Jan Cap
In naam van mijn klasse
Hoofdstuk 4


II. Arbeider en strijdsyndicalist

‘Als arbeider wordt men door de feiten actief.
Het militante vakbondswerk zit in de naam ‘arbeider’ gebakken.’

4. Hoofddélégué: een lange weg om je principes te verwezenlijken

‘Op ons bedrijf hebben op het einde van de zestiger jaren een paar ACV-militanten op het voorplan gewerkt. Jan Cap en Karel Heirbaut. Het zijn twee producten van de beruchte Elewijt-klassen, het ACV-centrum waar aan militanten de theorie en de praktijk aangeleerd werd voor het voeren van acties, ook subversieve, gaande van slogans, verdachtmakingen en fluistercampagnes tot laster, intimidaties en dergelijke meer. Vanaf dat ogenblik is op de werf een systematische tegenwerking en beknibbeling begonnen van al wat leiding en gezag vertegenwoordigde.’
Victor Nelen, Afgevaardigd-Beheerder. [citaat uit het boekje Tien jaar boel op Boel]

Door de problemen rond de afzetting van Karel en Desiré waren de verkiezingen voor de syndicale delegatie verdaagd. In het akkoord, waardoor zij in hun mandaat hersteld werden, werd ook bepaald dat ze hun functie in ondernemingsraad en comité niet meer mochten cumuleren met een taak als syndicale délégué. Wij waren principieel ook tegen cumul maar het was er de leiding van de centrale alleen maar om te doen de invloed van die twee zo beperkt mogelijk te houden. Wij reageerden daarop met de stelling: ‘Karel en Desiré mogen niet cumuleren? OK. Maar dan zal de hoofddélégué zeker niet meer cumuleren!’ En we eisten een verkiezing voor die functie. De ‘progressieven’ vroegen me om mijn kandidatuur in te dienen. Er waren twee kandidaten: de toenmalige hoofddélégué en ik.

Er werd gestemd in de militantengroep. De spanning was er te snijden. Twee groepen stonden hier lijnrecht tegenover mekaar. De uitslag werd voorgelezen. En wat eigenlijk niemand echt verwacht had, gebeurde: ik was tot hoofddélégué verkozen met 23 stemmen tegen 19. De ene groep stond er bedrukt bij, de andere jubelde. En ik, ik werd er stil van. Wel blij, maar toch onder de indruk. De opdracht die ik daar kreeg vanuit de vakbond was niet licht. Ik was vooral blij omdat mijn verkiezing duidelijk toonde dat het strijdsyndicalisme op Boel gewonnen had. Dat we als sterkste uit een aanslepend conflict gekomen waren. Maar zo’n functie is een doodernstige zaak. En die verantwoordelijkheid weegt zwaar. Ik ben die avond stilletjes naar huis gereden, vol van gedachten. En heb er met mijn vrouw over gepraat. Alle belangrijke stappen in mijn syndicaal werk heb ik trouwens kunnen bespreken met Diane. Ook deze. Zij geloofde in dezelfde principes als ik. Ze zou me door dik en dun steunen bij het realiseren van mijn idealen. We wisten waar we voor stonden. We wisten dat er heel wat zou gebeuren en dat dit, gewild of niet, zwaar ons familieleven zou beïnvloeden. Maar ze stond achter me en dat is in heel mijn leven erg belangrijk geweest.

Vol goede moed ben ik ’s anderendaags terug naar de werf getrokken. Mijn eerste dag als hoofddélégué. Ze stelden me voor aan de personeelsdirecteur en zijn diensten. Die waren natuurlijk ook op de hoogte van de interne spanningen binnen de vakbond. Maar dat het allemaal zo vlug zou gaan, had niemand verwacht. Waarschijnlijk dachten ze: ‘Dat ziet er een brave jongen uit en hij is ook niet van de grootste. Dus zal alles wel loslopen.’ Je bent een arbeider, je hebt altijd tussen die arbeiders gestaan en plots word je voor een stuk uit die wereld weggetrokken en kom je voor de eerste keer bij de directie. Kom je op de plaatsen waar de beslissingen vallen, waar de zware onderhandelingen gevoerd worden. Bovendien lieten ze me niet langer tussen mijn kameraden op de boten werken. Ik moest nu plots in een atelier werken. Dat was zo de gewoonte. Een hoofddélégué moest veel tijd in het syndicale werk stoppen en dat gaf problemen bij de productie van een schip waar alles in ploegverband gemaakt werd. Hoofddélégué zijn betekende toen: 22 uur werken en 22 uur syndicaal werk. Die 22 uur had ik dan ook echt nodig als ik een goede délégué wou zijn. Er was vooreerst zoveel te leren. De wetgeving alleen al. Mensen komen je vaak vragen: hoe zit dat nu met mijn pensioen, hoe zit het met mijn ziektevergoeding, met mijn verlof. En dan zei ik liever ‘Ik weet het niet, ik ga het vanavond opzoeken.’ Liever dan een halfslachtig antwoord te geven. Ik heb altijd gezegd: een mens komt je iets vragen en hij kijkt je met twee ogen aan. Er is één oog dat wacht op een antwoord. Maar er is een ander oog dat je gezicht bekijkt en zich afvraagt: ‘Wie is die man, kan ik die betrouwen? Is die eerlijk, correct?’

