De economische crises


De grondslag van de kapitalistische overproductiecrises. Sinds het begin van de 19e eeuw, sinds het ontstaan van de machinale grootindustrie wordt de loop van de uitgebreide kapitalistische reproductie periodiek onderbroken door economische crises. De kapitalistische crises zijn overproductiecrises. De crisis komt vooral tot uitdrukking in het feit dat de waren geen afzet vinden, omdat er meer waren geproduceerd zijn dan de belangrijkste verbruikers, de volksmassa’s, kunnen kopen, aangezien hun koopkracht onder de heerschappij van de kapitalistische productieverhoudingen aan uiterst nauwe grenzen gebonden is. In de opslagplaatsen stapelen waren-‘overschotten’ zich op. De kapitalisten beperken de productie en gooien de arbeiders op straat. Honderden en duizenden bedrijven worden gesloten. De werkloosheid neemt snel toe. Vele kleine producenten in de stad en op het platteland worden geruïneerd. Het ontbreken van afzetmogelijkheden voor de geproduceerde waren leidt tot een ontwrichting van de handel. De kredietbetrekkingen worden verstoord. De kapitalisten voelen een groot gebrek aan constant geld en kunnen de vervallende vorderingen niet betalen. Dit leidt tot een ineenstorting van de beurs, de koersen van aandelen, obligaties en waardepapieren zakken snel. Een golf van faillissementen overstroomt de industriële bedrijven, de handelsfirma’s en de banken.

De overproductie van waren gedurende de crises is niet absoluut, maar relatief. Dat betekent dat een warenoverschot alleen bestaat in relatie tot de koopkrachtige vraag, maar geenszins in relatie tot de werkelijke behoeften van de maatschappij. Gedurende de crisis moeten de werkende massa’s het meest noodzakelijke ontberen, hun behoeften worden slechter bevredigd dan in welke andere tijd dan ook. Miljoenenmassa’s hongeren, omdat er ‘te veel’ brood is, de mensen lijden kou, omdat er ‘te veel’ kolen geproduceerd zijn. De werkende mensen hebben gebrek aan alle bestaansmiddelen, omdat ze te veel bestaansmiddelen geproduceerd hebben. Dat is de schreeuwende tegenstelling van de kapitalistische productiewijze, waarin naar de woorden van de Franse utopische socialist Fourier, ‘de overvloed de bron van nood en gebrek’ wordt.

Heftige beroeringen in het economische leven kwamen ook voor in de voorkapitalistische productiewijze. Maar die werden veroorzaakt door een of andere buitengewone maatschappelijke catastrofe of natuurramp: door overstromingen, droogte, bloedige oorlogen of epidemieën werden zo nu en dan hele landen verwoest en werd de bevolking tot honger en uitsterven gedoemd. Deze heftige economische beroeringen verschillen echter fundamenteel van de kapitalistische crises doordat de erdoor veroorzaakte hongersnood en ellende een gevolg waren van een onontwikkelde productie, van het grootst mogelijke gebrek aan producten. In het kapitalisme evenwel worden de crises veroorzaakt door de groei van de productie bij een gelijktijdig ellendige positie van de volksmassa’s door de relatieve ‘overvloed’ aan geproduceerde waren.


Zoals eerder (in hoofdstuk 4) al aangetoond werd, ligt de mogelijkheid van crises al besloten in de eenvoudige warenproductie en circulatie. Onvermijdelijk worden de crises echter pas in het kapitalisme, waar de productie een maatschappelijk karakter krijgt, terwijl het product van de vermaatschappelijkte arbeid van vele duizenden en miljoenen arbeiders door de kapitalisten particulier wordt toegeëigend. De tegenstelling tussen het maatschappelijk karakter van de productie en de kapitalistische vorm van particuliere toe-eigening van de productieresultaten is de fundamentele tegenstelling van het kapitalisme. Deze tegenstelling vormt de basis van de economische overproductiecrises. Dat wil zeggen: de onvermijdelijkheid van de crises is gelegen in het systeem van de kapitalistische economie zelf.

