Jan Dhondt
Geschiedenis van de socialistische arbeidersbeweging in België
Hoofdstuk 7


De strijd der arbeiders
1856-1875

Bij nadere beschouwing van de algemene toestand der arbeiders in het midden der negentiende eeuw, komt de vraag op of er enige vorm van arbeidersstrijd mogelijk was, zowel waar het onmiddellijke levensvoorwaarden als het enigszins verder liggende arbeidersrecht betrof. De toestand was vrij eenvoudig: de arbeiders konden langs wettige weg geen invloed op het landsbestuur uitoefenen, daar zij geen deel namen aan de parlementaire verkiezingen. De wet op de samenspanning verhinderde hen enige georganiseerde actie te ondernemen om in eigen werkkring hun materieel of moreel lot te verbeteren. Deze wet maakte de arbeiders dus geheel weerloos.

Zeker hadden zij wel enkele vrienden (zoals wij in een voorgaand hoofdstuk hebben gezien): enkele jonge leden van de burgerij, vooral intellectuelen, en enkele geïsoleerde priesters. Dezen waren echter machteloos; het deel van de burgerij, dat door een parlementaire positie of zetelend in ministeries werkelijk aan de macht was, bleek streng sociaal conservatief te zijn.

Toch moeten we het beeld lichtjes nuanceren: zowel onder de arbeiders als onder de burgerij waren er enkele leden die aan een tactisch samengaan dachten. Wat de arbeiders betrof, gold dit vooral voor de leden van de rijke ambachten. Hiermee bedoelen wij de ambachten, die, wegens de vereiste grote vaardigheid, “gesloten” waren gebleven. Deze laatsten verdienden een goed loon en werden weinig door werkloosheid bedreigd. Feitelijk bij de kleine burgerij ingeschakeld voelden ze slechts mee met de andere arbeiders wanneer het direct hun eigen belangen aanging: de wet op de samenspanningen en het werkboekje. Zij meenden de afschaffing van die onrechtvaardige beperkingen te bekomen van de liberalen en bewezen deze hiertoe bepaalde diensten. Deze diensten konden maar al te goed van pas komen. Om op straat te kunnen demonstreren had elke partij stoottroepen nodig. Om de liberalen op dit gebied plezier te doen deden zij soms zelf dienst als stoottroep ofwel waren zij tussenpersonen met de andere arbeiders.

Arbeiders en burgerij vonden een gemeenschappelijk actieterrein in het antiklerikalisme. Hier ligt de verklaring voor de vraag hoe het kwam dat men in de politieke strijd in de vorige eeuw de arbeiders wel aan de kant kon vinden van de liberale burgerij doch nimmer aan de zijde van de katholieken. Ondanks de aan de liberalen bewezen diensten, verkreeg men geen enkele belangrijke toegeving. Toch bleef een levendig contact bestaan tussen sommige arbeiderslagen en de radicale vleugel van de liberalen, die later naar het socialisme zouden overgaan.

Natuurlijk kwam er nog een andere vorm van arbeidersstrijd voor: geen wet vermocht de grote massa’s te binden tegen hun evidentste en elementairste belangen in. Wat de wet ook bepaalde er bleef maar een mogelijkheid voor de arbeiders over: de wet op de samenspanning trotseren en toch staken! Het stakingswapen kan voor twee gevallen, in beginsel althans, dienen: in de eerste plaats kan men staken voor lotsverbetering of om lotsverslechting te voorkomen: deze stakingen grijpen plaats in eigen bedrijf of sector. Vervolgens kennen wij nog de politieke staking, die druk wil uitoefenen op het parlement, om bepaalde maatregelen al of niet te doen stemmen.

Het is duidelijk dat in de hier behandelde jaren politieke stakingen niet voorkwamen: de arbeiders zijn over het algemeen niet rijp genoeg, de arbeidersstand is als geheel nog te weinig georganiseerd en zelfbewust, om dergelijk optreden mogelijk te maken. De stakingen hadden economische belangen (loon, werkduur, enz.) tot doel.

