude. Concurrenten echter zijn vijanden. Het ontstaan van de Europese geest in de landen van het Oosten maakte deze niet tot vrienden, maar tot tegen Europa opgewassen vijanden van Europa. Dit was niet dadelijk merkbaar. Wij hebben gezien, welke rol het bewustzijn van kracht in het maatschappelijke leven speelt, en hoe lang een nieuw opkomende klasse of natie op een dienende plaats blijven kan, die reeds de kracht tot zelfstandigheid bezit, maar er zich nog niet bewust van geworden is. Dat gebeurde nu ook. De volken van het Oosten waren te dikwijls door de Europeanen overwonnen, dan dat zij niet iedere weerstand voor vergeefs zouden gehouden hebben. De Europeanen waren van dezelfde mening. Hierop rustte hun koloniale politiek, waarbij zij over de vreemde volken beschikten, hen ruilden en met hen handelden, alsof zij stukken vee waren. Maar zodra de Japanners het ijs gebroken hadden, werkte dat direct op het gehele Oosten terug. Oost-Azië in zijn geheel, evenals de mohammedaanse wereld stonden tot een zelfstandige politiek op, tot weerstand tegen iedere heerschappij van buiten.

Daardoor werd het imperialisme tot stilstand gebracht. Het gaat niet meer hard vooruit. En toch moet het steeds verder doorgevoerd worden, evenals het kapitalisme zich steeds verder uitbreidt en uitbreiden moet, wanneer zijn uitbuiting niet geheel en al ondragelijk zal worden.

Als enig uitbreidingsgebied blijft nu nog het equatoriale Afrika over, waar het klimaat de beste bondgenoot van de inboorling is, waar Europese soldaten niet te gebruiken zijn, waar de Europeanen inboorlingen als huurlingen gebruiken, wapenen en in de wapens oefenen moeten, — de tijd voorbereidend, wanneer de troepen der huurlingen zich tegen hun eigen heren zullen keren.

Overal in Azië en Afrika wordt de geest van rebellie verbreid, verbreidt zich ook het gebruik der Europese wapens, groeit de weerstand tegen de Europese uitbuiting. Men kan in geen land de kapitalistische uitbuiting overplanten, zonder ook het zaad van de opstand tegen deze uitbuiting daar te zaaien.

Eerst uit zich dit door een voortdurend moeilijker worden, van de koloniale politiek, in een groei van haar kosten.

Onze dwepers met de koloniën troosten ons over de lasten, die ons de koloniën nu opleggen met een verwijzen naar de rijke oogst, die de toekomst brengt. In werkelijkheid moeten de oorlogskosten van nu af aan steeds toenemen, die het behoud der koloniën van ons verlangt — maar het zal hier niet bij blijven. De landen van Azië en Afrika gaan voor het merendeel een toestand tegemoet, waarin de opstand verandert in een blijvende en ten slotte leidt tot het afschudden van het vreemde juk. Het naaste er aan toe zijn de Engelse bezittingen in Oost-Indië: hun verlies zou gelijk zijn aan een bankroet van de Engelse staat.

Wij hebben reeds opgemerkt, dat, sedert de Japans-Russische oorlog, Oost-Azië en de mohammedaanse wereld opgestaan zijn, tot het afslaan van het Europese kapitalisme. Zij bevechten dezelfde vijand als die het Europese proletariaat bestrijdt. Weliswaar moeten wij niet vergeten dat zij wel dezelfde vijand bestrijden, maar in het geheel niet met hetzelfde doel.

Niet om het proletariaat tot de overwinning over het kapitaal te brengen, maar om tegenover het buitenlandse kapitalisme een inlands nationaal te zetten, staan zij op. Wij moeten ons daarover geen illusies maken. Evenals de Boeren erge uitbuiters zijn, zijn ook de heersers in Japan de ergste socialistenvervolgers, en hebben zich de Jong-Turken ook al genoodzaakt gevoeld om tegen stakende arbeiders op te treden. Wij mogen dus tegenover de tegenstanders van het Europese kapitalisme buiten Europa niet zonder kritiek staan.

Dit verandert evenwel niets aan het feit, dat hierdoor het Europese kapitalisme en zijn regeringen verzwakt worden en er een element van politieke onrust in de gehele wereld gebracht wordt.

