Heirbaut Karel
Het levensverhaal van een veldwerker
Hoofdstuk 8


Laat de doden rusten

Al is het dekenaal congres geen ingrijpende gebeurtenis en daar zal niemand lang van blijven wakker liggen, het geenszins veronachtzamen in het licht van de dagelijkse kriebelingen in het Waasland was het allesbehalve onopgemerkt voorbij gegaan. Van Waaslandse kriebelingen gesproken, Rosmarie wist er alles van...

‘Ik zal het nooit vergeten. Karel en ik waren die dag juist 20 jaar getrouwd, het was de twintigste september 1972. Ik ging zoals gewoonlijk in mijn kamerjas naar beneden. Ik waste mij, wreef de slaap uit mijn ogen en ging meteen de bloemen schikken die ik de dag voordien had gekocht, om onze trouwdag te vieren. Ik rook iets verbrand. In de woonkamer was er niets te zien. Ik liep de gang in richting voordeur, daar leek die teerstank vandaan te komen. Ik trok de voordeur open en wat ik toen zag. Ik stond aan de grond genageld. Heel de gevel van ons huis was volgeklad met vieze zwarte teer, echt verschrikkelijk. Ik riep natuurlijk Karel uit zijn bed. ‘Karel ge moet eens komen kijken wat zij met onze gevel hebben gedaan!’

Ondertussen was de straat volgelopen. De mensen spraken er schande over.

‘Welke smeerlappen hebben dat gedaan?’

Niemand had iets verdachts opgemerkt. Ik zei tegen Martha en Angèle: ‘Kom zoiets tegen, juist op de dag dat ’n mens 20 jaar getrouwd is!’ Mijn buren Leander en Gisleen hebben verschillende foto’s genomen van onze gevel. Tot boven het raam was er teer uitgestreken. Martha bracht mij bloemen uit haar tuin: ‘Rosmarie, dat is voor uw trouwdag!’

Ik zei tegen Karel: ‘Ge zult niet ver moeten zoeken om de daders te vinden, gisteren stopte er ’n blauwe auto van de rijkswacht, twee rijkswachters aan mijn deur. ‘Madame, woont hier mijnheer Maes?’ ‘Ja die woont hier, waarom?’

‘Dat pamflet is uitgedeeld in Stekene, dat is toch zijn naam?’

Ik begon me op te winden ‘Ja, dat is zijn naam. Waarom, mag dat niet? Die fascisten krijgen wel toelating om een erepark aan te leggen.’ ‘Madame, wat uw man daar doet is zeer gevaarlijk’, dat zei die lange rosse nog en toen verdwenen ze.

Mijn zoon Ilja, toen 18 jaar, heeft samen met twee kameraden de gevel schoongemaakt. Tot het bloed van onder hun nagels kwam, want die teer zat diep in de voegen en in de bakstenen.’ Karel Maes dacht ook meteen aan Stekene.

Politiek stonk het daar nogal de laatste jaren. In Stekene daar wonen de messenvechters, luidde het gezegde vroeger. De bewuste gemeente ligt aan de grenzen van Nederland. Tijdens de oorlog was het voor de Sint Niklazenaars de smokkelweg naar Nederland. Stekene is een landelijke gemeente waarvan de meeste werkers hun boterham verdienen in de havenstad Antwerpen of in de kanaalzone van Gent-Terneuzen of in de hoofdstad van het Waasland. In het dorp waren alle voorwaarden aanwezig om in alle rust en geborgenheid te leven. Maar! Sinds de dag in 1965 dat Abdon Heyse verkozen werd tot burgemeester, was het dorp in twee onverzoenlijke kampen verdeeld, ‘de witten’ en de ‘zwarte’. De laatste gemeenteraadsverkiezingen waren bijzonder woelig geweest, ze waren er ook met de vuisten in gevlogen. Elke dag waren de twee fanfares door de dorpskom gestapt en hadden elkaar proberen overtroeven, om ter hardst en om ter valst. Zij hadden in ’t passeren elkaar aangekeken als woeste katers. De zwarten hadden uiteindelijk het pleit gewonnen, maar de witten legden zich er niet bij neer. Elk jaar organiseerde de wielerclub een ‘ereprijs burgemeester-dokter Roggeman’. Ik kwam meer te weten bij mijn tandeloze informant, gepensioneerd politieman Edward. Veertig jaar lang had Edward alle Stekenaars beschermd tegen dieven en moordenaars. Hij had een heel verhaal.

‘In het jaar 1927 werd dokter Roggeman voor het eerst tot burgemeester verkozen. Hij werd steeds opnieuw verkozen tot hij in 1942, midden in de oorlog uit zijn ambt ontzet werd door de arrondissementscommissaris, die smeerlap — schoner kan ik het niet zeggen — ’t was ’n echt landverrader. Gemeenteraadslid Abdon Heyse werd aangesteld tot oorlogsburgemeester. Na de bevrijding werd natuurlijk de vroegere burgemeester in zijn functie hersteld. Ik was content, zoals trouwens, allé laat ons zeggen zoals veel mensen in de gemeente.’ Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1965 kwamen Roggeman en Abdon tegenover elkaar te staan. ’t Was echt een nek aan nek race tussen die twee. Toen is er een vuil politiek spel gespeeld, het oude liedje als ’t om politiek gaat telt ’n mens niet mee.’ De gemeenteraad kan een burgemeester voordragen, de koning geeft zijne zegen. Als de CVP voor hun partijgenoot Roggeman hadden gestemd was Abdon nooit verkozen geweest, maar enkele vonden Roggeman te oud en ze dachten: ‘misschien kunnen wij Abdon later nog gebruiken’. Het werd een misrekening. De zwarte overwinnaars triomfeerden, volgens hen had Abdon Heyse in de moeilijkste oorlogsjaren als een goed schipper achter het stuurwiel gestaan. Nu kende ik toevallig de vurigste supporter van de gekozen burgemeester Abdon Heyse, het was niemand minder dan zijn neef Richard De Bruyne, kantinehouder op de scheepswerf Boel. Hij zou voor nonkel Abdon door een vuur gelopen hebben. Ik durf zeggen, het is ’n doorbraaf eerlijk man met haar op zijn tanden. De enigste fout die hij heeft gemaakt dat is dat hij altijd ’n rasechte Vlaming is gebleven. Daarbij, de CVP had in Stekene geen sterke figuur en nonkel Abdon bleef trouw aan de lijst van de gemeentebelangen. Dat was een groot ongenoegen.

Die oorlogsachtergrond zou misschien wel een zachte dood gestorven zijn, ware het niet dat de gemeente Stekene op een dag zwaar geprovoceerd werd. De stormwind kwam uit de hoek van het Sint Maartensfonds. December 1968, verzamelaars van hakenkruisen, vereerders van de in de strijd tegen het Communisme gesneuvelde Oostfrontstrijders, hadden besloten dat de tijd rijp was om voor hun afgestorven helden een erepark op te richten onder de naam ‘Berkenkruis’. Zij hadden een stuk grond gekocht aan de ‘boskant’ van Stekene. In het erepark zouden zij kruisen plaatsen, het eerste zou bestemd zijn voor luitenant Kamiel De Wilde, geboren te Stekene en gesneuveld aan het Oostfront. Deze provocatie was als een vonk aan de lont van het buskruitvat. Protestkreten stegen ten hemel intern en over de grenzen heen. Bij de waterdienst op het stadhuis stond de telefoon niet stil, Karel Maes had de handen vol. Op zijn beurt belde hij zijn partijleden en natuurlijk zijn oude kameraden van het Onafhankelijkheidsfront. De wagen raakte aan het rollen en wel in dolle vaart. Karel riep de vakbondsafdeling van de ACOD samen om zo vlug mogelijk een motie te stemmen tegen die vervloekte fascisten.