De fundamentele tegenstelling van het kapitalisme manifesteert zich als tegenstelling tussen de organisatie van de productie in de afzonderlijke fabriek en de anarchie van de productie in de gehele maatschappij als geheel. In iedere afzonderlijke fabriek is de arbeid georganiseerd en ondergeschikt aan de wil van de ondernemer. Maar in de maatschappij als geheel heerst tengevolge van de heerschappij van de particuliere eigendom van de productiemiddelen een anarchie van de productie, die iedere planmatige ontwikkeling van de economie uitsluit. De uitbreiding van de productie verloopt ongelijkmatig, zodat oude verhoudingen tussen de bedrijfstakken voortdurend verstoord worden, terwijl de vorming van nieuwe verhoudingen tussen de bedrijfstakken slechts elementair, door het overbrengen van kapitaal van de ene bedrijfstak naar de andere, wordt voltrokken. Daarom is evenredigheid tussen de afzonderlijke bedrijfstakken een toevallig verschijnsel, terwijl de voortdurende verstoring van evenredigheid daarentegen de algemene regel is van de kapitalistische reproductie.

In hun jacht naar de hoogste winst breiden de kapitalisten de productie uit, verbeteren de techniek, voeren nieuwe machines in en brengen enorme hoeveelheden waren op de markt. In dezelfde richting werkt ook de voortdurende tendentiële daling van de winstvoet, die ontstaat door de toename van de organische samenstelling van het kapitaal. De ondernemers zijn er op uit de daling van de winstvoet te compenseren door een verhoging van de hoeveelheid winst, door de productie uit te breiden en grotere hoeveelheden waren te produceren. De tendens om de productie uit te breiden, de productiecapaciteit reusachtig te vergroten is dus eigen aan het kapitalisme. Maar door de daling van het reële loon, de toename van de werkloosheid en de ruïnering van de boerenstand vermindert de koopkrachtige vraag van de werkende mensen relatief. Dientengevolge stoot de uitbreiding van de kapitalistische productie onverbiddelijk op de enge grenzen van de consumptie van de volksmassa’s.

“De basis van de crisis ligt in de tegenstelling tussen het maatschappelijke karakter van de productie en de kapitalistische vorm van de toe-eigening van de productieresultaten. Uitdrukking van deze fundamentele tegenstelling van het kapitalisme is de tegenstelling tussen de toename van de productiecapaciteit van het kapitalisme, die berekend is op het behalen van een maximale kapitalistische winst, en de relatieve teruggang van de koopkrachtige vraag van de kant van de miljoenenmassa’s van de werkende mensen, wier levensstandaard de kapitalisten voortdurend tot het uiterste minimum beperkt proberen te houden.”[63]

De fundamentele tegenstelling van het kapitalisme treedt aan het licht als klassenantagonisme tussen proletariaat en bourgeoisie. Kenmerkend voor het kapitalisme is de scheiding tussen de twee belangrijkste productievoorwaarden: de productiemiddelen, die geconcentreerd zijn in de handen van de kapitalisten en de directe producenten, die niets anders bezitten dan hun arbeidskracht. Deze scheiding treedt bijzonder scherp naar voren in de overproductiecrises wanneer een fatale kringloop ontstaat: enerzijds overvloed aan productiemiddelen en producten, anderzijds overvloed aan arbeidskrachten, massa’s werklozen zonder bestaansmiddelen.

De crises zijn een onvermijdelijke begeleiding van de kapitalistische productiewijze. Om de crises af te schaffen moet men het kapitalisme afschaffen.

De burgerlijke economen loochenen de onvermijdelijkheid van de crises in het kapitalisme; zij verklaren de crises uit toevallige oorzaken, die zogenaamd weggenomen kunnen worden, terwijl het kapitalistische economische systeem zelf in stand blijft. Als uiteindelijke oorzaak van de crises wordt hetzij een toevallige verstoring van de evenredigheid tussen de bedrijfstakken hetzij de ‘overconsumptie’ opgegeven; om die weg te nemen worden middelen aanbevolen zoals geforceerde bewapening en oorlog. In werkelijkheid evenwel zijn de onevenredigheid van de productie en ‘onderconsumptie’ in het kapitalisme geen toeval, maar noodzakelijke verschijningsvormen van de fundamentele kapitalistische tegenstelling, die niet weggenomen kan worden zolang het kapitalisme bestaat.