Wij hebben gezien, hoe er in Europa een tijd was van voortdurende onrust, van 1789 tot 1871, totdat de industriële bourgeoisie al de door haar snelle ontwikkeling mogelijk gemaakte politieke rechten voor zich veroverd had. Een dergelijke tijd van voortdurende politieke onrust is sedert de Russisch-Japanse oorlog, sedert 1905 voor het oosten begonnen. De volken van Oost-Azië en de mohammedaanse wereld, evenals die van Rusland, komen in vele dingen nu in een positie, gelijk aan die van de West-Europese bourgeoisie aan het eind van de achttiende en in het begin van de negentiende eeuw. Natuurlijk zijn de toestanden niet precies dezelfde. Reeds dit maakt een verschil, dat de wereld sedert die tijd een eeuw ouder geworden is.

De politieke ontwikkeling van een land hangt niet alleen af van zijn eigen sociale verhoudingen, maar ook van de hele wereld er om heen, die op het land invloed heeft. De verschillende klassen van Rusland, Japan, India, China, Turkije, Egypte enz. kunnen in een zelfde verhouding tot elkaar staan, als de klassen van Frankrijk voor de grote revolutie. Maar zij worden beïnvloed door de ondervindingen van de klassenstrijd, die Engeland, Frankrijk, Duitsland sedert die tijd doorgemaakt hebben. Aan de andere kant is hun strijd voor gunstige voorwaarden van een nationale kapitalistische productiewijze tegelijk een strijd tegen het buitenlandse kapitaal en diens heerschappij van vreemdelingen, een strijd, die de volken van West-Europa in de revolutionaire eeuw van 1789-1871 niet te voeren hadden.

Maar hoezeer dit verschil nu ook bewerkt, dat nu in het oosten niet eenvoudig de gebeurtenissen herhaald worden, die het westen voor een eeuw doormaakte, de gelijkheid van de situatie is groot genoeg, dat voor het oosten nu een revolutionaire tijd van dezelfde aard aanbreekt, een tijd van samenzweringen, staatsgrepen, opstanden, reacties en opnieuw opstanden, voortdurende omwentelingen, die zolang duurt, totdat de voorwaarden voor een rustige ontwikkeling en verzekerde nationale onafhankelijkheid voor die wereld bereikt zijn.

Dankzij de wereldpolitiek is echter het oosten — dit woord in de wijdste zin genomen — politiek en economisch zo nauw met het avondland verbonden, dat de politieke onrust van het oosten ook die van het westen meesleept. Het met zoveel moeite bereikte politieke evenwicht der staten gaat nu door onverwachte veranderingen, waarop zij geen invloed hebben, aan het wankelen; problemen, waarvan de vreedzame oplossing onmogelijk scheen, en die men daarom op de lange baan schoof, zoals de verhouding tot de Balkanstaten, staan plotseling op en eisen hun oplossing. Onrust, wantrouwen, onzekerheid overal: de door de wedstrijd in bewapening reeds verhoogde nervositeit wordt op de spits gedreven. De wereldoorlog komt nu dreigend nabij.

De ondervinding van het laatste tiental jaren bewijst echter, dat oorlog revolutie betekent, die grote politieke machtsverschuivingen tengevolge heeft. In het jaar 1891 dacht Engels nog, dat het een groot ongeluk voor ons zou zijn, wanneer er een oorlog kwam, die de revolutie veroorzaakte en ons aan het roer bracht, omdat dit ontijdig zou geschieden. Een tijdlang kon het proletariaat door het gebruiken van de gegeven staatkundige bodem nog met meer zekerheid vooruit komen, dan door de risico van een door oorlog veroorzaakte revolutie.

Sedert die tijd is de situatie zeer veranderd. Het proletariaat is tegenwoordig zo veel sterker, dat het een oorlog met meer gerustheid tegemoet kan gaan. En men kan niet meer van een ontijdige revolutie spreken, wanneer het uit de gegeven staatkundige bodem zoveel kracht geput heeft, als er uit te halen was, wanneer een omwenteling van deze bodem tot voorwaarde voor zijn verdere bloei geworden is.