Hier dienen wij er echter op te wijzen dat, ofschoon er heel veel stakingen voorkwamen, de toenmalige socialistische leiders zeer weinig voor dergelijke stakingen voelden. Dit is echter niet een typisch Belgisch verschijnsel: ook tijdens de Eerste Internationale was de meerderheid tegen de staking. Om deze houding te verrechtvaardigen voerde men aan dat het uiteindelijk doel der socialisten lag in de verandering van de maatschappelijke structuur, hetgeen een staking echter niet teweegbracht. Hierbij dient men bovendien de grote invloed van Proudhon te voegen, die nog tot in de eerste jaren van de Internationale de populairste socialistische theoreticus was. Hij meende dat een staking voor loonsverhoging zinloos was; omdat de fabrikant het hogere loon weer uit de verkoopprijs zou halen, waardoor de arbeiders hun verhoging terug moesten afstaan door hogere uitgaven. Anderen merkten op, dat de staking de arbeiders van het uiteindelijke doel, nl. de revolutie, zou afleiden en juist daarom diende zij als afleidingsmanoeuvre veroordeeld te worden.

Zoals meer voorkomt hadden de theoretici ongelijk: de praktijk heeft de juiste weg gewezen.

In ruime mate houdt de vooruitgang der arbeiderszaak in de vorige eeuw verband met de stakingen, die weliswaar niet steeds “verstandige” stakingen bleken. De burgerij, die beschikte over regering en parlement, rijkdom, werkverschaffing, loonslaven, rechtbanken, leger, gendarmerie en politie, schrok slechts terug voor de hevigste uitbarstingen der arbeiderswoede. In de eerste plaats dankten de arbeiders enige verandering aan de economische opbloei. (Slechts wanneer er “veel” is, laten de rijken enkele kruimels voor de arbeiders vallen.) Toch zou deze vooruitgang, hoe licht hij ook was, nimmer gebeurd zijn, indien niet tientallen arbeiders doodgeschoten werden — en dit laatste is geen overdrijving — tijdens stakingen.

Het is onmogelijk een overzicht van al de stakingen te geven. De plaats ontbreekt hier om elke staking in haar schakeringen en eigen plaatselijk karakter te ontleden. We zullen hier slechts enkele van die stakingen behandelen, zo gekozen dat ze enigszins een beeld geven van de diverse soorten stakingen doorheen de hier behandelde periode.[1]

Laten we beginnen met de grote Gentse staking van 1849. Dit is de eerste staking uit onze geschiedenis, waaraan een soort plan ten grondslag scheen te liggen. Of er werkelijk, zoals de overheden het meenden, een geheime leiding aan het hoofd van de stakers stond, valt thans niet meer uit te maken. Wel zijn wij zeker dat het niet planloos verliep.

De aanleiding tot de staking was het verlagen van het loon. De staking was niet geheel algemeen, doch betrof een groot aantal katoenfabrieken. In elke fabriek werd een afvaardiging naar de patroon gestuurd met het verzoek tot het vroegere loon terug te keren. Elke dag kwamen de stakers heel vreedzaam bijeen. De arbeiders van de fabrieken die wel waren blijven werken, stonden een deel van hun loon af aan de stakers.

En de patroons? Die beriepen zich natuurlijk op de wet tegen de samenspanning: 34 arbeiders werden dan veroordeeld tot gevangenisstraffen waarvan de hoogste vijf jaar bedroeg! Dit optreden van de openbare macht stelde een einde aan deze belangrijke staking, die een groot deel van november 1848 in beslag nam.

Zoals men weet waren de Gentse katoenarbeiders in 1849 nog niet georganiseerd in een vakbond. In 1857 werden De Broederlijke Wevers en de Noodlijdende Broeders (spinners) opgericht, zogezegd als mutualiteiten, en bijna onmiddellijk brak een nieuwe staking uit. Hier kwam de gemeenschappelijke organisatie nog veel duidelijker tot uiting dan in 1849. Men had zorgvuldig de verschillende lonen in de spin- en weeffabrieken vergeleken en aldus uitgemaakt waar ze het laagst waren. In die fabrieken brak de staking uit voor loonsverhoging. De arbeiders, die ontslagen werden, werden geldelijk ondersteund uit de kas van de vakbonden. De bedoeling was in al de fabrieken een zelfde loontarief te laten invoeren. Het verliep echter zoals in 1849: geheel het bestuur der weversmaatschappij werd aangehouden en de kas in beslag genomen. Vierendertig veroordelingen, de zwaarste tot twee jaar gevangenis, werden uitgesproken.