In Stekene zelf daar liepen zwart en wit storm naar het gemeentehuis voor de raadszittingen. Tot buiten op de trappen stonden de verbolgen burgers te luisteren naar de interpellanten, naar de pro’s en contra’s van het erepark. Snelle tongen wisten het oor van de minister van binnenlandse zaken te bereiken. ‘Ministerke, houd u klaar man want het zal gaan stinken in Stekene!’ De gemoederen wilden maar niet bedaren.

Karel Maes greep naar zijn doeltreffend wapen: de pamflettenmolen. In de Rode Vaan ondertekend hij zijn artikelen nog steeds met PALVU. In alle kleuren en geuren werd daarin de daad van het Sint Maartensfonds gebrandmerkt, hun bedoeling was overduidelijk, het VMO stelde deze provocatie om het anticommunisme aan te wakkeren. In de laatste oorlog hadden miljoenen soldaten en burgers de dood gevonden in de strijd tegen het fascisme, duizenden van hen waren in onbekende graven begraven en nu zouden de families een erepark voor zwartzakken onder hun neus geduwd krijgen? Neen, dat nooit! Alle vaderlanders riepen als uit één borst: ‘Te wapen’ De zwarten riepen ‘Onze bodem moet zuiver gehouden worden!’

Het grensdorp werd een heksenketel, maar ook daarbuiten werd de soep heet gestookt. De witten en zwarten wilden op dezelfde dag en hetzelfde uur betogen in Stekene. Op 30 maart 1969. Ondenkbaar natuurlijk. Burgemeester Abdon Heyse vaardigde een betogingsverbod uit. Hij wilde een bloedbad vermijden, maar het was al te laat.

Op die bewuste dag vroeg in de ochtend werd de gemeente belegerd door combi’s en de blauwe vrachtwagens vol rijkswachters. De ordehandhavers kenden hun job, de dorpskom werd volledig afgezet met prikkeldraad, blinkend nieuw voor deze bijzondere gelegenheid. Op de hoeken van de straten stonden waterkanonnen klaar, de traangasbommen zaten op het geweer gemonteerd, en dat alles om de wet te doen eerbiedigen. Abdon Heyse zag het allemaal gebeuren en zei tegen de tengere agent: ‘Edward, vandaag zal het verkeer wel geregeld worden door de rijkswachters, houd u maar ver van de brand!’

‘Ja burgemeester, bang ben ik wel nooit, maar toch liever bange Ward dan dode Ward. Ik zal op de trappen van het gemeentehuis gaan staan, dan kan ik alles overzien.’

Zo gezegd, zo gedaan. Vanaf zijn schuilhoek kijk hij recht op het oorlogsmonument uit waar al jaren ’n verkleurde; lichtjes voorovergebogen engel rustte. Achter het geslachtsloze wezen kon hij nog net café ’t Anker zien. Aan de andere kant van de markt kon hij de ‘Bellevue’ in ’t oog houden, al honderd jaar door dezelfde familie gerund. Het meest opvallende gebouw van het marktplein was de monumentale bakstenen hoofdkerk. Het voordeel van Edward was dat hij al de pekelzonden kende van al wie zijn schuilhoek passeerde... voorlopig toch.

Eerst onopvallend in drommen stroomden de betogers naar de dorpskom toe. Edward schudde het hoofd: ‘Hoe is dat mogelijk met zoveel rijkswachters. Maar ja, die kennen de binnenwegels natuurlijk niet.’ In al die drukte dreef ook weerstander-syndicalist-communist Karel Maes, omringd door enkele partijgenoten, mede syndicalisten met warm bloed en Mon De Rop. Ook zij waren glimlachend door de mazen van het, door de rijkswacht gespannen net, geglipt. Karel had maar de andere weerstanders van de concurrerende verzetsgroepen te volgen. Agent Edward merkte dat sommige oud-strijders ook al een dagje ouder waren geworden en dat ze hun voeten lieten slepen. De meeste betogers, ook Karel, hielden hun vlag nog opgerold, allen waren ze blijkbaar op zoek naar het oorlogsmonument, plaats van de afspraak, zowel voor zwart als voor wit. Beide partijen bleven voorlopig in hun eigen blok, het fluitsignaal voor de aftrap moest nog komen. De agent keek argwanend naar de bordjes in de handen van vele potige jongens. ‘Een Oude aap moet ge geen smoelen leren trekken’, dacht Edward. In gesloten gelederen uitgerust in parakledij, rukten de VMO-militanten op. Ze droegen schilden om zich te beschermen en een bordje om te kunnen kloppen. De provocateurs van het eerste uur die van het Sint Maartensfonds schuilden zich achter de ruggen van het VMO. In hun kamp waren ook verschillende goedmenende Vlamingen verzeild geraakt. Het werd steeds stiller op het marktplein, de spanning sloeg naar zijn toppunt en plots, zonder dat er een fluitsignaal was geblazen, stapten beiden kampen op het oorlogsmonument af — blijkbaar de te veroveren stelling.

Zoals in elk dorp, stond ook hier dus een standbeeld ter nagedachtenis van de oorlogsslachtoffers van 1914-1918. Toen door onvoorziene omstandigheden er een tweede wereldbrand uitbrak en na vier jaar doofde, vonden ze in de gemeente dat ze toch moeilijk wéér een standbeeld konden plaatsen. De gemeenteraad besliste wijselijk van het monument dubbel te gebruiken, de steenkapper kreeg opdracht om ook de oorlogsdata 1940-1945 in het voetstuk te beitelen, plus de namen van alle gevallen soldaten van de 18daagse veldtocht.

Bij een volgende keer, gegarandeerd een kernoorlog, zullen al die onkosten en standbeelden achteraf wel niet meer nodig zijn.

Agent Edward tenger van postuur, noch snor noch baard, lachte zich kreupel toen de rijkswacht werd overrompeld, hun lange armen waren ineens te kort!

Plichtsgetrouw bleef hij de krijgsverrichtingen gadeslaan, want het was tenslotte in opdracht van de burgemeester. De betogers kwamen als het ware uit de grond gekropen. De engel op het standbeeld stond daar als een neutraal wezen dat naiëf luisterde met open oren naar wat de betogers elkaar toewensten. De scheldwoorden waren heftig en scherp. De witten riepen: ‘Fascisten! Zwarte smeerlappen.’ Van de kant van de zwarten klonk het ‘Rode ratten rolt uw matten!’ en ‘Moskou!’

Toen de eerste steen vloog door de smetloze Stekense lucht, moest dit zich meteen een weg banen door een stortregen van keien. Elke ploeg was in het bezit van de nodige voorraad, zodat in het begin de kampers makkelijk gelijke tred hielden. Agent Edward vermoeden kwam uit: de bordjes kliefden gevaarlijk door de ruimte. Eigenlijk had hij nu zijn ogen met z’n hand moeten bedekken maar het boeide hem zo. De vaderlanders waren massaler in aantal en moreel beter gemotiveerd, zij vochten met zo’n verbetenheid dat de gesneuvelde soldaten aan de IJzer bij Diksmuide hun helm afzetten.

Toen de eerste slachtoffers vielen op het veld, besefte Edward dat hij zich toch nuttig kon maken en snelde naar het bureau van de gemeentesecretaris om door te bellen dat de wachtende ziekenwagens in actie konden schieten.

