Duncan Hallas

Inleiding bij De Linkse Stroming, een kinderziekte van het communisme


Geschreven: 1993
Bron: Internationale Socialisten
Vertaling en transcriptie: Pepijn Brandon
HTML: Adrien Verlee voor het Marxists Internet Archive, december 2005


Deze inleiding schreef Duncan Hallas voor de Engelse uitgave van De Linkse Stroming, Bookmarks, Londen 1993. Duncan Hallas was een van de oprichters van de IS.

Dit is een van Lenins belangrijkste werken. De Linkse Stroming werd geschreven in april 1920 (de appendix werd toegevoegd in mei). Die datum is belangrijk. De Duitse revolutie van november 1918, die het regime van de keizer omver had geworpen, was ingedamd. De Sociaal-Democraten (SPD) hadden met de onmisbare hulp van de linkse afsplitsing van de partij, de Onafhankelijke Sociaal-Democraten (USPD), de Republiek van Weimar gecreëerd, een volledig burgerlijke staat. De revoluties in Hongarije en Beieren waren verslagen. De ententelanden, waarvan Engeland, Frankrijk en de VS de kern vormden, hadden een ring van nieuwe staten gesticht (Tsjecho-Slowakije, Joegoslavië, de Baltische staten, Finland) en hadden andere landen heropgericht of uitgebreid (Polen, Roemenië). Hun Cordon Sanitaire was in de eerste plaats gericht tegen Sovjet-Rusland, en in de tweede plaats tegenover een mogelijke heropleving van de Duitse macht. Het ‘monsterlijke roversverdrag van Versailles’, zoals Lenin het noemde, werd opgelegd.

Maar het hele bouwwerk was instabiel. In Duitsland werd in maart een poging om Weimer te vervangen door een militaire dictatuur (de Kapp Putsch) verslagen door massale oppositie vanuit de arbeidersklasse. De radicalisering van miljoenen arbeiders ging met rasse schreden door. De SPD verloor snel terrein aan de USPD. Alle nieuwe en heropgerichte staten waren, in verschillende gradaties, in de greep van grootschalige onvrede en politieke instabiliteit.

In Sovjet-Rusland waren de contrarevolutionaire troepen, zoals Koltsjaks leger in Siberië en Denikins troepen in de Oekraïne, tegen deze tijd al beslissend verslagen. De Britse, Franse en Amerikaanse troepen die erheen gestuurd waren om hen te steunen waren al gedwongen zich terug te trekken (hoewel de Japanners nog opereerden in Oost-Siberië). Lenin richtte zijn aandacht al op de problemen van het herstel van de verwoeste Russische economie.

Dit is de achtergrond. Het is een eerbetoon aan Lenins oprechte en standvastige internationalisme dat hij het, tussen de massa interne problemen van de sovjetrepubliek en een zwaar administratief takenpakket door, mogelijk en nodig vond om zoveel tijd en aandacht te wijden aan de problemen van westerse communistische partijen, aan het bestuderen van de literatuur van de Duitse, Britse, Italiaanse, Franse, Nederlandse en andere communisten.

De belangrijkste kwestie was nu niet langer het militaire overleven van het revolutionaire regime. Natuurlijk was de Poolse invasie van de Oekraïne in april een zware klap, en de oorlog die eruit voortvloeide ging de hele zomer door. Maar deze oorlog bedreigde nooit zelfs maar in de verste verte het voortbestaan van het regime, en in oktober werd een wapenstilstand getekend. De centrale kwestie was nu de verspreiding van de revolutie naar andere Europese landen, omdat, zoals Lenin had geschreven in 1918 en opnieuw in 1919, ‘de uiteindelijke overwinning van het socialisme in een enkel land natuurlijk onmogelijk is.'

De Communistische Internationale, of Komintern, was in maart 1919 gesticht door een kleine en niet heel representatieve bijeenkomst van 35 gedelegeerden, van wie velen, misschien zelfs de meesten, geen werkelijk bestaande organisaties vertegenwoordigden. Niettemin hees ze als het ware de vlag van militant revolutionair internationalisme. Daarmee was ze een voortzetting van het (kleine) revolutionair links van tijdens de oorlog, dat vertegenwoordigd was op de internationale conferenties van Zimmerwald (1915) en Kienthal (1916).