Ik leerde heel veel uit boeken en op studieweekends over arbeidswetgeving maar ontdekte dat je ook veel moet leren uit het verleden, uit de goede zaken en de fouten van anderen. Zo heb ik direct na mijn verkiezing gesteld: geen nadelen als délégué maar ook geen voordelen. Iedereen in de vakbond wist maar al te goed dat délégués al eens kleine voordelen krijgen om hem aan de patroon of aan de personeelsdirecteur te binden, om hem later het zwijgen op te kunnen leggen. Ik wilde absoluut vermijden, dat ik ooit eens mezelf met handen en voeten gebonden aan het patronaat zou vinden. Maar ik wou ook geen nadelen. Het gebeurde immers ook dat een hoofddélégué of een gewone délégué geen categorieverhoging kon krijgen of nooit in de hoogste categorie kwam. Dat had ik geleerd uit al de spontane acties van de afgelopen jaren waar de vorige hoofddélégué zo bang voor was. Dat wou ik zeker niet doen.

Spontane acties wou ik ondersteunen, er een lijn in steken, leiding geven

Ik was niet bang van mijn mensen, ik wou naar ze toe gaan, naar ze luisteren en dan een vergadering bijeenroepen waarin alles ordelijk op een rijtje gezet kon worden. Waarop de voorstellen opnieuw geformuleerd werden. En waar we eensgezind een beslissing konden nemen. Hier kwam het voordeel naar boven, dat ik ooit eens die paar maanden over de werf gezworven had. Op manier wist ik toch al veel over de verschillende branches. Dat hing samen met het feit dat ik vooral naar de arbeiders zelf wou luisteren. En niet alleen naar een goede kameraad-délégué of een militant.

Want precies op de schepen, in de dubbele bodems soms, kom je meest te weten over wat hen bezighoudt. Zo had ik ook de misschien vreemde gewoonte om altijd te voet over de werf te lopen. Die werf is zo groot, verschillende kilometers lang dat je er heel wat tijd mee verliest. Maar als ik mijn fiets genomen zou hebben, dan reed ik iedereen gewoon voorbij. Ik kon dan wel eens mijn hand op steken of zo en stoppen bij de mensen die ik iets wou vragen. Maar als de mensen mij eens wilden zien, of me iets te vragen hadden, zou ik al voorbij zijn voor ik hun stopteken zag. Dat was gewoon het contact op het meest elementaire, menselijke niveau dat ik wou onderhouden.

Een volgend punt wat ik mezelf voorgehouden had: ik wou me niet onder de indruk laten brengen door bazen of hoge bonzen. Op recepties en vergaderingen, waar je als hoofddélégué nu eenmaal op aanwezig moest zijn, drink je al eens champagne. Ze zeggen wel eens: champagne is de drank van de arbeiders, gedronken door de mond van hun vertegenwoordigers. Ik heb een secretaris in Elewijt nog horen verdedigen hoe belangrijk het was om bij onderhandelingen een proper kostuum te dragen. Alleen zo kon je de evenwaardige van een directeur zijn. Het ging er mij echter niet om evenveel ‘waard’ te zijn als de directeur. Zo loop je alleen maar het gevaar je door diezelfde directeur te laten inpalmen, je eigen klasse te verliezen. En de mannen hadden me niet verkozen om me te laten inpalmen door pralines en champagne. De mannen hadden me gekozen om mijn werk te doen. En dat was het enige wat ik wou.

Het werk eist slachtoffers

We waren middenin de jaren van wat ik noemde ‘maatschappelijke beweging’. De studenten kwamen op straat, er doken plots overal comités op, alternatieve clubs en alle mogelijke en onmogelijke groeperingen die op een vrije, democratische en progressieve manier iets aan de maatschappij wilden veranderen. Op Boel vond deze beweging natuurlijk zijn weerslag. Als het ware aangemoedigd door die golf, kwamen er bij ons meer en meer spontane acties en stakingen. Sommige mensen durfden en durven wel eens te beweren ‘Op Boel staken ze als ze niet mogen gaan pissen’. Wie zoiets zegt, weet er niets van, kent niets van Boel, weet niet wat een scheepswerf is. Als ik al die verschillende acties nu eens bekijk, dan draaide het altijd rond vier belangrijke punten: gezondheid, veiligheid, ‘menselijke verhoudingen’ en loon en arbeidsvoorwaarden.

