Marijke Colle

Ecofeminisme of bevrijdingsecologie?


Bron: De Internationale, Nederlandstalig theoretisch orgaan van de IVe Internationale, 1993, januari, nr. 45, jg. 37
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !

Qr-MIA

       


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:


Verwant
De vrouw en het socialisme
Staat en seksenstrijd
Globalisering, rechtvaardigheid en milieu

Het ecofeminisme heeft een interpretatiemodel ontworpen waarin de onderdrukking van de vrouw en de onderdrukking van de natuur twee parallelle vormen zijn waaraan het patriarchaat schuld heeft. Helpt dit nieuwe paradigma de vrouwenbevrijdingstrijd vooruit?

Laten we beginnen met een beschrijving van de ecofeministische denkwereld.[1] De hoge waardering in onze Westerse maatschappij voor mannelijke, wetenschappelijke kennis gaat gepaard met een lage waardering voor de natuurlijke voortplantingsvermogens van de vrouw en van de aarde. De experts en kapitaalbezitters hebben dankzij nieuwe biotechnologieën (genetische manipulatie van planten en dieren en in vitro-bevruchting) de boeren en vrouwen in hun greep. De eeuwenoude symbolen van rijkdom en vitaliteit, met name de vruchtbare aarde en het vruchtbare vrouwenlichaam, worden in functie van de mannelijke overheersing getransformeerd: vandaag staan de technologische creativiteit van de man die nieuwe zaden ontwikkelt en inbrengt, zowel in de aarde als in de eicel, centraal. Aarde en vrouw zijn passieve interventieterreinen voor de wetenschap, voor de meestal mannelijke experts, artsen, landbouwingenieurs, agrobusinessmen.

De boeren zijn gedwongen om zaaigoed, inclusief kunstmest en pesticiden aan te kopen, en zij mogen (bijvoorbeeld in Indonesië) geen traditionele gewassen en zaadsoorten meer gebruiken. Zij verliezen hun traditioneel bezitsrecht op plantenzaden en variëteiten, maar betalen voor de patentrechten van de oorspronkelijk door hen ontwikkelde en vervolgens door de wetenschappers genetisch gemanipuleerde gewassen: “het moeizame en altijd riskante boerenbedrijf van terugkruising en andere methodes wordt eerst gebruikt om zingeving te brengen in de chaos van het vreemde kiemplasma en uiteindelijk om dollars te maken uit een voor de markt zinvol product.”[2] Zo denkt de laboratoriumgeneticus er over die de genetische diversiteit opvat als een “te ordenen chaos” en de plantenvariëteit als een geldmachine.

De vrouwen, wier plicht het is gezonde kinderen voort te brengen, moeten zich overleveren aan een groeiende gezondheidsindustrie. Scanner en echografie vervangen de natuurlijke groeiende band tussen vrouw en foetus. Tijdens de bevalling (die in België bijna nooit meer thuis gebeurt) worden de vrouwen geknipt, genaaid, verdoofd, ondergaan ze keizersneden, moeten ze hun zelfbeschikking meer en meer prijsgeven.

De hele Westerse kolonisatie gaf blijk van minachting voor de primitieve en onbeschaafde natuur waarin de (niet-blanke) autochtone gemeenschappen eerder tot het dierenrijk werden gerekend dan tot de mensheid: volkerenmoord is beschavingsstrijd tegen de minderwaardige natuur,[3] gemeenschapsbezit en gemeenschappelijke arbeid staan de beschaving in de weg, eigen kennis en gewoonten worden verworpen als ouderwets en irrationeel. De jonge Charles Darwin schrijft over de Vuurlanders in zijn dagboek dat de volmaakte gelijkheid van alle inwoners hun beschaving nog jarenlang zal tegenhouden, tot wanneer er een soort van chef opduikt die zich “door zijn kracht” alle bezittingen kan toe-eigenen.[4]

