Heirbaut Karel
Het levensverhaal van een veldwerker
Hoofdstuk 6


Zuid-Amerikanen in het Waasland

Ik zou nog willen terugkeren naar eind ’69 begin ’70. In het leven overlappen de gebeurtenissen elkaar meestal, maar als ik ze elkaar voortdurend zou laten doorkruisen zoals in de werkelijkheid, dan zou mijn boek voor u, lezer, hopeloos ingewikkeld worden. Vandaar deze flashback.

In een provinciestadje als Sint Niklaas gebeuren er weinig wereldschokkende dingen. Er kan toch niet alle dagen een koe van de maan glijden om de Sint Niklazenaren op hol te jagen, nietwaar?

De eerste vergadering van het Chilicomité werd plechtig geopend in de trouwzaal van het stadhuis onder de scheve blikken van burgemeester van Dorpe, oud Verdinazolid die over heel wat kapitaal beschikte en hij o.a. gebruikt had om de burgemeesterszetel van de ballonnenstad in de wacht te slepen - zo ongeveer naar het voorbeeld van Van Den Boeynants, die het met zijn miljoenen ooit tot eerste minister heeft geschopt. Chili was de laatste tijd regelmatig in het nieuws genomen, zowel linksvoetigen als rechtsen waren erg geïnteresseerd in de gebeurtenissen in Zuid-Amerika, ondanks die enorme afstand. De progressieve Waaslanders zagen op de tv dat de hoofdstad Santiago socialisten, linkse kristenen en communisten, hand in hand door de straten liepen - reden genoeg dus om wakker te liggen en het beentje af te kluiven.

Rosmarie, Karels vrouw, had hem voor deze uitzonderlijke plechtigheid ’n nieuwe stropdas gekocht en zijn wit hemd kundig platgestreken. Zij kende manliefs droom al te goed: het oprichten van zoveel mogelijk eenheidsfronten, bij voorkeur met socialisten, christenen en communisten samen.

Karel Maes kende de kinderziektes van het volksfront van voor de Spaanse burgeroorlog, heel wat boeken had hij daarover nagelezen. Het volksfront was in het jaar 1936 in Frankrijk tussen communisten en socialisten hoopvol gestart en helaas achteraf gestrand. Hier in ons eigen land had Collard vanuit een koekoeksnest tevergeefs om een travaillistisch front geroepen.

Nu in Chili, zonder officiële aanvraag en zonder veel geaarzel, staken mannen, vrouwen en boeren gezamenlijk hun vuist omhoog en lieten de wereld duidelijk weten dat zij dat rechtse gedoe beu waren. Zij sloten zich aaneen in een volksfront dat zij de naam gaven van ‘Unidad Popular.’ Salvador Allende was hun kopman, meer dan een miljoen stemmen had hij samengesprokkeld. Stof genoeg om Karel Maes in de zevende hemel van de revolutie te tillen. Persoonlijk had ik zo m’n reserves bij al die eenheidsfrontgedachten, men kan zoveel clubjes bij elkaar slaan en zoveel water in de wijn doen dat alleen nog watersmaak overblijft. In ieder geval, Karel Maes leefde in een blijde verwachtingsroes, de nieuwe hoop van de arbeidersklasse lag in Chili. Als trouwe supporter van de voetbal, wist hij dat Salvador Allende een grote kans maakte om de verkiezingsmatch van 1970 te winnen en het presidentschap. Deze spannende wedstrijd wou hij kost wat kost volgen. Hij was niet de enige, in vele huiskamers werd er gesupporterd voor Allende, unaniem werd hem veel geluk toegewenst bij de aftrap.

Een voorzitter voor het Chilicomité was zomaar niet uit de lucht komen vallen, noch was hij uit een toverdoosje gewipt. Cyriel De Bock was gepensioneerd onderwijzer van de jongensschool in Velle, een gehucht van de gemeente Temse. Cyriel, zowel stevig van bouw als van karakter en voorzien van een stevige bos grijze haren, had een zoon, Walter, die werkte in de wijngaard des heren in Bolivia, in de buurt van de hoofdstad La Paz. Cyriel genoot dus al een zekere reputatie. Ik had zijn zoon Walter leren kennen onder de kerktoren naast de Witte Molen in de sociale woningwijk van Don Bosco. Walter bezat menig talent en gebruikt dat ook overvloedig, hij schilderde, beeldhouwde, boetseerde en kon prachtig tekenen. Ik leerde hem kennen als de poppenkastspeler, als de schepper van de pop Oekedoeleke, lievelingspop van vele kinderen uit de wijk. Walter sneed kunstige marionetten voor het kerstspel ‘Waar de sterre bleef stille staan’ van Felix Timmermans. Zijn decors waren al even prachtige creaties. Dan was hij nog onderwijzer ook in het houten gebouw achter de Witte Molen.

Op zekere dag heeft Walter gezegd: ‘Het is hier gedaan met poppenkast spelen, ik wil voortaan op ’s werelds akker optreden. De grootst markt van België heb ik nu genoeg bewonderd, ik wil de wereld zien!’ Het zij zo.

Walter ging echter eerst nog wat studeren in het klooster van Gijzegem — achteraf werd dat weer bijgestuurd. Zo was dat nu altijd al geweest met deze man: eerst grondig voorbereiden.

Toen hij priester werd gewijd moest dat natuurlijk in onze parochie gevierd worden. Zijn poppenkastklanten uit vroegere tijden waren ondertussen enkele jaartjes ouder geworden, maar dit kon de feeststemming alleen maar verhogen. De dag dat de jonge priester zijn eremis opdroeg, was heel het kerkplein bevlagd. De vrouwen liepen verkleed in madame, en kleine en grote kinderen reikten Walter mooie bloemen aan op de trappen die naar het versierde kerkplein leidden. Zijn oude supporters uit de poppenkastperiode waren niet weinig fier dat de man van ‘Oekedoeleke’ naar Zuid-Amerika zou reizen om daar te gaan leven tussen de arme mensen. Zelfs de duivenmelkers die naar het duivenlokaal ‘Herleving’ reden met hun constateur, stapten af om een glimp van Walter op te vangen. Zij hadden gelijk, want zoiets gebeurde niet alle jaren. Parochianen zwaaiden naar hem, ook al kenden zij hem maar van hun kinderen. Pastoor De Pauw, ’n rosharige, zacht en zoet van temperament, voelde zijn borst zwellen, hij had in allerijl een door Walter gebeeldhouwde Christus aangekocht, niemand van de kerkgangers kon er naast kijken want hij hing op een ereplaats in de kerk. Wat deze jonge man deed was in de ogen van pastoor De Pauw een uitzonderlijke bovenmenselijke daad.

Ook papa De Bock en moeder Germaine waren terecht fier op hun zoon.

Wat er eigenlijk aan de hand was na zijn afreis naar Zuid-Amerika en in La Paz, dat wist geen mens tot opeens alle vrienden van Walter geconfronteerd werden met zijn schrijversschap. Niet zozeer de ontdekking van het zoveelste talent van deze man wekte verbazing, wel de hoeveelheid brieven, de pakken schrijfsels die hij stuurde naar zijn thuisfront. Het moet gezegd, het waren gepeperde brieven, ze stonden bol van harde, striemende maar ook strelende woorden. Landeigenaar noch kerkvorst ontsprongen de dans, zij kregen allemaal de bijl in hun nek. Hij beschreef in sombere kleuren de grauwe omgeving waarin de mensen leefden. Hij had het over de wreedheid van de militairen die elke opstandige mond dichtsnoerden. De geheime CIA-agenten schilderde hij af, zwart als de duivel. Als je Walters brieven las kon je vlak voor je ogen zien hoe de zevenkoppige draak de mensen uitzoog en hun grondstoffen roofde. Walters redenering, eenvoudig en glashelder, bewees dat in Bolivia de werkers op dezelfde fundamentele problemen stootten als die in ’t Waasland.

Karel Maes en andere leden van het Chilicomité, samen met vader Cyriel De Bock, voorzitter van het comité, beschouwden het dan hun onontkoombare plicht om al die waardevolle brieven van Walter ademloos door te woelen en te ontleden tot op het heen, zodat de komma’s en de punten verbleekten in de zon. Sandra en Chris zetten de kern ervan op stencil en Karel Maes hielp mee de revolutionaire schrijfsels te verduizendvoudigen. Al die zich geroepen voelden in het zoete Waasland om de wereld te hervormen, was moreel verplicht van deze geschriften te verslinden. Tijdens het lezen gloeide het rood der schaamte in de hals van de gevangen lezers. Ook ik werd gedwongen van eens grondig na te denken, een schuldgevoel maakte zich van mij meester. Wat zit gij hier in deze ‘welvaartsmaatschappij’ uw tijd te verprutsen? Ik voelde me een deserteur.

Toen, zonder enige verklaarbare reden kwam er een kentering. De postbode was minder zwaar geladen met Zuid-Amerikaanse brieven. Hij verscheen minder en minder in de straat Houten Schoen, het hof van Walters ouders. Karel Maes, een weinig ongerust, telefoneerde vanuit de Waterdienst naar vader Cyriel.

‘Hallo Cyriel, ik heb deze week wel een uurtje vrij om te stencilen.’

Zoals ge ziet, een tactische aanpak van Karel. De reactie van Cyriel vond slechts aarzelend zijn weg door de telefoonkabel. ‘Karel, tja, ze blijven iets langer onderweg... Misschien in onze Walter verplaatst... Ik laat wel iets horen.’