Het cyclische karakter van de kapitalistische reproductie. De kapitalistische overproductiecrises herhalen zich in een bepaald tijdsbestek en wel elke 8 tot 12 jaar. Gedeeltelijke overproductiecrises, die afzonderlijke industrietakken troffen, traden in Engeland al op rond de wisseling van de 18e eeuw. De eerste industriecrisis die de economie van een heel land omvatte, brak in 1825 in Engeland uit. De crisis van 1836 begon in Engeland en breidde zich toen ook uit naar de Verenigde Staten. De crisis van 1847 – 48, die de Verenigde Staten en een reeks Europese landen omvatte, was de eerste wereldcrisis. De crisis van 1857 trof de belangrijkste landen van Europa en Amerika. Daarna volgden de crises van 1866, 1873, 1882 en 1890. De ernstigste ervan was de crisis van 1873, die het begin van de overgang van het voormonopolistische naar het monopolistische kapitalisme aankondigde. In de 20e eeuw traden crises op in: 1900 – 1903 (deze crisis begon in Rusland, waar haar werking aanzienlijk sterker was dan in enig ander land), 1907, 1920 – 21, 19291933, 1937 – 38 en 1948 – 49.

De periode van het begin van een crisis tot het begin van de volgende heet een cyclus. De cyclus bestaat uit vier fasen: crisis, depressie, opleving en bloei. De belangrijkste fase is de crisis, die het uitgangspunt is van een nieuwe cyclus.

De crisis is de fase van de cyclus waarin de tegenstelling tussen de toename van de productiecapaciteit en de relatieve teruggang van de koopkrachtige vraag in een stormachtige en vernietigende vorm aan de dag treedt. Deze fase van de cyclus wordt gekenmerkt door een overproductie van waren waarvoor geen afzet gevonden wordt, door plotselinge prijsdalingen, door een groot gebrek aan betaalmiddelen en door ineenstortingen van de beurs die grote aantallen faillissementen tot gevolg hebben, door een scherpe inkrimping van de productie, een snel toenemende werkloosheid en een snelle daling van het arbeidsloon. De ontwaarding van waren, de werkloosheid, de directe vernietiging van machines, uitrustingen en hele ondernemingen, dat alles betekent de reusachtige vernietiging van productiekrachten van de maatschappij. Door de ruïnering en de ondergang van vele ondernemingen, door de vernietiging van een deel van de productiekrachten past de crisis op gewelddadige wijze, echter alleen voor heel korte tijd, de omvang van de productie aan de koopkrachtige vraag aan. ‘De crises zijn altijd tijdelijke en gewelddadige oplossingen van de bestaande tegenstellingen, gewelddadige uitbarstingen, het herstel van het verstoorde evenwicht voor een ogenblik.’[boek 3, hoofdstuk 15 – MIA][64]

De depressie is de fase van de cyclus die onmiddellijk volgt op de crisis. Deze fase van de cyclus wordt gekenmerkt door stagnatie van de industriële productie, lage warenprijzen, matte handelsactiviteit en een overvloed aan vrij geldkapitaal. In de depressie worden de voorwaarden geschapen voor de daaropvolgende opleving en bloei. De opgehoopte warenvoorraden worden gedeeltelijk vernietigd, gedeeltelijk voor verlaagde prijzen verkocht. De kapitalisten proberen door verlaging van de productiekosten een uitweg uit de stagnatie te vinden. Dit doel bereiken ze allereerst door uiterste uitbuiting van de arbeiders, door de verdere verlaging van het arbeidsloon en de verhoging van de arbeidsintensiteit; in de tweede plaats door de vernieuwde uitrusting van de bedrijven, de vernieuwing van het vaste kapitaal, en de invoering van technische verbeteringen die ten doel hebben de productie weer rendabel te maken, ondanks de door de crisis bepaalde lage prijzen. De vernieuwing van het vaste kapitaal geeft aan een reeks bedrijven de impuls voor een verhoging van de productie. De ondernemingen die machines produceren, ontvangen opdrachten en daardoor stijgt de vraag naar grondstoffen en allerlei soorten materialen. Langzamerhand gaat de depressie over in de opleving.

De opleving is de fase van de cyclus waarin de ondernemingen die de crisis hebben doorstaan, zich van de schok herstellen en beginnen met de uitbreiding van de productie. Meer en meer bereikt de productie haar vroegere niveau, de prijzen stijgen, de winsten nemen toe. De opleving gaat over in bloei.

