Jan Dhondt
Geschiedenis van de socialistische arbeidersbeweging in België
Hoofdstuk 12


Inwendige strijd over de te volgen tactiek
(1885-1914)

Men weet al, hoe moeizaam tussen 1876 en 1885 een Belgische Arbeiderspartij tot stand kwam. Het was, bij de aanvang, een bundeling van een aantal bestaande verenigingen van zeer uiteenlopende aard (politieke kringen, syndicaten, mutualiteiten, enz.) en ook van zeer uiteenlopende gezindheid. Ze waren immers niet eens allen lid van de diverse socialistische partijen die toen bestonden. Het is zelfs voldoende bekend, hoe men verplicht werd af te zien van de naam “Belgische socialistische partij” of zich te houden aan het meer neutrale “Belgische werkliedenpartij”.

En er is dan nog iets anders: het is zeer duidelijk, dat die stichters van de BWP overwegend behoren tot de Brusselse en Vlaamse landsgedeelten. Er vallen wel enkele afgevaardigden van Wallonië te vermelden, maar bitter weinig in verhouding tot de vertegenwoordigers van de andere landsgedeelten, en ook bitter weinig in verhouding tot het numerieke belang van de Waalse arbeidersmassa’s.

De fundamentele verklaring van dit laatste, belangrijke feit ligt hierin: de Waalse arbeidersmassa’s, en in de eerste plaats de militanten aldaar, stonden op een ander standpunt dan de Brusselse en Vlaamse. Ze waren nog doordrongen van de leerstellingen van de 1ste Internationale, wat voornamelijk hierop neerkomt: geen politieke actie, maar een revolutie. De Vlaamse en Brusselse socialisten, integendeel, waren geleidelijk afgeweken van dat revolutionaire ideaal en kleefden eerder de opvattingen aan van de Duitse sociaaldemocratie. In de praktijk zal hun oplossing van het arbeidersprobleem gericht zijn op het bekomen van de politieke meerderheid via verkiezingen voor het parlement. Het is dan langs de weg om van de parlementaire meerderheid, dat de arbeiders meester moeten worden van het land en het arbeidersprobleem moeten oplossen. Dit zijn, zoals men ziet, twee heel verschillende opvattingen. Maar even duidelijk is het, dat, om een parlementaire meerderheid te kunnen bekomen, de BWP de medewerking van de Waalse arbeiders nodig had. Anders viel er helemaal niet aan enig succes te denken.

Het is trouwens opvallend, hoe onder die eerste stichtersverenigingen, en meteen onder de leiders en militanten van het eerste uur, de eigenlijke fabrieksarbeiders in minderheid zijn. Het zijn leden van de ambachtelijke wereld, bedienden en enkele intellectuelen die de leiding in handen hebben.

Het eerste werk van de BWP-leiding bestaat er dus in, arbeidersorganisaties op te richten in Wallonië.

Alles wordt echter in de war gestuurd door de evolutie van de gebeurtenissen van 1886, die wijzen op een positief element: de wonderbare strijdvaardigheid van de Waalse arbeiders.

Van dat ogenblik af staat de BWP-leiding voor een netelig probleem: het is duidelijk dat thans van de Waalse arbeiders de grootste stootkracht uitgaat, juist die stootkracht, die men nodig heeft om het programma van de BWP te doen slagen. Evenzeer is het voor de BWP-leiders duidelijk, dat elke overhaaste actie nadelige gevolgen zal hebben. De Belgische socialistische beweging staat in 1886 organisatorisch buitengewoon zwak. Slechts een beperkt percentage van de arbeiders is aangesloten bij haar broze organisaties. De BWP-leiding is ervan overtuigd dat zij eerst een sterke organisatie moest opbouwen, en daarna de strijd voor het Algemeen Stemrecht diende door te voeren. Nu staan daar in Wallonië tienduizenden, honderdduizenden misschien bereid om aan de strijd deel te nemen, doch niet op de planmatige manier welke de BWP-leiding als de enige goede aanziet.