Na verloop van tijd besloot Karel van er zelf achteraan te gaan en hij informeerde bij zijn kameraad délégué op het postkantoor.

‘Jef, komen daar nog brieven door uit Zuid-Amerika? Want met die landen waar de militairen aan de macht zijn weet ge maar nooit.’ Bombeke antwoordde heel nuchter: ‘Neen Karel, daar is niets abnormaals onderweg. Waarom, is er iets?’

‘Neen, Jef, het was maar een vraag, ’t is vanavond partijvergadering.’ Het werd rustiger aan het brievenfront, bladstil zelfs. Mijnheer pastoor verademde nu de revolutionaire rakkers hun bron was uitgedroogd. Maar één begreep maar al te goed wat er zich ontwikkelde in dat verre Zuid-Amerika en dat was Germaine, de moeder van Walter. Zij kreeg wel degelijk brieven van haar zoon en las die in een veilig hoekje, stil en aandachtig, om nog beter aan te voelen welke innerlijke strijd haar zoon Walter in alle eenzaamheid voerde. Vanaf de eerste regels had zij als moeder al partij gekozen. ‘... Moeder, het spijt mij dat ge niet hier zijt bij mij... Ik voel me zo alleen... Het gaat boven mijn krachten... Moeder, ik heb het onderschat... Ik heb een schone Boliviaanse ontmoet... Ik vond bij haar volmaakte rust, ik werd naar haar toegetrokken... Ik, ik heb haar bloemmeke geplukt...’

Moeder Germaine was een prachtige vrouw, zowel van buiten als van binnen. Zij was vriendelijk en open en begiftigd met een scherpe geest en een vlotte tong, zodat elk gesprek met haar iets feestelijks kreeg. Ze bezat charme, warmte en een sterke persoonlijkheid.

Uren kon ik met haar praten, meestal in gezelschap van haar zonen — maar het liefst zonder Cyriel, hij was een meer gesloten man, een rechtlijnige. De avond voor haar plotselinge dood hadden wij nog samen een interessant gesprek gevoerd, zij had kaarten gekocht voor het toneelstuk ‘Mistero Buffo’ van Dario Fo gespeeld door de Internationale Nieuwe Scène, zij heeft het niet meer mogen zien.

Walters moeder stelde alles in het werk om haar onbekende schoondochter te ontvangen. Zij begon Spaans te leren, thuis, alle dagen een beetje. Volgens haar was dat het middel om goed contact te leggen. Germaine was geen ogenblik in paniek geweest, Walters vrouw zou welkom zijn in het grote huis verscholen in het groen in de wijk van de Houten Schoen. Cyriel had het moeilijker, die was gedeeltelijk zijn trapper kwijt, hij verzonk in sombere gedachten en bleef met zijn gedachten steken in de voor hem zo zonnige periode toen zijn zoon Walter vertrok als celibatair naar Bolivia. De vooraanstaanden van de katholieken, zowel in de parochie als in de stad, hadden vader De Bock uitgebreid proficiat gewenst: ‘Wat een eer, mijnheer De Bock!’ Het klonk nog altijd zo schoon in z’n oren. En nu keerde die Walter terug naar zijn vertrekpunt, vergezeld van vrouw en kind. Walter kwam thuis en Germaine nam de Boliviaanse in haar beschermde armen, ontving in een haven vol liefde en sprak haar toe in kunstmatig Spaans, de goede bedoelingen straalden van haar af.

Ik dacht, Walter heeft die zuidelijke Boliviaanse bloem meegebracht om haar over te planten in een kille noorderlijke kelder waar de zon praktisch nooit haar weg naartoe vindt, zou die bloem hier niet te vlug verwelken?

De pastoors hadden ondertussen de weg naar de Houten Schoen verleerd, zij stelden zich hartenloos op, hadden geen woorden meer. Voor hen was de jongeman mislukt, mislopen, door de knieën gezakt voor een vrouw. Onze pastoor gedroeg zich zo ongeveer als de supporters van Jean-Marie Pfaff, de keeper van het Belgische voetbalelftal: zo lang hij overwinningen behaald en zijn netten ongeschonden blijven, juichen de supporters, maar wacht als er niets meer is om toe te juichen, keren ze hun rug naar hun voormalige held. Germaine toonde meer begrip dan onze bedienaars van onze moeder de heilige kerk. Haar zoon had risico genomen, zijn jong leven en gezondheid in de schaal geworpen voor zijn ideaal. Germaine was noch verbitterd noch ontgoocheld geweest toen het hem boven het hoofd begon te groeien. Luidop dacht zij: ‘Heren pastoors, waar bazelt ge dan over, als ge beweert dat Gods wegen ondoorgrondelijk zijn? Waarom niet vroeger gekeken in uw glazen bol?’

Ongenadig draaide de wereldbol verder, de vreemde agressors in Vietnam stuitten meer en meer op het verzet van de Vietkong, stap voor stap werden de invallers naar de zee gedreven. Chili stond nog elke dag centraal in de radioberichten. Karel Maes en zijn kameraden van de kleine partijcel bereidden zich voor op de verkiezingen in Chili, alsof zij de uitslag van hieruit konden beïnvloeden. Voor hen moest 11 september 1970 de overwinningsdag worden van de Unidad Popular. Salvador Allende had de wind in de zeilen. Karel beschouwde het als zijn plicht om de pamflettenmolen op volle toeren te laten draaien. Het programma van de Unidad Popular sprak de Chilenen en Karel erg aan:

‘Geeft de grond aan de boeren die hem zullen bewerken tot hun eigen voordeel en voor dat van ons allen. Die bandieten van grootgrondbezitters hebben lang genoeg het zweet van de landarbeiders voor zich opgeëist.

Als het volk de overwinning behaald bij de verkiezingen, krijgen de kinderen allemaal een paar nieuwe schoenen en elke dag zoetemelkpap zodat zij zonder honger ’s avonds in het bed gestopt kunnen worden. Wij zullen vele onderwijsploegen vormen en ze sturen naar uw dorpen, ’t zal goed zijn dat zowel kinderen als ouderlingen kunnen lezen en schrijven. We plaatsen bovendien op alle hoeken van de straat ’n radio. De multinationals van de kopermijnen hebben lang genoeg de scepter gezwaaid, een volksregering zal ze nationaliseren en het geld ten goede doen komen aan de bevolking...’

Als Karel geen communist geweest was, zou hij ongetwijfeld elke dag een kaars hebben laten branden tot die mensen daar ver over zee het naar hun zin hadden.

In sommige middens is het nu eenmaal de gewoonte om naar de verklaring van de dingen te zoeken. Ik weet ook dat de liefde tot Zuid-Amerika of tot enig ander continent dikwijls loopt via sterke persoonlijkheden. In het Waasland werd er ooit ’n kleine op de wereld gezet en niets bij de geboorte had laten vermoeden dat het allemaal zo’n draai zou nemen. De wieg van Frans Wuytack stond in de schaduw van Terekens kerktoren in Sint Niklaas en dus was hij afstammeling van de ‘rapenvreters’, bijnaam van de Sint Niklazenaars. Hij liep school tot zijn veertiende, alle kattenkwaad was hem lief en toen de tijd was aangebroken om uit werken te gaan belandde Frans op de scheepswerf Boel te Temse als nagelheetter, bij de klinkers die bij middel van de gloeiende nagels de spanten en de huidplaten van het schip samenklonken, zo kwam de jonge Frans in het helse lawaai terecht. Na ’n tijd had hij de zaak bekeken en ging werken bij Engels de smid, op ’t Rooske te Temse. De jonge knaap was een zeer handig iemand en vond redelijk vlug zijn weg. Tot op zekere dag in zeer wondere omstandigheden begon Jezus Christus, Frans allergrootste patroon, hem in de oren te blazen: ‘Frans, laat die hamer vallen, niet op uw tenen, mannen zoals gij kom ik nog te kort om in mijn wijngaard te werken... kom aarzel niet, beter laat dan nooit... Vrijen, Frans, trouwen, dat is niets voor u man, ge zijt nooit verder geweest dan Terekens Kerk.’

Vooral dat laatste zinneke van zijne grote baas Ons Heer begon in z’n kop te spelen. Volgzaam zoals hij was belde hij aan de kloosterpoort te Drongen, zijn valiesje in de linkerhand. De tamelijk oude poortwachter vroeg aan Frans of hij zich niet vergist had van poort.

‘Neen beste vriend, ik ben een late roeping, maar de laatsten zullen de eersten zijn.’

Eens zijn achterstand in de kerkelijke geheimenissen opgehaald, werd Frans doorgesast naar het Groot Seminarie in Gent. Na een degelijke hersenspoeling van enkele jaren werd Frans tot pastoor gewijd. Eens zijn opleiding achter de rug kreeg de goed geknede soldaat van Christus het weer benauwd, hij waande zich hier in een kabouterland zonder Sneeuwwitje.

‘Ik ga hier weg, mijn vleugels uitslaan. Ook al zie ik de mensen van Tereken nog zo graag, ik heb alle O.L.Vrouw-kapellekes van het Waasland geteld, ik moet weg.

