Laurent Grasso

Nieuw Europa tracht migranten te isoleren


Bron: De Internationale, Nederlandstalig theoretisch orgaan van de IVe Internationale, juni 1989, nr. 31
Vertaling: Toek Morée
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !

Qr-MIA

       


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:


Verwant
Racisme
Nationalisme en economie
Nationalisme, een blijvende kracht?

Landen als Denemarken en Noorwegen tellen een relatief kleine groep buitenlanders, terwijl de Zuid-Europese landen (Spanje, Italië, Portugal, Joegoslavië, Turkije en Griekenland) tot op de dag van vandaag vooral emigratielanden zijn. Met 15 miljoen Zuid-Europeanen over de hele wereld is deze streek het tweede emigratiegebied, na het Caribisch gebied.

Noordwest Europese landen doen traditioneel een beroep op buitenlandse arbeiders. Als men Groot-Brittannië buiten beschouwing laat, gaat het in de eerste plaats om Zwitserland, Duitsland, Oostenrijk en Luxemburg. Eén op de vier inwoners in deze landen is momenteel van buitenlandse afkomst. Voor het merendeel betreft het arbeiders. Andere landen, zoals Zweden, Nederland, Frankrijk en België kennen een bevolkingsgroep van buitenlandse afkomst die voor een groot deel bestaat uit jonge mensen. Zweden is een bijzonder geval: van de één miljoen migranten hebben zeshonderd duizend zich laten naturaliseren. Het gaat hier voornamelijk om Finse en Noorse arbeiders. Ook kent Zweden een vrij grote groep vluchtelingen, wat verklaard moet worden uit een liberale wetgeving op dit gebied.

In de acht belangrijkste landen die werkgelegenheid bieden kan men constateren dat ongeveer 45 procent van alle buitenlandse arbeiders afkomstig is uit één van de twaalf EEG-landen.

Direct na het eind van de jaren zestig en vooral met het begin van de kapitalistische crisis midden jaren zeventig, hebben alle regeringen maatregelen genomen tot het sluiten van de grenzen voor personen van buiten de EEG (deze maatregelen gelden nog steeds voor Portugal, Griekenland en toetredingskandidaat Turkije). Hoewel dit een stagnatie of zelfs vermindering van het aantal buitenlandse arbeiders tot gevolg had, brak nu de fase van gezinshereniging aan. Dit verschijnsel, tezamen met de toelating van vluchtelingen en asielzoekers verklaarden vervolgens de nieuwe groei van het aantal migranten. Daarnaast telt de EEG meer dan twee miljoen illegalen, waarvan alleen al 1,2 miljoen in Zuid-Europa. Het totaal aantal vluchtelingen in kapitalistisch Europa bedraagt momenteel 700.000. Dit is minder dan 6 procent van het totaal aantal vluchtelingen over de hele wereld. Dit verschijnsel, voornamelijk veroorzaakt door oorlogsellende waar het imperialisme in grote mate verantwoordelijk voor is, drukt vooral op de schouders van de armste landen, zoals Somalië, Soedan, Pakistan, Zuid-Oost Azië en Midden-Amerika.

Ondanks de misleidende campagnes die een Europa tonen dat belegerd wordt door vluchtelingen, is in de EEG slechts één op de ruim zevenhonderd inwoners vluchteling. In Soedan bijvoorbeeld is dat één op de vierentwintig.

Hoewel in de meeste noordwest Europese landen gediscussieerd wordt over de minimale vereisten voor een menswaardig bestaan voor migranten, stuiten verbeteringen vooral op verzet van werkgevers. Zij verzetten zich tegen gelijke rechten voor allochtone en autochtone arbeiders. Kinderen van migranten stellen, vooral in Engeland, België en Frankrijk, de vraag over hun plaats in de maatschappij aan de orde. Zij accepteren nog minder dan de oudere generatie dat zij het doelwit van racisme zijn. Deze jongeren voelen zich in de eerste plaats volledig onderdeel van de totale bevolking. Maar juist omdat deze jonge mensen geïntegreerd zijn in de maatschappij, laait het racisme op: er wordt geprobeerd de nieuwe generatie weer buiten te sluiten.

