Jan Debrouwere

Het presidentschap van Reagan

Enkele – mogelijks gewaagde – denkbeelden en verwachtingen dienaangaande


Bron: Vlaams Marxistisch Tijdschrift, 1981, nr. 3, sept, jg. 15
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?

Qr-MIA


Verwant
Neoliberale globalisering en armoede
De EEG en de rivaliteit Europa-Amerika
Europese Unie en “Amerikaanse” oorlog


In een wereld waarin menselijk falen binnen de kortste keren de ondergang van de planeet kan veroorzaken, worden van staatsmannen allerhande kwaliteiten en competenties verwacht.
Naast geloof in wat hij onderneemt, een IQ dat in de betere gemiddelden ligt, koelbloedigheid – ik wou er graag zin voor humor aan toevoegen – en onafgezien van de politieke streefdoelen en de daartoe vereiste morele of ideologische motivatie, moet hij of zij die in een land als de USA of de USSR de hoogste uitvoerende functie waarneemt en dus het laatste ja of neen heeft uit te spreken, nog wel wat meer in zijn mars hebben. Vooral sinds Jimmy Carters ietwat pathetische afgang is immers gebleken dat hij bovendien
a. wat hijzelf tot de wereld en meteen dus tot die andere daar te zeggen heeft, duidelijk en met de kleinste kans op misverstand onder woorden moet kunnen brengen, en achter die woorden moet kunnen staan;
b. dat hij wat de andere zegt duidelijk en met zo weinig mogelijk kans op misverstand correct moet kunnen interpreteren en begrijpen.

Dat is niet eenvoudig in een wereld waarin de maatschappelijke confrontaties ook de hele politieke woordenschat bipolair gemaakt hebben. Democratie, vrijheid, ga zo maar door.

President Carter was noch in het ene, noch in het andere een succes. En dat verfde meteen zijn hele administratie...
Kan men van president Reagan en zijn team beters verwachten? In welke richting wijzen de reeds opgedane ervaringen nu de – vooral voor de Amerikaanse massamedia en haar schrijvende opiniemakers – zo bewijskrachtige Eerste Honderd Dagen achter de rug zijn.


Het laat geen twijfel, men weet wat Ronald Reagan wil. Hij wil de Verenigde Staten economisch weer op de been en aan de hefbomen van de wereld brengen. En dat met een programma van sociale opruiming tot en met Roosevelts New Deal, en van investeringspromotie, ondernemersvrijheid en “rugged individualism” waar men zo de Chicago boys en Milton Friedman achter proeft. En hij wil het teloor gegane Amerikaanse militaire overwicht over de Sovjet-Unie herstellen. Zulks door de Amerikaanse en de hele Westerse opinie aan te praten dat de USSR militair in het voordeel gekomen is, en dat het enorme inspanningen, financiële en andere, zal vergen om die voorsprong weer ongedaan te maken.
Dat zijn Reagans prioriteiten.
Hij legde in zijn inaugurale rede de klemtoon op zijn binnenlands beleid, wij willen het hier vooral over zijn buitenlandse aanpak hebben.

Nu is politiek in de USA altijd een ietwat onthutsend amalgaam van naar de media toegespeelde retoriek en pose, met elkaar in superintelligente analyses wedijverende doch zeer vaak aan wereldvreemdheid bezondigende “think tanks”, allerhande lobbying, nuchtere boekhouding en zich aan primitief anticommunisme optrekkend vrijheidsmessianisme, waarbij het op het gezond verstand van de laatste besluitende instantie aankomt of er al dan niet brokken zullen worden gemaakt.

Ook in de Reagan-era zal het zo zijn. Maar één ding is duidelijk: hij meent wat hij zegt, met diepe ernst.
En daarbij is het minder belangrijk of de Sovjet-Unie inderdaad militair superieur is of niet, of de Sovjet-Unie achter elke nationale bevrijdingsbeweging of sociale beroering de touwtjes trekt of niet. Belangrijk is het zelfs niet of men in en rond Washington die superioriteit en manipulatie echt gelooft. Belangrijk is dat men te Washington wil handelen alsof het zo is. Ze voert fataal tot verdere bewapeningswedloop. En het is uiterst moeilijk de spiraal van de wederzijdse militaire verlanglijstjes te doorbreken. Dat leidt tot confrontatie, dat houdt de wereld op dié koers waarvan elkeen met wat realiteitszin weet dat het slecht zal aflopen.

Het is de redenering van de NATO-nuclear planning group, consumptierijp gemaakt middels pogingen tot bagatellisering van de atoomoorlog, waarmee de Amerikaanse en de Europese opinie te leren leven hebben. Vooral de Europese.