Tenslotte dit citaat: “Verbeterde zaden en verbeterde foetussen zijn in werkelijkheid gevangen zaden en gevangen foetussen. Het zelfbeschikkingsrecht van boeren en van vrouwen wordt gedegradeerd tot onwetendheid en achterlijkheid. De gewelddadige onteigening van de autonome producenten is een poging om wat tot de natuur en tot de vrouw behoort af te nemen. Men noemt deze diefstal “verbetering” en “vooruitgang”. Geweld en roof als grondslag voor het scheppen van rijkdom waren niet alleen de instrumenten van ons koloniaal verleden, maar zijn tevens de instrumenten voor nieuwe kolonisaties die vandaag het leven zelf bedreigen. Kringlopen van herstel worden verscheurd en, totaal afhankelijk van de moderne technologieën, in een lineaire stroom van grondstoffen en koopwaren geperst. Om het leven te beschermen moeten we in onszelf het vermogen veilig stellen om te kiezen voor het echt waardevolle en moeten we de technische middelen beoordelen naar hun ethisch doel. Lukt ons dat niet dan zullen we onze keuze voor het leven in zijn spontaanheid, diversiteit en vernieuwbaarheid hebben verloren.”[5] Tot zover het ecofeministische wereldbeeld, dat merkelijk verschilt van het feminisme van de zeventiger jaren.

Het “klassieke” feminisme

De tweede feministische golf bestreed namelijk het klassieke rollenpatroon en het beeld waarin de man (de mens!) werd geïdentificeerd met “cultuur” en de vrouw met “natuur”. Dit veronderstelde verschil rechtvaardigde immers de mannelijke overheersing: het klassieke moderne mensbeeld idealiseert het rationele denken dat de mens bevrijdt van de dierlijke instincten en ongecontroleerde gevoelens en driften. Als minderwaardige menselijke variant beschikt de vrouw slechts in beperkte mate over eigenschappen zoals rede, moed, zelfcontrole, vrijheid en bezitsvermogen. Het mannelijke rollenpatroon beantwoordt aan het mensbeeld van de humanisten en plaatst de vrouw in de schaduw van een natuur die moet worden beheerst door wetenschap en techniek. De natuur is daarbij een onveranderlijk, onvermijdelijk gegeven: zij houdt de vrouw “op haar plaats”, bepaalt haar lot en rechtvaardigt haar ongelijke toestand. Andere ideeënstromingen dan weer legden de nadruk op het wilde, competitieve en seksuele in de natuur, waarin de man optreedt als jager en natuurbedwingende vechter; aan de haard zit de passieve, aseksuele vrouw die de driften van de man in toom moet houden en hem moet beschaven.[6]

Het is dus heel normaal dat de traditionele feministen heel wantrouwig staan tegenover de ecofeministen die zich beroepen op de speciale band tussen de vrouw en de natuur en benadrukken dat de natuur evenzeer als de vrouwen door de mannenwereld wordt onderdrukt en uitgebuit. Laten we dit wantrouwen even terzijde om enkele interessante vragen te stellen over de ecofeministische opvattingen. Wat is de precieze aard van de overheersing van de mannen op de vrouwen en van de voortschrijdende vernietiging van de natuur? Is er een verband tussen vrouwenonderdrukking en de wijze waarop de natuur wordt vernietigd, en zo ja welk? Welk adequaat mensbeeld willen wij bijgevolg vanuit onze vrouwenbevrijdingsstrijd vooropstellen? En: wat is eigenlijk de oorsprong van het ecofeminisme?

Van grootgezin naar kerngezin

Het industrieel kapitalisme verdreef onze ambachtelijke nijverheid. Het productieve grootgezin, waarin alle leden een productieve taak vervulden, maakte plaats voor een kerngezin waarin geen maatschappelijk productieve taken meer worden uitgeoefend.[7] De spil in dit gezinnetje is de “niet werkende” huisvrouw die zorgt voor de reproductieve taken (baren, de gezinsleden verzorgen). De man is kostwinner en gezinshoofd. Zijn arbeidskracht levert het gezinsloon: vanuit kapitalistisch oogpunt is hij de enige die maatschappelijk noodzakelijk arbeid verricht, meerwaarde levert. Hij alleen komt daarom eventueel in aanmerking voor het hebben van een eigen sociaal leven, van politieke rechten. Zijn macht stoelt op het feit dat de vrouw economisch totaal van hem afhankelijk is.

Deze op zijn minst ongelijke verhouding wordt ideologisch gesterkt door de opvatting van de complementariteit van man en vrouw, een dualisme waarbij de vrouw geïdentificeerd wordt met de negatief geladen, ondergeschikte term: hij is rede, zij intuïtie; hij maakt cultuur, zij is natuur; hij is actief, zij is passief.