De kapitalisten hebben altijd duidelijk gemikt op de concurrentie van buitenlandse arbeiders, die noch dezelfde politieke rechten, noch dezelfde sociale verworvenheden genoten. Zij maakten een aanzienlijke winst met een arbeidsleger waar geen opleiding voor betaald hoefde te worden, voor wier gezin niet gezorgd hoefde te worden en die uiteindelijk toch naar hun land terug zouden keren, wanneer zij een belasting voor de maatschappij dreigden te worden. Het racisme heeft als rem gediend op de eenheid van de autochtone en allochtone arbeidersklasse. Dit racisme werd regelmatig versterkt door de chauvinistische en pro-imperialistische koers binnen de arbeidersbeweging. Zo ontstond binnen de Franse arbeidersbeweging in het begin van deze eeuw een krachtige campagne tegen de Italiaanse arbeiders.

De laatste jaren, met de ontwikkeling van een kapitalistische crisis en het werkloos raken van miljoenen arbeiders, heeft diezelfde arbeidersleiding niet nagelaten werkloosheid en de ‘terugkeer’ van allochtone arbeiders te rechtvaardigen. Deze arbeiders wonen dikwijls reeds meer dan tien jaar met hun gezin in een Europees land. Ook de socialisten in Frankrijk schrokken er niet voor terug om vanaf 1983 de migranten tot zondebok van de werkloosheid te bestempelen. Dit alles ging vergezeld met racistische uitlatingen op het moment dat deze arbeiders hun werk verdedigden, zoals in de Talbot-fabrieken in 1984.

Het Europees kapitalisme heeft zijn beroep op buitenlandse arbeidskrachten in de jaren zestig aanzienlijk vergroot. Zo sloot Frankrijk verscheidene overeenkomsten met haar ex-kolonie Algerije. Duitsland sloot in de periode 1955-1966 overeenkomsten met Turkije, Tunesië, Joegoslavië en de Zuid-Europese landen voor de massale komst van ‘gastarbeiders’. Zwitserland, Groot Brittannië, Luxemburg en België besloten tot dezelfde maatregelen en Zweden sloot in 1954 met de andere Scandinavische landen een overeenkomst voor een Noordelijke Gemeenschappelijke Arbeidsmarkt, waarbinnen vooral een beroep op Finse arbeidskrachten gedaan werd.

De economische crisis heeft ingewikkelde gevolgen gehad voor de politiek van de burgerij tegenover de geïmmigreerde arbeiders. Bijna alle industrielanden die in hoge mate een beroep hadden gedaan op buitenlandse arbeidskrachten, hebben hun grenzen gesloten. Zo heeft Groot-Brittannië in 1971 met de ‘Immigration Act’ allen die afkomstig waren uit het vroegere Britse imperium, de ‘Commonwealth’, op gelijk niveau gesteld met andere buitenlanders. Dit heeft hun verblijfrecht aanzienlijk verslechterd. Frankrijk, Duitsland en Zweden namen omstreeks dezelfde periode gelijksoortige besluiten voor een bijna volledige blokkering van de komst van nieuwe arbeiders.

Het paradoxale effect van deze maatregelen tot sluiting van de grenzen is de geografische- en gezinsstabiliteit geweest van de generatie arbeiders die in de jaren zestig waren binnengekomen. Er heeft zich een verandering voltrokken. De arbeiders die vroeger mobiel waren en dikwijls in tehuizen woonden, werden door de nieuwe politiek gedwongen te besluiten niet meer terug te keren naar hun vaderland en hun gezin over te laten komen of zelfs ter plekke te trouwen. En zo heeft, ondanks pogingen om dat met misdadige wetgeving te verhinderen, de totale buitenlandse bevolking zich sedert de jaren zeventig verder uitgebreid. Men kan vaststellen dat in 1986 de jongeren onder de 25 jaar ongeveer 45 procent van de allochtone bevolking van de negen voornaamste immigratielanden uitmaakten.

Vanaf die tijd wordt het kapitalisme geconfronteerd met twee problemen: hoe kan in een onzekere situatie dat deel van de arbeidersklasse en met name de jongeren die de volgende generatie vormen, worden gehandhaafd? En hoe kan worden beschikt over een variabele groep arbeidskrachten, die zelfs in crisistijd noodzakelijk is?