In 1859 brak weer een grote staking uit. Drie grote fabrieken gingen in staking. Weer lag loonsverhoging aan de basis en weversvereniging stond achter de stakers. Toen dat geld ging worden uitgedeeld, trad de politie op en nam het in beslag. Ogenblikkelijk brachten de arbeiders een nog groter som bij elkaar. Intussen was de gerechtelijke vervolging wegens samenspanning echter aan de gang en alles liep weer uit op 38 veroordelingen!

De laatste grote Gentse staking uit de tijd van de wet op de samenspanning valt in 1861, het is de beruchte staking van de “Glasfabriek”. Deze was een der grootste en modernste van Gent; en de lonen waren daar wel iets hoger dan elders. Doch toen dit loon verminderd werd, gingen de arbeiders, na herhaalde pogingen om met de patroon een overeenkomst te bereiken in staking. Direct werden arbeiders uit andere gewesten, onderkruipers, aangeworven, wat de stakers begrijpelijkerwijze verbitterde. Er brak onenigheid uit in hun rangen, toen ze zich voor het blijvend werkverlies geplaatst zagen.

Jan de Ridder, de voorzitter der Broederlijke Wevers, die de kalmte predikte, werd uitgejouwd. Er werd besloten stoetsgewijs, samen met zoveel mogelijk arbeiders van andere fabrieken, naar de stakende fabriek te trekken. De stoet kwam echter een der eigenaars van de fabriek tegen. Deze werd degelijk toegetakeld. De fabriek zelf werd dan aangevallen, tot wanneer de politie tussenbeide kwam. Ten slotte moesten de arbeiders wel het werk hervatten: 39 veroordelingen waren besluit.

Deze vier stakingen hebben we hier vermeld, omdat ze aantonen hoe machteloos de reeds economisch zo zwak staande arbeiders van Gent stonden wanneer de openbare machten eensgezind aan de zijde van de fabrikanten optrad. Er bestond waarlijk geen mogelijkheid, om zich het elementairste recht te verschaffen. Zelfs het bestaan van de weversvereniging en solidariteit van de arbeiders volstonden niet om er iets aan te veranderen. De baldadigheden, die zich — voor het eerst — in 1861 voordoen, tonen echter hoe het waarschijnlijk zou gegaan zijn indien de wet op de samenspanning in 1865 niet afgeschaft of althans sterk gemilderd was. Dat baldadigheden niet zouden uitblijven bewijst ons het voorbeeld van de stakingen in het Henegouwse.

Tussen 1850 en 1860 is het Henegouwse eerder kalm. Het is een periode van snelle ontwikkeling van de mijnbouw en de metaalnijverheid. Vanaf 1861 zullen echter een hele reeks grote stakingen uitbreken, die in hun uitzicht zeer verschillen van de stakingen in de Gentse textiel.

De eerste staking, in de Borinage, valt in 1861. De aanval ging trouwens niet uit van de arbeiders, doch van de mijneigenaars. Omtrent juli 1861 immers hadden de mijneigenaars van Borinage onderling afgesproken, dat in al de mijnondernemingen een zelfde werkreglement zou worden ingevoerd. Op zichzelf reeds kwam een dergelijke opvatting in strijd met de wet op de “samenspanning”, deze keer vanwege de patroons! Maar wel te verstaan bleef het gerecht hier in gebreke. Er kwam trouwens ook geen aanklacht vanwege de arbeiders tegen de patroons wegens samenspanning. Ware dit echter wel het geval geweest, het zou er niet veel aan veranderd hebben. Te Gent immers hebben de arbeiders eens een aanklacht neergelegd tegen de patroons voor delict van samenspanning. Daaraan werd natuurlijk geen gevolg gegeven.

Dat gemeenschappelijk werkreglement in Henegouwen dan bevatte onder meer een artikel, dat aan de arbeiders verbood werk te gaan zoeken bij een andere onderneming gedurende de zes eerste dagen na de tijdelijke sluiting van een onderneming. Wanneer dus, bv. als gevolg van een machinebreuk, het werk in een mijn voor een tijd onderbroken werd, moesten de arbeiders van die mijn zes dagen wachten alvorens elders werk te aanvaarden. Het reglement vertelde niet, hoe de arbeiders gedurende die zes dagen aan eten moesten geraken!