De diepere oorzaken van de onderdrukking

Die opvattingen en vooroordelen doen het vandaag niet meer omdat de economisch-sociale grondslag ervan is aangetast. De vrouwen zijn niet meer totaal afhankelijk van de man, in vele industrielanden gaan zij uit werken. Maar de ongelijkheid heeft diepere wortels, zoals vandaag blijkt na de lange strijd voor gelijk loon, gelijke kansen, positieve acties. De vrouw blijft de gratis verzorgende spil van het gezin. Alleen zeer welgestelde vrouwen kunnen die zorg overlaten aan een gespecialiseerd legertje van betaald huispersoneel.

Maar de dubbele dagtaak is niet enkel een kwestie van onbetaald huishoudelijk werk, zij houdt namelijk in dat voor de vrouw de gezinsverantwoordelijkheid voorrang heeft, wat de mannen logisch en zelfs natuurlijk vinden. Dus worden de vrouwen verder gediscrimineerd. De officiële ideologie zegt weliswaar dat “beide partners gezin en arbeid evenwaardig combineren”, maar niets is minder waar. Economisch heeft de veralgemeende vrouwenarbeid de vrouw minder afhankelijk van de man gemaakt, maar de prijs daarvoor is hoog: meer laagbetaalde werkneemsters, meer deeltijdse en flexibele arbeid, minder vormingskansen, eerst de vrouwen afdanken... Zelfs de koopkracht van het twee-inkomensgezin betekent geen merkelijke vooruitgang, zodat men niet kan stellen dat de vrouw “voor de luxe werkt”. Maar als werkneemster is zij wel een bijkomende bron van meerwaardevorming: door haar arbeid zelf en door het feit dat het gezin verplicht is op de markt diensten te kopen die de huisvrouw vroeger gratis leverde.

De gezinsideologie heeft diepe historische wortels. Zij evolueert wel in functie van de veranderende sociale werkelijkheid, maar blijft wegen op alle vrouwen, ook op de vrouwen zonder gezin of die gekozen hebben voor een alternatieve samenlevingsvorm. Het feminisme van de tweede golf kwam tegen dit rollenpatroon in opstand met actie voor gelijke rechten en voor lichamelijk zelfbeschikkingsrecht. Het probeerde daarbij de menselijke eigenschappen, eigen zowel aan de man als aan de vrouw, voorop te stellen: zij moesten de grondslag vormen voor de echte gelijkheid der seksen.[8] Vooral op voortplantingsgebied werden overwinningen behaald die nog niet door iedereen zijn verteerd, zoals de pil en abortus.

De vredesbeweging

De nieuwe vredesbeweging aan het eind van de jaren zeventig tegen de plaatsing van de kruisraketten kende een enorm succes bij vele duizenden vrouwen, eerst in de VS, dan in Groot-Brittannië en vervolgens op het Europese vasteland. De vrouwen gingen over tot radicale autonome massa-acties, waarvan de meest gekende die rond de Britse basis van Greenham Common was, waarmee de vrouwen van de toen stakende mijnwerkers bovendien verzusterden. Die vrouwen waren niet uit de rangen van het feminisme gekomen. Integendeel, het ging dikwijls om “gewone huisvrouwen” die uitdrukkelijk het feminisme van de werkende vrouw verwierpen! Zij ageerden als moeders tegen het militarisme, tegen de soldateske agressie en beriepen zich uitdrukkelijk op traditionele vrouwelijke waarden zoals de zorg voor de kinderen, de band met het levengevende. Zij waren meestal niet betrokken bij de strijd voor de legalisatie van abortus en zij stelden de traditionele verschillen tussen man en vrouw niet aan de kaak. Zij sloten zich echter wel aan bij het feminisme in de kritiek op mannelijke “waarden” zoals agressie, koel-rationalistische argumentatie (kernwapens omwille van de ... vrede), het blinde ingenieursgeloof in techniek en wetenschap (veilige kernenergie en -wapens) en soortgelijk “machismo”.