De bloei is de fase van de cyclus waarin de productie de hoogste stand overschrijdt die vóór de crisis in de voorafgaande cyclus bereikt werd. Gedurende de bloeiperiode worden nieuwe industriële ondernemingen, spoorwegen enzovoort gebouwd. De prijzen stijgen, de kooplieden kopen zo veel mogelijk waren in de hoop op verdere prijsstijgingen en bewegen zo de industriëlen tot een nog grotere uitbreiding van de productie. De banken verschaffen de industriëlen en de kooplieden gewillig kredieten. Dat alles maakt de uitbreiding van de productie en de handel tot ver boven de grenzen van de koopkrachtige vraag mogelijk. Zo worden de voorwaarden geschapen voor de volgende overproductiecrisis.

Vóór het uitbreken van de crisis bereikt de productie haar hoogste stand, de afzetmogelijkheden lijken echter nog groter te zijn. Er is al overproductie, maar in verborgen vorm. De speculatie jaagt de prijzen omhoog en drijft de vraag naar waren mateloos op. Warenoverschotten worden gevormd. Het krediet verbergt in nog grotere mate de overproductie: de banken gaan door met het verstrekken van kredieten aan de industrie en de handel en ondersteunen daarmee kunstmatig de uitbreiding van de productie. Wanneer de overproductie haar hoogste punt bereikt heeft, breekt de crisis uit. En dan herhaalt de hele cyclus zich.

De crisis vormt het uitgangspunt voor een grootscheepse herinvestering van het kapitaal. Om de rentabiliteit van hun ondernemingen met het oog op de scherpe prijsdaling te herstellen, zijn de kapitalisten gedwongen naast de verscherping van de arbeiders, nieuwe machines en werkbanken en nieuwe productiemethoden in te voeren. Er vindt een massale vernieuwing van het vaste kapitaal plaats. In de doorslaggevende bedrijfstakken van de grootindustrie bedraagt de levensduur van de belangrijkste productiemiddelen, wanneer men niet alleen naar de materiële, maar naar de morele slijtage kijkt, gemiddeld ongeveer tien jaar. Daarmee is de materiële grondslag gegeven van de regelmaat waarmee de crises zich herhalen.

Iedere crisis maakt de bodem rijp voor nieuwe, nog scherpere crises; dientengevolge groeit mét haar ontwikkeling het kapitalisme in vernietigingskracht en in scherpte.


De agrarische crises. De kapitalistische overproductiecrises, die werkloosheid, daling van het arbeidsloon en verlaging van de koopkrachtige vraag naar landbouwproducten veroorzaken, leiden onvermijdelijk tot een gedeeltelijke of algemene overproductie in de landbouw. De overproductiecrises in de landbouw worden agrarische crises genoemd. De onvermijdelijkheid van de agrarische crises wordt bepaald door dezelfde fundamentele tegenstelling, die ook de basis van de industriële crises vormt.

Tegelijkertijd vertonen de agrarische crises ook zekere bijzonderheden: ze zijn gewoonlijk langduriger, slepender dan de industriële crises.

De agrarische crisis die in de laatste 25 jaar van de 19e eeuw West-Europa, Rusland en later ook de Verenigde Staten in zijn greep nam, begon in de eerste helft van de jaren 70 en duurde in de een of andere vorm voort tot het midden van de jaren negentig van de 19e eeuw. Ze werd veroorzaakt door het feit dat tengevolge van de ontwikkeling van de scheepvaart en de uitbreiding van het spoorwegnet, goedkoper graan uit Amerika, Rusland en India in grote hoeveelheden op de Europese markten werd gebracht. In Amerika was de graanproductie goedkoper omdat daar nieuwe vruchtbare grond bebouwd kon worden en omdat er vrije grond was waarvoor geen absolute rente betaald hoefde te worden. Rusland en India evenwel konden graan voor lagere prijzen naar Europa exporteren, omdat de Russische en Indische boeren, die door ondraaglijke belastingen werden onderdrukt, gedwongen waren om graan voor spotprijzen te verkopen.
De Europese kapitalistische pachters en boeren konden gegeven de door de grootgrondbezitters omhooggedreven landrente niet standhouden tegen deze concurrentie. Na de Eerste Wereldoorlog, toen de koopkracht van de bevolking sterk verlaagd was, brak in het voorjaar van 1920 een scherpe agrarische crisis uit, die met enorm geweld de landen buiten Europa (Verenigde Staten, Canada, Argentinië en Australië) trof. De landbouw had zich nog niet hersteld van deze crisis, toen aan het einde van 1928 zich duidelijk tekenen aankondigden van een nieuwe agrarische crisis in Canada, de Verenigde Staten, Brazilië en Australië. Deze crisis omvatte de belangrijkste grondstoffen en levensmiddelen exporterende landen van de kapitalistische wereld. Ze breidde zich uit naar alle takken van de landbouw, raakte vervlochten met de industriecrisis van 1929 tot 1933 en strekte zich uit tot het begin van de Tweede Wereldoorlog.