Op ’n schone dag was het dan zover, de ontstuimige had ’n vliegtuigticket besteld naar Venezuela. De zilveren vogel met Frans erin landde in de hoofdstad Caracas. In het begin was het eerst wat aftasten, maar al gauw werd Frans verliefd op het land en nog veel meer op het volk. Misschien lag de oorzaak bij de zon in de blauwe wolkenloze hemel of bij de romantische maneschijn, die altijd zo amoureus inwerkt op dichterlijke zielen. Frans legde de lat niet te hoog, voor hem was het voldoende als hij het brood kon delen met de mensen uit de bario’s. Hij leerde hun grauwe armoede kennen en hij vervloekte die samen met hen, want de mensen waren er door de schuld van anderen aan vastgekluisterd. Hij trachtte samen met de verworpenen een aangename wereld voor te bereiden waar muziek en feestmaal zouden klaarstaan en, waar ze echt dakpannen boven hun hoofd zouden hebben. Frans was een aantrekkelijk man, met zijn vriendelijke bruine ogen keek hij ondeugend naar de mensen van goede wil. Hij hield van alle berooide mensen. Frans was gene reus maar toch goed uit de kluiten gewassen en een handige vent die vele karweien tot een goed einde kon brengen. De jonge priester was ongewild een charmeur, de vrouwen liepen storm, doch Frans waakte zoals het hoorde over zijn celibataire belofte.

Militairen bezitten gewoonlijk spitse neuzen en scherpe oren en dat was ook het geval in Venezuela. Al na enkele maanden begonnen geheime agenten Wuytack te schaduwen en rapporteerden ze alles wat zij konden onderscheppen aan hun overste.

‘Die Belgische priester Wuytack is een zeer handig en gevaarlijk man, hij is een geboren agitator, hij slaagt erin het volk op te jutten. Alles wijst erop dat hij contacten heeft met terroristen, communisten enz. Beroepshalve moeten wij rapporteren dat deze vreemdeling moet beschouwd worden als staatsgevaarlijk.’

De regeringsambtenaren redeneerden dat iemand die elk ogenblik de lont aan het kruitvat kan steken, best zo snel mogelijk verwijderd wordt. Zij arresteerden Wuytack zonder pardon en zetten hem zonder schoenen en zonder vest in een vliegtuig dat regelrecht naar de stad van Boudewijn vloog.

De hervormers van het Waasland verwelkomden Frans als een held zonder schoenen. Hij kende nu het klappen van de zweep en kon zijn toehoorders in het overvolle ‘Centrum’ aan de markt animeren en activeren. Frans vertelde boeiende verhalen over Zuid-Amerika, deed de realiteit nooit geweld aan, nam zijn bochten als een rasecht verteller, vergat de sterke kruiden niet en stelde er zijn fantasieën en droombeelden naast.

Nu hij dan toch weer terechtgekomen was in zijn provinciestadje, wierp Frans zich hals over kop in alle mogelijke strijdcomités, om zo vlug mogelijk op te blazen, d.w.z. achter de tafels duldde hij geen voorzitter meer, schatbewaarders of secretarissen, al die geëikte vormen konden hem gestolen worden. ‘De mens is poedelnaakt op de wereld gekomen, waarom dan al die strepen en sterren?’ en ‘Weg met de bureaucraten! Geen woorden maar daden!’ Dat zei Frans. Het kon hem geen barst schelen met wie hij samenwerkte, communisten, socialisten of warmwatervissen, als het doel van hun streven maar zuiver was en gericht op gerechtigheid, menselijkheid en vrede. Ooit zou hij teruggaan naar Zuid-Amerika, dat stond als een paal boven water.

Karel Maes de communist wist nauwelijks waar hij Frans moest indelen, en dat was toch een belangrijke zorg voor een partijman. Voor hem als partijlid lag de lijn uitgestippeld: het socialisme was zijn doel, de Sovjet-Unie de kracht die de volkeren naar de weg kon helpen eerst door hun voorbeeld en nu door hun wereldmacht. Voor Karel Maes was het syndicaat de massaorganisatie waarin alle werkers thuishoorden. Het bleef een probleem: Frans Wuytack de sociaal bewogen man, paste in geen enkel laatje. Tenslotte besloot Karel van hem maar te klasseren bij de ‘nietsers’ bij degenen zonder politieke lijn — die trouwens nogal goed vertegenwoordigd waren in het Alarmcomité. Dat Frans een heel bruikbaar element was in de klassenstrijd, dat moest hij absoluut erkennen.

De terugkeer van Frans Wuytack had heel wat deining veroorzaakt onder de parochiale aanhangsels van onze moeder de heilige kerk. In hun ogen bracht Frans het provinciestadje in opspraak, hij was de zwarte plek op het maagdelijke kleed. Als priesters en zusters uit een, land worden gebannen, dan krijgt die wreedaardige regering de naam van kerkvervolgers en dan worden de sukkels bedacht met een pot bloemen. Maar het geval Wuytack was iets totaal anders, kerkelijk gezegenden konden hem moeilijk beschouwen als een martelaar want hij was nog springlevend. Als je zo op je eentje wordt buitengegooid, dan moet er toch stront aan de stok zijn, ja toch! De pastoor van Tereken daarentegen maakte zich daar allemaal geen zorgen over. ‘Ons Heerke heeft zijn werk goed gedaan. Hij heeft, omdat we ons niet zouden vervelen, verschillende soorten mensen geschapen en ’t is best mogelijk dat Frans het Evangelie anders leest dan zijn pastoor — in de kerk zijn er door de eeuwen heen altijd al potstampers geweest.’ en ‘Het zal wel koelen zonder blazen.’

Maar de ware beschermers van het geloof kenden noch rust noch duur en om hun geweten te sussen telefoneerden zij naar de bisschop. Daar was zelfs een delegatie die aan de bel ging hangen van het bisschoppelijk paleis in Gent.

De jongste meid deed open.

‘Juffrouw, ’t is hier een delegatie van Sint Niklaas, mijnheer de bisschop weet ervan.’

Ze werden binnengeleid in een grote stille spreekkamer ingericht met sjieke antieke meubelen. Van Peteghem, de lange grijze gemijterde luisterde verveeld. Mijnheer Van Knoesels voerde het woord. ‘Excellentie, echt waar, Wuytack is het zwarte schaap dat rondloopt in onze witte gelovige kudde, hier is een lijstje van al zijn pekelzonden. Alle weekends stapt die op in een betoging, zingt en roept slogans en mijnheer de bisschop, wat hij zingt zijn zeker geen kerstliederen. Wij hebben het laten controleren, hij komt veel in dat slechte café ‘Dry Matrozen’ in gezelschap van Karel Maes en dat is ’n echte communist!’ De bisschop stond verveeld op, stelde een vraag: ‘Wat denkt hij over abortusopvattingen?’ De hele delegatie stond perplex. ‘... maar dat is het juist! Wij weten niet wat hij daarover denkt, mijnheer de bisschop!’ ‘Heren, uw bisschop moet zijn tijd zo efficiënt mogelijk gebruiken, ik moet me nog voorbereiden op een ontmoeting met de ‘Dolle mina’. Goed. Denk eraan: in de hemel zal er meer vreugde heersen voor één bekeerling dan voor 100 rechtvaardigen. Waakt en bidt, vandaag of morgen valt die beeldenstormer door de mand, de kerkmolen draait langzaam maar fijn!’

Als een dwaallicht zweefde Frans over het Vlaamse land, tot diep in Wallonië zelfs tot over de grens naar Frankrijk, naar de kerncentrale van Chooz. Venezuela en zijn bario’s kon hij maar niet uit zijn gedachten zetten. De mensen van Zuid-Amerika hadden hem liefelijk gevangen in hun netten, nooit raakte hij over hen uitgepraat en ook niet over de innerlijke en uiterlijke schoonheid van bronzen vrouwen. ‘Ge zoude ze moeten zien lachen, praten, dansen, ge zou moeten horen hoe ontroerend ze zingen en meemaken hoe diep ze rouwen bij een begrafenis. Frans kon in een paar zinnen de mannen zo uittekenen, dat ze levend voor je stonden. Frans keek uit naar de dag waarop hij zou kunnen terugkeren, alleen daar zou hij zijn verlangen kunnen stillen.

Ondertussen woelde de volksoorlog in alle hevigheid verder in Vietnam, ondanks het feit dat de slachtpartijen van de Amerikanen door alle volkeren werden veroordeeld. Zelfs het Amerikaanse volk met afgrijzen vervuld. Bijna in alle landen van de wereld gingen de solidariteitsbetogingen onvermoeid verder ter ondersteuning van het Vietnamese volk. Karel Maes was één van die vlijtige mieren in deze beweging.

Zoals menig arbeider in de fabrieken, zo volgde ik samen met de scheepsbouwers op de Boelwerf in Temse aan de Schelde, de strijd van de eerste marxistische president van Chili, Salvador Allende en het Chileense volk. Allende was mede dank zij de steun van een aantal christendemocraten verkozen. Maar nauwelijks enkele maanden later, toen de president er werk van maakte om maatregelen uit te vaardigen ten voordele van het volk, brak het rechtse geweld los gesteund door de bewakers van de wereldvrede. Amerika stuurde zijn geheime agenten om het land te helpen ondermijnen. De christendemocraten speelden dubbelspel en de zevenkoppige draak begon zijn staart te roeren. De media gingen in de aanval. Alle daden die de Chileense President stelde werden omhuld met een krans van verdachtmaking. ‘Zien jullie niet Chilenen dat hij jullie misbruikt?’ en is hij soms niet de kameraad van Fidel Castro, vazal van Moskou die alle bevelen van het Kremlin opvolgd?’ Alle middelen, alle bruikbare roddels waren welkom in de verdachtmakingscampagne, de president moest uit het zadel gelicht. Door stakingen trachtten de rechtsen het land te ontredderen.

Voor Karel Maes stonden op het wereldfront Vietnam en Chili centraal want daar werd de ongenadige strijd tussen de imperialistische krachten en de vrijheidsstrijders uitgevochten. Daar was de wereldscène, iedereen kon toekijken of de handen uit de mouwen steken.