Het zachte feminisme en de groene beweging

Dit nieuwe, zachte feminisme nestelde zich makkelijk in de opkomende groene bewegingen. Het ontdekte met stijgende interesse de vrouwengeschiedenis (van de heksenvervolgingen tot de medicalisering van het vrouwenlichaam) en herkende zich spontaan in vele elementen van het groene gedachtegoed: kleinschaligheid, thuis brood bakken, biologisch tuinieren, alternatieve geneeskunst, de eenzaamheid van de grootstad, bekommernis om het natuurbehoud, allemaal dingen die een uitdrukking konden krijgen in persoonlijk, alternatief gedrag. Het is in deze stromingen dat de ecofeministische denkwereld vorm kreeg en de kritiek op de “mannelijke waarden” (belichaamd door het “patriarchaat”) een onderdeel werd van de kritiek op het, door de mannen beheerste, “industriële systeem” dat niet enkel de vrouwen geweld aandoet maar het voortbestaan van het leven op aarde zelf bedreigt.

Patriarchaat als oorzakelijk kwaad?

Het lijdt geen twijfel dat er vergelijkingspunten zijn tussen de medische behandeling van de vrouw als voorwerp en de manier waarop de agrobusiness de boeren omvormt tot industriële planten- en vleesproducenten. Net zoals de feministische beschrijvingen van het mannengedrag leggen de ecofeministische vergelijkingen heel wat zaken bloot: de mentaliteit, de methodes en de motiveringen van artsen, landbouwingenieurs, genetici vertonen inderdaad overeenkomsten. Maar we moeten achter de schijn van de overeenkomsten kijken om niet te vervallen in het euvel van de anti-man-feministen, namelijk dat het overwegend of zelfs uitsluitend de mannen zijn die onderdrukken, zoals zou blijken uit de hele ons gekende geschiedenis. Want als dit inderdaad historisch zo is, dan moeten we de verklaring voor deze onderdrukking niet in de maatschappelijke structuren, maar in de aard van het beestje zelf zoeken, in de man. “Patriarchaat” is dan geen maatschappelijke instelling meer, maar de “eerste oorzaak”, het centrale oorzakelijke verband van de mensheid: omdat de man nu eenmaal overheersend is onderwerpt hij alles aan zijn wil, vrouw en natuur inbegrepen.

Ahistorisch, onwetenschappelijk

Zo’n ahistorische verklaring helpt ons niet verder. Ze is bovendien een geschiedvervalsing. Niet alle maatschappijformaties hebben de natuur vernietigd. Dat proces is pas een goede tweehonderd jaar bezig. Iemand met enige kennis van de milieuproblematiek weet dat de systematische plundering en vernietiging van de natuur begint met de industriële revolutie, een ontwikkelingstrap van het kapitalisme. Is de eigen aard van de mannen (de eerste oorzaak, het patriarchaat) aan het einde van de 18e eeuw dan plots wezenlijk veranderd? Niets wijst daarop. Wat echter wel fundamenteel veranderde waren de aard van de productieprocessen, van de organisatie van de arbeid, van het economisch-politieke bestel. We moeten de grondslagen van de onderdrukkingsmechanismen en van de mechanismen waarmee de vrouw uitgebuit en gediscrimineerd wordt in de organisatie van de samenleving zoeken.

Laten we een van de hoger genoemde parallellen eens natrekken, namelijk de moderne geneeskunde. Samen met vele ambachtelijke technieken verdween vanaf het einde van de 18e eeuw de traditionele geneeskunst die hoofdzakelijk stoelde op de kennis van vrouwen (vroedvrouwen, kruidenverzamelaarsters ...). Wanneer de geneeskunde een prestigieuze tak van de wetenschap wordt sluit men de vrouwen uit dit beroep uit. Het zal nog een hele tijd duren vooraleer de verpleegkunde (maar dan als typisch vrouwenberoep) respectabel wordt.[9] Het monopolie van de medische opleiding is in mannenhanden. De nieuwe industriële technieken die gepaard gaan met de natuurwetenschappelijke ontwikkeling versterken de technologisch succesvolle wijzen van denken: specialisatie, splitsing van complexe problemen in kleinere, eenvoudigere modelsituaties, reductionisme, doelgericht onderzoek, universalisering van technieken, efficiency en productiviteit ... al deze kenmerken van het industriële tijdperk betreden het medische terrein. Ook hier wordt de techniek een wondermiddel. Niet op te lossen problemen worden van de hand gewezen als onwetenschappelijk, irrationeel, emotioneel, ja typisch vrouwelijk (zoals het premenstrueel syndroom). De geneeskunde wordt een in het maatschappelijk systeem volledig ingepaste prestatiegerichte techniek, gericht op winst en productiviteit. Wat middels dure technologieën veel geld opbrengt wordt afgeschilderd als betere, want “modernere” geneeskunde. Preventie en voorlichting worden verwaarloosd. Men heeft geen recht op geneeskundige verzorging, men moet ze kopen. Aids is veelbelovend inzake vaccinpatenten, dus investeert men daarin, maar er is geen geld voor een vaccin tegen malaria of voor nieuwe geneesmiddelen tegen de oprukkende tbc.

