Koen Dille

Wallerstein: een modern groot verhaal


Bron: Aktief, ledenblad van het Masereelfonds, nr. 4, 2012
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?

Qr-MIA

       


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:


Verwant
Kanttekeningen bij Civilisation matérielle et capitalisme
De lange kijk op de geschiedenis
Marxistische geschiedwetenschap, een wetenschap in opbouw

Nogal snel wordt beweerd dat het gedaan is met de grote verhalen. Het postmodernisme heeft ze dood verklaard. We zouden niet meer in staat zijn de wereld te verklaren, laat staan om er een nieuwe te bedenken. Akkoord, erg talrijk zijn ze niet de sociale wetenschappers die in de eenentwintigste eeuw een globale kijk op de wereld te bieden hebben. Toch is er bijvoorbeeld Jürgen Habermas[1] met zijn idee om een machtsvrije dialoog voor te stellen als basis van ons handelen. Een voorstel dat erg aantrekkelijk oogt, maar jammer genoeg wat al te theoretisch en idealistisch blijft. Hoe dan ook, Habermas is een belangrijk bedenker van een groot verhaal. Wat meer is, je mag hem tot de progressieve filosofen rekenen. Sommigen zullen dat misschien niet vinden vanwege zijn neiging om in zijn thuisland – de Duitse Bondsrepubliek – de sociaaldemocraten te steunen. Wat dan gezegd van uitgesproken conservatieve denkers als Francis Fukuyama of Samuel Huntington. Die hebben eventjes wat ophef gemaakt, maar zijn ondertussen roemloos door de mand gezakt wegens niet ter zake.[2]

Marx en Braudel

Laten we het liever hebben over de Amerikaan Immanuel Wallerstein (1920), de bedenker van de wereldsysteemtheorie.[3] Hij bouwt zowel voort op Marx als op de Franse historicus Fernand Braudel,[4] die trouwens zelf op de schouders van Marx staat. Net als Marx ziet Wallerstein in de wereldgeschiedenis een systeem aan het werk. Het historisch kapitalisme, zoals hij dat systeem heeft genoemd, is al vijf eeuwen ‘systematisch’ bezig met ‘zelfexpansie’. Daarmee bedoelt hij de haast absurde obsessie van dat systeem om te produceren om te produceren. En als het dan nog zou gaan om de productie van consumptiegoederen, maar neen, het systeem kan gewoon niet anders dan met het kapitaal dat het al heeft geproduceerd, steeds nog meer kapitaal te produceren. Wallerstein is wel degelijk een discipel van Marx.

Origineel is hij wanneer hij stelt dat op een bepaald moment van de geschiedenis de juiste maatschappelijke, culturele en politieke omstandigheden zodanig samenvallen dat er zich in West-Europa een dergelijk “absurd” systeem van kapitaalsaccumulatie voordoet. Dat gebeurde vanaf ongeveer 1500. Toen brak de westerse samenleving uit haar begrenzingen. Tot dan verschilde onze samenleving weinig van de meeste andere beschavingen. Ze was feodaal en steunde op landbouw. Handel en ambachtelijke productie waren veeleer nog marginaal.

Barbara Tuchman

De oorzaak van die uitbraak van onze beschaving was de diepe crisis waarin het Europese feodale systeem verkeerde. Wie ooit het magistrale werk van Barbara Tuchman – zeker géén marxiste – las, De waanzinnige veertiende eeuw, weet welk onthutsend beeld zij daarin ophangt van de zieltogende feodaliteit.

Hoe ging dat uitbreken van onze beschaving uit de begrenzing van de feodaliteit nu precies in zijn werk? Normaal kun je maar productiekapitaal – weefgetouwen, handelsschepen, opslagplaatsen, wind- en watermolens, enzovoort – blijven cumuleren als er de geschikte ruimte – steden – voor aanwezig is. Om die almaar groeiende berg producten kwijt te raken moet je het steeds verder zoeken. Dat geldt ook voor de aanvoer van grondstoffen en het aanboren van hulpbronnen. Welnu, als alle aspecten van de productie, niet te vergeten ook de arbeid, op een anonieme, niet in de ruimte beperkte markt worden aangeboden, pas dan kan zo’n systeem onbelemmerd blijven voortproduceren. Pas dan ook worden de mensen in dat systeem gestimuleerd om geschikte technologieën en methodes te bedenken om nog meer te produceren, om op zoek te gaan naar nieuwe afzetgebieden en leveranciers van grondstoffen. Zo ontstaat de industrialisatie, het kredietsysteem, de kennis en vaardigheid om naar verre landen te varen, de militaire knowhow om invloedssferen en markten in te palmen, enzovoort.