In alle stilte was Frans Wuytack zich aan het voorbereiden om naar Venezuela te reizen. Al was hij door die regering ‘persona no grata’ verklaard, geen ketens waren bij machte om hem van zijn doel af te houden. Onder andere mijn dochter Trees en ik waren uitgenodigd op het bescheiden afscheidssouper, hij Kris en John in de Uilestraat. Frans zou ’s anderendaags vertrekken naar zijn land van verlangen langs clandestiene wegen. Kris, onze gastvrouw, was een jonge lenige vrouw, ‘Passeur’ in de damesvolleybalploeg ‘Sindas’. Zij keek met klare open ogen de wijde wereld in. Zij had donkerblond lang fluitjeshaar dat tot op haar rug hing. John haar man, maatschappelijk werker van beroep, verdiende zijn kost als bediende in Brussel. Hij droeg ’n zwarte baard en op zijn brede neus stond ’n zware donkere bril. John was een forsig gebouwde atleet die volleybal en voetbal speelde. Waarom juist deze twee jonggehuwden het afscheidssouper organiseerden, had een diepere reden.

De liefde zal altijd zijn raadsels hebben, wie zal er achter komen wanneer en waarom die en die mensenkinderen op elkaar verliefd worden, wat ze zien als ze voor het eerst in elkaars ogen kijken, wie zal hun voldoening begrijpen wanneer ze elkaar kussen en strelen en controleren of alle onderdelen intact zijn, om het liefdesspel te kunnen spelen? Chris en John zal het de sterren en de maan geweest zijn die getuigen waren, hun liefde zou vaste wortel schieten. Beiden waren altijd in elkaars gezelschap te zien. Kwam toevallig goed uit, Chris was volleybalster en John trainer van de ploeg. Bovendien was hij achterspeler bij de voetbalclub ‘de zwarte parels’. Het verliefde stel had besloten van zich in geen geval op te sluiten in een eigen wereldje. Hoeveel ze ook van elkaar hielden, een eilandje met hun twee vonden ze veel te eenzaam. Als kinderen, als studenten van hun tijd waren ze gebeten door de microbe van de meirevolte in Frankrijk, de oude gewaden moesten maar afgelegd worden. Chris en John vaarden op de lentestroom, zij droomden van een pannenkoekenhuisje en een tuintje vol marsepeinbloemen. Ze waren niet van plan van de trein te missen en daarom deden zij bescheiden hun intrede in het Chilicomité en vervoegden de hervormers van het Waasland. Hun liefde was opengebloeid, zij waren naar elkaar toe gegroeid als slingerplanten. Iedereen in café ‘Dry Matrozen’ kon dit steeds met hun eigen ogen constateren.

Op ’n zachte lenteavond toen de katten aan ’t miauwen waren viel, tussen Chris en John het verlossende woord. Wat gaan we doen: samenwonen of trouwen? Was dat dan zo’n groot verschil? Trouwen was voor veel jonge mensen iets uit vervlogen tijden, de meesten zagen de oplossing in ‘Laat het ons maar eerst eens proberen?’ De twee verliefden hakten de knoop door: ‘Als wij eraan beginnen dan is het voor immer en altijd.’ Dat was durven, hè! Hun beslissing was voor de vrienden van het Alarmcomité geen verrassing. ‘Dat was te verwachten’, zei Pol de cafébaas, ‘Het verbaasd mij nog dat zij zolang hebben gewacht, Frans, dat is een klus voor u...’

Doch, de trouwlustigen waren er nog niet helemaal uit: ‘John, zouden we wel trouwen voor de kerk?’

‘Chris, welke pastoor is daar goed genoeg voor?’

Hoelang zij ook piekerden, voor hen was er maar één die dat kon en dat was Frans Wuytack, die zou hen trouwen en géén ander, anders moest de kerk van Rome het maar zonder hen doen.

Toen Frans de vraag gesteld kreeg moest hij toch even slikken, al klonk het zoet in zijn oren en vleide het hem dat twee jonge mensen op hem een beroep deden. Zijn antwoord was ontwijkend: ‘Chris, John, ge weet dat ik zoiets graag zou doen, maar daar is wel een probleem. Mijn bisschop Van Peteghem oordeelt daar namelijk anders naar. Volgens wat ik laatst van hem heb vernomen, blijkt dat ik niet zou lopen in de traditionele lijn van de kerk. De bisschop heeft mij verbod opgelegd, ik mag geen biecht meer horen, geen huwelijken inzegenen...’ Frans zweeg en verzonk even in gedachten. ‘Maar’ vervolgde hij, ‘ik heb ook geleerd tijdens mijn priesteropleiding, ‘priester blijft gij tot in eeuwigheid’ dus dat zal voor mij ook wel van toepassing zijn. Is het goed dat ik u morgen mijn antwoord geef? Ik wil er toch eerst even ‘mijn’ Grote Baas over aanspreken!’ Frans lachte.

Chris en John wisten wie hij hiermee bedoelde. ‘John, hij doet het hoor’, vertrouwde Chris op haar overtuiging.

Frans Wuytack, diep gelovig man hield zijn belofte, trok zich even terug en richtte zich tot de hemel: ‘Heerke, u kent het probleem, u die alles doorgrondt en tot in de diepste puttekes ziet, ook in dat van mijn ziel, wat moet ik doen?’

Hij moest niet lang wachten. ‘Wel, wel Frans, dat is een verrassing van groot kaliber. Waarom komt gij mij dat vragen? Dat is toch uw gewoonte niet. Meestal stelt gij eerst de daad en als de potten gebroken zijn dan moet ik ze lijmen. Uw bisschop stelt u op de proef, zal hij het toch durven?’

Frans reageerde heel zenuwachtig: ‘Maar Heerke, dit huwelijk is een noodgeval, hè, ik bedoel niet dat Chris in verwachting is hoor.’

‘Frans mijn zoon, wees kalm. Toen ik hier op aarde rondliep waren er verschillende apostelen getrouwd, achter mijne rug hebben ze dat veranderd. Waarom dat weet ik ook niet. Misschien zou Van Peteghem ook de pil nemen moest hij met zes kinderen op zijne schoot zitten. Maar kom, hij doet zijn best. Zeg niets en trouw die twee tortelduifjes Chris en John, zeg hem dat ze van hun huwelijk geen duivenkot maken.’

Frans was al rechtgeveerd om naar het jonge koppel te snellen, doch hield zijn stap nog even in. ‘Zeg Heerke, voor uw goede raad, ik kan u wel geen garantiebon geven, maar ik denk dat het tussen die twee wel dik in orde komt.’

Frans en de geliefden spraken af dat de inzegening zou plaatsvinden in het noodkerkje van de Heilige Theresia in de wijk ‘De Raap’. Niks, geen tromgeroffel. De avond was al neergestreken over de daken toen het toekomstige paartje, omringd door enkele vrienden die van de samenzwering op de hoogte gebracht waren, voor een gesloten kerkdeur stonden. Frans liep de benen van zijn lijf tot hij de sleutel eindelijk vond bij de stoeltjeszetter in de straat. De kerk was praktisch onverlicht, dat verhoogde de geheimzinnigheid natuurlijk. Iets doen tegen het gebruikelijke in heeft altijd zijn charme. Frans maakte van de trouwplechtigheid iets speciaals, ook al vergat hij enkele onbelangrijke teksten. Gelukkig had Chris voor trouwringen gezorgd. De priester hielp ze met genoegen over de ringvingers schuiven. Hoe schoon, zacht en helder klonk hun jawoord in dat kleine onverlichte kerkje. Voor zijn geestelijk bovennatuurlijk werk kreeg de bedienaar van het sacrament een dikke kus van de bruid en een stevige pol van de bruidegom.

Het versgebakken paar zweefde op vleugels door de straten, stopten nergens voor het rode licht, want in de Stationstraat, daar was het te doen, in de feestzaal had zich spontaan een onthaalcomité gevormd: al de glimmende gezonde brokken van de ‘Sinda’s’ ploeg, Karel Maes en zijn Rosmarie in het midden met een tuil rode anjers, naast hen Riet en Lowie die enkele maanden daarvoor waren getrouwd — het geluk liep van hun lijf, het was hun aan te zien.

Hoe het feest verder verliep is van minder belang. De tijd deed vaststellen dat Frans straffe inzegeningslijm had gebruikt, want hun huwelijk strandde niet, zij kregen een dochter Els en een zoon Tom. Zie daar dus waarom deze twee er zo op gesteld waren om het laatste avondmaal voor Frans te bereiden. Tijdens de feestelijke dis werd er zogezegd spontaan gedaan, het kon niet in de schoenen geschoven worden van de gastvrouw dat de sfeer iets geforceerds lag — daar bleven teveel vragen hangen boven de soepkom en het frisse bier. Iedereen kende Frans en zijn literkes avontuurlijk bloed, zijn passie voor toeval en spontaniteit. Had hij alles wel zo goed voorbereid als hij beweerde? Zijn vier disgenoten twijfelden daar zéér sterk aan.

Frans keerde nog veel sneller terug dan dat wij verwacht hadden. Nauwelijks was hij vertrokken of hij stond weer in Brussel. Wat was er gebeurd? Onze zwerver had nog maar net zijn linkervoet op de Venezuelaanse bodem gezet of de militairen hadden hem vastgegrabbeld. De regeringsambtenaren hadden hem in een vliegtuig gestopt en toegesnauwd: ‘Senor Wuytack, dit wordt voor u de laatste keer dat u gratis en levend naar Brussel vliegt!’ Zo keerde Frans op zijn sloffen terug naar het Waasland. Hij was net op tijd terug want hier was er ook wat op til.