De witverschoten engel op zijn voetstuk boog zich lichtjes voorover. Als geslachtsloze kon hij moeilijk partij kiezen, bovendien was hij van katholieke afkomst, doch het leek alsof hij de driekleurige vaderlanders bevoordeelde. Toen het zevende slachtoffer neerviel, gemaaid door ’n zware slag in de nek, keek die even recht in het gelaat van de engel, zijn blik gleed langs de reeks namen op het voetstuk, stopte bij ‘Vrij of dood’. Hij sloot daarop de ogen om pas veel later te ontwaken in het ziekenhuis. Twaalf gekwetsten werden liefderijk afgevoerd en verzorgd.

Op 24 september 1972 werd ongeveer hetzelfde scenario afgedraaid. Het Sint Maartensfonds wou op die dag een gedenksteen onthullen voor de Oostfrontstrijders in het erepark, met vermelding: ‘Op het Oostfront stierven naast duizenden Vlamingen talloze vrijwilligers uit andere landen. Hun graven verdwenen, dit erepark werd opgericht om hen te gedenken.’

In de nacht van 19 september echter hadden enkele nachtridders de gedenksteen verwoest. Daar de communistische cel eerder een pamflet had uitgedeeld in Stekene, ondertekend door Karel Maes, lag het voor de hand dat de onbekende fascisten de vernieling van de gedenksteen in de schoenen zouden schuiven van de ondertekenaar. Als vergelding streken zij de huisgevel van Rosmarie vol teer, terwijl het nietsvermoedende echtpaar Maes sliep als een roos.

En toen gebeurde er een klein mirakel, vertelde Rosmarie: ‘Drie dagen nadat mijn gevel was gekuist door mijn zoon en zijn kameraden, viel er een omslag in de brievenbus. Weet ge wat daar in zat? Een gift van een onbekende: 20.000 fr.! Wij hebben nooit geweten wie de schenker was. Karel heeft dat geld geschonken aan de KP-cel, deze heeft op haar beurt de onbekende bedankt, via een advertentie in het ‘Vrije Waasland’.

Vandaag ligt het erepark met kruisen en gedenksteen stil en verlaten aan de boskant. In het jaar 1986 is de zoon van Abdon Heyse burgemeester geworden van Stekene. ‘Ja’, zei agent Edward, ‘De mensen blijven hem ’n zwarte noemen, dat zit er ingebakken en eens dat het vast zit in de mensen hun kop, klop het er dan maar eens uit!’

Communistendromen

‘t Was op een nattige vooravond van 1 mei. Midden op Terekenstraat, voor het volkslokaal ‘De vrede’ voltrok zich een wonder. Stel je voor, tweehonderd communisten en sympathisanten hadden op die eigenste plek afgesproken. Geestdriftig en startklaar stonden ze daar te trappelen. De communisten zouden in Sint Niklaas een nooit geziene opmars demonstreren. Spijtig dat de regenmaker optrad als spelbreker, ze hadden ’t liefst een loodgieter besteld om de regenpijpen van de hemel te dichten. De straatstenen glommen om ter meest, maar niettemin straalde een waterzonneke in de harten van de internationalisten.

Karel Maes was van de partij, de man die tot over zijn oren in het militantenwerk verzoop, of het nu op het stadhuis was of ergens anders, als vredesactivist had hij z’n handen vol en daar kon geen enkele solidariteitscomité het licht zien of hij was er bij, ieder comité ter ondersteuning van de vrijheids- of onafhankelijkheidsstrijd van verre volkeren kon rekenen op hem. Doch, geen enkele bijkomende activiteit zou ooit zijn partijwerk benadeeld hebben, dat kwam op de eerste plaats, met nooit aflatende ijver beoogde hij steeds de sprong voorwaarts voor zijn partij. Dat deed hij niet omdat hij de klak droeg van politiek secretaris van de afdeling, of omdat hij zitting had in het federaal comité in Gent in gezelschap van Jef Turf, noch omdat hij verkozen was door het congres tot lid van het centraal comité — een toch niet onaanzienlijke eer — hè, zijn inzet was gebaseerd op de diepe overtuiging dat er maar een weg was om te komen naar een aards paradijs en dat via de partij.

Zoals dat past in een grote stoet reed hier ook de radiowagen voorop en lanceerde emotionele revolutionaire liederen door de luidspreker die voor deze gelegenheid heel wat decibels produceerden, in de geheimelijke hoop dat edele klanken zouden binnendringen in huiskamers en cafés en misschien hier en daar een hart zouden bestrelen of zelfs inpalmen. Karels Ilja, ondertussen al ’n opgeschoten knaap, droeg een reuzenbord samen met de struise dokwerker Mon de Rop. De letters waren knalrood geschilderd zodat ’n blinde ze van een straat ver kon zien ‘Proletariërs aller landen verenigt u!’ Achter hen liep de dikbuikige Jef Bombeke, syndicale militant bij de post en naast hem wandelde de kleine vinnige Frans Merckaert van Ford.

Cesar, zoals altijd piekfijn uitgedost, knipoogde eens naar Karel Maes en stak een duim in de lucht. ‘Kameraad Karel, wie had zoiets durven denken, ze zullen aardig opkijken!’

‘Kameraad Cesar, wij moeten altijd geloven in wat we doen... ziehier het resultaat!’ Ondertussen deelde Karel het partijprogramma uit. De route was natuurlijk deskundig uitgestippeld, de Tabakstraat was in het rood aangeduid want wat er ook gebeurde, in deze straat zou gedemonstreerd worden. Jef Turf, de nationale ondervoorzitter, zou de rode idealisten toespreken en tot dit doel was de hoek van de Schoolstraat en de Tinelstraat aangekruist, midden in een arbeiderswijk. Karel Maes had hier de aangename plicht om Jef Turf in te leiden. Vooraleer het woord te verlenen aan Jef, bekeek hij een ogenblik lang de kameraden voor hem, hij was ontroerd, hij was nu eenmaal niet van staal. Karel kende de mannen van binnen en van buiten, van dokwerker tot spoorwegman, van bediende tot ambtenaar. Het kriebelde binnen in hem als hij lonkte naar de vele vrouwen op de eerste rij, zij schuilden onder hun paraplu en de meest stoutmoedigen onder hen hadden een doorschijnend plastic kapje op hun hoofd. Zijn Rosmarie was in hun midden en ze droeg net zoals de andere links op haar borst het rode 1 mei bloemmeke en rechts een kleine witte vredesduif.

De nationale spreker was lang en mager en bezat een prachtig golvende haardos, precies ’n notaris. Wat kon deze intellectueel anders doen dan zijn toehoorders proficiat wensen met de sterke groep van hun ledenaantal. Daarna ging hij op de doodernstige toer. Met zijn fijn mondje hekelde hij de binnenlandse politiek van de zoveelste rechtse regering. Onze spreker had het ook over de internationale karpersprongen. Zeer kalmpjes, handig en voorzichtig lanceerde hij een lichte kritiek op de mensenrechten in de Sovjet-Unie doch dit was net voldoende om Karel met zijn ogen te laten knipperen. Maar kom, dacht deze, door die enkele toespelingen laat ik mijn dag niet verprutsen.

Toen de stoet de markt opmarcheerde moest er eens flink gescandeerd worden, alle betogers zetten hun kelen open: ‘Vietnam solidariteit!’ en ‘Vrijheid voor Angela Davis nu!’ ’t Was alsof heel het Waasland dat diende te horen. De betoging was geslaagd oordeelde Merckaert en hij voegde eraan toe: ‘Nu heb ik wel enkele pintjes bier verdiend!’ Mon De Rop zette met een zucht van verlichting zijn bord tegen de gevel van café ‘De vrede’. Hij lachte: ‘Morgen komen de socialisten ook buiten. Maar Mon stapt niet op met die rode duivenmaatschappij!’