Niet dat de Reagan-administratie op een kernoorlog van wereldformaat gebrand is. Zij is er zeker van overtuigd dat een kwalitatieve militaire voorsprong, economische herleving der USA en een agressieve hervestiging van de Amerikaanse posities in de energie- en grondstoffenproducerende landen zullen volstaan om de Sovjet-Unie tot aanvaarding der Amerikaanse superioriteit te dwingen, met alle mogelijke consequenties van dien.

Wel lijkt zij – in alle geval diegenen die het oor naar Pentagon, de militaire strategen en het militair-industriële establishment te luisteren leggen – de mogelijkheid van een beperkt kernconflict (zij het dan ook als uiterste eventualiteit) niet uit te sluiten. Waarbij Europa dan het toneel van die beperkte kernoorlog zou zijn (tactisch immers zeer voordelig grenzend aan de USSR en haar periferie). De vraag is dus niet – en dat is het verschil met Carter – te weten wat Reagan precies wil en tot waar hij gaan wil. De vraag is of hij de middelen heeft om die internationale ambities hard te maken en ze onder controle te houden. Het ligt wel voor de hand dat Europa, en vooral de West-Europese NATO-partners, enig belang hebben bij de wijze waarop die vraag beantwoord wordt...

Dat de beperkte kernoorlog in Europa een sluitstuk in de Amerikaanse redenering is – als zij zichzelf tot in haar extremen doordenkt – werd reeds voor Reagans verkiezing duidelijk gemaakt door Henry Kissinger, toen die halverwege 1979 te Brussel voor een NATO-publiek meedeelde dat Europa voor zijn bescherming niet meer hoefde te rekenen op de Amerikaanse intercontinentale kernparaplu.

Europa’s enige mogelijkheid tot protectie tegen een kernaanval zou voortaan niet enkel meer bestaan in het aanvaarden van kernwapens met beperkte “Europese” draagwijdte maar met volwaardige kernladingen op haar grondgebied, en gericht op doelen in de USSR.

Met andere woorden: Europa zou zich moeten beschermen door zelf doelwit van een kernoorlog te worden, dit terwijl de Europese NATO-landen nauwelijks enige zeggenschap zouden hebben in het USA-beleid, d.w.z. in de kansen op een kernconflict, of het ontlopen ervan. Hier begon het te haperen tussen de USA en haar Europese partners. Carter slaagde er niet in SALT na de parafering door hem en L.I. Breznjev te Wenen definitief door de Amerikaanse Senaat te doen goedkeuren. Terloops: zelfs zo USA en USSR zich niettemin allebei naar de SALT II-afspraken gedragen, is dat hoogstens een zaak van goede wil en niet van een per verdrag vastgelegde overeenkomst, en wakkert het door de niet-ratificatie onvermijdelijk gemaakte uitstel inzake SALT III de kernbewapeningsrage alleen maar aan. Bijvoorbeeld inzake de SS-20.

Erger was nog dat de niet-ratificatie de Sovjets sterk deed twijfelen aan de ernst van het tweede luik van het NATO-besluit van 12 december 1979, dat voorzag in een NATO-initiatief inzake onderhandelingen tussen Oost en West over de kernwapens in Europa.

De NATO-bondgenoten die het installeringsbesluit van december 1979 allemaal slechts voorwaardelijk onderschreven hebben, met uitzondering van Groot-Brittannië en rekening houdend met de brede schakeringen tussen West-Duitsland enerzijds en België en Nederland anderzijds, verwachten van Reagan blijkbaar iets concreets inzake de onderhandelingen met de USSR, die ‘emotioneel’ zwaar belast werden door het graanembargo en de dwaze olympiade boycot, beide zonder enige consequentie op Afghanistan. Reagan heeft wel begrepen dat hij zich van West-Europa van de Carter-erfenis bevrijden moest. De gespierde taal die hij tegenover de Sovjet-Unie uitkraamde, en waarvan elke waarnemer wel begreep dat ze – met enkele groteske onbeschoftheden jegens Sovjetdiplomaten te Washington – vooral voor binnenlands mediaverbruik bedoeld was, ging gepaard met een eerder tegemoetkomend optreden jegens de NATO-Europeanen. Tegenover hen wil de nieuwe administratie zich blijkbaar tooien in het gewaad van een inspraak- en informatievriendelijke partner. Maar de tooi blijkt in Europa niet te volstaan; men wil iets tastbaarders. En de omschakeling te Washington blijkt moeilijk, onsamenhangend en lang niet overal bereidwillig.