Dat alles vereist dan weer een aangepast politiek en maatschappelijk kader. Het systeem heeft immers machtstructuren nodig om zich ver buiten zijn oorspronkelijke grenzen, West-Europa, voort te planten. Wallerstein beschrijft dan een complex systeem, dat op den duur zowat de hele wereld omvat. Daarin houden machtige en minder machtige staten elkaar in een voortdurend verschuivend evenwicht. “Tegen 1600 waren de fundamentele structuren van het historisch kapitalisme als een levensvatbaar sociaal systeem tot stand gebracht ...)”. Vanaf dan beginnen de belangrijkste Europese mogendheden de wereld te beheersen: de Nederlanden, Frankrijk en Engeland, later Pruisen en vanaf 1871 het eengemaakte Duitsland, Rusland en na Wereldoorlog I de Verenigde Staten. Vandaag mag je daar Japan en China bij rekenen, en het lijstje blijft groeien.

Markt en ongelijkheid

Sindsdien onderwerpt dat systeem steeds meer aspecten van ons leven en steeds meer gebieden van de wereld aan de markt. Markt betekent uitbuiting. Je verkoopt namelijk producten voor een prijs die hoger is dan de waarde – arbeid en kapitaal – die er aanvankelijk werd ingestopt. Het surplus strijk je op om het dan grotendeels in nieuw kapitaal te investeren.

Maar om te kunnen blijven functioneren moet dit wereldsysteem op een ingebouwde, structurele ongelijkheid kunnen steunen. Het centrum van het systeem – voorlopig nog het westerse kapitalisme – exploiteert de periferie van minder ontwikkelde landen. Toen Wallerstein zijn boek schreef was er nog geen sprake van de BRIC-landen (Brazilië, Rusland, India en China).

Het wereldsysteem vertoont nog andere vormen van machtsongelijkheid. Het dwingt een aantal volkeren tot activiteiten die de markt “minder waard acht”. Dat komt zogezegd vanwege de culturele of etnische eigenschappen van die volkeren – uit de periferie vanzelfsprekend. Zo institutionaliseert het wereldsysteem het racisme. Een gelijkaardig mechanisme verwijst vrouwen naar ondergewaardeerde functies, wat de culturele basis heeft gelegd van het seksisme.

Universaliteit en mensenrechten

Meteen bekritiseert Wallerstein de westerse pretentie om ‘onze’ opvattingen over wetenschap, recht, moraal, enzovoort tot universele principes te verheffen. Volkeren of culturen die het westerse universalisme niet onderschrijven, worden in dit wereldsysteem naar de tweede of derde rang verwezen. Aldus is onze westerse rationaliteit een ordinair onderdrukkingsmechanisme geworden. In feite hét onderdrukkingsmechanisme: repressie en militair geweld komen er maar aan te pas als de onderdrukten er tegen in verzet komen. “Waarheid als een cultureel ideaal functioneerde als opium” en wat verder: “De grote nadruk op rationaliteit van wetenschappelijke activiteit was het masker voor de irrationaliteit van de voortdurende accumulatie.”