Karel Maes schudde het hoofd: ‘Mon, onze betoging is voor ons allemaal een stimulans geweest, ook de twijfelaars hebben wij vanavond overtuigd, ze kunnen nu aansluiten.’

Een pastoorsoorlog met vreselijke gevolgen

De zaal van de katholieke kring, rechtover de dorpskerk in Nieuwkerken zat barstensvol ter gelegenheid van een zeer zonderlinge volksvergadering. Karel Maes zat in een hoekje en observeerde scherp wat zich daar op het podium allemaal afspeelde. Daar stond een jonge bruisende student, Miel Dullaert, die zich ontpopte als de beschermer van de uitgestoten onderpastoor Gilbert Verhaege. Of was het de bedoeling van die jonge kerel om van deze gelegenheid gebruik te maken om een vuist te maken naar de bewoners van het bisschoppelijk paleis in Gent? Want zoiets was in de beginjaren van 1970 niet zo ongewoon. Later zouden Karel en Miel regelmatig elkaar ontmoeten in café ‘Dry Matrozen’, het broeinest van het Alarmcomité. Die volksvergadering had een rare voorgeschiedenis. In Sint Gillis-Dendermonde woedde al jaren een oorlog tussen de conservatieve pastoor en de vooruitstrevende onderpastoor. De conservatieven waren in de minderheid maar ze konden wel rekenen op de notabelen van de parochie. Gilberts kamp had een solide meerderheid, hijzelf was een vlotte charmante jonge man die een ruime kijk had op de huwelijksmoraal en een actief voorstander was van de vernieuwing in de liturgie. Terwijl mijnheer pastoor trouw bleef aan de Belgische driekleuren, gaf Gilbert de voorkeur aan de klauwende Vlaamse leeuw op ’n gele achtergrond. Bovendien had ons heerke Gilbert begiftigd met een atletisch corpus, een flinke mannelijke kop, een paar donkere warme ogen en een innemende stem die heel wat wijze woorden liet stromen naar menig ontvankelijk oor, toevallig waren zijn hevigste supporters vurige vrouwen, dolgraag en ongevraagd voor hem het hellevuur hadden willen lopen om zo het vagevuur te bereiken.

De contestanten vatten hun taak doodernstig op. In grote drommen waren ze elke zondag in de hoogmis aanwezig. Wanneer de pastoor de kansel beklom om Gods woord te verkondigen en Gods liefde in de harten te zaaien van diegene die onder zijn voeten zaten, begon zijn publiek levensgevaarlijk te kuchen en te hoesten. Als de stoellekeszetter rondkwam met de schaal, staarden de godsvruchtigen intens naar de kerkvloer en hielden hun portemonnee dicht. Op deze manier saboteerden zij hun hoofdpastoor.

Op ’n witte kerstavond plaatsten de saboteurs de kroon op hun werk. Honderden gelovigen schoven als geheimzinnige schimmen over de spiegelgladde voetpaden naar de cinemazaal. Spektakelpriesters zouden daar de middernachtmis opdragen. Die nacht hebben de vrouwen wondermooi gezongen, zo mooi dat heel de cinemazaal applaudisseerde na afloop en ook Gilbert en Frans Wuytack als dienaars van het altaar bleven niet ten achter. De eenzame pastoor die de nachtmis opgedragen had voor een praktisch lege kerk, kon nauwelijks door het kerstkindeke getroost worden. De pastoor zag zich verplicht van voortaan harde maatregelen te nemen tegen de zondagsmisverstoorders, hij vroeg de politie de wacht te houden aan de lijkdeur van de kerk en wee degene die durfde hoesten!

De kruik drijft zolang te water tot zij breekt. ’t Was hulpbisschop De Kezel, die Gilbert Verhaege overplaatste naar het boerengat Nieuwkerken, een oord door vele Waaslanders betiteld als ‘‘t schapendorp!’. De Kezel had gebruik gemaakt van de leemte die bisschop Coppieters had achtergelaten toen hij voor eeuwig en altijd naar de hemelse jachtvelden was vertrokken, zijn opvolger moest nog een tijdje in de oven blijven bakken. Je kan al raden dat Gilberts supporters dat niet pikten. Zij organiseerden in Sint Gillis-Dendermonde een massale protestprocessie, met spandoeken ‘Kezel gij zijt een ezel!’ — wees gerust, de hulpbisschop zelf werd die nacht in z’n slaap niet gestoord. In een oogwenk stond Nieuwkerken in rep en roer. Een studentengroep organiseerde een volksvergadering. De mensen uit dit anders rustige dorp werden misschien ten onrechte door elkaar geschud: ‘Die jeugd van nu die erkent geen gezag meer, waar gaat dat eindigen?’

Gilbert hield zich in al die drukte rond zijn persoon op de achtergrond en verzorgde zijn speelduiven. Uit deze pastoorsoorlog ontlook een jeugdgroep, gedoopt ‘De Spikkel’. Zij openden hun lokaal in de Gijzelstraat. Miel met zijn geliefde Lorraine, Sooi de opgeschoten vent en Marijke het vinnige ding en dan Mark nog de broer van Miel die voor arts studeerde, dat was de toekomende kracht van de jeugdclub. Deze jonge mensen waren als verteerd door het onrecht in de wereld. Zij wilden met hun beperkte middelen de bevrijdingsstrijd in de landen van de derde wereld ondersteunen. Voor hen waren de parochiale structuren te eng en de dorpsgrenzen veegden ze in gedachten weg. Voor hen werd Gilbert een gewoon mens en pastoorsoorlogen interesseerden hen na verloop van tijd niet meer.

Cyriel hanteert het vlammend zwaard

Als een behendige vinker had Karel Maes zijn slagnetten opengelegd en leidde hij Miel Dullaert binnen in de geheimenissen van het communisme.

‘Miel’, zei Karel, ‘zonder een stevige organisatie kunnen we nooit het kapitalisme doen kantelen. Gij als universitaire student kunt u nuttig maken in het vormingswerk binnen onze partijafdeling.’ ‘Ja’, knikte Miel, hij was klaar voor de grote sprong. Doch daar lag ’n zware steen op zijn maag. Hij was lid geweest van de KWB werkgroep die teksten fabriceerde over ‘Kristendom-Marxisme’. Fons Maes uit het Gildenhuis, topper van de katholieke vakbond, zag in Miel een rijzende ster aan het firmament, hij had hem in de intercommunale van het Waasland binnengepiloteerd, op de post van maatschappelijk opbouwwerker. Hoe die man reageerde als hij vernam dat Miel ’n linkse bocht had gemaakt van wel 180 graden? De vaandelvluchtige kon ervan op aan dat er heel wat tegenwind zou opduiken. Toen onze rodegardeaspirant thuis arriveerde in de landelijke Meesterstraat in Nieuwkerken, zaten vader Dullaert en broer Mark verdiept in zware lectuur. Miel begon te draaien om zijn as in de woonkamer. Hij kon het plotseling niet meer uithouden en loste zijn ballast.

‘Mark, ik heb de laatste tijd veel geluisterd naar Karel Maes enne... Ik heb beslist van toe te treden tot de communistische partij...’