Dat artikel, en nog een ander waardoor de mijnwerker volledig aansprakelijk werd gesteld voor het beschadigen van zijn werktuigen, kwamen de arbeiders als buitengewoon onrechtvaardig voor. Wanneer dan op 25 juni een eerste onderneming (L’Agrappe, te Frameries) het reglement invoerde, brak daar de staking uit. De mijnwerkers gaan in de andere ondernemingen de arbeiders aanzetten om mee te staken, wat ten dele slaagt. De stakers komen in groten getale bijeen, hijsen een zwarte vlag. De gendarmerie komt tussenbeide, houdt enkele stakers aan. Ze wordt met stenen bekogeld, schiet: een dode en enkele gekwetsten.

Wat verder stoot de gendarmerie weer op een samenscholing, nieuwe bekogeling met stenen, nieuwe schietpartij: een dode, drie gekwetsten. De staking neemt thans een geweldige uitbreiding in een groot deel van de Borinage. Het leger bezet het gebied, doch de staking gaat voort. Ten slotte geven de mijneigenaars toe: het nieuwe reglement wordt ingetrokken. Maar de stakende arbeiders hervatten het werk niet: thans eisen ze loonsverhoging. Dit bekomen ze echter niet en omtrent 14 juli wordt het werk hervat. Natuurlijk had het gerecht nog zijn woord te zeggen: dertien veroordelingen werden uitgesproken tot zes, twee en één maand gevangenis. De straffen zijn, zoals men ziet, opvallend zachter dan te Gent. Ze worden daarenboven niet uitgesproken voor misdrijf van coalitie, doch voor verzet tegen de openbare macht.

Bijna elk van de volgende jaren braken er meer of minder belangrijke stakingen uit, doch eerst in 1867 staan we weer voor grote en dramatische gebeurtenissen.

In die tijd immers vallen twee belangrijke verschijnselen samen: aan de ene kant is het dan, dat de Belgische metaalbedrijven beginnen Duitse steenkool te gebruiken (die goedkoper is) wat uiteraard een weerslag heeft op de afzet van Belgische steenkool; aan de andere kant is het juist in de jaren 1866-68, dat de prijzen van het graan (tarwe en rogge) het hoogtepunt bereiken van geheel de XIXe eeuw, terwijl ook de aardappelen heel duur zijn. Geen wonder dat het woelig wordt in het mijngebied.

Op 28 januari begon dan een mijn de staking. Op 1 februari volgen de metaalbewerkers van Marchiennes en, weldra, een hele reeks metaalbedrijven. Op 2 februari volgen bijna alle mijnwerkers van het gebied van Charleroi de beweging. De stakers begeven zich naar graanmolens te Marchiennes, die geplunderd worden. De openbare macht daagt op: volgens het reeds klassieke schema, wordt ze niet stenen bekogeld, schiet opnieuw: drie doden! Thans wordt het een echt oproer en geheel de dag wordt er gevochten. Machtige legerafdelingen bezetten de streek. Het schijnt dat de metaalbewerkers na enkele dagen het werk hebben hervat; meer en meer mijnwerkers, daarentegen, komen in staking. Vanaf 7 februari begint echter spontaan de werkhervatting.

Dan volgt het gerecht weer eens zijn weg: een aantal veroordelingen voor beperking van de vrijheid van werken (dat is toepassing van de nieuwe wet, die de wet op de samenspanning heeft vervangen) doch 29 aangeklaagden komen voor assisenhof: de zaak van de plundering van de molen heeft te veel opzien gebaard.

Veel ergere stakingen zouden in 1868 nog volgen: de lonen gaan verder naar beneden en op 24 maart gaat een mijn in staking (weer in de streek van Charleroi). De staking loopt als een vuurtje voort. De gendarmes pogen de samenscholingen uiteen te drijven, doch worden op de vlucht gejaagd. Momenteel meester van het terrein, gaan de stakers thans over tot allerlei baldadigheden in de werkplaatsen en mijnen. Te Montigny-sur-Sambre, aan de mijn “de l’Epine” botsen ze dan een troep soldaten; men schiet: zes doden! Geleidelijk hervatten de stakers het werk.