De geneeskunde is een hoogtechnologische winstgevende bedrijfstak geworden. Dringende ethische kwesties worden in de praktijk door een beroepskaste beslist, omdat de ziekenhuisindustrie economisch het experimenteren niet kan uitstellen. Het lichaam van de patiënt en speciaal het voortplantingsvermogen van de vrouw worden onteigend: het lichaam wordt een volledig vrij manipuleerbaar voorwerp.[10]

Eenzelfde verhaal kunnen we vertellen over de landbouw. Niet de wereldvoedselvoorziening, niet het behoud van de natuurlijke vruchtbaarheid van de grond, maar het pure winstmotief bepaalt vandaag wat de boeren zullen produceren. De moderne landbouwtechnieken zijn meer vervuilend omdat ze steeds meer losgekoppeld worden van de bodemhuishouding. In Vlaanderen verzuren miljoenen kippen en varkens de grond.[11] Kassenteelt van groenten en fruit, opgefokte smakeloze variëteiten, de hormonenmaffia, het heeft allemaal te maken met winst. In de Derde Wereld vernietigt de gedwongen teelt van exportgewassen de eigen voedselvoorziening. Een uiting van het patriarchaat? Een veel te gemakkelijk antwoord, ook al zijn de meeste agrobusinesslieden mannen.

Verlies van vrouwelijke autonomie

Maar de parallel gaat wel op wanneer we dieper graven! Zowel de door de vrouwen bedreven traditionele geneeskunst als de door het grootgezin bedreven traditionele landbouw voor de lokale voedselbehoeften en het artisanaat zijn met het kapitalisme grondig van karakter veranderd. Zij zijn opgenomen in de geldeconomie, in de productie van koopwaren. Die bedrijvigheden zijn productief geworden in de zin dat zij rijkdom bezorgen aan de kapitaalbezitters. Niet de concrete behoeften van de lokale gemeenschap, maar de afzetmogelijkheden op de wereldmarkt bepalen wat en hoe er moet geproduceerd worden. En vermits de vrouw als huisvrouw tot voor kort hoofdzakelijk buiten de markteconomie stond, maar vandaag deze economie is doorgedrongen tot het hele maatschappelijke weefsel, verdwijnt ook de traditionele, betrekkelijke autonomie die de vrouw restte. Haar leven, haar activiteit zit in de greep van het industrieel systeem en dit wordt, zoals steeds, gelegitimeerd met het plakken van de term vooruitgang op deze ontwikkeling. Wee wie zich daartegen verzet! De instrumentalisering van de natuur in functie van de winst gebeurt volgens diezelfde logica die door de vrouwen wordt aangeklaagd als verdinglijking, vervreemding, onderdrukking.

Welk mensbeeld?

Terecht verwerpt de feministische beweging het beeld van de vrouw die als vrouw een bijzondere band met de natuur zou hebben. Maar die verwerping levert nog geen mensbeeld op waarin de menselijke relatie met de natuur een duidelijke plaats krijgt. De traditionele feministen verwerpen eveneens het traditionele beeld van de vrouwelijkheid en weigeren om, in naam van het moederschap, de verantwoordelijkheid toebedeeld te krijgen van het behoud van het leven in het algemeen. Die zaak gaat immers alle mensen als mensen aan. Maar het dominerende “mensenideaal” is vandaag nog steeds dat van de natuur beheersende “rationeel denkende man”. Hiertegen reageren vele ecofeministen én radicale feministen met een herwaardering van het vrouwelijke: “De toekomst is vrouwelijk. Adam was het kladwerk, Eva de verbeterde kopie”. Beide opvattingen zitten gevangen in een klassiek man-vrouw dualisme. Maar de onderdrukkingsrelatie misvormt zowel de natuur van de knecht en die van de meester. Een van beide ophemelen helpt ons niet vooruit. Geen van beide door het cultuurpatroon misvormde seksen kan model staan voor een nieuwe mens.