Vooreerst: de gezondheid van de mensen. Wie nooit op een werf gewerkt of zelfs maar rond gelopen heeft, weet niet hoe ongezond bepaald werk kan zijn. Het lassen, het werken in gesloten ruimtes met al die gassen om je, het gebruik van asbest waar we pas later achter kwamen, met al die ongezonde producten, ... De mensen hadden chronische verkoudheden, ademhalingstoornissen na bepaalde karweien enzovoort. Dan de veiligheid. Op schepen werken is heel gevaarlijk. Ik heb al verteld hoe we soms op heel wankele, hoge en labiele stellingen werkten. We hadden vaak ongevallen op de werf, soms ook dodelijke. Er waren slechte relingen, slechte ladders, noem maar op. We hadden uit de delegatie en het comité al tientallen keren dergelijke gevaarlijke situaties aangeklaagd. Maar de directie deed weinig. Vaak met het argument ‘Het is de laatste keer dat we die stelling gebruiken. Het zou wel moeten lukken.’ Wel ja, het moest lukken. Zo viel er ooit een kameraad een tiental meter naar beneden. Ze braken een stelling af rond een hijskraan en het kon weer niet vlug genoeg gaan. En de onderhoudsman die nog aan de hijskraan werkte is zo aan zijn einde gekomen. Zo hebben we verschillende ongevallen weten gebeuren, ondanks onze waarschuwingen. Het volgende verhaal is trouwens een van de grote redenen geweest van de staking van ’71. Je moet weten, een schip dat bijna af is, ligt op de Schelde. Dat schip ligt gemeerd met trossen, met kabels. Je kunt het niet echt vastleggen, want de Schelde kent eb en vloed en dus moet zo’n schip mee kunnen bewegen. Via een ‘gangway’, die mee kan bewegen, kunnen de arbeiders het schip op en af. Nu, als een schip bijna af is, moet het proefdraaien. De motoren worden aangezet en, terwijl de mensen nog druk doende zijn op en rond het schip, begint dat gevaarte te draaien. Door de kracht van de schroef wil dat schip weg van de kant en komen de trossen onder enorme spanning te staan. We hadden al verscheidene keren gevraagd dat proefdraaien na de werkuren te doen. Met al dat volk op rond het schip was het veel te gevaarlijk. Maar de leveringstermijn was altijd heilig, het schip moest af zijn op een bepaalde datum en dus moest er geproefdraaid worden tijdens de werkuren. We hebben tot twee maal toe gemeld dat het te gevaarlijk was om nog op die gangway te lopen. Maar vergeefs. De laatste dag van het proefdraaien, rond kwart over drie, gaat het schip zo ver van de kaai weg dat de trossen springen. Het schip drijft steeds verder weg. De gangway breekt af. Twee arbeiders vallen met het gevaarte mee de Schelde in. Dood, verdronken. Opgeofferd aan de heilige koe van de productie. Paniek natuurlijk op de hele werf toen bekend werd dat er twee kameraden niet meer gered konden worden. Tientallen arbeiders hadden het nieuws gehoord en kwamen direct naar het schip. Woede en verslagenheid bij de mannen. De vuisten gebald in de broekzakken. Zoiets blijft in hun geheugen gegrift. Het zijn dergelijke zaken die later aan de basis liggen van de verbetenheid waarmee actie gevoerd wordt. Het zijn dergelijke zaken die arbeiders motiveren om militant te worden en zich in te zetten voor de veiligheid en de gezondheid van de arbeiders op de werf.

Alle rijkdom komt uit arbeid maar... wie heeft ze?

Ik heb in die periode ook vier jaar in de ondernemingsraad gezeten. We waren tegen cumuleren. Maar de druk vanuit de militantenkern was toen zo groot dat ik er niet onderuit kon. En precies in die periode, in ’69 maakten we mee dat Boel opgesplitst werd in vier maatschappijen. Naast de Boelwerf zelf kwam er een bevrachtingsmaatschappij, een rederij en een overkoepelende holding. Het was het begin van de uitbouw van een echt imperium, met onvoorstelbaar veel vertakkingen en verbindingen.