Deze uitspraak kwam als een donderslag bij heldere hemel, het huis daverde. Mark reageerde onmiddellijk zoals hij gebekt was: ‘Miel, dat is volgens mij geen verstandige beslissing, ik heb een aantal KP militanten aan het werk gezien tijdens de massale scholierenbetoging tegen Eerste minister Van den Boeynants en zijn repressiewetten en ik moet zeggen die KP’ers hebben op mij een negatieve indruk gemaakt... Het beeld dat ik van die partij heb is letterlijk en figuurlijk: oud en versleten.’

In de huiskamer was het bladstil. Vader Dullaert, trambestuurder voor de Antwerpse maatschappij en actief KWB-lid had zijn oren niet dichtgestopt.

‘Miel, ik ben totaal verrast, ik kan uw beslissing niet begrijpen. In de Spikkel roepen ze toch altijd: ‘Het moet veranderen, het moet vernieuwen’ en gij zet de klok tien jaar achteruit!’

Mark dacht ‘Wat vader zegt komt gedeeltelijk uit een anticommunistische reflex.

Miel de koppigaard hield voet bij stuk, zijn toetreding werd een feit. Zijn beslissing werd druk besproken in het jeugdlokaal, Lorraine, z’n vrouw, al wist zij bitter weinig over het communisme — maar wie bij de hond slaapt krijgt zijn vlooien — trachtte op haar beurt Marijke te overtuigen. Beide vrouwen werden het roerend eens: voor de bevrijdingsstrijd van de volkeren in de derde wereld wilden ze heel wat doen. Ook lange Sooi die de laatste tijd heel wat linkse lectuur had verslonden, begon zich grondig te interesseren voor Miels toetreding. Sooi was iemand die vooral het echte groepswerk en de gezamenlijke studie in de jeugdclub op prijs stelde. Mark, de student geneeskunde, bleef het langst weerstand bieden. Na maandenlang heen en weer gepraat besloten ze om eens te gaan snuffelen in lokaal ‘De vrede’, bij Karel Maes, waarmee zij al eerder hadden kennis gemaakt in het Alarmcomité.

‘Die mannen zullen ons daar wel niet opeten,’ overwogen ze.

Mark, moest al na enkele bezoeken z’n mening herzien. ‘Ik moet eerlijk toegeven, mijn beeld over de KP-afdeling van Sint Niklaas was fout. Het waren vlotte mannen met veel levenservaring. Om de maand was er een militantenvergadering met ongeveer twintig aanwezigen. Het duurde niet lang of Sooi en ik stapten mee op met de nachtelijke plakploeg — voor Vietnam en voor de vrijlating van Angela Davis. Dat gaan plakken had iets avontuurlijks, ’t was de ‘heros’ uithangen, ik voelde me goed.’

Marijke die ondertussen afgestudeerd was als medisch secretaresse begon onmiddellijk mee te werken aan de opbouw van de pioniersgroep. De leergierige Marijke zou het communisme wel onder de knie krijgen, maar zij wilde ook Bulgarije en Oost-Duitsland bereizen, ze wilde de binnenkant zien van de socialistische landen. Sooi vertelde me hoe geweldig hij het had gevonden de dag dat hij voor het eerst de straat was opgegaan om de Rode Vaan te verkopen. ‘Het moment dat ik voor het eerst als communist op straat liep, dat zal ik nooit vergeten.’

Miel, nadat hij zoals verwacht buitengewipt was uit de intercommunale van het Waasland, vond vlug een plaatsje als redacteur bij de Rode Vaan. Was zijn ontslag nu uit te leggen als beroepsverbod of als een zoete wraak van de kant van het Gildenhuis — beide verklaringen deden de ronde. Karel Maes beleefde voorwaar zijn tweede jeugd. Hij keek gretig naar al dat jonge bruisende geweld. Tegen Mon de Rop moest hij toch even zijn gedachten kwijt: ‘Mon, vroeger kwamen meestal misnoegde socialisten naar onze partij, maar nu komen ze vanuit de katholieke hoek! Is dat geen belangrijke evolutie?’

De piepjonge communisten uit Nieuwkerken stichtten een plaatselijk krantje ‘De schapekop’, waarmee zij colporteerden in het dorp. Onmiddellijk staken de notabelen en de politiekers de koppen door hun dakvenster. Burgemeester De Rop lachte zuur: ‘Die rode snotapen van de Spikkel moeten niet denken dat ze de Nieuwkerkenaren zullen bekeren!’

Ter gelegenheid van de alombekende internationale klompentocht, kregen de pioniers van de ‘Schapekop’ toestemming van de inrichters om een propagandastand te plaatsen op de Dries, vlakbij de startplaats. Toen robuuste burgemeester Cyriel De Rop, op weg naar de kerk om zijn zondagsplicht te volbrengen, dit vernam werd hij boos, trok hij als struise Waaslander naar het rode gevaar, het vlammend zwaard uit de schede en Cyriel — anders nog zo geen kwade kerel — vertoonde opvallende gelijkenis met de afbeelding op de groene pakjes sigaretten St. Michel: de aartsengel die de draak doodt. De eerste burger van het dorp was zijn zelfbeheersing kwijt: ‘Weg met deze communistische propaganda, Nieuwkerken zal nooit rood worden!’

Sooi, Marijke en Joris moesten wijken voor het hoofd van de politie. Doch enkele uren later keerden zij terug om een glashelder pamflet uit te delen, waarin de ondemocratische heldendaden van de burgemeester werden bewierookt. Karel Maes kon als politiek secretaris moeilijk lijdzaam toezien, hij klom dus in de pen en schreef een liefdesbrief omkranst met pinnekesdraad naar het hoofd van het schapendorp. De brief verscheen in de Rode Vaan en werd gratis bezorgd aan het slachtoffer.

Aan burgemeester alleenheerser De Rop,

Door dit schrijven wens ik mijn ongenoegen uit te drukken. Omdat je mijn pionier van de Luizenmarkt hebt verdreven op uw dorpsplein te Nieuwkerken. Daar de feiten u voldoende bekend zijn wil ik alleen deze uitspraak uit uw mond even voorleggen aan de lezers.

‘Jullie zijn van de pioniersverbond. Maakt dat ge hier weg komt. Ik ben hier baas op het dorpsplein. En als ge niet rap verdwijnt laat ik alles in beslag nemen.’

Zulke onverantwoordelijke taal komt uit de mond van een CVP-burgemeester. Van iemand die te pas en te onpas de mond vol heeft over de mens eerst, over naastenliefde enz. Ik beschouw uw optreden eenvoudig als een vertoon van macht en onverdraagzaamheid en ongelooflijke ongeestigheid en van een fanatieke anticommunistische ingesteldheid. De gemeenteverkiezingen van 10 oktober a.s. zijn een goede gelegenheid om u mijnheer De Rop en uw partij de CVP een belangrijke nederlaag toe te brengen.

Get. Palvu.