De Komintern publiceerde een manifest waarin een militante aanval stond op de manier waarop de kapitalistische heersende klassen parlementen gebruiken om de massa van de bevolking formele ‘democratie’ te geven, terwijl ze hen ondertussen elke vorm van werkelijke controle over hun eigen levens ontzeggen. In plaats van deze valse bourgeoisdemocratie, kwam het manifest met een felle verdediging van arbeidersraden (sovjets) als ‘nieuwe vormen van democratie, nieuwe instituten die de nieuwe voorwaarden belichamen voor het toepassen van democratie.'

Het probleem was dat de Komintern buiten Sovjet-Rusland erg weinig voorstelde. Er was inderdaad in 1919 brede sympathie met de Oktober Revolutie - een van de redenen voor het falen van de interventie van de Entente aan de kant van de ‘witte’ contrarevolutionaire legers. Maar er waren geen werkelijk revolutionaire partijen van enige grootte en inhoud, en de partijen die er wel waren vertoonden de symptomen van de ‘kinderziekte’ waartegen Lenins pamflet gericht was. In feite nam die vele vormen aan, waarvan twee van tamelijk groot belang zouden blijken te zijn.

Er was het putchistische idee dat een revolutionaire minderheid van arbeiders door opstanden die geen steun hadden van de massa van de arbeidersklasse, op de een of andere manier de massa’s ‘in beweging zouden brengen’ en zouden leiden in de richting van arbeidersmacht. De opstand in Berlijn door Rosa Luxemburgs Spartacisten in januari 1919 is het belangrijkste voorbeeld. Een van de belangrijkste manieren waarop dit type van ‘linksheid’ zich manifesteerde was de principiële weigering om deel te nemen aan parlementsverkiezingen.

Op hetzelfde moment was de in essentie passieve, propagandistische houding die zei: ‘wij zijn de pure selecte minderheid en willen geen besmetting door onwetende arbeiders’, in een aantal gevallen sterk aanwezig. Lenin viel deze houding aan als een ‘Nederlands alternatief’ (de twee belangrijkste theoretici van deze benadering, Gorter en Pannekoek, waren Nederlands, en de houding was sterk aanwezig in de Nederlandse Communistische Partij - red.). Ze was ook invloedrijk in een aantal andere landen, waaronder Groot-Brittannië en de VS. Om samen te vatten, de communistische partijen buiten Rusland waren in de meeste gevallen erg zwak en vaak ‘radicaal links’ in de verkeerde betekenis.

De ene westerse communistische partij die in staat was geweest een rol van betekenis te spelen in de politieke gebeurtenissen was de Duitse KPD. Hoewel die rol heroïsch was, was ze ook ineffectief of erger gebleken. Er was echter ook een ‘rechtervleugel’ in de partij, dat wil zeggen een vleugel die dichterbij de standpunten stond zoals die uiteen worden gezet in ‘De Linkse Stroming’, hoewel de ideeën meer van Luxemburg dan van Lenin afstamden. In oktober 1919 slaagde deze vleugel erin een scheuring in de partij te forceren die leidde tot de uittrede van het grootste deel van de ‘linkervleugel’ en ook tot het verlies van (minstens) de helft van de leden (misschien wel vijftigduizend). Lenin verwijst hiernaar in zijn appendix en hoopte duidelijk dat er een soort verzoening mogelijk was (ten onrechte, zoals later bleek).

Tot nu toe hebben we gesproken over de ultralinkse tendens. Dat was inderdaad het doelwit van Lenins werk. Maar iets veel belangrijker gebeurde in het voorjaar van 1920; de radicalisering van grote groepen Europese arbeiders, een veel diepere en waarschijnlijk ook bredere radicalisering dan in 1919. Het resultaat was de massale groei van de steun voor wat we ‘centristische’ partijen noemen.

De essentie van centrisme is de bereidheid om linkse, zelfs revolutionaire frases te gebruiken en ze te combineren met een weifelende, hypocriete en laffe praktijk. Natuurlijk zijn er centristen en centristen, degenen die naar links bewegen in de richting van een consistent revolutionair standpunt en degenen die naar rechts beweging richting de sociaaldemocratie.