Ik heb dat altijd vergeleken met visputten. Als de ene put wat minder vis begon te leveren, konden zij gemakkelijk de andere put aanslaan. Alle vis kwam uiteindelijk toch in dezelfde pot terecht. Nu kun je zien hoe toen al de basis gelegd werd om, als er crisis in de sector kwam, de scheepsbouw te laten vallen. Ze zitten met hun kapitaal toch in de andere veelbelovende en winstgevende visputten. Heel die operatie maakte ook duidelijk welke onvoorstelbare roof daar gepleegd werd. Waar kwam het kapitaal vandaan om die maatschappijen op te richten, dat imperium op te bouwen? Uit de meerwaarde, de rijkdom die de arbeiders tot stand hadden gebracht, vaak ten koste van hun gezondheid of hun eigen leven. En uit de miljardenstroom aan gemeenschapsgelden die via goedkope kredieten bij hen terecht kwam. En dan bots je weer op de echte rol van een regering, van de politieke macht. Zij waren bij dit alles betrokken, zij organiseerden de geldstroom, zij zijn de waterdragers van de economische macht. Maar als je ontleedt hoe het geld van de arbeiders daar gestolen wordt, dan kun je met recht en reden zeggen dat wij de wettige eigenaars zijn van die hele sector. In de ondernemingsraad gingen we ervan uit: het is allemaal geld van de werf, dus moeten wij ook weten wat er in die andere nv’s aan het gebeuren is. Maar we kwamen van een kale reis terug. Ze zouden alleen de informatie doorgeven over de punten waartoe ze verplicht werden: de economische en de financiële informatie over de werf zelf.

De staking van ’71: een revolte voor veiligheid, gezondheid en gelijkheid

Tegen die ongezonde en onveilige werkomstandigheden, werden tussen ’67 en ’71 tientallen spontane acties gevoerd. Zo werden op één jaar tijd eens 14 spontane werkonderbrekingen gemeld. Dat betekende nog niet dat de Boelwerf 14 keer stil lag. Vaak braken er stakingen los bij één bepaalde branche of rond een bepaald schip. Met onze syndicale delegatie moedigden we dat ook wel aan. Dat was onze syndicale lijn, de mensen aan te moedigen, het spontane te laten opbloeien en te appreciëren. Dat bracht een vervelende situatie met zich mee voor de directie. We stonden daar altijd weer met ons programma, met onze klachten. En meestal gaven ze op een aantal onbelangrijke dingen toe. Uiteindelijk bleek dan toch dat de veranderingen niet fundamenteel waren. Dat is een van de aanzetten tot de staking van ’71 geweest. Het feit dat de directie weigerde ooit eens iets fundamenteels te veranderen. Maar dat de situatie in feite even ongezond of gevaarlijk bleef. De directeur van de personeelsdienst liet de situatie gewoon verrotten. Vooral de monteerders en de lassers hadden met die problemen te kampen. Tot ze er op een bepaald ogenblik echt de buik vol van hadden en het werk neerlegden.

Het was 13 september 1971. De monteerders waren een groep van zo’n 400 mensen. Maar ze kregen al vlug de steun van de paswerkers, de lassers en de buizenleggers. Niet toevallig de branches die het meest met hen samenwerkten onder dezelfde omstandigheden. Als je als lasser in de dampen moest werken, kreeg je 5 % toeslag. Maar een monteerder die in dezelfde ruimte werkte, kreeg niets. Ze hadden ook meer dan genoeg van de vriendjespolitiek: de enen altijd het vuile werk, de anderen nooit. De directie viel uit de lucht. Hoe kan dat nu? De arbeiders hebben het hier toch goed? Op zo’n moment weet de directie nooit van iets. Maar ook bij de vakbondsleiding waren er problemen. Ik heb twee gesprekken meegemaakt waarbij duidelijk werd dat de provinciale secretarissen de staking helemaal niet zagen zitten. Ze kwamen naar onze vergadering met de idee ‘We zullen dat varkentje hier wel eens wassen. Laat die mensen maar eens wat stoom aflaten. Zo lang het niet langer duurt dan twee dagen.’ Maar niemand kon nog op tegen de argumenten en de feiten die de arbeiders boven haalden. Geen provinciale, geen gewestelijke en geen nationale secretarissen konden de staking nog tegen houden. De mensen waren het zo beu. Ze hadden lang genoeg onderhandeld. Ze hadden hun délégués tientallen keren naar de personeelschef en de directie gestuurd. Nu zouden ze dus staken. Die staking van ’71 was wel iets speciaals. De vier grote branches staakten. De andere branches waren niet opgeroepen om mee te doen en werkten dus verder. Later viel de hele werf natuurlijk stil want de productie kon niet verder gaan als de vier grote branches stil lagen. De niet-stakers werden dan maar op ‘tijdelijke werkloosheid’ gezet. Uiteindelijk zorgde een halve staking er voor dat heel het bedrijf stil lag.