Het proletariaat haat de oorlog met alle macht, en het zal alles doen om geen oorlogsstemming te doen opkomen. Komt het desniettegenstaande toch tot een oorlog, dan is het proletariaat de klasse, die het eind ervan met het meeste vertrouwen tegemoet kan zien.

Het is sedert 1891 niet alleen in aantal zeer gegroeid, niet alleen organisatorisch vaster geworden, het is ook in morele kracht sterk toegenomen. Voor twee tientallen jaren stond in Duitsland tegenover de sociaaldemocratie nog het grote prestige, dat de heersers van het rijk in de strijd om de grondvesting daarvan gewonnen hadden. Tegenwoordig is dat prestige naar alle winden gevlogen.

Hoe meer aan de andere kant de gedachte van het imperialisme bankroet is, des te meer wordt de sociaaldemocratie de enige partij, die nog voor een grote gedachte, voor een groot doel strijdt, die alle energie en toewijding weet te ontketenen, die uit zulk een doel voortvloeien.

In de rijen van de tegenstanders daarentegen wordt kleinmoedigheid en apathie gezaaid door het bewustzijn, dat corruptie en onbekwaamheid hun leiders degraderen. Zij geloven niet meer aan hun zaak en niet meer aan hun leiders, die juist nu in een toestand waarin de moeilijkheden zich van dag tot dag ophopen, meer en meer te kort schieten en te kort moeten schieten, meer en meer hun volkomen nietigheid onthullen.

Ook dit is geen toeval en niet de schuld van enkele personen, maar in de toestanden opgesloten.

De oorzaken zijn veelvuldig. Zodra een klasse of staatswezen uit het revolutionaire in het conservatieve stadium gekomen is, zodra zij niet meer voor haar bestaan of haar opkomst te strijden heeft, tevreden is met het bestaande en nog slechts kleinigheden tracht te verbeteren, moet dit verkleinend op de geestelijke horizont der woordvoerders en leiders werken. Hun belangstelling voor grote vraagstukken dooft uit, maar ook hun moed wordt niet meer geprikkeld, moedige denkers en strijders worden veeleer voor lastig aangezien en achteruitgezet. Kleinzielig intrigantendom en laffe karakterloosheid treden op de voorgrond.

In dezelfde richting werkt het feit dat voor staatslieden en denkers van klassen en staten, die niet meer voor iets groots behoeven te strijden, de onzelfzuchtige belangstelling voor het gemeenschappelijke belang van de klasse, van de gemeenschap, van de maatschappij door het belang van de eigen persoon verdrongen wordt. De naar macht strevende personen worden niet meer bezield met de drang om iets groots, iets nieuws voor de gemeenschap te doen, maar slechts hierdoor, om rijkdom en macht voor zichzelf te verkrijgen. Hun niets ontziend egoïsme vindt zijn aanvulling in het streven der machthebbers, niet om zulke krachten te verzamelen, die het bekwaamst zijn om de gemeenschap te dienen, maar dezulken, die zich aan de persoonlijke behoeften en neigingen der machthebbers het plooibaarst of amusantst kunnen aanpassen.

Bij deze algemene oorzaken van de morele en intellectuele ondergang der machthebbenden komen nu nog bijzondere, die voortkomen uit de eigenaardigheid van het kapitalisme.

Vroeger waren de uitbuitende klassen ook de regerende. Tenminste zij reserveerden voor zich de spits van de staatsmachine.

De kapitalistische klasse daarentegen is zo vervuld van de zaken doen, dat zij de politiek aan anderen overlaat, die weliswaar in de grond niets anders zijn dan haar commiezen, — in democratische landen beroepspolitici, parlementariërs en journalisten, in absolutistische landen de hofkliek, in landen met een tussensoort regering een bont mengsel van al deze elementen, waarbij dan het ene dan het andere het overwicht heeft.

Zolang de kapitalistische uitbuiting klein is, is het wachtwoord van het kapitaal: sparen, en het tracht dat ook aan het staatsbestuur te leren. De kleine burgerij blijft aan dit wachtwoord nolens volens trouw, het grootkapitaal daarentegen ontwikkelt, hoe meer de graad der uitbuiting die het uitoefent, stijgt, een pronkzucht en verspilling, die tenslotte een even dol tempo inslaan, als de wedstrijd om de wapening, en even krankzinnige vormen aanneemt.