Dit drama heeft uit een bijzonder opzicht groot belang: het neerschieten van die zes arbeiders had een grote weerklank bij de openbare opinie en vestigde in het bijzonder de aandacht van de Brusselse militanten van de Internationale die op dat ogenblik aan het begin van haar opgang is. Het is na de tragedie dat sommigen van die militanten hun organisatiecampagne begonnen in de streek van Charleroi. Aan de andere kant namen ze de verdediging op van de voor het gerecht vervolgde arbeiders die door een ganse schare van goede advocaten (waaronder de sedertdien zo beroemde Paul Janson) verdedigt werden. Deze advocaten nu stelden de zaak op een geheel ander terrein dan de vroegere verdedigers: ze trachten minder de schuld van hun eigen cliënt te verminderen door hem op een andere te werpen, dan het probleem in zijn geheel te stellen: de ellende der arbeiders als oorzaak, de verbetering van het arbeiderslot als enig hulpmiddel. Het gevolg was dat de jury — want die zaak werd voor assisen gepleit — de beschuldigden vrij sprak!

Deze staking heeft voor wat de arbeiders betreft, geen onmiddellijke gevolgen gehad, de lonen werden niet verhoogd, maar ze heeft een grote rol gespeeld in de bewustwording van de arbeidersklasse in Henegouwen en heeft ook de openbare opinie in het land fel beroerd. Wat het eerste punt betreft, is het onmiddellijk na dat proces dat de Internationale enorme vorderingen maakte in haar organisatiewerk in Henegouwen. Wat het tweede punt betreft, werd de regering, voor het eerst, verplicht iets anders te doen dan zonder meer haar zegen te geven aan het optreden van de openbare macht: een commissie werd van regeringswege aangesteld om de toestand van de mijnwerkers te bestuderen. Niet veel als gevolg weliswaar, maar toch een bewijs dat men het arbeidersprobleem niet langer kon negeren.

Voor het jaar 1869 dient hier eerst vermeld de eerste belangrijke staking in het Luikse. In de Cockerillfabriek te Seraing breekt op 2 april 1869 een staking uit. De bestuurders veinzen toe te geven, doch haasten zich stakingsbrekers aan te voeren en spreken dan een lock-out uit (8 april). Als gevolg hiervan wordt het in de streek van Seraing een algemene staking, niet alleen bij Cockerill, maar bij de mijnwerkers en in de andere bedrijven. Het gaat thans hard tegen hard gedurende een vijftal dagen en ruim twintig slachtoffers vielen. Nauwelijks was deze crisis over, of daar begon het in de Borinage. Op 12 april begon een staking, die op korte tijd praktisch geheel de Borinage meesleepte (ongeveer 17.000 stakers). Deze staking biedt enkele bijzondere kenmerken. Enerzijds, niettegenstaande het feit dat op een enkel punt een botsing met de gendarmerie plaats had (een dode, zes gekwetsten) was dit in het algemeen een “kalme” staking. Ten tweede, deze staking werd tot op een zekere hoogte geleid door de Internationale, waarvan de militanten een groot aantal meetings voor de stakers hielden.

Ten derde was deze staking aanleiding tot een massieve actie van de politie tegen de militanten van de Internationale: de meeste leden van het centraal bestuur werden aangehouden of ondervraagd of waren het voorwerp van een huiszoeking. De beschuldiging was te hebben samengewerkt om schade te berokkenen aan de persoon of goederen van andere personen. Omtrent 1 mei is de staking eens te meer voorbij zonder resultaat. Maar het was toch de langste van de stakingen die tot dan toe in Henegouwen hadden plaatsgevonden, wat weer wijst op een gestegen weerstandskracht van de arbeiders.

Deze stakingen in het Waalse doen zich voor tussen 1861 en 1869, dus na de stakingen in de Gentse textiel waarover we gesproken hebben. Het verschil tussen de twee groepen van stakingen is opvallend. De stakingen in het Henegouwse zijn veel brutaler: ze gaan geregeld gepaard met baldadigheden, plunderingen, aanslagen op de fabrieken, enz. Ze gaan, helaas, ook geregeld gepaard met het vallen van doden.