Veel mensen in de streek hoor je dan zeggen: ‘Waar staken ze nu weer voor?’ en ‘Zal een staking dat nu weer allemaal regelen?’ Ik heb daar maar één antwoord op. Als je zelf de hele dag in die stank, in die rook moet werken, als je kameraden van je ziet sterven door een onveilige stelling, als de mensen hun gezondheid naar de knoppen gaat, als je dàt allemaal meemaakt, dan pas heb je recht op spreken. En niet als je een marktkramer bent die maar ziet als het staking is wanneer de vrouwen minder beginnen te kopen en die dan maar roept: ‘Wat is dat toch met die mensen van Boel? Als ze het gedacht hebben, staken ze!’

De vakbondsleiding wou de staking niet erkennen maar ... ze betaalde wel stakersgeld. Weer die dubbelzinnigheid. Ze gaan niet akkoord met de staking, ze willen er zo rap mogelijk een einde aan maken en dus erkennen ze niet. Maar ze willen de mensen ook niet uithongeren. Of beter: de druk van hun mensen was zo groot dat ze wel moesten betalen. Kwam daarbij nog dat het feit dat ze de mijnwerkers in ’70 niet betaald hadden, nog zo vers in het geheugen van de mensen lag, ...

Het eerste stakerscomité bij Boel

Wat we onmiddellijk deden bij deze staking was een stakerscomité oprichten. De opdrachten die zo’n staking met zich meebrengt zijn enorm. En bij onze mensen hadden we een rijkdom aan capaciteiten op vele vlakken. Iedereen kon zijn inbreng doen. In dat stakerscomité kon iedereen zich ten volle ontplooien en inzetten. Uit de vele klachten en verzuchtingen van de mensen werd een eisenpuntenprogramma opgesteld:

- 5 % toeslag voor vuil werk en werk in gesloten ruimtes;

- Een vaste regeling voor het ploegenwerk, tegen de bestaande willekeur, en een hogere ploegenvergoeding;

- Toepassing van het wettelijk loonbarema voor jonge arbeiders;

- Een helper bij de monteerders;

- Rechtmatige betaling van de arbeiders die zelfstandig werken;

- Naleving van de akkoorden van 25 januari 1971 over de categorieverhoging en de arbeiderspromotie; — Versoepeling van de categorieverhoging;

- Controle op de aanwerving, de werkverdeling en de arbeidsplanning.

En daar komt de wacht van de rijken

Die piketten hebben me toen heel veel geleerd. We hadden vooreerst te maken met ‘ratten’, werkwilligen. Op een bepaalde ochtend staan we om 4 u ’s ochtends piket. Er komt iemand aangereden die er in wil. Hij wil gaan werken. Recht op arbeid. Nu, wij hielden hem tegen. Gaat die kerel toch wel direct naar de rijkswacht. Waarschijnlijk hadden die alleen maar op zo’n geval zitten wachten. Nog geen half uur later staan ze tegenover ons. Ze probeerden ons uit mekaar te ranselen. Dat lukte niet want we waren met een vrij grote groep. Dus, de rijkswacht terug weg. Ze bellen hun collega’s uit Gent op. Vrijwel direct staan die daar ook. Het beeld van die rijkswachtversterking vergeet ik nooit. We stonden in de Dijkstraat, de ingang naar de werf. De straat loopt daar wat naar beneden. Daarvoor heb je de kerk maar verder zie je dus niet veel. En plots komen daar tientallen en tientallen rijkswachters naar beneden gestormd. Zonder één verwittiging, zonder één woord, zonder een gesprek. Ze staken alleen hun matrak in de lucht. Op hun gezichten kon je de grijns al zien ‘Die zullen we eens rap uit mekaar kloppen.’ Er volgde een gevecht in regel. Ze hebben uiteindelijk het hele piket uit mekaar geranseld om die ene man naar binnen te krijgen. De volgende confrontatie met de rijkswacht verliep enigszins anders. Na een stakersvergadering besloten we om met alle stakers naar de poort te gaan. De rijkswacht was weer eens gealarmeerd. Die stond al paraat voor wij toekwamen. En ze begonnen losjes met mij te babbelen. Toen is het mij opgevallen hoe vriendelijk die rijkswachters kunnen zijn. ‘We begrijpen wel dat jullie hier staan’. ‘Jullie zijn arbeiders en jullie verdedigen je rechten’ en ‘Mijn vader was ook arbeider’. Maar dan, als het bevel komt, zouden ze je even goed doodkloppen. Bevel is bevel. En die mensen denken niet. Ze zijn erop getraind om op arbeiders te kloppen. Toen ben ik na gaan denken. Wie is dat, die rijkswacht? En ons antwoord daarop was: ‘de wacht van de rijken’. Er komt één rat hun hulp inroepen en ze staan daar met 200 man. Dit alles in functie van het heilige ‘recht op arbeid’. Maar op dat ogenblik is er geen recht op arbeid. Als 95, 96, 97 % van de arbeiders zegt, ‘We staken’, dan is er geen recht op arbeid voor die ene rat. Arbeiders beslissen op een bepaald ogenblik om hun rechten te verdedigen door actie, door een staking. Dat is hun fundamenteel recht. En niemand heeft het recht om die staking te breken of te verzwakken. Ook niet de minderheid van arbeiders die niet akkoord gaat. Dat is een elementaire regel van arbeidersdemocratie. Uit heel die zaak heb ik een belangrijk feit geleerd: praat nooit met een rijkswachter aan een piket. Zeg er niets tegen want ze zijn gevoelloos en hersenloos. Een bevel is een bevel en daar denken ze niet over na. Alles wat je hen zegt, gebruiken ze later toch tegen je. We hadden dus naast de economische macht, onze patroon, ook nog eens de rijkswacht, de militaire macht leren kennen. En die werkten wonderwel samen als het er op aan kwam.