Vroeger waren het de beheerders van de staat, die aan rijkdom en pronk alle onderdanen achter zich lieten. Tegenwoordig steken de heersers van de hoge geldmacht ver boven de politici en de staatslieden, tot zelfs in de hoogste regionen uit. De regelmatige inkomsten der regerende staatslieden uit de staatskas te verhogen gaat moeilijk, tenminste in parlementaire staten, waar men de kiezers en de belastingbetalenden in aanmerking moet nemen, die om zuinigheid roepen. Het gaat des te moeilijker, hoe meer de oorlogsbegroting alle staatsinkomsten opeet.

Wanneer de politici en staatslieden willen meedoen aan de stijgende levensstandaard van de grote uitbuiters, dan blijft er voor hen niets over, dan naast de wettige bron van inkomsten onwettige te openen, door het gebruik en de prostitueering van hun staatkundige invloed. Zij gebruiken hun kennis van de staatsgeheimen en hun invloed op de staatspolitiek tot speculaties op de beurs; zij buiten de gastvrijheid van grote uitbuiters op de manier van parasieten uit; zij laten hun schulden door hen betalen, en zich ten slotte in het ergste geval omkopen.

Het kwaad is algemeen, in alle kapitalistische staten met grote uitbuiters te vinden. Het pakt altijd de op politiek gebied invloedrijkste organen het eerst, in democratische staten de parlementariërs en journalisten, in absolutistische de hofkliek. Overal richt het een diepgaande corruptie aan, die des te vlugger om zich heen vreet, naarmate de kapitalistische uitbuiting en verkwisting en de behoeften ook van de politici en staatslieden groeien, naarmate de kracht en de economische functies van de staatsmacht stijgen.

Weliswaar moet men niet geloven, dat de door de corruptie aangestokenen er zich altijd van bewust zijn, of dat alle politici en staatslieden der heersende klassen corrupt zijn. Dat zou overdreven zijn. Maar de verleiding tot corruptie wordt steeds groter in die kringen, er wordt een steeds grotere sterkte van karakter voor verlangd om er niet aan toe te geven, en men geeft er des te eerder aan toe, naarmate de atmosfeer der corruptie uitgebreider is, hoe ontwikkelder en voller van vleierij haar praktijk, zodat de door corruptie aangetaste zijn eigen ondergang niet eens voelt.

Aldus zien wij, dat in dezelfde mate, waarin de problemen der politiek steeds gecompliceerder worden, en steeds grotere eisen aan de kennis, de nauwgezetheid, de verre blik en de vastberadenheid der staatslieden stellen, dat in dezelfde mate bij de heersende klasse meer en meer zwak geklets in plaats van wetenschappelijke ernst komt, lichtvaardigheid in plaats van nauwgezetheid, persoonlijk eerzuchtig en bekrompen intrigantendom in plaats van consequent volgen van brede doeleinden; zonder stuur zwaaien tussen uitdagende brutaliteit en laf achteruitgaan in plaats van rustige vastbesloten zekerheid. En tegelijk diepgaande hebzucht en corruptie, die hier in een Panamaschandaal optreedt, daar in een verbond tussen gouverneurs en gauwdieven, bijna overal in bedriegerijen van leveranciers van oorlogsmateriaal, die hier broze pantserplaten leveren, daar onbruikbaar geschut, op andere plaatsen weer het vaderland het dubbele rekenen van dat wat zij het buitenland laten betalen. Ten allen tijde zijn de oorlogsleveranties een middel tot verrijking van vele kapitalisten geweest, maar nog nooit waren de leveranciers van oorlogsmateriaal zo nauw aan de regeringen verbonden als nu, en hadden zoveel invloed op de politiek, die over vrede en oorlog beslist.

En die zelfde leveranciers zijn tegenwoordig de grootste industriëlen, de grootste uitbuiters van het proletariaat. Zij hebben het grootste belang bij een oorlog, zowel tegen de vijand van binnen als van buiten, en zij hebben de grootste invloed op de regeringen, die meer en meer uit individuen zonder stuur bestaan.