Daartegenover lijken die stakingen zo chaotisch, zo weinig georganiseerd: zelden is er sprake van voorafgaande onderhandelingen met de patroons, zelden is er sprake van uitdrukkelijk opstellen van concrete eisen. Men staat hier blijkbaar voor een nog totaal ongeschoolde arbeidersmassa, die uit wanhoop naar de staking grijpt en na enkele rumoerige dagen, verslagen, de weg naar het werk hervat. De Gentse stakingen geven een veel meer georganiseerd uitzicht: reeds in 1849 wordt bij elke patroon een delegatie gestuurd. Terwijl de staking aan de gang is, onderhandelen de afgevaardigden van de arbeiders met de patroons. Er bestaat een begin van financiële organisatie voor steun aan de stakers — weer reeds vanaf 1849 — er bestaat daarenboven te Gent, dat weten we, althans vanaf 1857 een centrale leiding onder de vorm van de twee syndicaten van textielarbeiders.

Maar men moet wel tot het besluit komen dat het resultaat in de twee gevallen (Gent en Henegouwen) hetzelfde is: praktisch alle stakingen mislukken. De organisatie, waar ze bestaat, is nog te zwak, de economische positie van de arbeider te onzeker om een lange staking te kunnen volhouden.

Dit is het dan, wat begint te veranderen na 1870 en over die eerste belangrijke en zegevierende stakingen zullen we thans spreken.

Het betreft de stakingen in het metaalbedrijf van 1871. Deze stakingen vinden hun oorsprong niet in België, doch wel in Engeland. Te Newcastle waren de metaalbewerkers in staking gegaan om de tienurendag af te dwingen. Daar de Engelse fabrikanten dan het plan gingen koesteren, vreemde werkkrachten aan te monsteren, namen de arbeiders van Newcastle contact met hun buitenlandse vakgenoten om ze te verzoeken, hun eigen strijd niet te verzwakken door in Engeland werk te aanvaarden. Hierdoor werden de Belgische metaalarbeiders op de hoogte gebracht van die strijd om de tien uren en besloten weldra om, voor eigen rekening, dezelfde strijd te voeren.

Het begon te Verviers. Een eensgezinde staking van de metaalbewerkers slaagde erin van de fabrikanten — die zich eerder gewillig hebben getoond — de tienurendag af te dwingen. Immers, de economische conjunctuur was hoog, het werk overvloedig, zodat de patroons veel te verliezen hadden bij een langdurige stopzetting van het werk. Dit was natuurlijk een spoorslag voor de andere metaalbewerkers van het land: de vereniging van de verenigde mekaniekers te Brussel begon in augustus 1871 haar actie, waarbij de Internationale zich spoedig aansloot.

Men besloot eerst afvaardigingen te sturen bij de patroons om de zaak zo mogelijk in der minne te regelen. Zoals dat te Verviers was gebeurd, waren een deel van de fabrikanten dadelijk bereid het gevraagde toe te staan — men weet al hoe het met de economische conjunctuur stond — maar, ook zoals te Verviers, waren er fabrikanten die in beginsel aan de arbeiders geen toegevingen wilden doen en die haalden de bovenhand. Het is opvallend met hoeveel overleg deze stakers te werk gaan: men wil een algemene staking vermijden en achtereenvolgens in elke afzonderlijke werkplaats de actie inzetten (helemaal nieuw is dat niet: de Gentse textiel arbeiders hadden het al vroeger geprobeerd). Natuurlijk laten de fabrikanten zich niet een voor een verslaan en als tegenmaatregel spreken ze de algemene lock-out uit. Doch — opnieuw, laten we de conjunctuur niet vergeten — in werkelijkheid is het een minderheid van werkplaatsen die sluit. De andere fabrieken beginnen een voor een toe te geven. Meer nog: de arbeiders van de bedrijven die gesloten hebben, beginnen naar Frankrijk uit te wijken. De patroons beginnen dus compromisvoorstellen te doen, die door de arbeiders echter worden afgewezen. Tenslotte moeten alle fabrikanten de eisen van de arbeiders aanvaarden, na ongeveer een maand staking.