Er is in de Amerikaans-Europese verhouding niettemin een nieuwe factor opgetreden, de Europese NATO-bondgenoten. Door de crisis zijn die gedwongen naar eigen grondstoffen- en energiegaranties op zoek te gaan en tegenover het Midden-Oosten, Iran, ... anders op te treden dan de USA.

Sinds tien jaar zijn ze bovendien gewend aan een profitabel en steeds stabieler wordende modus vivendi met het Warschaupact, en dan werden ze plots opgeschrikt door de nieuwe strategische concepten van het Pentagon plus de incoherenties van Carter ... en door Afghanistan. Uiteraard gaat het hier niet om iets homogeens. De verhoudingen tussen de Europese NATO-staten en de USA verschillen van elkaar, net als die tussen de Europese NATO-staten onderling. Er zijn belangenstellingen, van inter-imperialistische, van neokolonialistische aard en ga zo maar door (dat hier analyseren is trouwens niet de bedoeling van deze bijdrage).

Maar de relaties tussen de USA en de NATO-Europeanen zijn in beweging gekomen. Het Reagan-bewind moet daar rekening mee houden en wenst ze in te calculeren in het algemene Amerikaanse concept. Dat levert moeilijkheden op; zulks blijkt uit de verwarring en de onzekerheid waarmee het nieuwe Europese beleid vandaag in Washington wordt uitgeprobeerd. Een boutade zegt dat onder Reagan de USA geen staatssecretaris heeft, maar wel drie defensiesecretarissen, met name Haig, Weinberger en Allen. Men kan het ook omkeren: geen defensiesecretaris maar wel drie voor buitenlandse zaken bevoegde, of die bevoegdheid opeisende, staatssecretarissen. En daarbij dezelfde drie namen noemen. Voor een beleid dat zich samenhangender wou voordoen dan het voorgaande, zijn de competentieconflicten der eerste drie Reaganmaanden in Washington onthutsend. En ze zijn onbegrijpelijk zo men er de factor Europa niet achter ziet. Ze zijn in ieder geval niet geruststellend...

En dat lokt natuurlijk van weeromstuit reacties uit onder de NATO-Europeanen. De missie-Eagleberger en haar pover resultaat bewees dat in de Europese hoofdsteden – en dat aan de hand van het testgeval El Salvador – de thesis bevrijdingsbewegingterrorisme-sovjetmanipulatie met heel wat zout genomen moet worden. Dat bleek ten andere eveneens bij de jongste NATO-routinevergadering op 4 mei te Rome. Intussen heeft ook Washington zijn officiële spraakgebruik terzake aangepast en zijn keuze tussen links en rechts in El Salvador gerelativeerd, in ieder geval uit de spotlights weggehaald.

De eigengereidheid waarmee defensiesecretaris Caspar Weinberger van de Europese partners wenste dat die hun sociale uitgaven ten voordele van militaire zouden aftoppen, lokte alvast in Bonn, zowel bij de regering als bij de sociaaldemocratische en de liberale coalitiepartners, meer dan korzelige reacties uit.

Het SPD-congres in de deelstaat Baden-Wurtemberg drong onlangs aan op herziening van het standpunt van het SPD-congres in december 1979, dat het NATO-stationeringsbesluit aanvaardde maar op uitgesproken voorwaarden van concrete Oost-Westonderhandelingen inzake nucleaire wapenbeheersing in Europa. Op dat congres van Baden-Wurtemberg werd die voorwaarde extra in de verf gezet door Willy Brandt, na een scherpe uitval tegen de Amerikanen die dat tweede onderhandelingsluik van het NATO-besluit alsnog blokkeren.

De toenemende mogelijkheid van een NATO-engagement buiten Europa maar met Europese deelname, en de nogmaals door Weinberger voorgestelde “linkage” (koppeling) tussen wapenbeheersingsonderhandelingen en het afzien van militaire interventie door de Sovjet-Unie in Polen, zijn eveneens Amerikaanse thesissen die het niet goed doen bij de Europese NATO-partners. Waarbij er hier dient aan toegevoegd dat – al willen ook de NATO-Europeanen het alsnog laten bij de in Jalta besloten opdeling van Europa in invloedssferen – elke daad die de Poolse soevereiniteit schendt, de kansen op een politiek gunstig klimaat in Europa voor herziening van het NATO-stationeringsbesluit en het handhaven van de detente een ernstige, mogelijks voor lange jaren, fatale klap zou toebrengen...