Aldus moet iedere staat er op bedacht zijn door zijn buren getergd te worden, evenals de arbeiders van iedere staat door hun heersers, zij moeten klaar zijn voor een overval, die onafzienbare onheilen na zich kan slepen. Dit alles kan bij de kleinburgerij een nieuwe ommekeer te weeg brengen.

Natuurlijk geschiedt de morele ondergang der heersende klassen op hun eigen gebied, dat voor de volksmassa niet toegankelijk is. Er is een catastrofe voor nodig als bv. de Russisch-Japanse oorlog, om het hele bederf van het systeem bloot te leggen. In gewone tijden wordt af en toe hier en daar door bijzondere onhandigheid een puntje van de mantel opgelicht, die anders alles met schaamte verbergt. De klassenbewuste proletariërs worden door zulke onthullingen slechts weinig in beroering gebracht. Zij staan sedert eeuwen vijandig tegenover de heersende klassen, en vergissen zich niet over hun zedelijke hoedanigheden.

Geheel anders is de kleinburgerij. Hoe meer zij ontrouw wordt aan haar democratisch verleden, hoe meer zij zich verstopt achter de regeringen en van haar hulp verwacht, hoe groter haar vertrouwen in de onwankelbaarheid van deze, des te groter haar angst, wanneer haar laagheid openbaar wordt en haar prestige naar de duivel loopt.

En tegelijk groeit haar benardheid door de grote organisaties der kapitalisten, en door de eisen van de staat aan haar geldzak.

Het vertrouwen op de heersende klassen wordt hierdoor niet verbeterd.

Geheel ontzet zou zij worden, wanneer onbekwaamheid, lichtzinnigheid en corruptie der regeerders lichtvaardig een catastrofe zouden veroorzaken, een oorlog of een staatsgreep, die het land in grote verlegenheid zou brengen. Dan zal zich des te gemakkelijker en wilder de blinde woede van de kleinburgerij eensklaps tegen de regeerders keren, hoe meer zij vroeger van hen verwacht heeft, hoe geweldiger zij hun inzicht en hoogheid heeft overdreven.

Gedurende het laatste tiental jaren is zeker bij de kleinburgerij een klimmende haat tegen het proletariaat ontwikkeld. Dit laatste moet zijn politiek er naar inrichten, om de komende kamp alleen uit te vechten.

Maar Marx heeft er reeds op gewezen, dat de kleinburger als tussending tussen kapitalist en proletariër heen en weer zweeft, de man van de ene en de man van de andere kant is. Wij mogen op hem niet rekenen, hij zal altijd een onzekere hulp zijn — als massa; enkelen kunnen zeer goede partijgenoten zijn — zijn vijandschap tegen ons kan nog groeien. Maar het is niet uitgesloten dat hij eens op een dag, onder de invloed van een ondragelijke belastingdruk en van de plotselinge morele ineenstorting van de heersers, in massa tot ons komt, en misschien daardoor onze tegenstander wegvaagt, onze overwinning beslist. En waarlijk, hij kon geen verstandiger daad doen, want het zegepralende proletariaat kan aan alle onderdrukten en uitgebuitten, ook aan diegenen, die tegenwoordig als kleinburgers en boeren vegeteren, een geweldige verbetering van hun levensstandaard aanbieden.

Hoe vijandig de kleinburgerij ook voor het ogenblik tegenover ons staan mag, toch is zij er ver vandaan om een vaste steun van het bestaande te zijn. Ook zij wankelt en kraakt in alle voegen, evenals alle steunpilaren der maatschappij.

De zekerheid van het bestaande houdt in het volksbewustzijn, evenals in de werkelijkheid steeds meer op, men voelt dat men in een periode van algemene onzekerheid geraakt is, dat het zo niet meer verder gaan kan, zoals het een mensenleeftijd gegaan is, dat de tegenwoordige toestanden, die snel steeds onhoudbaarder worden, geen mensenleeftijd meer kunnen blijven bestaan.