Frans Wuytack trouwde enkele jaren na de dokstaking met Leen. Hij is niet als een dief in de nacht getrouwd, wel al z’n vrienden en kennissen waren uitgenodigd. Daar was zelf een bevriend priester die hun huwelijk heeft ingezegend, ook al riskeerde die de banvloek van de bisschop. Leen bracht twee kinderen ter wereld, een zoon Fabio en een dochter Serena. Op ’n mooie dag is het hele gezin naar Porto-Rico vertrokken om daar te leven en te werken in de tabaksoogst en de bananenvelden en... te beeldhouwen...

Een flexibele terugsprong

In 1971 waren de scheepshouwers op de Boelwerf ook in staking gegaan en wel voor 11 weken, dus, niet al onze hersencellen waren op de wereldpolitiek geconcentreerd.

Het was het eeuwig teugkerend liedje van het gevecht tussen petten en hoeden. In het stakerscomité zat je in de meest gunstige positie, om een goed inzicht en overzicht te krijgen. Hele taferelen ontvouwden zich aan de poort van de werf. Karel Maes, beladen met pamfletten en in gezelschap van enkele partijgenoten, deelde geschriften uit aan de stakers en toen stak er vanuit Antwerpen een wervelwind de Schelde over... Zij stelden zich voor aan de scheepshouwers — niet aan Karel Maes — als ‘Alle macht aan de arbeiders’ beweerden dat zij de echte communisten waren, de volgelingen van Mao. Ze verkondigden dat de communisten die aanleunden bij Moskou de valse communisten waren. De vakbondsleiders waren verraders van de arbeidersklasse en daar moest zo spoedig mogelijk ’n knalrode vakbond opgericht worden. Zij zouden de zaatmannen van Temse meteen eens leren staken, want zij hadden ’t een en ’t ander geleerd aan de koolmijnen. Dat Karel Maes zich in zijn communist-zijn gekwetst voelde was overduidelijk, maar de nieuwkomers van de markt verdringen, dat kon hij niet, de straat was vrij voor iedereen. Hij kreeg het vooral aan de stok met een fijn graatmager vrouwtje, Wieske de Roeck. Zij hanteerde een fijn geslepen Amadatong. Karel liet de kaas niet van tussen zijne boterham nemen. ‘Wieske, gij komt van de katholieke universiteit van Leuven, gaan de studentjes de zaatmannen leren staken? Dat zou ik wel eens willen meemaken, dat is interessant!’

Wieske repliceerde snel, zij richtte zich tot de omstanders en stak een pamflet in de hoogte, zodat elke staker in de omgeving het goed kon zien.

‘Kijk hier eens valse communisten!’ De bovenrand van het druksel vertoonde ’n band met vijf koppen, vijf rode goden: Marx, Engels, Lenin, Stalin en Mao. ‘Ik heb al de werken van deze knappe koppen gelezen in een spoedcursus.’ Wieske deed een stap dichter tot bij de stakers, die wel degelijk een van de koppen herkenden vanuit de gazet, de kop was van Stalin en zoveel goeds konden ze zich daar niet over herinneren.

Karel Maes die zich niet in de hoek wilde laten duwen, fluisterde zacht in Wieskes oor, maar net luid genoeg opdat de omstaanders het konden opsnuiven: ‘Wieske, is het waar dat president Nixon naar Peking is geweest? Daar zou een coca-cola-akkoord zijn afgesloten? Voortaan zullen de Chinezen verplicht worden van coca-cola te drinken, wat uiteraard een grote sprong voorwaarts betekent voor de frisdrankmultionals!’

Een ding hadden de stakende scheepshouwers in alle geval begrepen: de moskovieters en de Pekingers bekampten elkaar in ’t midden op de straat.

Het Alarmcomité had een voor de hand liggende beslissing genomen. Ze vonden de stakers van de Boelwerf volwassen genoeg om hun eigen boontjes te doppen, maar, indien zij hulp konden gebruiken, dan bood het comité zijn diensten graag aan. Aan elke staking komt een einde en de moeilijkste periode is die na een staking: de periode van repressie vanwege de directie en het zich herstellen van de opgelopen ontgoocheling.

Ondertussen had rechts in Chili het offensief ingezet met alle kracht. De complotteurs smeedden duistere plannen, de mijnwerkersbazen en de geheime agenten van de CIA vonden elkaar. De generaals en leiders van de christendemocraten waren tot alles bereid. De eigenaars van de vrachtwagens die heel het vervoer in Chili beheersten lokte stakingen uit, het verlies van de eigenaars zou wel gecompenseerd worden langs aan het oog onttrokken kanalen.

Het plan was vrij eenvoudig. ‘Wij steken zelf het huis in brand en daarna schreeuwen we iedereen wakker en roepen om de brandweer! Wij zullen onvermijdelijk als eersten aankomen en kunnen dan nog wat treuzelen voor het blussen. De kans is groot dat het volk ons even zal inhalen en begroeten als de redders die opnieuw de rust hebben gebracht in het land.’

De eerste klap die de complotteurs de economie toebrachten was de wereldprijzen van het koper te laten dalen, wat één miljard dollar minder inkomen betekende voor de staat. Daarop gingen de transporteigenaars in staking zodat het hele land lamgelegd werd. Meteen begonnen de prijzen van de meest noodzakelijke producten naar ongekende hoogten te stijgen. Na zo een degelijke voorbereiding was het niet zo moeilijk meer om een aanzienlijk deel van de misnoegde bevolking op te jutten tegen de regering. De vette burgerman nam dan de leiding van de betoging met het vooruitzicht van voor de bewezen diensten beloond te worden. Tegelijk met de complete ontreddering brak ook het huilconcert los in radio, tv en dagbladen: ‘Chili moet gered worden van de ondergang, het Chileense volk mag nooit het slachtoffer worden van de bloedige dictatuur van het proletariaat. Mensen, u moet eens kijken wat er allemaal gebeurt achter het ijzeren gordijn, in Polen enz. Onze generaals zijn bereid om zich als een lam te laten offeren op het altaar van het vaderland! De christen democraten zullen hen zegenen met het wijwater van de paus van Rome. Wanneer fascistische knokploegen terreur zaaien in Santiago, knijp dan een oogje dicht a.u.b.’

Op die manier liep het natuurlijk helemaal in de soep. Rechts keek verlangend uit naar de 6de maart van 1973, bij welke verkiezingen zij die Unidad Popular zouden kunnen afstraffen. Eerst hadden zij het volk de knijper op de neus gezet, nu moest het nog door de knieën zakken. Maar het tegendeel werd bewaarheid: Unidad Popular behaalde 43 % van de stemmen, nog 7 % meer dan bij de laatste presidentsverkiezingen! De scheepsbouwers en de werkers in de fabrieken waren door het dolle heen: Karel Maes is die dag niet komen opdagen op het stadhuis, hij moest het vieren met zijn Rosmarie.

Als het volk juicht en jubelt, dan grolt gewoonlijk de zevenkoppige draad, dan knarsetanden de heren en dames die getooid zijn met goud en briljanten.

De kepies en sterrendragers zworen Salvador Allende naar het leven te staan. Het loflied op de democratie mag slechts gezongen worden als het gouden eieren opbrengt voor de macht en dus werd het verwezen naar de vuilbak, onder luid ‘te wapen’-geroep. Door Allende waren de voorwaarden om het volk te blijven uitzuigen in het gedrang gekomen, dus sloeg de draak alarm om zijn bezit te redden voor de toekomst. In het Chilicomité voelde men de bedreiging aan de toppen van onze vingers: in de huiskamers werd er met bezorgde blik naar de tv-beelden gekeken. In ons achterhoofd fluisterde ‘nooit zullen de bazen dulden dat de werkers een vinger in de pap krijgen.’

Karel Maes verademde toen hij arriveerde in het voetbalstadion van Oost-Berlijn. Op 28 juli 1973 had daar namelijk het tiende wereldjeugdfestival plaats. Karel mist nooit een festival sinds de dag dat hij daar zijn hart verloor aan Rosmarie. De internationale jeugdontmoeting stond in het teken van de vriendschap en de vrede en in het teken van de solidariteit met alle volkeren die hun leven inzetten voor gerechtigheid en vrijheid. Vanuit vijf continenten, vanuit alle hoeken van de wereld dus waren mensen met hetzelfde levensdoel hier samengekomen. Karel voelde zich tevreden omdat hij erin geslaagd was enkele jonge mensen uit de Tabakstraat uit het Waasland te overtuigen van deel te nemen aan deze socialistische verbroedering. Hij formuleerde het simpel: ‘Wie wil weten en meemaken wat solidariteit en socialisme inhouden, die is er op zijn plaats op het wereldjeugdfestival.’ Naast hem, in de schaduw van de tribune, stond zijn vrouw en zoon, maar ook Hilair de Roeck, de godsdienstleraar die het trotskisme de rug had toegekeerd en overgestapt was naar de communistische partij. Dit was grotendeels het resultaat, het monnikenwerk van de rode priester Maes. Want zo eenvoudig was het niet om een rood zielleke te winnen in het Waasland, een gewest gedomineerd door katholieken en in mindere mate door socialisten en vlaamsnationalisten.