Het langdurige karakter van de agrarische crisis heeft de volgende centrale oorzaken.

In de eerste plaats dwingt het monopolie van de particuliere grondeigendom de pachters om ook gedurende de agrarische crises de contractueel vastgelegde pacht van dezelfde hoogte te betalen. Bij dalende prijzen voor agrarische waren wordt de grondrente opgebracht door de lonen van de landarbeiders verder te verlagen en ten koste van de winsten, vaak zelfs ten koste van het voorgeschoten kapitaal van de pachters. Dientengevolge wordt het overwinnen van de crisis door de invoering van verbeterde technieken en door de verlaging van de productiekosten buitengewoon bemoeilijkt.

In de tweede plaats is de landbouw in het kapitalisme, vergeleken met de industrie, een achtergebleven sector. De particuliere grondeigendom, de overblijfselen van feodale verhoudingen en de noodzakelijkheid om aan de grondeigenaren absolute en differentiële rente te betalen, dat alles remt de vrije toestroming van kapitaal naar de landbouw en remt de ontwikkeling van de productiekrachten. De techniek blijft in deze bedrijfstak buitengewoon achterlijk. De organische samenstelling van het kapitaal is in de landbouw lager dan in de industrie; het vaste kapitaal, waarvan de massale vervanging de materiële grondslag vormt van het geregeld weerkeren van de industriecrises, speelt in de landbouw een veel kleinere rol dan in de industrie.

In de derde plaats proberen de kleine warenproducenten, de boeren, gedurende de crises hun productieniveau tot dan toe in stand te houden om zich ten koste van alles op hun eigen of gepachte stukje land te handhaven, door overwerk, ondervoeding, roofbouw op de grond en het vee. Dat versterkt de overproductie van landbouwproducten nog meer.

De algemene oorzaak van het slepende karakter van de agrarische crises is dus het monopolie van de particuliere grondeigendom, de daarmee samenhangende feodale overblijfselen en de buitengewone achterlijkheid van de landbouw in de kapitalistische landen.

De grootste druk van de agrarische crises komt neer op de brede massa’s van de boerenstand. Zoals iedere crisis ruïneert ook de agrarische crisis een massa van kleine warenproducenten. Door de vernietiging van de oude eigendomsverhoudingen bespoedigt ze de ontbinding van de boerenstand en de ontwikkeling van kapitalistische verhoudingen in de landbouw. Tegelijkertijd leiden de agrarische crises tot een degradatie van de landbouw in de kapitalistische landen: tot de terugkeer van de machinale naar de handenarbeid, tot een aanzienlijke beperking van het gebruik van kunstmest, tot de vermindering van de bouwgronden, tot de daling van het landbouwtechnische niveau, tot de achteruitgang van de opbrengsten van de landbouw en de veeteelt.


De crises en de verscherping van de tegenstellingen van het kapitalisme. De economische crises waarin alle tegenstellingen van de kapitalistische productiewijze tot een gewelddadige uitbarsting komen, leiden onvermijdelijk tot een verdere verscherping en verdieping van deze tegenstellingen.

In de regel hebben de kapitalistische overproductiecrises een alomvattend karakter. Beginnend in één of andere bedrijfstak, nemen ze al snel de gehele economie in hun greep. Ze ontstaan eerst in één land of enkele landen en breiden zich uit over de gehele kapitalistische wereld.

Iedere crisis leidt tot een sterke beperking van de productie, tot een daling van de groothandelsprijzen en de beurskoersen, tot een achteruitgang van de binnen- en buitenlandse handel. In iedere crisis daalt de productie tot een niveau dat reeds jaren eerder bereikt werd. In de 19e eeuw werd gedurende de crises het economische leven met drie tot vijf jaar, in de 20e eeuw reeds met tientallen jaren teruggeworpen.