Het stakerscomité kwam elke dag samen en was altijd ter beschikking van de stakers. We vergaderden in de verschillende lokalen. De eerste drie dagen in het Volkshuis, de volgende drie dagen in Het Volk van het ACV. Tijdens de staking was er een zeer goede samenwerking tussen de militanten van de drie vakbonden. Wat wél opviel was dat de secretarissen er amper bij te pas kwamen. Die distantieerden zich zo wat van de staking omdat ze niet erkend was. We hebben dus heel veel zaken op ons eentje moeten doen. Zoals pamfletten schrijven en maken. Initiatieven naar de publieke opinie toe. We gingen naar de markt in Temse, hielden een betoging in Sint Niklaas en zo. We zijn ook naar Cockerill Yards gegaan en naar Langerbrugge met onze pamfletten. In die staking hebben we ook voor de eerste keer liedjes gemaakt en gezongen.

We maakten teksten op bestaande melodietjes en zo kwamen we tot ‘Hand in hand, kameraden’. Het werd hét Boellied, de internationale van de Boelarbeiders. Het zou later trouwens overal overgenomen worden. Dat zat er diep in bij een aantal van onze stakers, dat ludieke, dat spontane, dat creatieve.

In de vierde week kwamen we tot de belangrijkste discussie van de hele staking. Er waren nu ongeveer 900 mensen die staakten, die vier branches dus. Moesten we nu de solidariteit van de hele werf vragen of niet? Want we zaten uiteindelijk met een heel verwarde situatie: 1 900 mensen die staakten. 2. Mensen die verder werkten. 3. Honderden mensen die werkloos waren door die staking. De solidariteit vragen van de hele werf zou eerst betekenen dat de staking uitbreiding nam. Maar... de kans was groot dat na verloop van tijd de minder gemotiveerde mensen de staking af zouden zwakken. De staking ging uit van de mensen die op de schepen werkten, de meest strijdbare arbeiders van de werf. De anderen, die in de ateliers werken, hebben ‘het minder zwaar, koud, vuil, enz. We beslisten dus om de staking te houden op de 900 eerste stakers. Ook van die groep zijn er na verloop van tijd enkelen afgevallen. Financiële problemen die door begonnen te wegen, al eens een vrouw thuis die zei ‘Jij moet hier geld binnen brengen en niet staken. Vooruit’. Wij hebben thuis ook wel eens financiële problemen gehad door een staking. In ’61 bijvoorbeeld. Het stakersgeld was toen nog niet zo veel als nu. En we staakten toch al vier weken toen onze kleinste ziek werd. De dokter werd erbij geroepen en dat kostte 80 fr. Diane moest toen door het hele huis de stukjes van een en van vijf frank bij mekaar zoeken om de dokter te betalen. Ik zei hem nog: ‘Dokter, straks moet je nog met een grote zak rond gaan om al die frankskes mee te dragen.’ En hij zei: ‘Dianeke, ik heb toch liever dat je me een briefje van 100 geeft, weet je.’ Maar we hadden een enkel briefje van 100 meer in huis. Ik wist dus dat het thuisfront in een staking enorm belangrijk was. Normaal gezien schept dat geen problemen. Gewoon al door het feit dat die vrouw haar man jaren aan een stuk bezig hoort, tot vervelens toe, over zijn werk, over de kou, over de hitte, dat ze ziet hoe hij vaker ziek wordt als iemand anders, weet ze dat hij reden heeft tot staken. Maar de mensen worden ook bloot gesteld aan de publieke opinie. De slager die lacht en roept dat de mensen van Temse alleen maar saucissen meer eten’, daar moet je als man en als vrouw bestand tegen zijn. Weten waarom je staakt. En soms lukt dat niet altijd. Vandaar ook onze acties naar de bevolking toe, naar de andere bedrijven, naar de markt.