In het klassieke feminisme van de tweede golf ontstond uit frustratie over de moeilijkheden om de discriminaties reëel uit te schakelen ook een reactie in dualistische zin: een separatistisch denken dat “differentiedenken” wordt genoemd. Man en vrouw zouden zo wezenlijk van elkaar verschillen dat men daarmee rekening moet houden om de ontplooiingskansen van beiden een kans te geven. Door hun aparte geaardheid moeten vrouwen geen gelijkheid nastreven, maar hun specifieke kwaliteiten ontwikkelen: dus geen co-educatie meer of zelfkwelling om binnen te dringen in de mannelijke beroepswereld. Een heel gevaarlijke opvatting. Er zitten parallellen in dit denken met dat van de racistische massaorganisaties die in West-Europa aan invloed winnen: als een Noord-Afrikaan “anders is” kan hij onmogelijk hier “aarden” en moet hij oprotten, “in zijn en ons voordeel”!

Een adequaat nieuw mensbeeld kan enkel groeien uit de strijd tegen de onderdrukking en uitbuiting van de vrouw, vanuit een strijd voor algemene sociale rechtvaardigheid en vanuit een nieuw denken over de relatie mens-natuur. Hierbij moeten we het dualisme mens-natuur even scherp aan een kritiek onderwerpen als het dualisme man-vrouw. De kritische studie van de relaties tussen mannen en vrouwen en van de mechanismen waarmee de natuur wordt vernield zullen elkaar wederzijds versterken. Daarbij werpen de ecofeministische ideeën een hulpzaam licht op de problematiek. Maar ik verkies de term bevrijdingsecologie omdat die gericht is op de bevrijding van de mens en van de natuur uit de aangeboren klauwen van de kapitalistische winsthonger.

Wollig groen denken

Het is de grote verdienste geweest van de groene beweging om de milieucrisis op de politieke agenda te hebben geplaatst. Dit heeft bij velen een nieuw bewustzijn wakker geschud. De groene beweging heeft zelfs grote multinationals en banken aan het denken gebracht. Er zijn de rapporten van de Club van Rome en de vragen van de Wereldbank over de milieubescherming.[12]

Maar het blijft verbazen hoe weinig de Groenen in staat zijn om hun radicale milieuaanklacht om te zetten in een even radicale kritiek van het globale bestel. Steevast mondt hun kritiek uit op een aantal brave of marginale maatregelen die de (kapitalistische) staat moet treffen in naam van een onduidelijk algemeen belang. Dit is niets meer dan groen reformisme van groene sociaaldemocraten.[13]

De Groenen omschrijven de samenleving steevast als een industrieel systeem dat een interne dwang tot groei vertoont en de natuur vernielt. Maar tegelijk wordt de markt opgevat als een neutraal reguleringsmechanisme, een natuurlijk spel van vraag en aanbod dat de meeste Groenen minder slecht lijkt dan een (zelfs democratische) planeconomie. Ze verwijzen daarbij naar de milieurampen in Oost-Europa. Waarom dat “industrieel systeem” gedwongen is om een zo groot mogelijke groei na te streven wordt niet verklaard. De basismechanismen van de kapitalistische accumulatie en concurrentie blijven buiten beschouwing. Zelfs hun technologiekritiek blijft meestal beperkt tot technische (!) discussies waarbij de implicaties van de industriële arbeidsorganisatie en van de wareneconomie voor het menselijk gedrag en voor de menselijke verhoudingen niet aan bod komen. De groene milieukritiek mist een maatschappelijke grondslag en verhindert bijgevolg een globale strategie voor een radicale maatschappijverandering. Ecologie die niet deel uitmaakt van een project voor sociale rechtvaardigheid en menselijke bevrijding blijft randkritiek, kan enkel leiden tot marginale hervormingen en kan in het ergste geval omslaan in pseudo-oplossingen om het milieu te beschermen ten koste van reële menselijke behoeften. Vandaar het belang van het debat van de “mensgerichte ecologie” tegen de “diepe ecologie”: deze rechtse, fundamentalistische milieubeweging zegt cynisch dat de mens gerust mag verdwijnen als de levende biodiversiteit en haar evolutieproces maar worden gered. Zij cijferen daarbij de mens en dus de relatie tussen mens en natuur gewoon weg. De nazi’s hadden het niet beter kunnen bedenken.