De kolenproductie in de Verenigde Staten daalde gedurende de crisis van: 1873 met 9,1 %, 1882 met 7,5 %, 1893 met 6,4 %, 1907 met 13,4 %, 1920 – 21 met 27,5 % en 1929 – 33 met 40,9 %. De productie van ruwijzer daalde in de Verenigde Staten gedurende de crisis van: 1873 met 27 %, 1882 met 12,5 %, 1893 met 27,3 %, 1907 met 38,2 %, 1920 – 21 met 54,8 % en 1929 – 33 met 79,4 %. In Duitsland daalde de totale omvang van de industriële productie gedurende de crisis van: 1873 met 6,1 %, 1890 met 3,4 %, 1907 met 6,5 % en 1929 – 33 met 40,6 %.
De Verenigde Staten werden door de crisis van 1857 op het gebied van de kolenwinning met 2 jaar, in de productie van ruwijzer met 4 jaar, in de uitvoer met 2 jaar en in de invoer met 3 jaar achteruit geworpen. De Verenigde Staten werden door de crisis van 1929 op het gebied van de kolenwinning met 28 jaar, in de productie van ruwijzer met 36 jaar, in de staalproductie met 31 jaar, in de uitvoer met 35 jaar en in de invoer met 31 jaar teruggeworpen.
Engeland werd door de crisis van 1929 op het gebied van de kolenproductie met 35 jaar, in de productie van ruwijzer met 76 jaar, in de staalproductie met 23 jaar en in de buitenlandse handel met 36 jaar teruggeworpen.


In de economische crises wordt het roofzuchtige karakter van het kapitalisme bijzonder duidelijk. Terwijl miljoenen mensen in uiterste nood verkeren en tot honger en ellende gedoemd zijn, worden in iedere crisis enorme hoeveelheden waren vernietigd, die niet afgezet kunnen worden, tarwe, aardappelen, melk, vee, katoen. Hele fabrieken, werven en hoogovens worden stilgelegd of gesloopt. De zaden van graan en van planten voor industriële verwerking worden vernietigd en boomgaarden worden gekapt.

In de drie jaar van de crisis van 1929 – 1933 werden in de Verenigde Staten 92, in Engeland 72, in Duitsland 28 en in Frankrijk 10 hoogovens gesloopt. Het tonnage van zeeschepen dat in deze jaren werd vernietigd, bedroeg meer dan 6,5 miljoen registerton.
De vernietigende werking van de agrarische crisis valt uit de volgende getallen af te lezen. Van 1926 tot 1937 werden in de Verenigde Staten meer dan 2 miljoen boerderijen gerechtelijk verkocht vanwege hun schuldenlast. Het inkomen van de landbouw liep terug van 6,8 miljard dollar in 1929 tot 2,4 miljard dollar in 1932. Tegelijkertijd verminderde de jaarlijkse afzet van landbouwmachines van 458 miljoen dollar tot 65 miljoen dollar, oftewel tot een zevende; het gebruik van kunstmest daalde tot bijna de helft. De regering van de Verenigde Staten ondernam alles om de landbouwproductie te verminderen. In 1933 werden 10,4 miljoen acres met katoenzaden vernietigd door ze om te ploegen en 6,4 miljoen varkens werden opgekocht en vernietigd. Tarwe werd voor de verbranding van locomotieven gebruikt. In Brazilië werden ongeveer 7 miljoen balen koffie en in Denemarken 117.000 stuks vee vernietigd.


De crises brengen de arbeidersklasse, de brede boerenmassa’s evenals alle overige delen van de werkende bevolking onmetelijke nood. Ze produceren massawerkloosheid, die honderdduizenden en miljoenen mensen tot gedwongen ledigheid, honger en ellende veroordeelt. De kapitalisten gebruiken de werkloosheid om de uitbuiting van de arbeidersklasse op iedere mogelijke wijze te verhogen en het levenspeil van de werkende bevolking scherp omlaag te drukken.

Het aantal arbeiders dat in de Verenigde Staten in de verwerkende industrie werkte, liep gedurende de crisis van 1907 met 11,8 % terug. In de crisis van 1929 – 33 liep het aantal arbeiders in de Amerikaanse verwerkende industrie met 38,8 % terug, terwijl het totaal uitbetaalde loon met 57,7 % daalde. Volgens opgaven van Amerikaanse statistici zijn in de periode van 1929 tot 1938 43 miljoen arbeidsjaren door werkloosheid verloren gegaan.


De crises versterken in hoge mate de bestaansonzekerheid van de werkende mensen, hun angst voor de dag van morgen. De proletariërs die jarenlang geen werk vinden, verliezen hun vaardigheid; na de crisis kunnen velen van hen niet meer in de productie terugkeren. De woonsituatie van de werkende mensen verslechtert tot het uiterste, het aantal daklozen dat in het land op zoek is naar werk, groeit. Gedurende de crisis gaat het aantal zelfmoorden van mensen die gedreven worden door vertwijfeling snel omhoog en nemen de ellende en de criminaliteit toe.