Iets wat zeker mee speelde in de verzwakking van de staking na enkele weken was het feit dat de directie nog altijd geen teken van leven gaf. Ze wilden niet in onderhandeling gaan. Dan krijg je als staker toch wel het gevoel van ‘alles zit geblokkeerd. Zouden we niet beter gaan werken?’ Dat is een bewuste tactiek van die directie. De mensen wat vermoeien, ze zware financiële problemen laten krijgen, ...

Amada: geen liefde op het eerste gezicht

In zo’n staking gebeuren nog andere dingen. Je krijgt allerlei vreemde vogels aan de poort. In de staking van ’71 hebben we voor het eerst serieuze contacten gehad met de mensen van Amada, Alle macht aan de Arbeiders. Mensen die niet op het bedrijf werkten, maar toch pamfletten uit kwamen delen over onze staking. We zaten natuurlijk met een boel vragen: ‘Wie zijn ze? Wat komen die hier doen? Staan ze aan onze kant?’. Ze kwamen van de universiteit en ik vond dat ze de arbeiders kwamen beleren. Ik wenste in het geheel niet beleerd te worden. Ons idee was dat wij, als arbeiders, het zelf moesten doen. Dat zat er al diep in vanuit de KWB. Er was nog steeds de spontane reflex tegen alles en iedereen die gestudeerd had. We hadden al zoveel slechte ervaringen met intellectuelen. Zo zagen wij dat. En Amada kwam ons goede raad geven. Dat klikte niet. Wij werkten al ver boven onze mogelijkheden. En zij vonden dat precies allemaal normaal. Ik herinner me nog heel goed dat ze een blad verkochten, dat heette trouwens ook ‘Amada’ en bovenaan stonden daar vijf koppen op. Marx, Engels, Lenin, Mao en Stalin. Als je daar in las, ging het altijd over revolutie en gewapende strijd. Wij waren daar nog niet aan toe; we begrepen dat niet. Maar tegelijk was ons idee: de straat is van iedereen. Iedereen heeft het recht om zijn ideeën te verspreiden. In die zin hebben wij hen gerespecteerd. Ook wel met de vraag in ons achterhoofd: hoe lang gaan ze dit volhouden? Zijn ze geen eendagsvliegen? Is dit geen sociaal toerisme?

De toekomst zou uitwijzen dat ze vol hielden. Dat ze bleven werken met de arbeiders. Dat ze iets te bieden hadden. De toekomst zou ook mijn ideeën over intellectuelen en hun rol in de arbeidersstrijd veranderen.

Uiteindelijk kwamen er toch nog onderhandelingen. We werden naar Fabrimetal [sinds 9/11/2000 heeft Fabrimetal een nieuwe naam: Agoria — MIA] in Gent geroepen. Na de plenaire vergadering, waar iedere partij, zoals gebruikelijk, haar standpunt kon uiteen zetten, werd verder gewerkt in twee groepen. De twee hoofddélégués bespraken met de personeelsdirecteur de manier waarop problemen op de werf een oplossing konden krijgen. Om een einde te maken aan het laten verrotten van de problemen. En ondertussen vergaderde de directie in een ander lokaal met de vakbondssecretarissen. Daar werden een aantal zaken half opgelost en andere helemaal niet. Maar wat we toen nog niet wisten, was dat ze daar nog iets anders uitgebroed hadden. Ze hadden het fameuze ‘protocol’ opgesteld. De directie zal gesteld hebben: ‘Wij doen een aantal toegevingen maar op één voorwaarde: dat er voor eens en altijd een einde komt aan al die spontane stakingen. Op die manier ontredderen ze het hele bedrijf en dat wil ik niet meer.’ Pas later zijn we te weten gekomen wat dat protocol allemaal inhield.

Een stuk in de nacht komt een zogenaamd voorakkoord op tafel. Er stonden positieve zaken in. Zo werd het loonbarema voor jongeren op punt gesteld. De premie voor de nachtploeg werd opgetrokken tot het niveau van Cockerill. De 5 % toeslag voor werk werd vastgelegd. Het principe ‘Eén dag ploegwerk, de hele week ploeggeld’ werd erkend. Maar andere belangrijke eisen zoals hogere ploegenpremies voor vroege en late ploeg werden niet ingewilligd. Alles wat te maken had met controle door vakbondsafgevaardigden op het personeelsbeleid, werd herleid tot een beperkte informatieplicht door de directie. Ze zeiden ons: ‘Dit is een voorakkoord, parafeer het maar. We begrijpen wel dat jullie dat nu eerst willen voorleggen aan de basis. Maar dan praten we later wel verder.’ En wij hebben het geparafeerd. En daar precies zijn we in de fout gegaan. We hebben de resultaten van die onderhandelingen niet ten gronde uitgediscussieerd in het stakerscomité. Om dan naar de stakersvergadering te kunnen gaan met een eensgezind standpunt. Op die stakersvergadering hebben de provinciale secretarissen zich werkelijk uitgesloofd om het akkoord te verdedigen. Uiteindelijk kwam het tot een stemming. En ondanks al dat syndicale weerwerk van de secretarissen, stemde toch nog 60 % van de arbeiders tegen het voorstel. Statutair niet genoeg om het voorstel te verwerpen. Hadden we toen serieus van ons af kunnen bijten met het stakerscomité, dan was dat akkoord er nooit door gekomen en was de staking doorgegaan.