Hoe hebben de arbeiders het zo lang kunnen uithouden? Wel, dat is weer een der interessante aspecten van de zaak; een groot deel van de arbeidersklasse heeft hen gesteund; bepaalde beroepsverenigingen, de timmerlui van Brussel bv. schenken geheel hun kas aan de stakers. Langs alle kanten wordt geld ingezameld, zelfs de oude, gesloten ambachtsverenigingen komen ter hulp. Wanneer de fabrikanten nieuwe arbeiders willen aanwerven kunnen ze er geen aantreffen, of de enkele die ze wel vinden geven het onmiddellijk op als men hun uitlegt waarover de strijd gaat. Deze staking is een merkwaardig voorbeeld van arbeiderssolidariteit.

Van Brussel slaat de beweging voor de tienurendag over naar Wallonië en behaalt dezelfde overwinning. Deze belangrijke beweging van de metaalbewerkers is niet het enige voorbeeld van succesrijke staking uit die jaren. De Brusselse vakvereniging der timmerlui verkrijgt door een staking in januari 1872 een loonsverhoging, maar vooral de staking der marmerbewerkers dient vermeld: het is stellig de langste staking uit de tijd voor de oprichting van de BAP.

Grote werken waren te Brussel in uitvoering in 1872 (o.m. de overwelving van de Zenne en het aanleggen van de grote boulevards). Dit bood een unieke gelegenheid voor de pas heropgerichte vereniging der marmerbewerkers. Stippen we hier aan dat in de naam van deze vereniging Union syndicale des marbriers wellicht voor de eerste maal de term “syndicaat” voorkomt. Begin 1872 ontbrandde de strijd, hierdoor nog meer onmisbaar geworden, doordat de patroons hun arbeiders die leidende functies in het syndicaat hadden aanvaard wilden ontslaan. Een staking brak uit op 10 februari in twee werkplaatsen, waarop de patroons antwoordden met een algemene lock-out. Het werd een uithoudings(wed)strijd: daar de arbeiders niet konden rekenen op een voldoende ondersteuning, gingen ze gelijk welk werk zoeken (buiten hun eigen beroep). De patroons hunnerzijds trachtten hun werk te laten uitvoeren door de marmerbewerkers van andere steden. Hiertegen richtten de stakers dan beroepsverenigingen op van marmerbewerkers in die steden. Na vijf maanden staking stelden de patroons een loonsverhoging van 15 % voor (de stakers hadden 25 % geëist). Dit werd aanvaard en zo nam deze prachtige staking een einde met een overwinning van de arbeiders.

In datzelfde jaar vallen nog een aantal andere stakingen, de ene om loonsverhoging, de andere om verkorting van de werkdag (de bronsbewerkers bv. bekwamen de tienurendag). Sommige van deze stakingen slagen, andere mislukken. Uit het voorgaande mag men geen overdreven besluiten trekken: die stakingen waarvan sprake gaan uit van hooggekwalificeerde, dus moeilijk te vervangen arbeiders. Het betreft meestal arbeiders met een goed georganiseerde vereniging en een zekere traditie. Desniettegenstaande is het wel zo, dat de stakers heel dikwijls hun doel bereikt hebben, en dit tegen een patronaat dat soms hardnekkig streed. Er is hier ongetwijfeld iets veranderd: deze arbeiders weten hoe en wanneer in staking te gaan. De solidariteit blijkt groot te zijn en reikt ver buiten de rangen van het eigen ambacht. Het is dan duidelijk dat er iets nieuws gekomen is: het arbeidersbewustzijn is aan het rijpen.

_______________
[1] Dit hoofdstuk steunt, wat de Gentse stakingen betreft, op bet werk van Avanti, Een terugblik, 2e uitgave, en op het boek van Mevr. D. De Weerdt, over de Gentse textielarbeiders. Wat de Henegouwse stakingen aangaat, komen alle gegevens uit de studie van Mevr. Hennaux-De Pooter, Misères et luttes sociales dans le Hainaut, 1860-69; tenslotte steunen de laatste bladzijden, betreffende de Brusselse stakingen op de studie van Mevr. Collin-Dajch, Contribution à l’Etude de la première Internationale à Bruxelles (Cahiers Bruxellois, 1956, blz. 109-146).