De crises leiden tot een verscherping van de klassentegenstellingen tussen proletariaat en bourgeoisie, tussen de brede boerenmassa’s en de grondbezitters, woekeraars en rijke boeren die hen uitbuiten. In de crisis verliest de arbeidersklasse veel verworvenheden die ze in langdurige en harde strijd tegen de uitbuiters en de burgerlijke staat heeft afgedwongen. Dat toont de arbeiders dat de enige weg van redding uit honger en ellende de vernietiging van de macht van de bourgeoisie, de afschaffing van de kapitalistische loonslavernij is. Klassenbewustzijn en revolutionaire vastberadenheid doordringen de breedste lagen van het proletariaat, die door de crises tot de grootste ontberingen gedoemd zijn. De onmacht van de bourgeoisie om de productiekrachten van de maatschappij te leiden, ondergraaft het geloof van de kleinburgerlijke lagen van de bevolking in de onaantastbaarheid van het kapitalistische bestel. Dat alles leidt tot verscherping van de klassenstrijd in de kapitalistische maatschappij.

De burgerlijke staat komt gedurende de crises de kapitalisten te hulp met subsidies, waarvoor uiteindelijk de werkende massa’s moeten opdraaien. Met gebruik van het machts- en onderdrukkingsapparaat helpt de staat de kapitalisten om het levenspeil van de arbeidersklasse en de boerenstand omlaag te drukken. Dat alles versterkt de verarming van de werkende massa’s. Tegelijkertijd openbaren de crises de volledige onmacht van de burgerlijke staat om de elementair werkende wetten van het kapitalisme op enigerlei wijze de baas te worden. In de kapitalistische landen leidt niet de staat de economie, maar omgekeerd, de staat verkeert in de macht van de kapitalistische economie, ze is ondergeschikt aan het grootkapitaal.

De crises tonen in alle duidelijkheid dat de grenzen van de burgerlijke productieverhoudingen te eng zijn geworden voor de door het kapitalisme geschapen productiekrachten en dat de eersten een rem zijn geworden op de verdere ontwikkeling van de productiekrachten.

“De crisis toont dat de huidige maatschappij onvergelijkbaar veel meer producten voor de verbetering van het leven van de gehele werkende bevolking zou kunnen produceren, wanneer een klein groepje particuliere eigenaren, die miljoenen verdienen aan de ellende van het volk, niet de grond, de fabrieken, machines enzovoort aan zich hadden getrokken?”[65] Iedere crisis bespoedigt de ineenstorting van de kapitalistische productiewijze.


De historische ontwikkelingstendens van het kapitalisme. Het proletariaat als doodgraver van het kapitalisme. Sinds het kapitalisme de heersende maatschappelijke orde is geworden, heeft de concentratie van eigendom in weinige handen een reusachtige ontwikkeling doorgemaakt. De ontwikkeling van het kapitalisme leidt tot de ondergang van de kleine producenten, die in het leger van loonarbeiders worden opgenomen. De concurrentiestrijd tussen de kapitalisten verscherpt steeds meer, iedere kapitalist drukt vele andere dood. De concentratie van het kapitaal betekent de opeenhoping van enorme rijkdommen in de handen van een steeds kleiner wordende groep personen.

Met de ontwikkeling van de massaproductie brengt het kapitalisme tegelijkertijd zijn doodgravers voort in de gestalte van de arbeidersklasse, die als leider van alle delen van de werkende bevolking en de uitgebuite massa’s optreedt. De ontwikkeling van de industrie wordt begeleid door een getalsmatige toename van het proletariaat, door een groei van zijn aaneengeslotenheid, zijn bewustzijn en zijn organisatiegraad. Het proletariaat verheft zich steeds vastberadener tot de strijd tegen het kapitaal. De ontwikkeling van de kapitalistische maatschappij, die gepaard gaat met een verscherping van haar innerlijke onverzoenlijke tegenstellingen en van de klassenstrijd, schept de noodzakelijke voorwaarden voor de overwinning van het proletariaat over de bourgeoisie.