Lenin schrijft hier over de revolutionaire arbeiders van de USPD: ‘Bang zijn voor een “compromis” met deze rechtervleugel van de partij is volledig belachelijk. Integendeel, het is de plicht van communisten om geschikte vormen te zoeken en vinden om een compromis met hen te sluiten. Dat compromis zal aan de ene kant de noodzakelijke complete fusie met deze vleugel vergemakkelijken en versnellen, en aan de andere kant de communisten niet afremmen in hun ideologische en politieke strijd tegen de opportunistische vleugel van de Onafhankelijken.'

Natuurlijk, voegt hij toe, is dit moeilijk, maar het is essentieel.

De aanval op de ultralinksen was een onmisbare voorbereiding op het winnen van de massa’s van de USPD. En dat was niet alleen zo in Duitsland, maar gold ook voor vergelijkbare krachten in Frankrijk, Italië, Tsjecho-Slowakije en elders.

De leus van de Duitse ‘linksen’ - ‘geen compromissen, geen manoeuvres’ - was een recept voor steriliteit en het isolement. Pas na het tweede congres van de Communistische Internationale (juli-augustus 1920) waar de lijn uit De Linkse Stroming werd aangenomen (niet zonder flinke oppositie), begonnen de centristische partijen in Duitsland, Frankrijk, Tsjecho-Slowakije en (met minder succes) Italië in feite te schuiven en won de Communistische Internationale voor het eerst reële massapartijen in een aantal belangrijke landen buiten Rusland. Dit loste natuurlijk niet alle oude problemen op en het creëerde een aantal nieuwe, maar zonder dat zouden er geen echte communistische massapartijen zijn geweest in Europa.

Bovendien was het nodig het moment te grijpen. Zoals Trotski later schreef:

‘De massa’s blijven nooit langere tijd in deze overgangsfase hangen; ze verzamelen zich een tijd lang achter de centristen, en dan bewegen ze zich ofwel verder en sluiten ze zich aan bij de communisten, of ze gaan terug naar de reformisten - tenzij ze terugvallen in onverschilligheid.’

Wat betekent dit alles voor vandaag? We hebben geen grote, of zelfs maar respectabele centristische stromingen, zelfs geen links-reformistische. Ultralinkse splintergroeperingen bestaan zeker wel, maar ze zijn niet van groot belang. Het is echter een kwestie van doel en methode. Keer op keer keert Lenin terug naar de noodzaak om de steun te winnen van de massa van de arbeidersklasse, niet alleen de meest vooruitgeschoven arbeiders, en de onmogelijkheid om dat te doen zonder ‘veranderingen van insteek’, manoeuvres in de goede zin van het woord. Boven alles benadrukte hij herhaaldelijk, dat het niet zal volstaan om te vertrouwen op algemene formules. ‘Men moet zijn hersenen gebruiken en in staat zijn om op elk gegeven moment zijn koers te vinden.'

De internationale ramp van het stalinisme verwoestte de communistische beweging als een serieuze kracht. We zijn teruggedrongen en opereren in omstandigheden van veel minder ontwikkeld bewustzijn van de arbeidersklasse. Maar het is zeker dat als de nieuwe fase van radicalisering van de arbeidersklasse komt, en die zal komen, de oude problemen in een nieuw jasje zullen opkomen, want ze zijn onderdelen van het proces waarin de arbeidersklasse volledig bewustzijn bereikt. En de algemene noties van Lenins benadering, hun geest en richting, zijn van toepassing (of zouden dat moeten zijn) op de manier van werken van elke revolutionair marxistische organisatie die meer is dan een propagandacirkel.

Lenin verwijst naar Engels ‘die, net als Marx, een van de zeer zeldzame auteurs is van wie elke zin in al hun fundamentele geschriften een werkelijk diepe inhoud bezit’. Dat is ook waar voor Lenin, en in het bijzonder voor De Linkse Stroming. Het is een werk om te lezen, herlezen en opnieuw te lezen.


Zie ook:

De linkse stroming, een kinderziekte van het communisme
Open brief aan partijgenoot Lenin
Lenin als filosoof
Organisatie vraagstukken van de Russische sociaaldemocratie
Lenin en het probleem van het proletarisch klassenbewustzijn