De idee dat het westerse rationalisme gebruikt wordt om de verlichtingsideologie van de westerse beschaving tot universele waarheid te verheffen, zal Wallerstein veel later hernemen in European universalism: The rethoric of power (New York, 2006). Zoals de titel al doet vermoeden, betoogt hij dat het Westen zijn technologische superioriteit en militaire macht gebruikt om het typische westerse mengsel van opvattingen over vrijheid, gelijkheid, solidariteit, liberale democratie, vrije markt, concurrentie, enzovoort als universele waarden met geweld op te dringen aan de hele wereld. Onze opvattingen over mensenrechten zijn helemaal niet zo universeel als we denken, maar het komt ons goed uit om ze als dusdanig voor te stellen. Dat geeft het Westen een haast onweerlegbaar argument – eigenlijk is het een voorwendsel – om overal waar die mensenrechten geschonden worden, te interveniëren en meteen de kapitalistische belangen – oliebronnen, afzetgebieden, markten en invloedssferen bijvoorbeeld – te vrijwaren.

Mesties

Hoe die mensenrechten er dan wel horen uit te zien, laat Wallerstein in het midden. “Wij weten nog lang niet hoe die waarden er echt uit zouden kunnen zien. (...) [W]e moeten ze eerst nog zelf opstellen.” Elders schrijft hij dat we moeten beginnen met “een minimale consensus te bereiken over een alternatief denkkader.” We moeten dat doen door een soort dialectiek te ontwikkelen met andere, niet westerse waarden om zo te komen tot een “rassenvermenging” of een “synthese”. Een stelling die de Belgische Chantal Mouffe ook verdedigt in haar boek On the political (Londen – New York, 2005, in het Nederlands: Over het politieke, Kampen, 2008). Ook zij heeft het over een “mestieze” opvatting van de mensenrechten, verwijzend naar het woord ‘mesties’ waarmee men vroeger een mens van gemengd ras aanduidde.

Wat die universaliteit betreft, zijn we er dus nog lang niet uit. Maar dat Wallerstein wel degelijk een groot verhaal te bieden heeft, kan niet ontkend worden.

_______________
[1] Jürgen Habermas (1929). Belangrijk is ook zijn visie op de wereld, waarin hij het onderscheid maakt tussen het sociaaleconomische systeem en onze leefwereld. Die laatste ziet hij als de belangrijkste. De menselijke verhoudingen worden er bepaald door onze communicatie. Die communicatie zou dus machtsvrij moeten gebeuren. Het probleem is volgens Habermas, dat die leefwereld meer en meer gekoloniseerd wordt door het ‘systeem’. Daar overheerst vooral het “strategisch handelen”, dat steunt op communicatie tussen mensen die niet allemaal evenveel macht hebben, zodat de machtige via zijn communicatie zijn wil aan de ondergeschikte oplegt.
[2] Francis Fukuyama (1952) dacht dat sinds de val van het communisme de wereld voor goed afstevende op een succesvol wereldkapitalisme, waar vrije markt en de vrije, liberale democratie hand in hand gingen. Samuel Huntington (1927-2008) stelde dat de gang van zaken in de wereld het gevolg was van de clash tussen beschavingen, bijvoorbeeld de Westerse, de islam, de oosters-orthodoxe, de Chinese, enzovoort. Ook die analyse is ondertussen genadeloos de grond ingeboord. Het begrip ‘beschaving’ waar heel Huntingtons idee op berustte, bleek onbruikbaar omdat het niet aan een realiteit beantwoordde. Interessant is wel dat Huntington de zogenaamde westerse beschaving niet als universeel beschouwde.
[3] Die theorie staat beknopt, maar heel helder uiteengezet in Historical Capitalism (New York, 1983), in het Nederlands: Historisch Kapitalisme (93 p. Weesp, 1984). Oorspronkelijk had hij die theorie al ontwikkeld in 1974, in The modern World-system, capitalist agriculture and the origins of the european World-economy in the sixteenth century (New York). In 1978 verscheen het eerste deel ervan in het Nederlands, het tweede deel in 1983 (uitg. Eureka).
[4] Fernand Braudel (1902-1985). Om de geschiedenis te begrijpen moet je drie lagen onderscheiden: de geschiedenis die nauwelijks verandert (de lange duur), de traag veranderende geschiedenis (middellange duur) en de korte duur, waarin gebeurtenissen en tijdvakken elkaar snel opvolgen. Braudel was ook de eerste om systematisch te focussen op het sociale en economische aspect van de geschiedenis. Daarin steunde hij expliciet op het marxisme.