Om de tweede vraag te beantwoorden: er heeft zich buiten de algemene onzekerheid van arbeidscontracten om vooral voor vrouwen en jongeren een clandestiene immigratie ontwikkeld, die het mogelijk heeft gemaakt de informele sector in alle industrielanden uit te breiden. Deze sector heeft zich de laatste jaren vooral ontwikkeld in Italië, Spanje en Griekenland. Om een antwoord te geven op de eerste vraag: er is, behalve de beperkingen op de gezinshereniging, een arsenaal van repressieve wetten ontwikkeld, zoals de wet Gol in België, de wet Pasqua in Frankrijk en de Immigration Act in Groot-Brittannië. Deze wetgeving is gericht op vergroting van de onzekerheid en de onveiligheid van de allochtone bevolking. Er wordt naar gestreefd deze bevolkingsgroepen in hun marginale toestand te houden. De crisis in de leiding van de arbeidersbeweging, het onvermogen om een slagvaardig antwoord van de arbeidersklasse te geven op de crisispolitiek en de werkloosheid, boden ruimte aan een krachtig offensief van reactionaire politieke stromingen en aan de ontwikkeling van nieuwe ultra reactionaire volkspartijen, die hun oorsprong hebben in fascistische kernen, zoals dat het geval is in Frankrijk, Denemarken en Vlaanderen.

Deze algemene politiek van de Europese kapitalisten wordt toegepast in tamelijk uiteenlopende nationale situaties. In Frankrijk, vroeger een land met koloniën, heeft de burgerij van oudsher een beroep gedaan op migranten om het gebrek aan arbeidskrachten en het bevolkingstekort te compenseren. De Franse wetten zijn er altijd op gemaakt om een snelle aanpassing van ‘vreemdelingen’ die in het land verblijven, te vergemakkelijken en zelfs een zekere dwang daarop uit te oefenen. Dit laatste bijvoorbeeld middels een dienstplicht voor migranten. Hele generaties van vooral Italianen, Polen, Belgen en Spanjaarden hebben zich sedert het eind van de vorige eeuw in die smeltkroes vermengd. De Noord-Afrikaanse migranten werden daarentegen als tijdelijk beschouwd in het kader van een permanente uitwisseling. In de jaren tachtig, toen men geconfronteerd werd met een tweede generatie (van anderhalf miljoen kinderen van buitenlandse ouders onder de 25 jaar) reageerde de Franse burgerij zowel afwijzend als met de eis dat zij zich ‘volgens republikeinse normen’ zouden moeten aanpassen aan de Fransen en hun traditionele waarden. Deze houding maakt zonder twijfel duidelijk, dat Frankrijk een land is dat traditioneel een open politiek voert ten opzichte van naturalisaties, maar dat tot op heden zeer terughoudend is met iedere erkenning van de daaraan verbonden burgerrechten voor migranten. Dit zelfde geldt ook voor de erkenning van verschillen in cultuur of taal, zodat de allochtonen ervaren dat zij in Frankrijk in dezelfde situatie verkeren als andere minderheden.

Deze dwang en de druk om te assimileren heeft een enorme identiteitsbeweging tot stand gebracht, vooral onder jongeren die in Frankrijk geboren zijn in Algerijnse of Marokkaanse gezinnen. Zij zijn van mening dat zij helemaal niet hun plaats in Frankrijk hoeven te rechtvaardigen. Deze jongeren kunnen zich de identiteitsverloochening van de ouderen slecht voorstellen, vooral zo’n twintig jaar na de bevrijding van Algerije. Dit verschijnsel werd overigens in het begin helemaal niet begrepen door de oude organisaties die zich met immigratie bezighielden en die nog gericht waren op de landen van herkomst.