Na de hartverscheurende verwikkelingen in de loop van 1974, namen de twee broeders van Miel Dullaert: Mark en Joris een dapper besluit, zij wensten vlees en bloed te vormen met de werkende mensen. De daad bij het woord voegend verhuisden zij naar de Tabakstraat nr. 73, juist naast Mon de Rop de werkloze dokwerker en eeuwige vrijgezel. In de Tabakstraat groeide de schare slenterende stempelaars aan, waar de werklozen de werklozencontrole ondergingen. Rechtover het magazijn lag café ‘Boulevard’ waar de waard Ferdi en zijn vrouw Jenny vurige supporters waren van Karels partij — hun dochtertje Pascale was aangesloten bij de pioniers. Voor Karel Maes de geheelonthouder was het café de gedroomde basis om bijeenkomsten te organiseren voor de doppers, want het spook der werkloosheid sloeg langs alle kanten wurgend toe. alle dagen moesten deze slachtoffers van de crisis voor straf hun vlees laten bestempelen in de controledienst, terwijl het toch de bazen waren geweest die hen uit de economische zwiermolen hadden gewipt. Bij Joris en Mark kwamen het levenslustige Marijke en de wereldhervormer Sooi regelmatig over de drempel om plannen te smeden voor hun pioniers. De spanning zat er werkelijk in, ze geloofden in wat ze deden en ze beschouwden zich als een klein onderdeel in die wereldpartij die overal op de voorpost stond voor bevrijding en maatschappelijke hervorming. Vandaar ook dat de huisgevel nr. 73 knalrood werd geschilderd — de kleur van de revolutie. Buren en passerende werklozen keken raar op: ‘De jeugd vandaag die is zo zot als een druilnoot.’ Waarop Mon de Rop antwoordde: ‘Het is beter dat de jeugd zich daarmee bezighoudt dan dat ze zich dood zitten te vervelen — zij hebben tenminste een doel!’

Het jaar 1976 zou het uur der waarheid worden, de eerste gemeenteraadsverkiezingen na de fusie... De partij was klaar voor deze uitdaging, in lokaal ‘De vrede’ werd de slag om de gemeenteraadszetels duchtig voorbereid.

De gemeenteraadsverkiezingen van 1976... niet zo gewoon

De gemeenteraadsverkiezingen in de hoofdstad van het Waasland zouden zonder smaak verlopen zijn, ware het niet dat burgemeester Van Dorpe werd geplaagd door stramme en stijve benen en verlangde naar een verdiende rust. Daar kwam nog bij dat wijnhandelaar Pol De Vidts trappelde van ongeduld om in de schoenen te springen van zijn vader Romain die vóór Van Dorpe burgemeester geweest was. Romain had het altijd als zijn hoofdtaak beschouwd om de wijnkelders van pastoors en notarissen bij te vullen. Pol beschouwde de burgemeesterszetel van mijn stad als een soort familiestuk dat niet in vreemde handen mag overgaan.

Frans Van Dorpe was een burgemeester geweest die wist van aanpakken. Hij zag dolgraag de betonmolens van Amelinckx draaien in het appartementenpark Fabiola. Aan de overkant verrees, tot zijn groot genoegen, uit de magere akkergrond, het koopcentrum waar je zonder moeite je portemonnee kan leeg laten lopen. Ik weet niet of onze geachte burgemeester kon zwemmen, maar hij was er wel bij toen het sportcomplex ‘De witte molen’ werd ingehuldigd. Op ’n nacht droomde hij eens dat de spoorweg en het station naar de rand van de stad moest verplaatst worden, maar dit lukte niet, fietsers en voetgangers liepen storm tegen deze nachtmerrie. De burgervader was verplicht bakzeil te halen en alles bleef zoals het was, met dien verstande dat de spoorweg werd verhoogd, zodat de auto’s eronderdoor konden rijden. Onder zijn beleid is de autopiste rond de markt verbeterd, nog meer auto’s dan vroeger snorren nu rond de grootste en kaalste markt van West-Europa. Doch, ik zal Van Dorpe steeds dankbaar blijven voor het feit dat hij als katholiek 100 hectaren bosgrond onteigende om het recreatieoord ‘de Ster’ aan te leggen ten behoeve van kinderen en ouderlingen. Helaas, Franz maakte een fout, hij verplichtte ons van 20 fr. te betalen om in het malse gras op onze rug te mogen liggen in de schaduw van de schaarse bomen. Onmiddellijk bliezen de wereldverbeteraars verzameling in de Nieuwstraat in café ‘Reservaat’, bij Jo Timmerman de violist. Daar werd een vlammende brief opgesteld:

Aan de burgemeester Franz Van Dorpe,

Geachte, ook aan ons geduld komt een punt. De grond, groen en bossen hebben de rijken van het volk afgepakt. Degenen die dik in het geld zitten, bezitten weekend huisjes of een buitenverblijf. Waar kunnen onze kinderen nog anders spelen dan op de Ster? Burgemeester, u verplicht ons van de laatste cent uit onze zakken te halen om te vissen of te ploeteren in het heldere water. Is het geen schande te moeten betalen om de laatste gezonde boom van het Waasland te zien? Geachte burgemeester, het spijt ons, de wereldverbeteraars hebben eenparig besloten van geen frank te betalen...

Zo gezegd zo gedaan, op de eerste zondag van mei 1976 fietsten honderd knorrende manifestanten naar het recreatiepark ‘Ster’. ’t Was bar slecht weer zodat onze plannen uitwaaiden. Rond de vijver was geen kat te zien, onze actie werd een slag in het water. De partij van Karel Maes nam de draad op enkele weken later in juni, net voor de vakantie. Zij hadden zich voorzien van spandoeken en een megafoon, ze stelden zich manhaftig op voor de ingang en sloegen steeds op dezelfde nagel: ‘Geen frank voor de laatste boom’. Het resultaat van al dat kabaal? Het inkomgeld bleef onveranderd, maar door de gemeenteraad werd er wel een gezinskaart ingevoerd tegen een redelijk bedrag. De actievoerders besloten van waakzaam te blijven.

Nu was het de beurt aan Pol De Vidts om een goede daad te stellen, in zijn apenjaren was hij scoutsmaster van de Sint Paulusgroep geweest. Als lange slungel was hij fier als een geboren leider zingend langs de straat gestapt met zijn scouts. Later kon hij er zich op verheugen dat dokters, advocaten en parlementairen meer en meer wijn begonnen te drinken, dat de patroons en vakbondsleiders met het wijnglas in de hand met elkaar overlegden. Automatisch steeg ook de bankrekening van Pol, zodat de kandidaat-burgemeester een paar duizenden franken kon versassen naar de verkiezingspropaganda. En zo gebeurde het dat op het einde van de maand september van de ene dag op de andere, op ontelbare afgehuurde reclameborden een ophefmakende foto met slogan hing: ‘Wij kennen elkaar, wij helpen elkaar!’ De foto toonde Pol in groot formaat, het gezicht nogal zwaar, de frisheid van de jeugd teloor. De voorbijgangers keken eens verwonderd: ‘Ha, dat zal de zoon zijn van de oude burgemeester. Neen, dat was gene verkeerden!’ en ‘Pol zal dat ook wel goed doen.’ Daar was Rachel die zei: ‘De appel valt nooit ver van de boon!’ Pieter oordeelde categoriek: ‘Daar moet toch veel mee te verdienen zijn, ik kan dat papier niet betalen!’

‘t Was op een woensdagnacht in de laatste week van september, 30 donkere schimmen hadden zich verspreid opgesteld in de stad. Klokslag middernacht brak het blitzoffensief los: met groene plastiek dreftbussen werd het bruine vocht op de reclameborden gespoten, ze werden herschapen tot abstracte schilderijen, om jaloers van te worden. De politie kan niet alles zien, ook niet bij maneschijn en fonkelend sterrenlicht. ’t Was pas nadat Franz Van Dorpe zijn haan had gekraaid dat de kunststreken van de onbekende vandalen werden opgemerkt. Pol de toekomstige zetelbezetter werd snel op de hoogte gebracht en die liet ogenblikkelijk een leger goed betaalde plakkers uitrukken om de besmeurde affiches met nieuwe te overdekken. Twaalf uur later stelde Pol deskundig vast: ‘Er is geen vuiltje meer aan de lucht!’