De gevolgen hiervan kan men zich zonder moeite indenken: de BWP-leiding staat verscheurd tussen twee tendensen: de stootkracht van de Waalse arbeiders aanwenden, maar dat heet dan de strijd onmiddellijk beginnen op gevaar af van de vernietiging van de BWP indien de strijd mislukt. Ofwel, niet meedoen met de Waalse arbeiders, maar dan is de hoop om binnen afzienbare tijd resultaten te bekomen, verloren.

Het gevolg is, natuurlijk, schipperen. En dat betekent in de praktijk, zoveel mogelijk tegemoetkomen aan de Waalse arbeiders, maar dan toch niet onvoorwaardelijk met hen meedoen. Zoiets is gemakkelijker gezegd dan gedaan. De politiek van de BWP zal dan ook, in die periode (en tot 1902) gekenmerkt worden door een aarzelende, soms tegenstrijdige handelwijze, die de tegenstelling weerspiegelt tussen de meer extreme en de meer gematigde elementen in de BWP-leiding, tussen de fabrieksarbeiders aan de ene kant, de ambachtslui en vele intellectuelen aan de andere. In den beginne was de toestand niet rooskleurig. De leider van de arbeiders in Henegouwen is Alfred Defuisseaux, die er wel mee akkoord is dat het algemeen stemrecht moet worden nagestreefd, maar die meent (ten dele terecht, zoals uit de feiten is gebleken) dat dit er maar zal komen, indien het door een gewelddadige arbeidersbeweging wordt afgedwongen. Dit drukt zich bij voorkeur uit in de algemene werkstaking waarbij men niet afkerig zal zijn van grote demonstraties op de straat, ja zelfs van aanslagen, desnoods van het gebruik van wapens. Hiermee kan de BWP-leiding niet akkoord gaan, en Defuisseaux wordt uitgesloten. De BWP doet nochtans wat ze kan, om het contact niet te verliezen met de Waalse arbeiders, en tracht deze te betrekken in de grote manifestaties die ze te Brussel bijna elk jaar inricht ten gunste van het Algemeen Stemrecht. Ze gaat verder: ze laat doorschemeren — in den beginne voorzichtig — dat zij ook bereid is, het wapen van de algemene werkstaking te hanteren. Het is nochtans duidelijk, dat daaromtrent in de BWP-leiding geen eensgezindheid bestaat, wel over het principe, maar niet over de toepassing: telkens men zal staan voor het probleem van het uitroepen van de algemene staking, zullen er in de BWP-leiding leden zijn, die dit zoveel mogelijk doen uitstellen.

In den beginne gaat het dan ook slecht tussen de BWP en de Henegouwse Parti Républicain Socialiste (1887).

Het is, zeer onvrijwillig, de regering en de veiligheid van de staat, die deze lastige knoop ten dele zullen doorhakken. In 1888 zette Defuisseaux zijn plan voor onmiddellijke algemene werkstaking door, tenminste, de staking breekt uit in Henegouwen. Zij neemt heel bijzondere, een beetje romantische vormen aan: de militanten vergaderden in het geheim, in het donker, spreken mekaar toe in tonnen, om hun stem te veranderen. Aanslagen met dynamiet worden op vele plaatsen gepleegd.

De BWP spreekt zich uitdrukkelijk uit tegen deze methodes en veroordeelt de staking. Doch toen op het tegen de stakers aangespannen proces uitkwam dat de politie zich onder de arbeiders had gemengd en in feite schuldig was aan de dynamietbuitensporigheden (zie Algemeen Kader), steeg de verontwaardiging zeer hoog. De arbeiders sloten zich bij de voorzichtige houding der BWP aan en aldus ontstond de verzoening met de Henegouwse arbeiders.

Toch is daarmee de interne tegenstelling nopens de te volgen tactiek niet opgelost. Integendeel, het weer aansluiten van de Henegouwse arbeiders bij de BWP versterkt de invloed van de partijgangers van een spoedige, brutale actie.