Zowel Hilair als Karel hadden tegen hun gewoonte in hun vest in het hotel achtergelaten, hun hemdsmouwen hadden ze opgerold. Karels fijngebouwde neus wees in de richting van waaruit de defilerende zouden komen. Hilaire was kleiner dan Karel, op zijn vlakke gezicht stond de spanning geschreven, want zijn verwachtingen lagen zeer hoog, zo was het altijd al bij hem geweest, eens gewonnen voor een zaak, dan was er geen houden meer aan. In de politieke debatten was zijn tong iets te traag, doch een keer aan het woord kwamen de snedige korte zinnen er vol overtuiging en overgave uit. De emotionele man kende een hele reeks evangelieteksten uit het hoofd, waarmee hij graag de kerkelijke overheid in een nauw straatje dreef.

‘Ge moet die paljassen met hun eigen woorden pakken!’, luidde Hilaires tactiek. Onze godsdienstleraar had zo zijn uitverkorenen, hij had ze voor zichzelf gerangschikt in een niet gangbare volgorde. Als eerste op de lijst pronkte Karel Maes, daarna Che Guevarra, Camilo Torres, Allende, Pol Schroyers, Frans Wuytack enz. Nooit vond onze godsdienstleraar kandidaten in de officiële kerk. ‘Die zullen zichzelf wel kronen en heilig laten verklaren,’ oordeelde hij nuchter. Wat zijn helden betrof, daarover dulde hij nooit of te nimmer een woord van kritiek.

Vandaag was Hilaire zo nerveus als een renpaard in de startblokken, hij keek voortdurend om zich heen naar die indrukwekkende jonge mensen in het rijk bevlagde stadion, rood, groen en allerlei blauwschakeringen domineerden. De Bulgaarse delegatie opende de stoet onder stormachtig applaus, alle jonge benen veerden recht. Stap voor stap naderden de rode vlaggen Hilaire, die onder de indruk met zijn elleboog Karel aanstootte: ‘Karel, ge moet eens zien hoe schoon!’

Z’n compagnon glimlachte: ‘Kameraad, dit is nog maar een begin...’ Toen de Vietnamezen het station binnenstapten was het alsof de aarde begon te beven onder de voeten van de schoolmeester. Zij waren gekleed in een lichtbruin pak met bijpassende pet; rond hun hals droegen ze een rode zijden doek. Hoe dichter ze kwamen, hoe overweldigender emoties bij Hilaire te keer gingen. Hij schreeuwde bijna: ‘Maar Karel, dat is écht man! Zo schoon, dat heb ik in heel mijn leven nog nooit gezien!’

‘Hilaire, die meisjes en jongens komen rechtstreeks van het front.’ ‘Dat kunt ge hun aanzien Karel.’

Een vloedgolf van solidariteit en meeleven overspoelde de Vietnamese delegatie, de gezichten van alle jonge mensen straalden als spiegels. De innerlijke schoonheid vloeide naar buiten, wat er ontstond tussen publiek en defilerende was eigenlijk onbeschrijfbaar. Wie werd daar op de schouders gedragen door soldaten? Het was een lange mager man van rond de veertig in battledress, op zijn hoofd een slappe kakihoed met brede rand. Hilaire wendde zich tot zijn raadsman: ‘Karel, wie is dat? Wat is dat voor een speciaal iemand?’

‘Dat is kameraad Vo Thi, de enigste Vietnamees die ontsnapt is aan de massale moordpartij in Son My.’

Waar Vo Thi passeerde viel er een eerbiedige stilte, de gedachten gingen naar het slagveld in Vietnam.

De godsdienstleraar, van kerkelijke gezangen goed op de hoogte, hoorde in de verte welbekende klanken. Het was het Chileense strijdlied ‘Venceremos: Wij zullen overwinnen’, dat hoogstwaarschijnlijk op hetzelfde moment ook in de straten van Santiago werd gezongen, in een beangstigende sfeer. De zangers droegen een donkerblauwe broek of rok en lichtblauwe bloes. De vrouwen hadden in de linkerhand bloemen, in de rechterhand hielden zij een kleurrijk zijden doek en daarmee wuifden ze naar iedereen. Rond de grasmat van het stadion vormde zich als het ware één massakoor dat zong uit volle borst ‘Wij zullen overwinnen!’

‘Karel, zoiets zou nooit mogen eindigen, dat is wat anders dan parochiale processies!’ Hilaire trachtte zachtjes mee te zingen, maar dat lukte hem maar gedeeltelijk, zijn stem stokte in zijn keel.

‘Hilaire, ieder jaar weer is zo een festival voor mij een bijzondere betekenis. Hier voel ik de adem van het socialisme, hier zijn alle volkeren vak de wereld aanwezig die dezelfde weg willen opgaan, hier krijg ik nieuwe krachten als communist. Morgen gaat onze partij al in Sint Niklaas bloed inzamelen voor Vietnam en de dag daarna zullen we waarschijnlijk een meeting houden over Chili, wat wij doen ligt eigenlijk altijd in het verlengde van wat je hier ziet en voelt.’

Veel tijd voor woordenkramerij was er niet, want daar daagde al de Palestijnse afgevaardigden op met in hun midden Yasser Arafat, president van het Palestijnse bevrijdingsfront. Bij de tribune aangekomen keerde hij zich met zijn gezicht naar het publiek en strekte de armen ten hemel in een wijd V-teken. ’t Was alsof hij heel die jeugdige wereld wilde omhelzen.

Kameraad Maes, ’t was alsof ik vandaag heel de wereld heb gezien — blank en zwart, rood en geel door elkaar.’ Hilaire kreeg het opnieuw innerlijk zwaar te verduren. Dit was dus de wereld van Karel Maes, hierop was hij verliefd. Dit hier was tot stand gekomen door de Sovjet-Unie, het land dat hij als communist en wereldburger tegenover iedereen verdedigen zou met hartstochtelijke verbetenheid.

11 september 1973, Karel Maes’ bezoek aan Oost-Duitsland lag alweer enkele weken achter de rug. Die ochtend was hij zich aan het wassen, hij stond in zijn onderbroek in de achterkeuken en hij luisterde zoals gewoonlijk naar de radioberichten. De stem van de radiojournalist had een dramatische ondertoon: ‘Deze nacht is de president van Chili, Salvador Allende, om het leven gebracht bij het verlaten van zijn paleis... Hij is gestorven als een soldaat...’

Karel begon te beven over heel zijn lijf, een droom werd met een slag de grond ingeboord. Rosmarie die het ook gehoord had riep hem vanuit de woonkamer: ‘Karel?’ Daar kwam geen antwoord uit de keuken: ‘Karel!’ Karel ging naar zijn vrouw toe, ze weenden samen. In vele gezinnen werd de pijn gedeeld.

Die morgen in de kleedkamers van de Boelwerf ving ik de reactie op van de zaatbonkers, ze waren erg verbolgen naar hun bewoordingen te oordelen aan het adres van de moordenaars. M’n werkmakkers uitten hun woede tegen de militairen die honderden vrouwen en mannen opgesloten hielden in het voetbalstadion van Santiago. ‘Waarvoor die smeerlappen een voetbalplein gebruiken, worden dat nu de nieuwe concentratiekampen?’ maakte Georges zich kwaad, zelf voetballer bij de ‘White Boys’. De scheepsbouwers hadden de laatste ontwikkelingen scherp gevolgd en ze waren er praktisch unaniem zeker van geweest dat het fataal zou aflopen. Met de zucht der gelatenheid: ‘Tegen rijke lafaards is niets te beginnen!’ besloten velen hun commentaar. Toen Karel Maes zich enigszins hersteld had van de slag, installeerde hij zich dapper naast de telefoon en begon enkele partijgenoten op te bellen en ook Pol Schroyens, voorzitter van het Chilicomité.

‘Hallo Pol, ’t is hier met Karel Maes, ge hebt het nieuws toch vernomen?’ Het werd Karel te machtig.

‘Karel, hela, ik hoor u niet meer?’

‘Ge moet dat begrijpen hè Pol... dat zijn toch wel erge dingen... zo’n laffe moord op ’n mens die het goed voorhad... maar ja...’

‘Ja Karel, ’t is zoals ge zelf al altijd hebt gezegd, op ’n zeker moment kijken die mannen naar niets meer, wie in hun weg loopt moet opgeruimd worden.

‘Pol, er moet dringend een vergadering komen van alle democraten. Ik had gedacht aan café ‘Rome’, dat ligt nogal dicht bij de markt.’ ‘Goed Karel, regelt gij dat?’

‘Ja, maar... Amada en Ral worden niet uitgenodigd, ik heb hun laatste pamflet gelezen, het is gewoon een schande!’

Café ‘Rome’ is een van ouds bekende zaak gelegen tegenover café ‘De Hoop’, waar de boeren na de donderdagmarkt ’n boom kaarten. Willy stond achter de tapkast, hij had net de vergaderzaal boven schoongemaakt — meestal werd die afgehuurd door de kanarievogelclub ‘de Waterslager’. Het was nog geen acht uur toen de eerste ‘progressieven’ over de drempel stapten. Karel Maes en Pol Schroyens waren onmiddellijk in een druk gesprek gewikkeld, waarschijnlijk om te bedisselen hoe zij de vergadering zouden aanpakken, want zij verwachtten heel wat tegenwind. Ik had terloops opgevangen dat de militanten van Amada en Ral niet waren uitgenodigd, doch, deze revolutionairen waren begiftigd met ’n bijzonder fijne neus voor dit soort dingen en ze hadden zich dan maar zelf uitgenodigd. Spanning was er dus al van bij de start. Sandra en Hilaire waren er ook, misschien hadden zij elkaar ontmoet onderweg. Geleidelijk aan schoven de groepjes binnen. Trees, Chris en Rita bestelden zich ’n Coninck. ‘Willy, een bolleke!’ Willy knikte eens vriendelijk en tapte het edele vocht. De voorzitter stond op toen hij zag dat het bakske goed vol was gelopen, de aanwezigen kenden het teken en volgden Pols voorbeeld. Aan de deur bij de trap die toegang gaf tot de vergaderzaal stonden twee Pekingers, iedereen kreeg van hen een blinkend pamflet waarin allesbehalve loftrompetten voor de vermoorde Chileense president geblazen werden.