In café ‘De vrede’ houdt Karel zijn verkiezingstoespraak

Het gonsde als een bijenkorf in café ‘De vrede’ in de wijk van Tereken “waar de katten door het venster zeiken”, aldus een welluidend volksgezegde. De mensen in de straat vroegen zich af wat er nu weer op til was bij de mannen van Karel Maes. Jean de velomaker schudde het hoofd: ‘Ik versta die man niet, die heeft een vaste job op het stadhuis, wat moet die nog meer hebben?’

‘Ja’, zei Peer ‘dat zijn van die idealisten, overal lopen zij met hun kop tegen de muur.’

Karel ploegde verder. Vanavond zou hij het officiële startsein geven voor de verkiezingspropaganda. De gelagzaal en zelfs het lokaaltje waar de prijsduiven worden geringd waren vol. Frans Merckaert en Jef Bombeke hingen aan de toog en zeilden weg in een zware discussie. Pol de cafébaas had zijn glimlach op van de beste dagen en keek met genoegen naar de geldlade. Karel zat al achter een tafel vol pamfletten, Rode Vanen en partijprogramma’s. De propagandamachine was op punt gesteld, dat leed geen twijfel. Karels vinnige bruine ogen overschouwden het veld, hij glimlachte. De luchtige babbels, het gelach van zijn partijgenoten deden hem goed. Zijn grijs geworden haar was netjes naar achter gekamd. Aan Frans Merckaert had hij voorgesteld: ‘Frans, ge ziet ook dat onze afdeling een historisch moment meemaakt, jarenlang hebben we met z’n drieën de kar moeten trekken, maar nu... Ik denk dat wij de jeugd de kans moeten laten, zij mogen van mij gerust de lijsttrekkers zijn... als jij het goed vindt Frans, wordt ik lijstduwer van nr. 7 en Frans’ naam stond ook achteraan op de lijst.

Het sprankelende Marijke en de levenslustige Lorraine hadden elkaar heel wat te vertellen, doch Marijke bleef opletten, ze keek naar de klok en dan naar Karel. Die laatste foefelde nog een keer in zijn tas en diepte er rustig zijn getypte toespraak uit. Verschillende aanwezigen hadden het opgemerkt en één voor één zochten zij een plaatsje en weldra vereerde café ‘De vrede’ de stilte.

Karel stond recht, hij aarzelde nog even: ‘Kameraden...’ zijn hand beefde lichtjes, ‘Gezellinnen... Ik zie met voldoening dat er heel wat belangstelling is voor het agendapunt van deze avond. Werkelijk, deze gemeenteraadsverkiezingen zijn van uitzonderlijk belang voor onze partij, niet in de laatste plaats vanwege de fusie van onze gemeentes. Het rechtse offensief is ingezet, het is ingegeven door angst voor de toekomst voor de crisis die zich doorzet in alle sectoren van onze maatschappij — kijk maar hoeveel syndicale délégués er worden ontslagen door het patronaat... Laten we even rondkijken in onze streek: hoeveel jutte- en vellenfabrieken in Lokeren zijn er gesloten? Sint Niklaas is er niet veel beter aan toe: textielfabriek Meert, Edel Tricot, Borg enz. Alle dagen passeren er in de Tabakstraat eindeloze rijen stempelaars, dat is meteen ook een Europees verschijnsel. Het is daarom dat onze partij de 36-urenweek centraal stelt.’

‘t Was Mon de Rop die als eerste applaudisseerde, Karel maakte van deze korte onderbreking gebruik om ’n slok water te nemen. ‘Gezellinnen, gij zult het weten hoeveel het brood, de koffie en de waspoeder omhoog zijn gegaan. En dat terwijl wij vaststellen dat de grote belastingontduikers de vrije hand krijgen, dat de grondspeculanten ongemoeid worden gelaten...

Wat zien wij allemaal gebeuren in onze stad? In de CVP? De ene kapitalist volgt de andere op. Eerst Van Dorpe, nu de Vidts, twee individuen die tot dezelfde klasse van kapitalisten behoren. Waar is het volkse en christelijke karakter van mijnheer De Vidts te zoeken? Niemand van ons weet waar dat zit. Het is zeker niet te vinden in zijn nogal winstgevende groothandel, evenmin in zijn christelijke geloofsbelijdenis, een middel dat de katholieke bourgeoisie sedert de negentiende eeuw misbruikt om het christelijke deel van de arbeidersklasse te misleiden, om hen als kiesvee bijeen te drijven ten bate van de kapitalisten!’

Karel pauzeerde even om Pol de cafébaas de gelegenheid te geven de dorstigen te laven. Even maar, daarna toog hij verder.

‘Het is algemeen bekend dat de topmannen van de christendemocratische partijen in West-Europa nauwe banden hebben met de meest reactionaire delen van de kapitalistenklasse. Het is zelfs bewezen dat de Amerikaanse spionagedienst CIA optreedt als geldschieter voor rechtse partijen in Europa, waaronder ook christendemocratische partijen... Ik twijfel er niet aan kameraden dat vroeg of laat de leiders van de christelijke arbeidersbeweging rekenschap zullen moeten geven aan hun aangeslotenen, die zullen niet bereid blijven stemmen te leveren aan de burgerij... Veel zal afhangen van de vooruitstrevende krachten in het ACW! Volgens mij kan het christelijk geloof een geloof zijn voor de bevrijdingsstrijd van de volkeren, een erkenning dat de strijd moet gevoerd worden tegen de gemeenschappelijke vijand, in één front, met respect voor ieders overtuiging...’

Op dat ogenblik draait de deur van het café wagenwijd open, jonge lachende gezichten traden binnen: Sooi, Mark en Joris. Ze droegen onder hun armen dikke rollen affiche nr. 7, klaar om te verdelen. Iedereen in het café gebruikte deze inval om de gatspieren los te weken. Karel tikte toch maar op de tafel om de aandacht terug naar zich toe te halen. ‘Ge ziet dat de jonge partijleden actief zijn en dat is nodig ook want daar is veel werk aan de winkel. Ik ga mijn betoog afronden. Als communisten weten wij dat de christelijke arbeiders in God geloven, maar daarom zijn het onze vijanden nog niet! Integendeel, het kunnen bondgenoten zijn: christenen die echter het kamp van de kapitalisten kiezen zijn vijanden. Het heeft niets te maken met godsdienst... Werken aan frontvorming is een niet gemakkelijke opdracht, doch het loont de moeite. Wij moeten een houding nastreven wars van elke vorm van sektarisme, we moeten met open oog en oor werken aan het beginsel van de voortdurende dialoog. Er zal een hetze tegen onze kandidaten en onze partij gevoerd worden, laat u niet beïnvloeden. Wij hebben een degelijk programma en een doel. De lijsttrekker is Miel Dullaert en die komt uit het democratische katholieke midden — hij is het bewijs van onze openheid. Hij wordt onmiddellijk gevolgd door Guido Verbuyst, een man die zijn sporen heeft verdiend in de actie met de huurders van sociale woningen, tegen de verhoging van de huurprijzen. Op onze lijst nr. 7 zijn huisvrouwen en arbeidsters uit de fabrieken vertegenwoordigd, daar zijn bedienden en dokwerkers die er hun plaats hebben, ook enkele syndicale militanten op onze lijst. Wij mogen terecht fier zijn op onze kandidaten. Ik ben ervan overtuigd dat als wij al onze krachten samenbundelen onze partij een gemeenteraadszetel in de wacht zal slepen — wie weet?... Maar wat er ook gebeuren mag, onze grootste overwinning is deze prachtige volle kandidatenlijst voor ons doel: het socialisme...’