Reeds in 1887 had het congres van de BWP (in afwezigheid van de partijgangers van Defuisseaux die de zaal hadden verlaten wegens een procedure incident) zich met een geringe meerderheid voor de algemene staking als wapen uitgesproken. In 1890, toen het gebleken was dat de grote vreedzame manifestaties voor het algemeen stemrecht geen vruchten opleverden, spreekt een buitengewoon congres zich weer in die zin uit. Dit heeft voor gevolg dat de regering een kleine toegeving doet: het voorstel voor herziening van de kieswet, neergelegd door de progressistische volksvertegenwoordiger Janson, wordt in overweging genomen door de kamer, doch verder gaat het weer niet. In april 1891 wordt dan weer een buitengewoon congres bijeengeroepen.

Hier staat men dan voor het probleem van de werkelijke uitvaardiging van het bevel tot staking, en natuurlijk komt thans de tegenstelling tot uiting: de Waalse arbeiders dringen aan op het onverwijld uitroepen van de staking. De andere afgevaardigden zouden het besluit willen uitstellen. Daar men toch tot een besluit moet komen, stelt men zich akkoord op deze transactie: geen onmiddellijke staking, maar de dag waarop het parlement uitdrukkelijk de herziening van de kieswet zal afwijzen, zal de staking in voege treden.

Weer is op dat congres duidelijk het bestaan van een voorzichtige en van een radicale tendens gebleken. En hoe scherp de tegenstelling is blijkt nog duidelijker, wanneer, enkele dagen later, de federatie der mijnwerkers — uiteraard door de Walen gedomineerd — uit eigen beweging de staking afkondigt. En hier blijkt het dan uit de feiten dat de “radicalen” gelijk hadden, want de regering geeft toe: zeer tegen haar zin in, stemt de kamer het beginsel van de herziening van de kieswet.

Deze overwinning van de radicale vleugel heeft vanzelfsprekend voor gevolg, dat de radicale tendens aan invloed wint. In februari 1892 wordt op een buitengewoon congres beslist, dat de algemene staking zal doorgaan indien de nieuwe kamer (want, daar de kieswet een deel is van de grondwet, mag ze maar veranderd worden door een nieuw, daartoe opzettelijk verkozen parlement) het algemeen stemrecht verwerpt. Men gaat hier dus nog verder dan vroeger, men stelt de regering voor de keuze tussen algemeen stemrecht en algemene staking.

Maar thans zijn de bruggen opgeblazen: het valt eigenlijk niet goed te verwachten dat het parlement, dat toch op grond van het oude kiescijnsstelsel verkozen is, en dus uitsluitend uit begoeden bestaat, volledig zal afstand doen van de bevoorrechte positie van de begoeden in het parlement. En inderdaad, niet alleen vorderen de besprekingen in het parlement zeer traag, maar het beginsel van het algemeen stemrecht wordt op 3 november door de bijzondere commissie afgewezen die met de voorstudie van de kieswijziging is belast.

Men komt dus dichter en dichter bij de krachtproef, hoewel de gematigden in de BWP steeds redenen voor uitstel aanvoeren. Maar dit wordt ten langen laatste onhoudbaar, want op 11 april verwerpt de kamer (en niet meer de bijzondere commissie dus) het beginsel van het algemeen stemrecht. De algemene raad van de BWP geeft dan het bevel tot algemene werkstaking. Deze gaat door in april.

Dat wil nog niet zeggen, dat de strijd tussen gematigden en radicalen in de BWP is uitgestreden: de vraag blijft immers open, tot hoe ver men de staking zal doordrijven: zal men zich met niets minder tevreden stellen dan met het zuiver algemeen stemrecht, of zal men zich voldaan verklaren met een gevoelige wijziging van het kiesrecht? Het probleem werd weldra gesteld, want, zoals men reeds weet, stemde het parlement tenslotte niet het zuiver algemeen stemrecht, maar het meervoudig algemeen stemrecht. Het is zeer waarschijnlijk dat de stakers het niet veel langer hadden kunnen uithouden. In elk geval, de algemene raad van de BWP nam vrede met de bekomen kieswijziging en beval het werk te hervatten. In welke mate men zonder inwendige strijd tot dit besluit kwam is niet duidelijk.