De voorstellen die L.I. Breznjev op het XXVIe congres der KPSU te Moskou formuleerde behelsden een moratorium voor eurostrategische kernwapens, uitbreiding der vertrouwenwekkende maatregelen, en rechtstreekse onderhandelingen op topniveau tussen Moskou en Washington. Deze komen in hun wederzijds veel bewegingsvrijheid toelatende algemeenheid tegemoet aan de vroegere West-Europese wensen. Alle wantrouwen en aarzelingen ten spijt, plaatsten ze de Reagan-administratie in het defensief, en deden ze de NATO-Europeanen een campagne inluiden die – over ministeriële bezoeken aan Washington en Moskou heen – culmineerden in een gemeenschappelijk Europees aandringen bij Alexander Haig te Rome, om eindelijk toch met de Sovjets te gaan onderhandelen. Ook al hebben de Europese NATO-partners daarvoor een zware prijs moeten betalen: einde 1982 valt de beslissing over de stationering der kernraketten, en die beslissing hangt niet meer af van de ratificatie van SALT II door de Amerikaanse senaat.

Dat Moskou daar alsnog met reserves op reageert, is niet ongewoon. Net zoals het niets bevreemdends in zich heeft, uit Moskou verschillende zelfs van elkaar afwijkende stemmen te horen. Vele instituten houden zich te Moskou, op regerings- en partijniveau, met West- en Amerika vorsing bezig, en komen niet meteen tot dezelfde conclusie. Leger en Buitenlandse Zaken kijken niet zomaar door hetzelfde ogenpaar, interpreteren niet alles wat gebeurt op dezelfde wijze. Bovendien is het van oudsher bon ton, waar ook ter wereld onderhandeld wordt, eerst zuinig te kijken en te wachten tot er wat concreters of duidelijkers uit de bus komt. Dat duidelijkers, dat concreters, kan wel afhangen van de voortgezette dialoog tussen Moskou en Bonn, en het aangekondigde bezoek van Breznjev aan de hoofdstad van de Bondsrepubliek. Vanzelfsprekend zal de dagorde van dat bezoek, en zullen de ermee gepaard gaande gesprekken Schmidt-Breznjev en Genscher-Gromyko, voor een flink deel bepaald worden door het peilen van de (te Rome opnieuw bevestigde) Europese bereidheid tot onderhandelen en daartoe ook Washington tot enige spoed en zin voor consequentie aanzetten.

Alle wrevel aan Amerikaanse zijde ten spijt, zijn de dagen dat de NATO-Europeanen quasi kritiekloos de onbetwiste hegemonie der USA inzake militair en buitenlands beleid aanvaardden, voorbij. De competentiestrijd tussen Haig en Weinberger is niet in de eerste plaats een prestigeduel tussen twee aanstaande presidentskandidaten maar wel een Amerikaanse vertolking van die nieuwe verhouding tot Europa. Waarbij de “harde” aanpak van Weinberger het in alle geval in Europa dient af te leggen tegen de in Haig gestelde verwachtingen, zeker niet minder in de lijn met het Reagan-beleid, maar in alle geval getuigend van meer kennis van zaken qua Europa.

De vraag is daarom, of te Washington de signalen uit de Europese NATO-hoofdsteden zullen begrepen worden. Zal men denken te kunnen volstaan met enkele gebaren van goede wil? Het opheffen van het graanembargo jegens de USSR – waar West-Europa terloops gezegd minder last dan baat van ondervonden heeft – was zeker niet alleen een toegeving aan de eigen graanproducenten in de cornbelt staten, maar ook een geste om de West-Europeanen te tonen dat Washington tegenover Moskou wel kordaat, maar niet meer onbezonnen wil optreden.

Maar zal West-Europa, zullen de NATO-Europeanen een eigen rol kunnen spelen, een woord kunnen meespreken in de Amerikaanse-Sovjet-wapenbeheersingsdialoog? Op zijn minst voor wat betreft het handhaven der detente, het afbouwen van de spanning, het wegsturen van de confrontatiekoers, het beschermen van de Europese belangen, want de materie der kernwapens is nu eenmaal iets waarover de USA en de USSR het voor het zeggen hebben. Het antwoord op die vraag hangt af van de West-Europese coherentie. Tussen de Europese Atlantisten en een rechterzijde die het met nuchterheid, realisme en “Helsinki” wil proberen, gaapt reeds een kloof. De eersten blijven trouwens langs rechts de toon aangeven en stellen zich agressief op ten voordele van een harde Amerikaanse aanpak, die trouwens conform is aan hun eigen politieke, militaire en sociale opvattingen, en aan eigen denkbeelden inzake crisisbeheersing.