De theoretische uitdrukking van de wezenlijke belangen van de arbeidersklasse is het marxisme, het wetenschappelijke socialisme, dat een afgeronde en harmonische wereldbeschouwing is. Het wetenschappelijk socialisme leert het proletariaat zich te verenigen voor de klassenstrijd tegen de bourgeoisie. De klassenbelangen van het proletariaat vallen samen met het belang van een verdere ontwikkeling van de menselijke maatschappij, ze stemmen overeen met de belangen van de overweldigende meerderheid van de maatschappij, want de proletarische revolutie schaft niet een willekeurige uitbuitingsvorm af, maar betekent de afschaffing van iedere uitbuiting.

Zoals in het begin van de ontwikkeling van het kapitalisme een kleine groep overweldigers in de persoon van kapitalisten en grondbezitters de volksmassa’s onteigend heeft, zo leidt de ontwikkeling van het kapitalisme noodzakelijkerwijs tot de onteigening van de kleine groep overweldigers door de volksmassa’s. Deze opgave wordt vervuld door de socialistische revolutie, die de productiemiddelen vermaatschappelijkt en het kapitalisme met zijn crises, werkloosheid en ellende van de massa’s liquideert.

“Het kapitaalmonopolie wordt een kluister van de productiewijze, die door en mét haar tot bloei is gekomen. De centralisatie van de productiemiddelen en de vermaatschappelijking van de arbeid bereiken een punt, waarop zij onverenigbaar worden met hun kapitalistisch omhulsel. Dit omhulsel wordt verbrijzeld. Het laatste uur van het kapitalistische privaatbezit heeft geslagen. De onteigenaars worden onteigend.” [boek 1, hoofdstuk 24 – MIA][66]

Dat is de historische tendens van de ontwikkeling van de kapitalistische productiewijze.

Korte samenvatting
1. De economische crises zijn crises van overproductie. De basis van de crisis is de tegenstelling tussen het maatschappelijke karakter van de productie en de kapitalistische vorm van de particuliere toe-eigening van de arbeidsproducten. Verschijningsvormen van deze tegenstelling zijn ten eerste de tegenstelling tussen de organisatie van de productie in de afzonderlijke kapitalistische bedrijven en de anarchie van de productie in de gehele maatschappij en ten tweede de tegenstelling tussen de enorme groei van de productiemogelijkheden van het kapitalisme en de relatieve vermindering van de koopkrachtige vraag van de kant van de werkende massa’s. De fundamentele tegenstelling van het kapitalisme treedt naar buiten in de onverzoenlijke klassentegenstelling tussen proletariaat en bourgeoisie.

2. De periode van het begin van een crisis tot het begin van de volgende crisis wordt cyclus genoemd. De cyclus bestaat uit de volgende fasen: crisis, depressie, opleving en bloei. De materiële grondslag van de periodiek terugkerende crises in het kapitalisme is de periodieke vernieuwing van het vaste kapitaal. De agrarische crises zijn met de industriële crises vervlochten. Zij worden gekenmerkt door hun langdurige karakter tengevolge van het monopolie van de particuliere grondeigendom en de enorme achterlijkheid van de landbouw in het kapitalisme.

3. De kapitalistische crises betekenen een enorme vernietiging van productiekrachten. Ze brengen de werkende massa’s onmetelijke nood. In de crises komt het historische begrensde karakter van de burgerlijke maatschappij, de onmacht van het kapitalisme om de in zijn schoot gegroeide productiekrachten verder te leiden, bijzonder scherp tot uitdrukking. Om de crises te vernietigen moet men het kapitalisme vernietigen.

4. De historische ontwikkelingstendens van het kapitalisme is enerzijds de ontwikkeling van de productiekrachten en de vermaatschappelijking van de productie waarmee de materiële voorwaarden voor het socialisme worden geschapen, terwijl het anderzijds zijn eigen doodgravers voortbrengt in de gedaante van het proletariaat, dat de revolutionaire strijd van alle werkende mensen voor de bevrijding van het juk van het kapitalisme organiseert en leidt.

_______________
[63] J.V. Stalin, Politiek verslag van het Centraal Comité aan het 16e Partijcongres van de CPSU (b), zie J.V. Stalin, Werken, deel 12, p. 214.
[64] Karl Marx, Het kapitaal, deel 3, p. 277.
[65] V.I. Lenin, De crisistheorie, Werke, 4e Russ. uitg., deel 5, p. 76.
[66] Karl Marx, Het kapitaal, deel 1, p. 803, Ned. uitg. De Haan, p. 595.