Een sociale bemiddelaar wil vooral sociale rust

De staking was afgelopen en Boel kon weer volledig aan de slag. De tweede of de derde dag dat we weer aan het werk zijn, komt die sociale bemiddelaar op de werf. Hij wil alle délégués, militanten en verkozenen samen bij zich op het bureau. Met een air van ‘Nu zal ik het eens zeggen’ komt hij binnen. Hij doet zijn mond open en zegt: ‘Gezien de staking en de omstandigheden op de werf hebben we een protocol opgesteld dat vanaf nu voor iedereen zal gelden.’ Hij legt ons die tekst voor en we beginnen te lezen. In een eerste deel staat hoe de kredieturen voor de délégués en verkozenen van de Ondernemingsraad en het Comité voor Veiligheid en Gezondheid zal werken. Dan nog een paar minder belangrijke punten. Maar dan kwamen we aan het vierde punt: ‘Arbeidsvrede’. Daar lezen we dingen als: ‘Mandaatdragers die verantwoordelijk zijn voor overtreding van de procedure moeten door hun syndicale organisatie geschorst worden en bij herhaling van hun mandaat ontheven.’ En ook ‘Onregelmatige stakingen zullen door de vakbonden niet gesteund worden en door de directie wordt een afname gedaan op de eindejaarspremie en jaarmarktvergoeding.’ Samengevat kwam de hele zaak hier op neer: op Boel zouden er geen spontane acties meer losbreken. Als dat wel het geval was, zouden ze zeker niet gesteund worden door de délégués. Als die délégués dat wel deden, zouden ze gestraft of afgezet worden door hun leiding en de stakers zelf zouden financieel gestraft worden. We lagen dus goed aan banden. Dààrom hadden ze zo lang apart onderhandeld. De sociale bemiddelaar leest heel de tekst heel koeltjes voor, pakt zijn leren boekentasje en verdwijnt weer. Ons allemaal in opperste verstomming achter latend. Wij die altijd dachten, een sociale bemiddelaar, dat is toch iemand die ook eens met de arbeiders praat, die voeling heeft met het volk. We hebben daar zijn ware karakter leren kennen. Sociale bemiddelaars zijn gewoon ambtenaren van de regering. En wie is die regering?

Dat protocol was een echte domper op onze syndicale werking. Wij die de afgelopen jaren er een politiek van gemaakt hadden, de spontane acties te ondersteunen, de mensen te laten spreken, wij lagen met handen en voeten gebonden aan de ‘Arbeidsvrede’.

Tijd brengt raad

Velen dachten: op Boel gebeurt er vanaf nu niets meer. Vooreerst kunnen de arbeiders niet meer. En bovendien kunnen de délégués hen niet meer aanmoedigen. Die gedachte deelde ik zeker niet. Hoe moeilijk iets ooit geweest is, hoe diep het ook in ons vlees snijdt, ... de tijd heelt alles. Een mens is niet gemaakt om over de grond te kruipen. Een slang wel, of een pier. Maar een mens niet. Een mens is gemaakt om overeind te lopen, met zijn kop in de lucht. Je kunt hem niet programmeren als een computer.

Dat geloof in de arbeiders is later waarheid geworden. Op 14 maart 1972 al eisten de militanten de schrapping van de sancties. ‘Dat protocol moet weg. Die arbeidsvrede kunnen ze ons niet langer opleggen.’ Zo’n ondemocratisch ding, de arbeiders zo aan banden willen leggen, ons zo aan het kapitaal willen binden, dat niet. Wij willen mens zijn, we willen vrij zijn, spontaan en democratisch kunnen handelen, ... We hebben vanuit die vergadering de opdracht gegeven aan de vakbondsleiding om met de directie te gaan praten, om dat protocol te schrappen. Met veel tegenzin hebben ze dat gedaan en na moeizame onderhandelingen is het ons dan ook gelukt. Op 19 september ’72 werd de paragraaf ‘arbeidsvrede’ geschrapt.