In deze algemene onzekerheid is echter de eerste taak van het proletariaat duidelijk aangegeven. Wij hebben haar reeds genoemd. Het kan niet meer vooruit gaan zonder verandering der grondslagen van de staat, waarop het zijn strijd voert. Om met de meest mogelijke energie aan te sturen op de democratie in het rijk, maar ook in de enkele staten, voornamelijk in Pruisen en Saksen, is de eerste taak van het proletariaat in Duitsland, zijn eerste internationale taak de strijd tegen wereldpolitiek en militarisme.

Even duidelijk als deze, zijn ook de middelen, waarover wij kunnen beschikken.

Bij de tot nu toe reeds gebruikte is nog de massastaking gekomen, die wij in theorie reeds in het begin der jaren ’90 aangenomen hebben, waarvan de bruikbaarheid, onder gunstige omstandigheden, sedert die tijd herhaaldelijk op de proef gesteld is. Wanneer zij sedert de roemrijke dagen van 1905 iets op de achtergrond geraakt is, dan bewijst dit slechts, dat zij niet in iedere situatie bruikbaar is, en dat het dwaas is om haar in alle omstandigheden te gebruiken.

Zover is de toestand duidelijk. Maar men moet niet alleen met het proletariaat rekening houden bij de toekomstige strijd, talrijke andere factoren zullen er aan mee werken, die geheel en al onberekenbaar zijn.

Onberekenbaar zijn onze staatslieden, hun personen veranderen snel en even snel hun stemmingen. Over een consequente doelbewuste politiek kan men bij hen niet meer spreken.

Ontoerekenbaar zijn ook de massa’s kleinburgers, die dan hier dan daar hun gewicht in de weegschaal werpen en haar onvast op en neer laten gaan.

Nog onberekenbaarder zijn verder de doolhoven van de buitenlandse politiek, waaraan zo vele onvaste staten deelnemen, zodat de onberekenbaarheid van de binnenlandse politiek van iedere staat in de buitenlandse nog verveelvuldigd te voorschijn komt.

Geheel en al onberekenbaar tenslotte zijn de veranderingen van de staten van het Oosten, waarbij zo vele geheel nieuwe factoren in werking treden, waarvan wij nog geen ondervinding hebben.

Al deze factoren zijn nu in een zeer nauwe en ononderbroken wisselwerking gekomen, zij zullen er voor zorgen dat wij niet uit de verrassingen komen.

In dit algemene weifelen zal zich de sociaaldemocratie des te beter staande houden, hoe minder zij zelf weifelt, hoe vaster zij aan zichzelf trouw blijft. Tegenover de stemmingspolitiek zonder stuur zal zij het bewustzijn van kracht van de massa’s van arbeiders des te meer doen stijgen, naarmate haar theorie haar tot een consequente doelbewuste praktijk in staat stelt. Hoe meer te midden van de schokken van alle autoriteit de sociaaldemocratie als ongeschokte macht vast staat, des te hoger zal haar autoriteit stijgen. Hoe meer zij in de onverzoenlijke oppositie tegenover de corruptie der heersende klassen blijft, des te levendiger zal het vertrouwen zijn, dat de grote volksmassa te midden van het algemene bederf haar zal brengen, dat algemene bederf, dat ook heden reeds de burgerlijke democratie heeft aangegrepen, die haar grondslagen geheel en al prijsgeeft, alleen om de gunst van de regering te winnen.

Hoe onverzoenlijker, consequenter, vaster de sociaaldemocratie blijft, des te eerder zal zij haar tegenstanders overmeesteren.

Het is van de sociaaldemocratie politieke zelfmoord vergen, wanneer men van haar juist nu het deelnemen aan een coalitie of blokpolitiek verlangt, nu het woord van de “reactionaire massa” tot waarheid geworden is. Het is van de sociaaldemocraten morele zelfmoord verlangen, wanneer men wil, dat zij zich door een blokpolitiek met burgerlijke partijen zal verbinden, juist nu, nu deze zich geprostitueerd en op zijn ergst gecompromitteerd hebben; zij zou zich met hen verbinden juist tot het bevorderen van deze prostitutie.