Dat gebeurde praktisch nooit: Karel kreeg een staande ovatie, niet vanwege zijn welsprekendheid, maar omdat deze fijne man erin geslaagd was zijn overtuiging over te dragen aan hen.

Na deze start zijn de militanten van de rode garde wekenlang de straat opgegaan om hun boodschap uit te bazuinen. De radiowagen had de opdracht de mensen naar buiten te lokken, aan weerszijden van de straat deelden de militanten pamfletten uit, verkochten aan goedgezinden de Rode Vaan, daar werd nooit nagelaten te zeggen: ‘Stemt voor de goeien, voor nr. 7.’

Josephine en Paula kwamen in hun deuropening. ‘Kijk me daar eens Paula, ik wist niet dat er zoveel communisten waren in Sint Niklaas!’ ‘Maar Josephine, maar dat zijn allemaal jonge mensen, ik dacht dat die zich met geen politiek bezighielden!’

Ook de plaatselijke weekbladen konden moeilijk naast dat rode gevaar kijken. Op de officiële kiesborden moesten de communistische affiches wel geduld worden, hoe vies de CVP, de BSP, de liberalen en de volksunie ook keken. De vlammende roodgele affiches van de Pekingers hingen bijna zusterlijk naast die van de Moskovieters. In het weekblad van de socialisten ‘Voor Allen’, werden de communisten uitgescholden voor scheurmakers en stemmendieven. De nachtelijke plakkers van de KP stoorden zich daar niet aan, iedere goed zichtbare plaats werd bedekt met een knalrode nr. 7. Joris en Mark schoten de hoofdvogel: ze plakten de gevel van hun huis in de Tabakstraat eivol, geen kat die nog durfde beweren dat ze niet wist welke voorkeur de jonge bewoners hadden.

Karel Maes vertelde mij het volgende over dit historische moment van zijn partij: ‘Karel Schepens, lid van het federaalcomité uit Gent, ’n geboren Nieuwkerkenaar, ’n machinist van beroep, zou op ’n goeie zondag zijn familie komen bezoeken. Kameraad Schepens stapte van de trein in het Schapendorp. Was die man verrast toen hij over het stationneke doorliep — onze kameraad van Gent dacht dat hij bij een verkeerd station was afgestapt, overal zag hij die rode nr. 7 hangen. Hij vroeg zich af, wat is hier gebeurd? Wonen hier nu zoveel communisten? Kameraad Schepens liep door de Breedstraat, bereikte den Dries — overal affiches! Ik lichtte hem in: ‘Kameraad Schepens, dat plakwerk is het werk van een ploeg jonge communisten uit jeugdclub de ‘Spikkel’, die zijn niet bang om ’s nachts op straat te komen.’ En zo werd Schepens ingewijd in onze ondergrondse werking.

Onvermijdelijk naderde het uur van stemmentelling: 10 oktober 1976. De communistische partij behaalde 939 stemmen, helaas onvoldoende voor een gemeenteraadszetel. Polleke De Vidts werd verkozen tot burgemeester en zo bleef het familiestuk in zijn bezit. De eerste uren heerste er wel degelijk een grote en pijnlijke ontgoocheling bij Karels militanten en ook bij hem. Maar de ervaren veldwerker kon dat voor de buitenwereld redelijk verborgen houden. Zijn militanten sprak hij als volgt toe: ‘Kameraden, ik had het ook liever anders gewild, maar laten we eens onderzoeken wat de positieve resultaten van deze gemeenteraadsverkiezingen zijn. Ik ben nog nooit verkozen geweest, maar de volgende keer kom ik hopelijk weer op de verkiezingslijst. Ik zou het zo willen formuleren: duizend mensen die weten wat ze willen hebben ons hun stem gegeven, dus laat ons verder werken! We weten dat het niet zo gemakkelijk is.’

Maar wat Karel niet zei, dat was dat hij nog een eitje te pellen had met Freddy Willockx — lees dat maar in de Rode Vaan van 21 oktober 1976:

Palvu in de ring met Freddy Willockx (Rode Vaan 21 oktober 1976)

De gemeenteraadsverkiezingen zijn nu achter de rug. In een aantal artikelen willen wij ingaan op sommige politieke aspecten van de gevoerde campagnes. Vandaag hebben wij het over de door de BSP tegen onze partij gevoerde campagne, die nog voortduurt na de verkiezingen, bewijs daarvan het in de ‘Voor Allen’ van verleden week verschenen artikelen, waarop wij nog terugkomen. Opvallend feit voor iedereen is de ongelooflijk persoonlijke propaganda die gevoerd werd door Freddy Willockx, schepen en tegelijkertijd gewestelijk ABVV-secretaris. Deze heeft gemeend de BSP-propaganda te moeten concentreren op zijn persoon en hiervoor waren alle middelen goed. Hij ging zelfs zover persoonlijk getekende brieven te versturen naar duivenmelkers, met referentie op dat zijn vader of zijn grootvader ook nog duivenmelker is geweest. Platter kan het wel niet en dat voor iemand die zich regelmatig opwerpt als een democraat en socialist met principes. In ieder geval, zijn campagne heeft succes gehad want hij is erin geslaagd 4492 voorkeursstemmen op zijn naam te krijgen, dit is bijna de helft van het aantal stemmen dat de BSP verkregen heeft in Sint Niklaas.

Verder konden wij ook vaststellen dat voor de eerste maal in de BSP kandidaten toelating kregen om op eigen kosten persoonlijke propaganda te maken, waarvan dan Marcel Van Gysel, aannemer en mede-eigenaar van een immobiliënkantoor dan ook gretig gebruik van gemaakt heeft, wat hem 312 voorkeursstemmen opbracht en een gemeenteraadszetel. Goede syndicale militanten zoals bijvoorbeeld Jaures Van Hecke en Yvette Verbuyst die dag en nacht zich inzetten voor de goede zaak zijn geen miljonairs, kunnen zulke campagne niet voeren en werden dan ook niet verkozen. Het is treurig dat de BSP onder stimulans van Freddy Willockx zich op zulk pad heeft begeven.

Voor de zoveelste maal hebben wij moeten vaststellen dat het anticommunisme - dat bij de meeste sociaaldemocraten latent aanwezig is weer hoogtij heeft gevierd. Het toppunt van gemeenheid is nu het artikel dat verleden week verschenen is in het weekblad ‘Voor Allen’.

In dit artikel worden wij ervan beschuldigd dat wij ‘de BSP een vuistslag in het gezicht gegeven hebben’ door deel te nemen aan de verkiezingen. Traditiegetrouw telt men dan de 839 KBP-stemmen bij deze van de BSP en komt men dan tot het besluit dat door onze schuld de BSP maar 8 in plaats van 9 zetels veroverd heeft. Verder lezen wij dan: ‘Het gevolg van de tegen-beter-weten-in-politiek van de KPB is dat er tussen 1976 en 1982 1 linkse stem minder en 1 rechtse stem meer in de gemeenteraad zal te horen zijn. Indien de KPB indertijd wat verstandiger was geweest en onderhandelingen niet op zulk een stompzinnige manier had doen afspringen, dan zou nu reeds een brede basis zijn gelegd voor nauwere samenwerking tussen KPB en BSP. ‘Maar wat baten kaars en bril als de uil niet zien wil’.

Toen wij deze tekst onder ogen kregen twijfelden wij eraan of we wel goed gelezen hadden. Wij waren echter niet mis, het stond er. Hier kunnen wij niet meer spreken van een misverstand, hier wordt WELBEWUST GELOGEN en dit met de bedoeling de eerlijke socialistische militanten tegen ons op te zetten...

PALVU