Intussen had de algemene staking zich weer als een geducht wapen bewezen. Het invoeren van het meervoudig algemeen stemrecht en het verkiezen van een aanzienlijk aantal socialistische afgevaardigden tot de kamer, heeft tijdelijk een luwte van de inwendige tegenstrijdigheden veroorzaakt. Men moest thans immers nagaan in welke mate langs parlementaire weg iets te bekomen viel. Wanneer echter bij de verkiezingen van 1900, de socialisten eerder achteruit schenen te gaan op parlementair plan, moest het probleem van de tactiek zich opnieuw stellen. Het was immers steeds duidelijker gebleken dat het meervoudig stemrecht zodanig onrechtvaardig was, dat het aan de socialisten geen kans gaf langs parlementaire weg ver te geraken. Logischerwijze stelde zich dan weer (op het jaarlijks partijcongres van 1901 te Luik) de vraag, of men niet terug zou grijpen naar de agitatie en de algemene staking, om het meervoudig stemrecht te vervangen door zuiver algemeen stemrecht. Weer kwam hier de tegenstelling tot stand tussen de meer gematigde Vlamingen en de meer radicale Walen, die een zeer revolutionaire taal voerden. Het congres besloot, dat een agitatiecampagne zou worden ondernomen, en dat indien deze niets opleverde, de algemene staking zou worden uitgeroepen.

De agitatiecampagne begon spoedig, en nam vaak heel ernstige vormen aan — aanslagen, gevechten, bloedige botsingen met de politie —, er vielen doden. De BWP gaf dan het bevel tot algemene staking met het reeds bekende einde.

Deze mislukking verwekte een diep misnoegen in Wallonië, en een buitengewoon congres van de partij werd bijeengeroepen om de houding van de Algemene Raad te beoordelen. Een grote meerderheid keurde tenslotte de houding van de Algemene Raad goed. Het was immers al te duidelijk, dat de staking geen resultaten meer had kunnen bereiken dan nog meer slachtoffers zonder positief resultaat.

1902 betekent een keerpunt in de evolutie van de BWP. Voortaan zal men afzien van het wapen van de revolutionaire staking, van de algemene staking die gepaard gaat met aanslagen en gevechten. Aan de algemene staking wordt nog niet helemaal verzaakt — in 1913 zal er nog een doorgaan — maar het is dan een bij uitstek vreedzame staking, en ze heeft trouwens praktisch geen gevolgen opgeleverd.

De strijd tussen de gematigde en de revolutionaire tendens in de schoot van de BWP is zeer hevig geweest en heeft heel wat heftige persoonlijke aanvallen onder leiders van de diverse tendensen verwekt. Zoiets is onvermijdelijk. Men moet bovenal bedenken dat de BWP in die jaren nog een zeer jonge partij was, die zich nog op alle gebied moest organiseren en bovenal haar strijdtactiek moest vinden. Men moet niet vergeten, dat men vertrekt van een vroeg socialisme dat geheel revolutionair was — ten tijde van de eerste internationale — en dat nog lang niet uitgedoofd was. Men moet rekening houden met het gevoel van onmacht, verwekt door de kieswetgeving die het aan de arbeiders onmogelijk maakte langs wettige weg hun eisen te zien inwilligen.

Men moet boven alles rekening houden met de kwade wil van de burgerij die vast besloten was haar voorrechten te bewaren.

In een dergelijke toestand — nog afgezien van de nochtans broodnodige eis, voor het bestaan zelve van de BWP, om zich aan het hoofd te plaatsen van en te doen erkennen door de gehele arbeidersbeweging — kan men niet eens zeggen dat de radicalen ongelijk hadden. Men kan evenmin zeggen dat de gematigden ongelijk hadden. In werkelijkheid was het aanwenden van de revolutionaire staking, vooral in het begin, wellicht noodzakelijk. Zij heeft vruchten afgeworpen in den beginne. Hier hadden de radicalen gelijk. Maar omgekeerd werd de revolutionaire staking later doelloos, zoals de feiten het hebben uitgemaakt. Hier kregen de gematigden dan gelijk.

Het gelijk en het ongelijk liggen dus verdeeld aan beide zijden.