Bezorgde vrienden vrezen voor de sociaaldemocratie een ontijdig komen tot de staatsmacht door een revolutie. Maar wanneer er voor ons één ontijdig komen tot de staatsmacht is, dan is het het verkrijgen van een schijn van staatsmacht voor de revolutie, dat wil zeggen, voor dat het proletariaat de werkelijke politieke macht veroverd heeft. Zolang dit niet gelukt is, kan de sociaaldemocratie tot het deelnemen aan de staatsmacht slechts daardoor komen, dat zij aan een burgerlijke regering haar politieke kracht verkoopt.

Het proletariaat als klasse kan hierdoor nooit winnen, maar in het beste geval alleen de parlementariërs die de zaak van de verkoop afsluiten.

Voor wie de sociaaldemocratie het middel is om het proletariaat te bevrijden, die moet zich ten sterkste verzetten tegen een dergelijk deelnemen van zijn partij aan de heersende corruptie. Wanneer er een middel is om ons het vertrouwen van alle eerlijke elementen in de massa te ontroven, om de verachting van alle strijdbare en strijdlustige lagen van het proletariaat op ons te laden, onze opbloei tegen te gaan, dan is dat het deelnemen van de sociaaldemocratie aan een blokpolitiek.

Gedijen zouden daarbij slechts die elementen, voor wie onze partij niets is dan de ladder om persoonlijk hoger te komen, de eerzuchtigen en de baantjesjagers. Hoe minder wij zulke elementen tot ons trekken, hoe meer wij daarvan afstoten, des te beter voor onze strijd.

Hoe deze strijd in bijzonderheden zijn zal, daarover is wel niet meer bepaald te zeggen, dan wat er hier over gezegd is. Nooit was het moeilijker dan juist nu, om vormen en tempo van de komende ontwikkeling vooruit te zeggen, nu alle in aanmerking komende factoren, behalve het proletariaat, zo onbepaald en onberekenbaar zijn.

Zeker is slechts de algemene onzekerheid.

Zeker, dat wij in een periode van algemene onrust, van voortdurende machtsverschuivingen gekomen zijn, die, hoe dan ook hun vormen en hun duur mogen zijn, niet eerder in een toestand van langer blijvende rust kan overgaan, dan wanneer het proletariaat de kracht gekregen heeft, om de kapitalistische klasse politiek en economisch te onteigenen en hiermee een nieuw tijdperk der wereldgeschiedenis in te wijden.

Of deze revolutionaire periode even lang zal duren als die van de bourgeoisie, die in 1789 begon en tot 1871 duurde, is natuurlijk niet te zien.

Wel geschiedt tegenwoordig iedere ontwikkeling veel sneller dan vroeger, maar aan de andere kant is ook het strijdperk kolossaal gegroeid. Toen Marx en Engels Het Communistisch Manifest schreven, zagen zij als strijdperk van de proletarische revolutie alleen West-Europa. Tegenwoordig is het de hele wereld geworden. Tegenwoordig worden de slagen in de vrijheidsstrijd van de arbeidende en uitgebuite mensheid niet slechts aan de Spree en aan de Seine geleverd, maar ook aan de Hudson en de Mississippi, aan de Neva en de Dardanellen, aan de Ganges en aan de Hoangho.

En kolossaal als het strijdperk is ook de taak die er tenslotte uit voort komt: de maatschappelijke organisatie van de wereldhuishouding.

Maar het proletariaat zal uit het revolutionaire tijdperk dat begint en misschien een mensenleeftijd duurt, ook anders te voorschijn komen dan het er in gaat.

Vormt nu reeds zijn elite de sterkste, verst ziende, onzelfzuchtigste, koenste, in de grootste vrije organisaties verenigde laag der naties met Europese beschaving, dán zal het, in de strijd en door de strijd, de onzelfzuchtige en verziende elementen van alle klassen in zich opnemen, in zijn eigen schoot zelf zijn achterlijke elementen organiseren en vormen, en met vreugde en hoop en inzicht vervullen, dan zal het zijn elite aan de spits van de beschaving plaatsen en er toe bekwaam maken die kolossale economische omwenteling te leiden, die alle ellende, uit knechtschap, uitbuiting en onwetendheid ontstaan, tenslotte over de gehele aarde zal doen eindigen.

Gelukkig hij, die geroepen is, om aan deze verheven strijd en heerlijke overwinning deel te nemen!