Duitsland is momenteel nog erger vastgelopen. De kapitalisten daar hebben geweigerd de Bondsrepubliek als immigratieland te beschouwen en zij hebben vanaf de jaren zestig de migranten en vooral die van Turkse herkomst totaal geïsoleerd. De wetten over nationaliteit en verblijf zijn zonder twijfel de meest beperkende van kapitalistisch Europa. De laatste jaren is Duitsland ook geconfronteerd met de komst van talrijke vluchtelingen uit Azië, met name uit Sri Lanka, waartegen een hevige racistische campagne in gang is gezet. Parallel daarmee is de Turkse immigratie zowel sociaal als politiek zeer streng gestructureerd. Maar ook hier gaan de jonge buitenlanders een belangrijke plaats innemen. Duitsland is momenteel met Turkije aan het onderhandelen over sociale integratie van een deel van deze jongeren, vooral door de mogelijkheid de dienstplicht in Duitsland of in Turkije te vervullen.

Groot Brittannië bevindt zich in een geheel uitzonderlijke situatie. Hoewel de zwarte arbeidersklasse en de zwarte jongeren (zowel afkomstig uit het Caribische gebied als uit de vroegere koloniën) formeel dezelfde rechten bezitten als de andere Britten, leeft een deel van hen in volstrekte afzondering. Jongere generaties die geboren en getogen zijn in Groot-Brittannië leven afgezonderd in getto’s. Zij hebben slechts toegang tot onderbetaalde baantjes in de dienstensector, de horeca of het kledingbedrijf. Ook daar maakt de bereidwilligheid van de leiding van de Labour-partij om iedere koers van klassenstrijd tegen Thatcher te blokkeren, vrij baan voor een reactionair offensief van staatsracisme. Dit racisme komt rechtstreeks tot uiting binnen de conservatieve partij en beperkt daardoor de mogelijke ruimte voor een partij als het Nationaal Front.

De Europese integratie, de invoering van regelingen ter vereenvoudiging van kapitaal- en persoonsverkeer binnen de EEG, maken de toestand van onzekerheid en isolement die de migrantenbevolking in kapitalistisch Europa ervaart, duidelijk weer erger. Dit is vooral het geval voor degenen die uit Afrika en Azië afkomstig zijn. Het verlangen groeit naar waardigheid en gelijkberechtigdheid, vooral onder de jongere generaties.

Het is onverkwikkelijk te moeten constateren dat het geheel van regels betreffende de immigratie van buitenlanders in de EEG, niet tot doel heeft de bewegingsvrijheid van immigranten te vergroten, maar juist om hen geïsoleerd te houden binnen ieder land afzonderlijk en vooral om de toegang voor buitenlanders tot de EEG zo goed als onmogelijk te maken. Met dit doel heeft de organisatie TREVI die gevormd wordt door de ministers van Binnenlandse Zaken van de industrielanden en die is ingesteld ter bestrijding van het terrorisme, het werkterrein uitgebreid met de kwestie van controle op de immigratie. Vooral in Duitsland is druk uitgeoefend om een nieuwe samenwerking op touw te zetten tussen de veiligheidsdiensten van dit land en Turkije. Men zal zich vooral willen richten op het onder controle krijgen van politiek militante Turken binnen de immigratie.

Een ander aspect van wat sommigen het ‘fort Europa’ noemen, is de steeds sterker wordende druk die de EEG uitoefent op Zweden, Turkije en Oostenrijk, vanwege hun Europese buitengrenzen, om de wetgeving op het gebied van vluchtelingen aan te passen.

Tenslotte heeft men kunnen zien hoe zich de laatste jaren, midden in de kapitalistische crisis, een beweging binnen de migrantengemeenschappen heeft ontwikkeld, die de discussie weer heeft opgepakt over uitbuiting en marginalisering. En dat tegenover regeringen die geweigerd hebben om de duurzame vestiging van 15 miljoen mannen en vrouwen voor hun rekening te nemen.

Deze eis tot rechtsgelijkheid heeft krachtige weerklank gevonden bij de jeugd, autochtonen en allochtonen. De ontwikkeling op grote schaal van antiracistische organisaties in diverse landen (maar vooral in Frankrijk en Zweden), is een bewijs hiervan. Zij boeken succes, samen met de anti-apartheidsbewegingen.

De inzet voor de komende maanden en jaren binnen kapitalistisch Europa is de coördinatie en ontwikkeling van bewegingen die migranten samen brengen met jongeren en de Europese arbeidersbeweging, tegen isolatie en voor gelijke rechten. De Europese verkiezingen van juni 1989 en het naderbij komen van 1992 moeten aanleiding vormen tot het nemen van concrete stappen in die richting.