Op de hoek van het voorzitterstafeltje zat een zeer bleke Karel Maes, de boekentas aan z’n voeten, verdiept in het smaadschrift dat de politiek van zijn lievelingspresident bekladde. Regelmatig fronste de communist de wenkbrauwen. Naast hem had Pol de voorzitter plaats genomen, een lange magere man met een scherp gezicht en een fijn brilleke op de scherpe neus. Zijn weerbarstig haar had hij zo goed mogelijk gekamd en hij was uitgedost, zoals altijd trouwens, in een deftig pak. Pol was technisch leraar in Antwerpen en syndicaal délégué van de katholieke vakbond. Een beroepsredenaar in de voorzitter hadden we niet nodig, Pols toelichtingen waren altijd duidelijk en bij het onderwerp. Ook hij was iemand die behoorde tot de politiek daklozen en in het wereldje van de hervormers genoot hij een zeker aanzien. Op avonden zoals vandaag kon hij volop zijn kwaliteiten tentoonspreiden. De voorzitter stond recht en overschouwde het veld. ‘Vrienden, allemaal welkom op deze vergadering naar aanleiding van de tragische gebeurtenissen in Chili. Ik weet dat dit gruwelijk bericht van de moord op president Allende u allen pijnlijk heeft getroffen... Spijtig dat er niet genoeg stoelen zijn — bedankt voor uw talrijke opkomst die meteen bewijst dat degene die diep bewogen zijn en meeleven met wat er duizenden kilometers van hier is gebeurd met velen zijn. Ik hoop dat er op deze vergadering praktisch werk kan geleverd of gepland worden. Als democraten zijn wij verplicht van onze stem te laten horen in het Waasland en die zal er volgens mij een zijn van protest en van ondersteuning voor het Chileense volk. Overal in de wereld houdt men manifestaties tegen de militairen die de democratie in Chili hebben vermoord... Het zal nodig zijn de Belgische regering onder druk te zetten opdat zij alle politieke banden en handelsbetrekkingen zou breken met het militaire regime. Ik hoop als voorzitter, op de hoogte van al de spanningen hier in deze zaal, dat wij er in zullen slagen van tot een gezamenlijke actie te komen...’

Een beleefd handgeklap volgde, tot zover was men het met de spreker eens. Nu, wie zou er als eerste in het debat treden? De ogen zochten het publiek af. Wie? Opeens veerde de godsdienstleraar recht, in de zaal ontstond een licht geroezemoes, iedereen wist Hilaire zal de kat de bel wel aanbinden, ze kenden hem. Hilaire keek even uitdagend rond, spijkerde daarna zijn blik vast op de bestuurstafel op het kleine verhoog. ‘Vrienden, kameraden, ik durf zeggen dat de dood van president Salvador Allende me diep heeft geschokt. Ik blijf achter de vermoorde president van Chili staan — heeft iedereen mij hier goed verstaan? Ik heb namelijk moeten vaststellen dat dit niet de mening is van alle aanwezigen... waarom blijven die heren hier eigenlijk?’ Karel Maes besefte dat Hilaire met vuur aan het spelen was, de smaadschriften had hij zelf ook al wel tien keer gelezen. Maar Hilaire was voorlopig niet te stuiten.

‘Ik kom van het tiende wereldfestival van de jeugd... ik heb daar Chilenen gezien die overdonderend werden toegejuicht, ik hoorde ze zingen — vandaag zijn er waarschijnlijk velen onder hen die door de fascisten vermoord of gevangen genomen zijn... De plaats van onze vergadering, café ‘Rome’ zal wel niet opzettelijk gekozen zijn, in Rome zullen ze vandaag wel feestvieren omdat de generaals nu de ziel van het kind zullen redden... Ik, Hilaire De Roeck, duld hier vandaag geen enkel woord van kritiek op de vermoorde president!...’

Het applaus was niet algemeen. Vooraleer hij ging zitten draaide hij zich nog even ostentatief naar de hoek waarin de pamflettenverdelers zaten. Hij verscheurde ze met zijn ogen. Iedereen verwachtte dat Karel Maes nu het woord zou nemen en de tactische man voelde dat ook wel aan, hij nam dus de bengelende sigaret van tussen zijn fijne lippen en knikte naar de voorzitter. Die knikte terug als teken dat de weg vrij was. Ook Karel ging rechtstaan om te spreken, al was dat niet noodzakelijk.

‘Kameraden, democraten zal ik maar zeggen, zeker nu is die naam toepasselijk. U kan wel veronderstellen dat ik de dood van Allende betreur, de eerste verkozen marxistische president in de geschiedenis. Het Chileense volk heeft langs wettelijke weg het socialisme proberen te bereiken. Dat is hen op een brutale wijze belet door de fascisten, zij hebben niet alleen de president vermoord, maar ook honderden mensen opgesloten in het voetbalstadion van Santiago, mensen die trouw gebleven zijn aan de doelstellingen van de Unidad Popular. Ik had gedacht dat iedere democraat deze gruweldaden zou veroordelen en dat is over ’t algemeen ook gebeurd in de burgerlijke pers. Ik heb geen enkele moeite om mij aan te sluiten bij de mening van de voorzitter, om hier in het Waasland een grote manifestatie te organiseren ten voordele van Chili.’

Tot dan toe had Karel zeer traag en beheerst gesproken, al zag hij wit als een lijk.

‘Maar wat ik niet begrijp, wat mijn verstand te boven gaat is dit smerig schrift!’

De spreker deed ’n stap in de zaal en stak de tekst uitdagend voor zich uit.

‘Dat deze opstellers mijn partij bestempelen als valse communisten, daaraan zijn wij al stilaan gewoon geraakt, ook al neem ik dat zomaar niet van een paar studenten — maar dat deze zogezegde revolutionairen nu ook nog willen gaan dicteren hoe de Chilenen hun strijd moeten voeren...’

Het werd stil in de berookte zaal.

‘Ze schrijven dat Salvador Allende een verrader is van het Chileense volk! Neen, dat aanvaard ik niet! Dat Allende schuld draagt aan hetgeen in Chili gebeurt, zoiets kan geen zinnig mens aanvaarden! Ik mag veronderstellen dat de vergadering mijn opvatting deelt... Ik vraag dan ook aan de voorzitter, of dat hij de opstellers van dit pamflet zou willen vragen om de zaal te verlaten...’

Karel Maes, ondervindingrijk man, was er ten stelligste van overtuigd dat de meerderheid hem zou steunen, tactisch gezien zou dit ook een overwinning betekenen voor zijn partij. Doch, het applaus kwam maar los bij enkele partijgenoten en een handvol anderen. De spreuk ‘wie wind zaait zal storm oogsten’ ging hier niet op. Pol de voorzitter krabde in zijn gladgekamd haar. Het was aan hem de orde te handhaven in deze pas geschapen chaos. Ongeveer iedereen wilde het woord hebben. De politiek daklozen hielden hun vrije tong gereed.

Jan Cap was van oordeel dat men geen personen aan de deur kon zetten omdat ze niet zongen zoals de meester het verlangde. Jef Smet kon de inleiding van de voorzitter onderschrijven maar niet het voorstel om de opstellers van het pamflet de kans niet te geven om hun standpunt te verdedigen. Frans Wuytack, de man die er niet van kon verdacht worden de Chilenen geen goed hart toe te dragen en die veel respect betoonde voor de vermoorde president kwam tussenbeide en regelde zo goed mogelijk het geschil tussen de twee communistische groepen die elkaar bekampten op leven en dood. Terloops, ook hij was van oordeel dat men langs wettelijke weg nooit zou komen tot een totale verandering van de maatschappij. Ikzelf doorzag het politieke spel van Karel Maes, die ondanks zijn goede bedoelingen, de lijn van Moskou volgde. Ik kon moeilijk de Pekingers laten buitenwalsen alleen om de Moskovieters een overwinning te laten behalen. En dan, ikzelf geloofde ook niet in de kracht van de bollekeskermis om het kapitalisme omver te werpen, ik vind dat verkiezingen slechts dienen om het bestaande systeem te verstevigen.

Dit meningsverschil zou een van de redenen worden waardoor mijn weg en die van Karel een tijdlang uiteen zou lopen.

De tussenkomsten van de politiek daklozen genoten redelijk succes. Heel de zaal zat gevangen in een verhitte sfeer. De Pekingers bleven zitten ondanks aandringen van achter de tafel om weg te gaan. Er werd zelfs een stemming geforceerd. De democraten wonnen het pleit, niemand moest de ring verlaten, achter de bestuurstafel groeiden de lange gezichten. Karel Maes, zichtbaar ontgoocheld, begon ijverig te snuffelen tussen zijn papieren en broeide onmiddellijk op andere plannen. Het werd stilaan tijd dat er ook andere klokjes gingen luiden in de rokerige ruimte, sommigen liepen naar beneden om fris bier te halen.