In feite ligt de sleutel bij de West-Europese linkerzijde. Alsnog geeft de sociaaldemocratie, en geven binnen de Socialistische Internationale de partijen der kleine Europese NATO-staten de toon aan, te Amsterdam, te Oslo en te Brussel, onder belangstellend toekijken van SPD en Labour. De communistische partijen, actief in eigen land, ondervinden niettemin nog meer dan anderen de handicap van Afghanistan en de vrees voor een onbeheerst optreden van het Pact van Warschau in Polen, voornamelijk in het geven van een internationale dimensie aan hun activiteit en in de samenwerking met andere krachten. Men moet hier wel de hoop uitspreken dat de op het XXVIe KPSU-congres aangekondigde bereidheid om de internationale context van het Afghaanse probleem bespreekbaar te maken (door Breznjev op 9 mei in feite herhaald in zijn aanbod tot dialoog met de USA over alle ter discussie gestelde kwesties) – evenals de totnogtoe aan de dag gelegde bezonnenheid vanwege de Sovjet-Unie inzake het gebeuren in Polen, zich gunstig op het politieke klimaat in Europa zullen uitwerken.

In ieder geval is het in de linkse gelederen – al bleef het daartegenover zeker in België niet beperkt – dat het verzet, zowel tegen de N-bom als tegen het NATO-besluit over de kernraketten, vertrok.

Om aan het verzet tegen de installatie van kernraketten in West-Europa, en aan de pogingen om de detente te handhaven een solidere politieke grondslag en een toekomstperspectief te geven, dient bijzondere aandacht te gaan naar de ideeën tot het oprichten van kernvrije zones op ons continent.
Een idee die in feite haar oorsprong vindt in het Rapackiplan, dat nog steeds blijft doorwerken...

Er bestaan meerdere varianten van die idee: beperkt tot de zgn. reductiezone der Weense onderhandelingen – de Benelux, de Bondsrepubliek, de DDR, Polen en Tsjecho-Slowakije – of meteen met alle Europese landen die zelf geen kernwapens produceren. Ook hierbij gaat het in hoge mate afhangen van de linkerzijde in Europa, aan de wijze waarop zij voldoende verbeeldingskracht kan vinden om onder vele gediversifieerde vormen de obstakels tot gemeenschappelijk optreden te overwinnen; of West-Europa zich ook op dat terrein kan profileren, en tevens aldus bijdragen tot het achterhalen – mettertijd tot het ontbinden – der militaire bloksystemen die het vasteland verdelen. En tevens bruggen kan bouwen tot het nu eenmaal niet te vermijden, en niet lang meer uit te stellen grote ontwapeningsgesprek tussen de USA en de USSR.

De Reagan-administratie vertrok onder verontrustende tekenen: verbaal extremisme, hegemoniebetrachtingen, opstarten van een nieuwe fase in de bewapeningswedloop, onsamenhangendheid. Toch kan niet gezegd worden dat zij haar kansen reeds heeft verspeeld – ook in Amerikaans belang – ernstig te gaan bijdragen tot ontspanning en ontwapening. En aldus de pogingen tot eigen economisch herstel in ieder geval te bevrijden van de druk van het militair-industriële establishment, het Pentagon en zijn irrationalisme. Van dat economische herstel maakte de nieuwe Amerikaanse president naar eigen woorden zijn eerste prioriteit. De daartoe gebruikte middelen, het daartoe nodig geachte beleid, zal natuurlijk weer nieuwe spanningen oproepen, binnen de Verenigde Staten en tussen de USA en de rest van de wereld. West-Europa inbegrepen.

Het heeft inderdaad geen zin, hier maximaal te willen hopen en eisen dat de USA, naast de militaire overheersingsaanspraken, tevens zijn economisch en politiek bestel, en de daarmee samengaande ambities zou opgeven.

Maar het gaat er nu om de wereld te bevrijden van het nucleaire syndroom. Iemand zei eens dat wie, bij het overwegen van de gevaren die dat inhoudt zijn verstand niet verliest, in feite geen verstand te verliezen heeft...

Dit jaar kondigt zich nu reeds minder uitzichtloos aan dan 1980, het jaar waarin SALT II strandde, het jaar waarin hét had kunnen gebeuren. Bezonnen woorden uit Moskou, eisende taal uit de Europese NATO-landen, eerste pogingen tot begrip uit Washington, geven de wereld nieuwe hoop en nieuwe kansen.

Eén lichtstraal kan heel wat duisternis verhelderen...