Een bevrijdingsecologie gaat echter uit van een concreet humanistisch standpunt: meer geluk voor de mens. Daarbij wordt aandacht besteed aan de ethische verantwoordelijkheid van de mens voor zijn medemensen en voor het natuurlijke milieu, waarbuiten geen menswaardig leven mogelijk is.

_______________
[1] Zie SHIVA (V.), The Seed and the Earth: women, ecology and biotechnology; in: The Ecologist 1/1992.
[2] ROM (M.), High yielding varieties of crops, Oxford 1980.
[3] POINTING (Cl.), Een groene geschiedenis van de aarde, Amsterdam 1992, Hfst. 7.
[4] DESMOND (A.) & MOORE (J.), Darwin, Harmondsworth 1991.
[5] SHIVA (V.), op.cit.
[6] Dit “romantische” beeld komt bijvoorbeeld tot uiting in de Tarzan- en James Bondfilms en wordt getheoretiseerd door “naturalistische” agressie-aanhangers: zie MONTAGU (A.), Agressie: aangeboren of aangeleerd, Utrecht 1978, en ROSE (St.) e.a.: Not in our genes. Biology, ideology and human nature, Harmondsworth 1984.
De sociobiologie van Wilson stoelt op de veronderstelde agressiedrang van de man en spreekt zich expliciet uit tegen de feministische gelijkheidseisen die “geen biologische houvast hebben”: WILSON (E.), On human nature, New York 1982, en Sociobiology. The new synthesis, New York 1975.
[7] Zie SHORTER (E.), The making of the modern family, London 1976, en ZARETSKI (E.), Gezin en privéleven in het kapitalisme, Nijmegen 1977.
[8] Zie COOLE (D.H.), Women in political theory. From ancient mysoginy to contemporary feminism, Brighton 1988; FAUSTO-STERLING (A.), Myths of gender. Biologica! theories about women and men, New York 1985; FIGES (E.), Patriarchal attitudes. Women in society, London 1970; MITCHELL (J.) & OAKLEY (A.), The rights and wrongs of women, Harmondsworth 1976; SULLEROT (E.), Geschiedenis en sociologie van de vrouwenarbeid, Nijmegen 1979; DE BEAUVOIR (S.), Le deuxième sexe, Paris 1973.
[9] Dankzij de energieke inzet van Florence Nightingale, tijdens en na de Krimoorlog!
[10] Zie EHRENREICH (B.) & ENGLISH (D.), Complaints and disorders. The sexual politics of sickness, London 1976; SHORTER (E.), Geschiedenis van het vrouwelijk lichaam, Baarn 1984; SHUTTLE (P.) & REDGRAVE (P.), Het vrouwengeheim. Menstruatie tussen moderne wetenschap en oud mysterie, Baarn 1980. Verder: Acres du colloque Génétique, procréation et droit, Paris 1985; KOURILSKY (Ph.), Les artisans de l’hérédité, 1992; STANWORTH (M.), Reproductive technologies, gender, motherhood and medicine, 1987.
[11] DE COSTER (M.) ed., Milieuzorg in de landbouw, Antwerpen 1989.
[12] Zie MEADOWS (D.) e.a., De grenzen voorbij. Een wereldwijde catastrofe of een duurzame wereld? Utrecht 1992; BROWN (L.), Hoe is de wereld er aan toe? Keerbergen 1992; Onze aarde morgen. Het rapport van de Universele Commissie voor Milieu en Ontwikkeling, Tielt 1989.
[13] AGALEV; Op mensenmaat. Een groene kijk op economie, 1984. DE VLIEGHERE (W.), De aarde bewaren, Antwerpen 1990; VERBRUGGEN (A.), Het geluk voorbij. Een milieu-economisch essay, Brugge 1991; VERMEERSCH (E.), De ogen van de panda, Brugge 1989.