Adrien, blonde vrijgezel, raapte de handschoen op. Hij was van beroep scheepshersteller in de havenstad en zijn hart had hij verpand aan Trotski, aartsrivaal van Stalin. Ondanks zijn zwaar beroep sprak Adrien altijd zacht, maar niettemin overtuigend: ‘Voorzitter, deze stemming was niet nodig, ze is er door een bepaalde groep doorgedrukt die ook mijn organisatie niet heeft uitgenodigd, is dat soms democratisch? Waarom wordt hier voortdurend van achter de tafel gevraagd of mijn organisatie RAL (ondertussen SAP) wel akkoord gaat met het programma van die Unidad Popular? Natuurlijk staan wij daar achter... mits enkele fundamentele bezwaren.’

Adrien wachtte even.

‘Ik ken de lijn van de KP die zoekt naar een brede frontvorming, maar die de revolutionaire weg om het socialisme te bereiken uitsluit...’ Enkel KP’ers lachten: ‘De trotskisten hebben nog nooit een revolutie tot een goed einde gebracht, wel alleen een revolutie verraden!’

‘Hier moest de voorzitter zijn gezag laten gelden: ‘Adrien heeft het woord.’

‘Voorzitter, ik dacht dat mijn organisatie het recht had om bekend te maken hoe zij de weg naar het socialisme ziet... blijkbaar zijn sommigen daar bang voor...’

‘Ga maar al zitten, van de trotskisten hebben wij niets te leren!’ schoof Frans Merckaert tussen de woorden van Adrien in.

Om het geheel te vervolledigen vroeg Hugo van ‘Alle macht aan de arbeiders’ het woord — doch heel toevallig werd hij door niemand van achter de tafel opgemerkt, opvallend toevallig. Maar Hugo liet zich niet wegduwen. Karel Maes maakte al aanstalten om de zaal te verlaten. Hugo pakte de stier bij de horens en werd natuurlijk regelmatig onderbroken. Dat deerde onze revolutionair blijkbaar niet want daar ging hij wijselijk niet op in. ‘Allende was een verrader. Op de cadans van de marxistische terminologie, wist hij te zeggen en te onderrichten zoals de paters jezuïeten, dat alleen door revolutie het socialisme tot stand kon komen. De grote fout van Allende was geweest dat hij de Chilenen had laten geloven dat langs verkiezingen, langs vreedzame weg dus, het socialisme kon verwezenlijkt werden. Dit was een valse voorspiegeling...’ Hugo’s zinnen bereikten de aanwezigen in flarden, tussen het lawaai door. Hugo kon het niet laten van de valse KP nog even na te trappen vooraleer hij weer ging zitten. ‘Rusland is de ware oorlogstoker!’

Nu pakte Karel Maes definitief in en de voorzitter was ook al opgestaan. Maar toen te midden van al die herrie Sandra zich onvoorzien melde als spreekster, kon niemand het hazenpad nemen — mannen mogen toch ook eens luisteren naar een vrouwenstem. In Sandra’s lange zwarte haar staken twee rode rozen, haar donkere ogen schitterden. Zij had nog maar nauwelijks haar hand opgestoken of het sterke geslacht stopte met ruziën en plakte zich weer op zijn stoel.

‘Vrienden, voorzitter, ik heb maar weinig ondervinding. Ge moet weten, ik kom uit een katholiek milieu, mijn ouders hebben mij zonder ’t mij eerst te vragen gedoopt, ik kan het hen niet kwalijk nemen. Toen ik klein was luisterde ik naar de kerstliederen en de gezangen in de kerk, dat gaf mij een aangenaam gevoel, maar later ontdekte ik de valse schijn die er over hing. Ik heb veel over de godsdienst gelezen, over kerkvervolgingen, de beeldenstorm de inquisitie, de brandstapels en over de talrijke heksenjachten, want meestal hadden wij vrouwen het verbrod. Hoeveel godsdienstoorlogen hebben hun sporen getrokken onder de volkeren? Heeft de kerk de socialisten niet beschouwd als de kinderen van het kwaad dat moest bevochten worden? Ik trok mijn besluit hieruit en ik ging op zoek naar het socialisme, gekenmerkt door minder broedertwisten. Dat is echter een grove vergissing gebleken, ik heb hier duidelijk een fout gemaakt. Ik beleef hier in café ‘Rome’ dat sommigen niet mogen spreken! Ik had al gehoord dat er twee, drie communistische strekkingen zijn, er is zelfs sprake van eurocommunisten. Allen doen ze een beroep op Marx en Lenin om hun gelijk te bewijzen net zoals de katholieken dat doen met Christus. Ik voel onverdraagzaamheid zo sterk, dat ik mij afvraag of ik hier wel thuis hoor. Natuurlijk voel ik mij verbonden met het verdriet van het Chileense volk. Ik zal bloemen meebrengen voor Allende als er een betoging komt. Wat het pamflet betreft, neem het mij niet kwalijk, maar ik vind het ijskoud, tactloos en vulgair. Ge schrijft toch niet over iemand die in koelen bloede op straat vermoord is door de militairen, dat hij een verrader is! Hoe moet ik dit aan mijn vriendinnen gaan vertellen? Het grootste deel van het Chileense volk beweent de vermoorde.

Ik dacht dat het de traditie was dat bij een begrafenis de deugden van de afgestorvene worden belicht en dat over zijn ondeugden in alle wijsheid wordt gezwegen. Waarom kan vandaag de hardvochtigheid geen plaats ruimen voor waardering?’

Niemand van de aanwezigen applaudisseerde, maar ’t was wel de eerste keer die avond dat zij allemaal tegelijk geluisterd hadden. De zaal liep leeg, de toog werd belegerd. Wij, de daklozen en superrevolutionairen doken dieper weg in de wereldpolitiek. De top van het Chilicomité was spoorloos verdwenen.

Door al die interne troebels moest de betoging worden uitgesteld. Karel Maes was zegevierend uit de stammenoorlog gekomen. Op zondag 8 oktober 1973 stapten 300 betogers in solidariteit met het Chileense volk, rond de markt van Sint Niklaas, dat stond te lezen in de gazet van Antwerpen. Het Waasland maakte vanaf nu ook deel uit van de proteststroom die door de wereld trok om hulde te brengen aan de vermoorde Allende. Het is een burgerlijke gewoonte om zoveel mogelijk personaliteiten op te noemen — als ze op straat komen — en van over de gewone piotten te zwijgen. Vanuit café ‘De Graanmaat’ zag ik hen op de eerste rijen lopen: de vakbondsleiders van de socialisten en die van de katholieken. Dat senator Matthys en volksvertegenwoordiger Willockx hun rode stropdas uit de kast hadden gehaald, verwonderde niemand. Opmerkelijker was dat Karel Maes Maurits Coppieters en Nelly Maes kon verwelkomen, de buitenbeentjes van de Volksunie, die altijd paraat waren wanneer het ging om fundamentele zaken. Ook Ferdinand de Bondt, de eenzaat onder de christendemocraten wandelde mee, zijn partijgenoten waren bezig hun krokodillentranen te drogen — ze gedroegen zich zoals die ezel die niet kon kiezen tussen twee stapels hooi. Sandra had woord gehouden, zij droeg mooie vroege chrysanten in haar armen, jong en lenig als een hinde liep ze naast Robert De Gendt.

Opeens vielen de mussen dood uit de lucht. De betoging was nochtans al van start gegaan aan café ‘het Centrum’. Karel Maes had op een bord een tekst gezien om ’n stier horendol te maken. Daar stond geblokletterd: ‘Ik ben tegen alle geweld, zowel in Zuid-Amerika als in de Oostbloklanden!’ Zoiets kon volgens Karel Maes niet door de beugel: Frans Foubert — zo heette die vermetele — werd uit de betoging gezet door enkele warmbloedige KP’ers. Maar Frans, bode bij het katholieke ziekenfonds en algemeen bekend als sociaalvoelend man die vanaf zijn dakvenster de wereld bekeek, bleef met z’n bord op het voetpad lopen. De organisatoren hadden aan de politie gevraagd om de betoging achteraan te sluiten met een aantal agenten, want in de omgeving zouden hoogst waarschijnlijk onruststokers en spelbrekers komen lopen. Inderdaad, verschillende jonge mensen van jeugdclub ‘de Spikkel’ uit Nieuwkerken hadden een groepje gevormd achter de spandoek ‘Bloemen voor Allende en wapens voor het volk’. Daarachter volgden enkele Pekingers die een bord droegen met felle kleuren, hun tekst had iets te maken met het Amerikaans en Russisch imperialisme. Zij hielden tegelijkertijd geldomhalingen om wapens te kopen voor het Chileense volk.

Karel Maes was op ’t einde van de dag een gelukkig man, ongeacht alle kleine onderwatergevechten. De betoging was een succes geworden. Die nacht kon hij rustig dromen naast zijn Rosmarie, Karel zag voor zich een onmenselijk veld met duizenden mannen, vrouwen en kinderen die enorme tuilen rode anjers droegen. Zij losten op in het ijle. Op een gegeven moment schoof het gordijn van mist en lucht open en daar verscheen reuzengroot de vermoorde president. Hij lachte naar Karel: ‘Kameraad, in het leven is het soms heel lastig en moeilijk, wie gaat liggen bij de eerste windstoot en de ware weg verliest, wordt ongelukkig. Het zijn degene die zwemmen als forellen, die de moeilijkheden zullen overwinnen.

De man verdween, werd opgenomen door een lichtblauwe wolk. Karel hoorde zingen ‘Venceremos!’ Wij zullen overwinnen! Hij zong mee tot z’n Rosmarie vroeg wat dit allemaal te betekenen had...